• No results found

De Duits-Poolse betrekkingen: 1998-2011. Herinnering, veiligheidspolitiek en Europese integratie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Duits-Poolse betrekkingen: 1998-2011. Herinnering, veiligheidspolitiek en Europese integratie"

Copied!
83
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Duits-Poolse betrekkingen: 1998-2011

Herinnering, veiligheidspolitiek en Europese integratie

MA-scriptie Jasper Klomp

10002875

MA Geschiedenis: Duitslandstudies

Universiteit van Amsterdam, Graduate School of Humanities Scriptiebegeleider: Dhr. dr. H.J. Jürgens

Tweede lezer: Dhr. prof. dr. A.J.J. Nijhuis Datum: 4 maart 2016

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

1 Herinneringscultuur en -politiek in Duitsland en Polen 10

1.1 Herinneringscultuur in de Bondsrepubliek en de DDR 10 1.2 Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog in het communistische Polen 14 1.3 Herinneringscultuur en -politiek in het verenigde Duitsland 15

1.4 Herinneringscultuur en -politiek in de Derde Republiek 18

2 Het ideaal van een verenigd Europa: 1998-2002 22

2.1 Europese vergezichten en nationale belangen 22

2.2 Kosovo, Afghanistan en de houding ten opzichte van Rusland 26

2.3 Veranderende herinneringsculturen 28

2.4 De deëscalerende werking van het Europees ideaal 31

3 Crisis in de Duits-Poolse relatie: 2002-2007 33

3.1 Duits slachtofferschap en de Duits-Poolse betrekkingen 33

3.2 De Irak-oorlog en verschillende houdingen ten overstaan van Rusland 40

3.3 Een nieuw Europees Verdrag en Poolse soevereiniteit 43

3.4 De Europese toekomst of het Duitse verleden? 47

4 Crisis in Europa en de angst voor Duitse inactiviteit: 2007-2011 50 4.1 Controverses over het verleden verdwijnen naar de achtergrond 50

4.2 Ostpolitik: een twistpunt zonder sterke retoriek 55

4.3 De banken- en staatsschuldencrisis 58

4.4 Angst voor Duitse inactiviteit 64

5 Conclusie 67

Epiloog 73

(3)

Inleiding

Met de val van het communisme brak een nieuwe fase aan in de Duits-Poolse betrekkingen. De Duitse Wiedervereinigung en het ontstaan van een democratisch Polen versterkte in beide landen de hoop op een intensieve samenwerking. Het bloedige Duits-Poolse verleden was van cruciale betekenis voor de betrekkingen vanaf de periode 1989-1991.

Ook de strategische positie van Polen in Europa was hier van belang. Poolse politici weten immers hoe vaak de eigen soevereiniteit op het spel heeft gestaan. Met de Poolse Delingen (1772, 1793 en 1795) verdween het Pools-Litouws Gemenebest van de Europese kaart. In drie stappen werd het grondgebied van de meer dan tweehonderd jaar oude staat door Pruisen, Rusland en Oostenrijk onder elkaar verdeeld. In 1918 herwon Polen zijn onafhankelijkheid, maar de herinneringen aan de periode vanaf de Poolse delingen bleven een rol spelen in het wantrouwen ten aanzien van Duitsland. De Tweede Wereldoorlog was voor de Polen een bevestiging dat dit wantrouwen gegrond was. Vijf tot zes miljoen Polen kwamen om het leven in de door het nationaalsocialistische Duitsland gestarte oorlog.1

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog ontstonden er twee met elkaar concurrerende Duitslanden en kwam Polen net als de DDR (Deutsche Demokratische Republik) binnen de invloedssfeer van de Sovjet-Unie te liggen. Als gevolg van de ideologische blik op de

geschiedenis in de landen ten oosten van het IJzeren Gordijn was er onvoldoende gelegenheid om de gebeurtenissen in de periode 1939-1945 een plaats te geven in de relatie tussen de Bondsrepubliek en Polen. Hoewel bondskanselier Willy Brandt (SPD, Sozialdemokratische Partei Deutschlands) vanaf eind jaren ’60 met zijn neue Ostpolitik toenadering zocht tot de Sovjet-Unie en haar satellietstaten, was van samenwerking op grote schaal geen sprake. Het intensiveren van de betrekkingen met Polen was een stapsgewijs proces, dat begon vanaf de erkenning van de Oder-Neiße-grens door West-Duitsland in 1970.2 De oprichting van de Deutsch-Polnische Schulbuchkommission in 1972 is een voorbeeld van de door Brandt en zijn adviseur Egon Bahr (SPD) voorgestane ‘Wandel durch Annäherung’ – verandering door toenadering. Een goede relatie tussen de DDR en Polen was evenmin vanzelfsprekend. Vlak voor de val van de Muur stonden de regeringen van de DDR en Polen tegenover elkaar in de interpretatie van Gorbatsjovs glasnost en perestrojka. Waar Polen deze mantra ruimhartig had

1 Het precieze aantal is moeilijk vast te stellen. Het is bijvoorbeeld de vraag of de Litouwers en Oekraïners die in het interbellum in Polen leefden, meegeteld dienen te worden. Zie Norman Davies. Europe at War 1939-1945. No Simple Victory. (London: Macmillan, 2006), 365 en Eric Langenbacher. “Collective Memory and German-Polish Relations”, in Power and the Past. Collective Memory and International Relations, red. Langenbacher en Shain. (Washington, D.C.: Georgetown University Press, 2010), 78.

2 In 1945 kwamen Truman, Churchill en Stalin op de Conferentie van Potsdam onder andere overeen dat de Oder-Neiße-grens de nieuwe westgrens van Polen moest worden. Dit ging ten koste van gebieden die voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog onderdeel van Duitsland waren.

(4)

geïmplementeerd, verzette de SED (Sozialistische Einheitspartei Deutschlands) zich tegen de nieuwe lijn.

Vanaf de periode 1989-1991 intensiveerden Duitsland en Polen hun samenwerking. De oprichting van de Weimarer Dreieck in 1991 had zowel een grote symbolische als reële waarde. Het samenwerkingsverband tussen Duitsland, Frankrijk en Polen had als doel om het postcommunistische Polen te steunen in zijn democratische ontwikkeling. Uiteindelijk was de toetreding van landen als Polen, Tsjechië en Hongarije tot de EU (Europese Unie) beoogd. Voor deze landen betekende het EU-lidmaatschap niet alleen aansluiting bij het Westen, maar ook dat de invloed van Moskou definitief tot het verleden zou behoren.

Binnen het wetenschappelijk onderzoek naar internationale betrekkingen bestaan er sterk uiteenlopende visies over de doorwerking van ideeën op internationaal beleid. Constructivisten zijn van mening dat het wereldbeeld van politici en de bevolking van een land invloed heeft op beleidskeuzes.3 De politicoloog Alexander Wendt stelt in zijn visie op internationale betrekkingen vanuit een sociaal theoretisch en constructivistisch kader, dat de structuur van de internationale orde vorm krijgt op basis van ideeën in plaats van materiële belangen.4 Hierin verschilt het constructivisme van andere invloedrijke stromingen als het (neo)realisme en het (neo)liberalisme. Over de structuur van de internationale orde schrijft Wendt dat internationale organisaties de machtsverschillen tussen landen niet wegnemen. Hieruit volgt dat de samenwerking van twee landen in een internationale organisatie voor beide landen uiteenlopende consequenties kan hebben. Zowel nationale voorkeuren als de relatief stabiele structuur van de internationale orde of internationale

samenwerkingsverbanden hebben volgens Wendt een vormende betekenis voor internationale betrekkingen.5

In mijn scriptie richt ik me, anders dan Henning Boekle, Volker Rittberger en Wolfgang Wagner met hun constructivistische theorie voorstaan, niet alleen op de invloed van maatschappelijke normen op internationale betrekkingen.6 Aanvullend op Wendts opvatting dat ideeën aan de basis staan van de structuur van de internationale orde, besteed ik in het bijzonder aandacht aan de rol van het verleden in de Duits-Poolse betrekkingen. Door binnen een constructivistisch kader de nadruk te leggen op herinnering, poog ik te

3 Ian Hurd. “Constructivism”, in The Oxford Handbook of International Relations, red. Reus-Smit en Snidal. (Oxford: Oxford University Press, 2008), 312-313.

4 Alexander Wendt. Social Theory of International Politics. (Cambridge: Cambridge University Press, 1999), 25.

5 Ibid., 12.

6 Henning Boekle e.a. “Constructivist Foreign Policy Theory”, in German Foreign Policy Since Unification. Theories and Case Studies, red. Rittberger. (Manchester: Manchester University Press, 2001), 107-108.

(5)

achterhalen wanneer en op welke wijze herinneringen aan het verleden de relatie tussen deze landen mede hebben vormgegeven in de periode 1998-2011.

In deze scriptie beantwoord ik de vraag wat de rol van het verleden was in de Duits-Poolse betrekkingen in de periode 1998-2011. Wanneer werkte het pijnlijke verleden op een positieve dan wel negatieve wijze door in de Pools-Duitse betrekkingen? Had dit verleden een negatieve invloed op de betrekkingen of werd het juist geïnstrumentaliseerd in een streven naar verzoening? De periodisering van dit onderzoek hangt samen met een

belangrijke ontwikkeling in de Duits-Poolse betrekkingen sinds de val van het communisme: samenwerking tussen beide landen op Europees niveau. In 1998 begonnen de

onderhandelingen met Polen over toetreding tot de EU. Vanaf Polens toetreding op 1 mei 2004 werkten Duitsland en Polen actief samen in Europese instituties. Na een

overgangsperiode leidde dit tot meer overeenkomsten in de beleidskeuzes van Berlijn en Warschau. Als economisch goed presterend land was Polen voor de Duitse regering een belangrijke partner in de politieke strijd tussen de EU-lidstaten over de bestrijding van de in 2009 ontstane banken- en staatsschuldencrisis. Ook op het gebied van veiligheidspolitiek trokken Duitsland en Polen meer en meer gezamenlijk op. Beide landen weigerden om deel te nemen aan de internationale militaire inventie in Libië in 2011. Het uitblijven van

controverses over het verleden en de grote overeenkomsten in de politieke keuzes van Berlijn en Warschau in 2011 maken duidelijk dat het verleden ook positief kon doorwerken in de Duits-Poolse betrekkingen.

Voor mijn analyse heb ik de periode 1998-2011 in drie fases opgedeeld. De eerste fase loopt van maart 1998 tot en met december 2002. In deze periode vonden de

EU-toetredingsonderhandelingen met Polen plaats. Deze werden tijdens de EU-top in

Kopenhagen in december 2002 afgesloten. De politicoloog Marcin Zaborowski stelt dat de toetredingsonderhandelingen de Duits-Poolse relatie sterk beïnvloedden. Vergezichten over een verenigd Europa werden minder dominant door onderhandelingen over onder meer landbouwhervormingen, de mogelijke uitbreiding van de Schengenzone en de financiering van de Osterweiterung.7 Welke rol speelde het verleden in de toetredingsonderhandelingen en de verschillende wensen van Duitsland en Polen?

In de tweede fase, die tot de overwinning van Donald Tusk (PO, Platforma

Obywatelska) bij de Poolse parlementsverkiezingen van oktober 2007 loopt, was er sprake van een crisis in de Duits-Poolse relatie. Wat was de rol van het verleden hierbij? Reeds in de

7 Marcin Zaborowski. Germany, Poland and Europe: Conflict, Co-operation and Europeanisation. (Manchester: Manchester University Press, 2004), 126, 130.

(6)

periode maart 1998-december 2002 nam in Duitsland de aandacht voor Duits

slachtofferschap toe. In de periode december 2002-oktober 2007 werd dit een splijtzwam in de Duits-Poolse betrekkingen. Poolse politici uitten scherpe kritiek op plannen voor een Zentrum gegen Vertreibungen. Aan het einde van en na de Tweede Wereldoorlog werden miljoenen Duitsers uit de voormalige Ostgebiete van het Duitse Keizerrijk verdreven. De Polen vreesden dat de aanleiding van de verdrijving – de inval in Polen door nazi-Duitsland op 1 september 1939 – zou worden gebagatelliseerd in het Zentrum. Tegen Polen gerichte schadeclaims van Vertriebene en hun nakomelingen waren een andere zorg voor de Polen. Ze vreesden ervoor dat de Duitsers onder het juk van het verleden wilden uitkomen. Volgens de Polen moesten de gebeurtenissen in de periode 1933-1945 koste wat kost van betekenis blijven in de Duitse maatschappij en politiek.

De Polen hadden niet alleen zorgen over de ontwikkelingen in de Duitse

herinneringscultuur. Ook op het gebied van veiligheids- en EU-politiek liepen Duitse en Poolse standpunten ver uiteen. De verschillende keuzes van Berlijn en Warschau op het gebied van veiligheidspolitiek na de aanslagen van 11 september 2001 zijn volgens de politicoloog Eric Langenbacher grotendeels het gevolg van de verschillende

herinneringsculturen in Duitsland en Polen.8 De Poolse publicist Basil Kerski ziet het verschil in beleid in 2003 rond de Irak-oorlog als het eerste belangrijke moment van een periode waarin Berlijn en Warschau vaak een volledig andere weg kozen.9 De Poolse steun van de Amerikaanse Irak-politiek heeft volgens hem alles te maken met de kwetsbare geschiedenis van Polen zelf. Kerski wijst hierbij onder andere op de rol van de Amerikanen in de Tweede Wereldoorlog en de inspanningen van de voormalige Amerikaanse president Ronald Reagan voor de anticommunistische oppositie in Polen in de jaren ’80.10 De Duitse regering besloot de Amerikanen daarentegen niet te steunen in de Irak-oorlog. Thomas Berger, professor op het gebied van internationale betrekkingen, schatte in 2002 in dat de Duitse deelname aan de operatie van de NAVO (Noord-Atlantische Verdragsorganisatie) in Kosovo geen voorbode was van een periode waarin Duitsland keer op keer een vooraanstaande rol zou innemen in internationale vredesoperaties. Naar zijn mening zou het verleden de Duitse politieke elite ervan weerhouden om militair ingrijpen als de oplossing voor conflictsituaties te zien.11 Hij

8 Langenbacher. “Collective Memory and German-Polish Relations”, 71.

9 Basil Kerski. Die Dynamik der Annäherung in den deutsch-polnischen Beziehungen. Gegenwart und Geschichte einer Nachbarschaft. (Düsseldorf: Düsseldorf University Press, 2011), 251.

10 Ibid., 168.

11 Thomas Berger. “The Power of Memory and Memories of Power: the Cultural Parameters of German Foreign Policy-Making Since 1945”, in Memory and Power in Post-War Europe. Studies in the Presence of the Past, red. Müller. (Cambridge: Cambridge University Press, 2002), 78.

(7)

voorspelde geen veranderingen in Duitslands identiteit als Zivilmacht.12 Welke invloed hadden heikele kwesties uit het verleden op de politieke keuzes van Berlijn en Warschau in de periode 2002-2007?

De derde fase loopt tot en met 2011, toen er een einde kwam aan de controverses over het verleden en Berlijn en Warschau op veel gebieden dezelfde politieke keuzes maakten. Wat was de rol van het verleden bij de verbetering van de Duits-Poolse betrekkingen in de periode oktober 2007-2011? Over de ontwikkelingen in de jaren na afloop van de crisis in de Duits-Pools relatie bestaan verschillende inzichten. De politicologe Iwona Hanska ziet overeenkomsten tussen de Duits-Franse en Duits-Poolse relatie. Ze stelt dat het verleden niet langer een last is voor de betrekkingen, maar gezien wordt als een aansporing om samen te werken. Persoonlijke contacten tussen Duitsers en Polen hebben volgens haar sterk

bijgedragen aan de verbeterde relatie.13 Langenbacher is voorzichtiger: “Perhaps the recent acrimony is part of the often contentious process of working through the past and achieving “thick” reconciliation.”14 Hij sluit niet uit dat het verleden weer kan opspelen en de Duits-Poolse relatie op scherp kan zetten. De politicoloog Ralf Dahrendorf stelt dat het nog meerdere decennia kan duren voordat het democratische systeem volledig is geconsolideerd in de voormalige Sovjet-satellietstaten, en zelfs dat dit proces kan mislukken.15 Volgens deze zienswijze blijven verschillen in waarden en nationale identiteiten mogelijk voor problemen zorgen tussen traditionele EU-lidstaten als Duitsland en postcommunistische lidstaten als Polen.

In mijn analyse behandel ik voor ieder van de drie periodes de houding ten opzichte van Europese integratie, veiligheidspolitiek en de omgang met het verleden in de Duitse en Poolse maatschappij. Ik beperk me hierbij niet tot wat er zich op bilateraal niveau tussen Duitsland en Polen afspeelde. Ook de samenwerking binnen internationale instituties als de EU en de NAVO en de relaties van beide landen met Rusland en de Verenigde Staten waren van wezenlijk belang voor de Duits-Poolse betrekkingen.

Met betrekking tot de rol van het verleden ga ik in op drie deelgebieden. Het eerste deelgebied is de vraag of conflicten over de waardering en verwerking van het verleden doorwerkten in de betrekkingen. Een eerste voorbeeld van een pijnpunt was de aandacht in

12 Zie Hanns W. Maull. “Germany and Japan: The New Civilian Powers”, in Foreign Affairs 69:5 (1990), 91-106.

13 Iwona A. Hanska. “Germany and Poland”, in The New Germany. History, Economy and Policies. (Baden- Baden: Nomos, 2010), 371.

14 Langenbacher. “Collective Memory and German-Polish Relations”, 90.

15 Ralf Dahrendorf. Reflections on the Revolution in Europe. 3e editie. (New Brunswick: Transaction Publishers, 2005), 99-100.

(8)

Duitsland voor Duits slachtofferschap. Het initiatief voor het Zentrum gegen Vertreibungen zette de Duits-Poolse betrekkingen onder druk. Veel Polen zagen Erika Steinbach (CDU, Christlich Demokratischen Union Deutschlands), voorzitster van de Bund der Vertriebenen (BdV), als verpersoonlijking van het kwaad. Met haar negatieve uitspraken over Poolse politici zette ze veel kwaad bloed. Ook herinneringen aan het Molotov-Ribbentroppact waren van grote betekenis voor de Duits-Poolse relatie in de periode 1998-2011. Poolse politici uitten hevige kritiek wanneer Duitsland en Rusland over de hoofden van de Polen heen samenwerkten. Een derde voorbeeld van een pijnpunt in de Duits-Poolse betrekkingen was het vernietigingskamp Auschwitz. De Polen vreesden dat het toenemende holocausttoerisme tot gevolg kon hebben dat vooral Polen in plaats van Duitsland in verband werd gebracht met de Holocaust.16

Het tweede deelgebied is het belang van herinneringen aan het verleden voor de nationale identiteit van beide landen. De Bondsrepubliek Duitsland was na de oorlog succesvol geïntegreerd in het Westerse bondgenootschap, mede dankzij een op het Westen georiënteerde sociale markteconomie en het democratisch bestel. Met name de Duits-Franse samenwerking sprong in het oog. De Duitse eenheid hield in feite in dat er Oost-Duitse deelstaten werden gecreëerd die deel gingen uitmaken van de Bondsrepubliek: de grondwet van de Bondsrepubliek werd in 1990 voor heel Duitsland geldend. Daarmee waren de herinneringen aan de DDR weliswaar van belang voor de Oost-Duitse bevolking, maar speelden ze een minder belangrijke rol in de Duits-Poolse betrekkingen.

Polen was geen Westers, maar een postcommunistisch land. De Polen verlangden – in de jaren ’80 het meest nadrukkelijk – naar Westerse waarden en gebruiken. Ze hadden er echter nauwelijks ervaring mee. De geschiedenis, vooral van na de Eerste Wereldoorlog, speelde na de val van het communisme een belangrijke rol in de Poolse samenleving. Aan de ene kant werd het interbellum opgehemeld. De toenmalige Poolse onafhankelijkheid werd geïnterpreteerd als een voorbode voor een sterke en onafhankelijke Poolse staat. Aan de andere kant namen herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog in de Poolse samenleving en zeker ook de politiek een vooraanstaande positie in. Wantrouwen ten overstaan van Duitsland en Rusland was veelvoorkomend in het Polen van na de val van het communisme.17

16 Erica Lehrer. “Relocating Auschwitz: Affective Relations in the Jewish-German-Polish Troika”, in Germany, Poland and Postmemorial Relations. In Search of a Livable Past, red. Kopp en Niżyńska. (New York: Palgrave Macmillan, 2012), 213-217.

17 Heidi Hein-Kircher. “Eclipsing the Polish-German Past to Construct a Post-Socialist Polish Memory- Culture”, in Germany, Poland and Postmemorial Relations. In Search of a Livable Past, 88, 98 en Wolfram von Scheliha. “Die List derz geschichtspolitischen Vernunft. Der polnisch-russische Geschichtsdiskurs nach

(9)

Volgens de historicus Tony Judt kunnen spanningen tussen de oude EU-lidstaten en de in 2004 tot de EU toegetreden voormalige satellietstaten van de Sovjet-Unie verklaard worden door de uiteenlopende herinneringsculturen: “Europe might be united, but European memory remained deeply asymmetrical.”18 Een herinneringscultuur – de wijze waarop er met het verleden wordt omgegaan in een samenleving – is geen statisch gegeven. Officiële

herdenkingen, maar ook burgerinitiatieven en kunstuitingen waarbij een historische

gebeurtenis centraal staat, maken onderdeel uit van de herinneringscultuur. Deze vormt een wezenlijk deel van de collectieve identiteit van een groep mensen, zoals de inwoners van een land.19 Binnen een land leven burgers met verschillende etniciteiten, (religieuze)

overtuigingen, idealen etc. Deze groepen strijden voor de erkenning van hun visie op het verleden. In de analyse besteed ik aandacht aan ontwikkelingen in de herinneringscultuur in Duitsland en Polen en de gevolgen daarvan voor de Duits-Poolse betrekkingen.

Het laatste deelgebied met betrekking tot de rol van het verleden in de Duits-Poolse relatie is de wijze waarop politici het verleden instrumentaliseerden. Herinneringspolitiek heeft betrekking op de wijze waarop politici omgaan met het verleden. In toespraken, bij de argumentatie van hun standpunten en bij de legitimatie van hun handelen refereren zij vaak aan gebeurtenissen uit het verleden. Volgens de literatuur- en cultuurwetenschapster Aleida Assmann staan alle herinneringen in dienst van het heden en de toekomst. Ze pleit er daarom voor dat historici ieder gebruik van het verleden door politici bestuderen. Zodoende kan misbruik van het verleden voor politieke doeleinden worden gedeconstrueerd.20 De mate waarin het verleden op een legitieme wijze door politici wordt geïnstrumentaliseerd, varieert. Politici kunnen historische gebeurtenissen misbruiken om andere partijen of de regeringen van andere landen onder druk te zetten. Voorafgaand aan de analyse beschrijf ik in het eerste hoofdstuk belangrijke ontwikkelingen in de Duitse en Poolse herinneringsculturen en

-politiek vanaf het einde van de Tweede Wereldoorlog tot en met de jaren ’90.

1 Herinneringscultuur en -politiek in Duitsland en Polen

Met het binnenvallen van Polen door nazi-Duitsland op 1 september 1939 begon de meest bloedige periode in de Duits-Poolse geschiedenis. Het herdenken van deze periode kent een lange traditie. Ook zeventig jaar na het einde van de Tweede Wereldoorlog werd er door de

1989”, in Geschichtspolitik in Europa seit 1989, red. François e.a. (Göttingen: Wallstein, 2013), 226. 18 Tony Judt. Postwar. A History of Europe Since 1945. (London: Random House, 2007), 826.

19 Aleida Assmann. Der lange Schatten der Vergangenheit. Erinnerungskultur und Geschichtspolitik. (München: C.H. Beck, 2006), 274.

(10)

Duitse en Poolse politieke leiders uitgebreid stilgestaan bij de gebeurtenissen in de periode 1939-1945. Op 26 januari 2015 sprak de Duitse bondskanselier Angela Merkel (CDU) tijdens de herdenking van de zeventigjarige bevrijding van Auschwitz en in mei herdacht Bronisław Komorowski (PO), toentertijd president van Polen, het einde van de oorlog met onder andere Donald Tusk (voorzitter van de Europese Raad) en Ban Ki-moon (secretaris-generaal van de Verenigde Naties).

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog ging deze een grote rol spelen in de herinneringscultuur in de twee Duitslanden en Polen. De wijze waarop de oorlog werd herinnerd, was echter aan verandering onderhevig. In dit hoofdstuk beschrijf ik allereerst de ontwikkelingen in de herinneringscultuur in de twee Duitslanden en het communistische Polen. Vervolgens komen de herinneringscultuur en -politiek in de twee landen na de omwentelingen in de periode 1989-1991 aan bod. In dit hoofdstuk focus ik op onderwerpen die het meest van invloed op de Duits-Poolse betrekkingen waren en zijn, zoals de

Heimatvertriebene en antisemitisme in Polen. Dit hoofdstuk dient namelijk als opmaat naar

de analyses in de overige hoofdstukken. Bij deze analyses zal veelvuldig gerefereerd worden aan de hieronder behandelde thema’s.

1.1 Herinneringscultuur in de Bondsrepubliek en de DDR

In de eerste fase na de Tweede Wereldoorlog was het slachtofferperspectief een bepalend onderdeel van de herinneringspolitiek van de Duitse politieke elite. Dat gold in de eerste jaren na de Duitse deling in 1949 zowel voor de Bondsrepubliek als de DDR.21 Het

merendeel van de Duitsers, die dierbaren waren verloren en na de oorlog in een verwoest land leefden, beschouwden zichzelf als slachtoffer van nazi-Duitsland.22 In beide Duitslanden ging dit slachtofferperspectief gepaard met het geloof dat de ‘goede’ Duitsers die de oorlog overleefd hadden nu konden gaan bouwen aan de toekomst van Duitsland.23 Hierbij stonden West- en Oost-Duitsland echter lijnrecht tegenover elkaar. De communistische SED zag grote overeenkomsten tussen het Duitsland van de periode 1933-1945 en de kapitalistische politiek van de Bondsrepubliek: het was slechts een andere vorm van fascisme.24 Interessant is dat ook de houding van de Bondsrepubliek ten overstaan van het andere Duitsland sterk werd

21 Robert. G. Moeller. “The Politics of the Past in the 1950s: Rhetorics of Victimisation in East and West Germany”, in Germans as Victims, red. Niven. (New York: Palgrave Macmillan, 2006), 27.

22 Ute Frevert. “Teil 2”, in Geschichtsvergessenheit - Geschichtsversessenheit: vom Umgang mit deutschen Vergangenheiten nach 1945, red. Assmann en Frevert. (Stuttgart: Deutsche Verlags-Anstalt, 1999), 158. 23 Moeller. “The Politics of the Past in the 1950s: Rhetorics of Victimisation in East and West Germany”, 35. 24 Moeller. “The Politics of the Past in the 1950s: Rhetorics of Victimisation in East and West Germany”, 29.

(11)

beïnvloed door de Koude Oorlog. De Sovjet-Unie was volgens de West-Duitse zienswijze zowel vóór als na 1945 de tegenstander, zij het nu van een democratisch Duitsland.25

Aan het einde van en na de Tweede Wereldoorlog werden miljoen Duitsers uit de voormalige Ostgebiete van het Duitse Keizerrijk verdreven. De Heimatvertriebene die na de Tweede Wereldoorlog in de Bondsrepubliek terechtkwamen, vormden een groot deel van de West-Duitse bevolking. Hun lot, het verlies van hun Heimat omdat ze voor het Rode Leger vluchtten of later werden verplicht te vertrekken, paste binnen het West-Duitse

slachtofferperspectief. De aandacht voor het lot van de Vertriebene werd mede door West-Duitse politici vormgegeven: het was een voorbeeld van de wreedheid van de Sovjet-Unie en zorgde voor saamhorigheid die de wederopbouw ten goede zou komen.26 Laatstgenoemde is later geduid door Assmann: “Nichts schweißt so fest zusammen wie das historische Trauma einer gemeinsamen Opfererfahrung.”27 De sterke positie van de Heimatvertriebene in de West-Duitse samenleving ging gepaard met een succesvolle lobby van organisaties van Vertriebene, bijvoorbeeld de vele Landsmannschaften, tegen de erkenning van de Oder-Neiße-grens.28

Vanaf het einde van de jaren ’50 veranderde de herinneringscultuur in West-Duitsland. Het slachtofferperspectief maakte meer en meer plaats maken voor aandacht voor Duitse misdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Onder meer de processen tegen voormalige nazi’s, waaronder dat tegen Adolf Eichmann in Jeruzalem, speelden hierin een essentiële rol.29 De invloed van de generatie van ’68, de eerste politieke generatie die de Tweede Wereldoorlog niet bewust had meegemaakt, was eveneens groot. Juist uit het feit dat deze generatie geen directe toegang in de vorm van persoonlijke herinneringen aan de periode 1939-1945 had, werd de plicht afgeleid om de confrontatie met het verleden aan te gaan.30 Gepoogd werd af te rekenen met de voorgaande generatie. Deze had geweigerd

verantwoordelijkheid te nemen voor de Duitse misdaden in de Tweede Wereldoorlog door de focus te leggen op het Duits slachtofferschap. Hoewel de aandacht voor de bombardementen op Duitse steden en de Heimatvertriebene niet volledig verdween, werd het daderperspectief

25 Ibid., 37.

26 Stefan Berger. “On Taboos, Traumas and Other Myths: Why the Debate about German Victims of the Second World War is not a Historians’ Controversy”, in Germans as Victims, 213 en Ruth Wittlinger. “Taboo or Tradition? The ‘Germans as Victims’ Theme in the Federal Republic until the mid-1990s”, in Germans as Victims, 64.

27 Aleida Assmann. “Erinnerung als Erregung. Wendepunkte der deutschen Erinnerungsgeschichte”, in Wissenschaftskolleg Jahrbuch 1998/99, red. Lepenies (Berlijn: Wissenschaftskolleg zu Berlin, 2000), 206. 28 Bill Niven. “Introduction: German Victimhood and the Turn of the Millennium”, in Germans as Victims, 3. 29 Aleida Assmann. “Teil 1”, in Geschichtsvergessenheit - Geschichtsversessenheit: vom Umgang mit

deutschen Vergangenheiten nach 1945, 144. 30 Frevert. “Teil 2”, 226.

(12)

dominant.31

De afnemende aandacht voor de Vertriebene had naast de opkomst van de generatie van ’68 enkele andere oorzaken. Ten eerste was hun integratie in de West-Duitse samenleving succesvol verlopen, waardoor ze – in combinatie met het veranderende politieke klimaat – minder als slachtoffer werden gezien.32 Daarnaast zorgde de nieuwe Ostpolitik van

bondskanselier Willy Brandt (SPD) ervoor dat de waarde die Vertriebene hechtten aan de verloren gebieden in het oosten, meer en meer als ouderwets en revisionistisch werd beoordeeld.33 In de jaren ’60 en ’70 werd de nadruk gelegd op het opzoeken van de

confrontatie met het eigen donkere verleden. Met name het uitzenden van de televisieserie

Holocaust – Die Geschichte der Familie Weiss op de nationale televisie in 1979 was van

grote invloed op het historisch besef van de Duitsers.

Vanaf 1985 vond er wederom een kentering plaats in de herinneringscultuur in de Bondsrepubliek. Assmann noemt het de fase van ‘Erinnerung’: officiële herinneringen en de daarbij horende symboliek namen meer en meer een prominente plaats in het West-Duitse herinneringsdiscours in. Hierbij was er sprake van onderscheid tussen de toenmalige bondskanselier, Helmut Kohl (CDU), en bondspresident Richard von Weizsäcker (CDU). Waar Kohl ondanks zijn inspanningen rond het herdenken van de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog zijn blik vooral op de toekomt richtte, was Von Weizsäcker een onomwonden voorstander van Vergangenheitsbewahrung. Misdaden uit het verleden moesten volgens de bondspresident continu in acht worden genomen in de West-Duitse politiek en samenleving. Ook uit de Historikerstreit in de tweede helft van de jaren ’80 is op te maken dat de

eenzijdige behandeling in de West-Duitse herinneringscultuur en -politiek van Duitse misdaden tijdens de Tweede Wereldoorlog werd betwist. De Historikerstreit ging over de uniciteit van de Holocaust: was de genocide op de joden een unieke gebeurtenis in de geschiedenis van de mensheid, of was het een reactie op de Goelag en de Armeense genocide?34 In de jaren voor de val van de Berlijnse Muur waren er dus veel verschillende geluiden te horen over de wijze waarop er herinnerd diende te worden in de Bondsrepubliek.

Hoewel er ook in de DDR sprake was van ontwikkelingen in de herinneringscultuur, hadden deze met betrekking tot de wijze waarop de politieke elite het verleden interpreteerde,

31 Wittlinger. “Taboo or Tradition? The ‘Germans as Victims’ Theme in the Federal Republic until the mid-1990s”, 73.

32 Karoline von Oppen en Stefan Wolff. “From the Margins to the Centre? The Discourse on Expellees and Victimhood in Germany”, in Germans as Victims, 195.

33 Niven. “Introduction: German Victimhood and the Turn of the Millennium”, 3. 34 Assmann. “Teil 1”, 144-147.

(13)

minder grote consequenties dan in de Bondsrepubliek het geval was. Dit was het gevolg van de continue en absolute macht van de SED. De communisten kozen ervoor om zich door middel van de door hen vormgegeven herinneringscultuur af te zetten tegen de

Bondsrepubliek. De eerder aangehaalde antifascistische insteek is bijvoorbeeld af te leiden uit de wijze waarop de door de geallieerden uitgevoerde bombardementen op Duitse steden werden geïnterpreteerd. Met name de verwoesting van Dresden werd misbruikt door te ontkennen dat de bombardementen een strategisch doel hadden. Bovendien werd er gesteld dat ze alleen bedoeld waren om het toekomstige socialistische Duitsland in de weg te zitten.35 Volgens de SED-propaganda namen de slachtoffers van Hitler en de geallieerden, de Oost-Duitse bevolking, in de DDR eindelijk de positie van overwinnaars in. Zij vormden nu immers het socialistische Duitsland. In tegenstelling tot de slachtoffers van de

bombardementen kregen de miljoenen Vertriebene die na de oorlog in de Sovjetzone en de latere DDR terecht waren gekomen, weinig tot geen aandacht voor hun leed. Vanwege de rol van het Rode Leger in het veroorzaken van dat leed was er in de herinneringspolitiek van de SED geen plaats voor de ervaringen van de Vertriebene.36

Ondanks de greep van de SED op wat er herinnerd werd en hoe dat diende te gebeuren, zijn er in de geschiedenis van de DDR kleine openingen waar te nemen. In de jaren ’70, een tijd waarin er sprake was van enige ontspanning tussen de twee kampen van de Koude Oorlog, kreeg de Oost-Duitse historicus Olaf Groehler bijvoorbeeld voet aan de grond met zijn these dat de bombardementen op Duitse steden aan het einde van de Tweede

Wereldoorlog wel degelijk een militair doel dienden.37 Desalniettemin bleef het in de DDR bij dergelijke uitzonderingen wanneer het ging om herinneringen aan de Tweede

Wereldoorlog.38

1.2 Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog in het communistische Polen

De opmars van het Rode Leger aan het einde van de Tweede Wereldoorlog bleek niet te resulteren in het begin van een periode van vrijheid voor de Polen. Het land maakte tijdens de Koude Oorlog deel uit van de invloedssfeer van de Sovjet-Unie. De communistische regering werd gezien als een door Moskou opgedrongen entiteit. Om legitimiteit voor haar handelen te

35 Berger. “On Taboos, Traumas and Other Myths: Why the Debate about German Victims of the Second World War is not a Historians’ Controversy”, 215.

36 Frevert. “Teil 2”, 186. 37 Ibid., 215-216.

38 De herinneringscultuur in de DDR maakte in de jaren ’80 op andere vlakken wel een ontwikkeling door. Zo kreeg bijvoorbeeld het Ruiterstandbeeld van Frederik de Grote weer een prominente plek op Unter den Linden in Berlijn. Na de Tweede Wereldoorlog koos de SED er juist voor om alle Pruisische sporen uit het

(14)

krijgen, legde de regering de focus op het door de nazi’s en de Wehrmacht veroorzaakte leed tijdens de Tweede Wereldoorlog en een mogelijk nieuw Duits gevaar.39 Evenals in de DDR het geval was, werden positieve aspecten van het handelen van het Rode Leger in de Tweede Wereldoorlog breed uitgemeten, terwijl zijn misdaden vergeten moesten worden. Het

bloedbad van Katyn, waarbij naar schatting meer dan 20.000 Poolse officieren en intellectuelen door het NKVD (Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken) werden vermoord, werd het grootste historische taboe in het communistische Polen.40

De pogingen van de communisten om angst voor Duitsland in de hoofden van de burgers in te prenten, ging gepaard met het verwijderen van alle Duitse sporen die na de Tweede Wereldoorlog in Polen te vinden waren. Met name in het nieuwe westen van Polen, dat voor de oorlog Duits grondgebied was, stonden de machthebbers voor een enorme opgave. Zo moesten onder meer tienduizenden plaatsnamen en de namen van meer dan honderdduizend pleinen en straten gepoloniseerd worden. De gedwongen migratie van Duitsers uit Polen, evenals die van de Polen uit het oosten die voormalige Duitse steden als Wrocław (Breslau) moesten gaan bevolken, werd verzwegen.41

Door de nieuwe Ostpolitik van Brandt verbeterde de relatie tussen Duitsland en Polen vanaf het begin van de jaren ’70. Onder meer door het werk van de Deutsch-Polnische Schulbuchkommission kon het stereotiepe beeld van enkel op geld en macht beluste Duitsers geen stand houden. In de jaren ’80 was paniek zaaien door te waarschuwen voor een agressief Duitsland niet langer een bruikbaar politiek middel.42

Een beknopt overzicht van de naoorlogse verhouding tussen Poolse joden en niet-joden is van groot belang voor de later te behandelen ontwikkelingen in de herinneringscultuur van het democratische Polen. Antisemitisme kent een lange traditie in Polen, die niet tot een einde kwam met de Holocaust. De weinige joden die de Holocaust overleefd hadden, werden geconfronteerd met extreem Pools geweld. Het meest bekende voorbeeld hiervan is de pogrom in Kielce in 1946. Het geweld kwam voort uit het verband dat werd gelegd tussen de nieuwe communistische overheersing en de rol van joden daarin.43 Vervolgens stond ten tijden van het Poolse Stalinisme (1948-1953) de angst voor zionisme aan de basis van

39 Wanda Jarząbek. “Shadows of Memory in Polish-German Relations (1989-2005)”, in Germany, Poland and Postmemorial Relations. In Search of a Livable Past, 25.

40 Michael C. Steinlauf. Bondage to the Dead. Poland and the Memory of the Holocaust. (New York: Syracuse University Press, 1997), 34.

41 Gregor Thum. Uprooted. How Breslau Became Wrocław during the Century of Expulsions. (Princeton: Princeton University Press, 2003), 241-244.

42 Ibid., 388.

43 Bożena Szaynok. “The Role of Antisemitism in Postwar Polish-Jewish Relations”, in Antisemitism and Its Opponents in Modern Poland, red. Blobaum, vert. Di Bartolomeo en Blobaum. (Ithaca: Cornell University Press, 2005), 269.

(15)

antisemitische maatregelen.44 Hoewel bijvoorbeeld de gebeurtenissen in Auschwitz zodanig werden geïnstrumentaliseerd dat er vooral aandacht was voor Poolse slachtoffers, werd na Stalins dood het joodse leed als exceptioneel erkend wanneer dat onvermijdbaar was. Zo werd er bij de jaarlijkse herdenking van de opstand in het getto van Warschau stilgestaan bij het lot van de joden. Dat gebeurde echter niet op een historisch verantwoorde wijze.45

Na het uitbreken van de Zesdaagse Oorlog in het Midden-Oosten, en onder druk van generaal Mieczysław Moczar, voerde de Poolse leider Władysław Gomułka vanaf 1967 een striktere antisemitische politiek uit. Deze werd geïntensiveerd nadat in juli 1968

studentenprotesten uitbraken. De opvatting dat interne vijanden onder de duim gehouden dienden te worden, won namelijk terrein als gevolg van de protesten. De campagne leidde tot de emigratie van de overgrote meerderheid van de joden die nog in Polen leefden.46 Als gevolg daarvan speelden joden in de jaren ’70 geen rol in het publieke discours. De opkomst van de oppositionele vakbeweging Solidarność bracht daar verandering in. Onder meer door middel van publicaties in de ondergrondse pers nam de aandacht voor de Holocaust in de jaren ’80 toe.47 De katholieke kerk, die in het communistische Polen meermaals gepoogd had om de Duits-Poolse betrekkingen te intensiveren en stil te staan bij het lot van de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog, zorgde in de jaren ’80 voor verontwaardiging bij de internationale Joodse gemeenschap. Aan herhaaldelijke oproepen om een in 1984 in een gebouw van het voormalige concentratiekamp Auschwitz gesticht klooster te sluiten, werd pas in de jaren ’90 gehoor gegeven.48

1.3 Herinneringscultuur en -politiek in het verenigde Duitsland

Ook in het Duitsland van na de vereniging in 1990 speelde het verleden een grote rol. Tijdens en in de jaren na de omwentelingen in Europa bleek de geschiedenis bepalend te zijn voor de wijze waarop Duitsland zich positioneerde op het internationale toneel. Zo verdedigde Kohl de oprichting van de Europese Economische en Monetaire Unie (EMU) door een gedeelde munt als middel te bestempelen waarmee een herhaling van de bloedige Europese

geschiedenis, waarin Duitsland een grote rol speelde, kon worden voorkomen.49

Wat betreft de rol die de Bondsrepubliek in de internationale vredespolitiek speelde,

44 Ibid., 281.

45 Steinlauf. Bondage to the Dead, 70-71.

46 Dariusz Stola. “Fighting against the Shadows. The Anti-Zionist Campaign of 1968”, in Antisemitism and Its Opponents in Modern Poland, 285-286.

47 Steinlauf. Bondage to the Dead, 104-105. 48 Ibid., 121.

49 Bettina Warburg. “Germany’s National Identity, Collective Memory, and Role Abroad”, in Power and the Past. Collective Memory and International Relations, 58.

(16)

traden er na de Duitse vereniging veranderingen op. De politicoloog Hanns W. Maull vergaarde bekendheid door de Bondsrepubliek te definiëren als een Zivilmacht.50 Net als Japan, de andere verliezer van de Tweede Wereldoorlog, gaf het bij de totstandkoming van zijn buitenlandpolitiek de voorkeur aan multilateralisme en zag het af van het gebruik van militaire middelen: “the lessons of history led to aversion, or at least profound scepticism, vis-à-vis any use of military force”.51 Het gebruik van militaire middelen door Duitsland in de jaren ’90, werd door Maull geïnterpreteerd als een ontwikkeling van het land binnen zijn identiteit als civiele macht.52 Volgens deze lezing was de deelname aan internationale vredesoperaties één van de verantwoordelijkheden van het verenigde Duitsland, ook met het oog op zijn verleden. Duitslands deelname aan de NAVO-missie in Kosovo in 1999 was het belangrijkste voorbeeld van zijn rol in de nieuwe wereldorde. Het feit dat voorafgaand aan de Duitse deelname aan de NAVO-missie in Kosovo verhitte debatten werden gevoerd of Duitsland wel militair actief mocht zijn, geeft aan dat het verleden een sterke rol speelde in de Duitse politiek van de jaren ’90. ‘Nie wieder Auschwitz’ won het daarbij van ‘nie wieder Krieg’.53

De Einheitskanzler Kohl ontpopte zich na de omwentelingen in de periode 1989-1991 tot één van de belangrijkste pleitbezorgers voor een Pools EU-lidmaatschap. Hierbij

refereerde de bondskanselier veelvuldig aan het verleden: “Wir wollen nach diesen Jahren der nationalsozialistischen Barbarei Friede, Freundschaft und Aussöhnung mit allen unseren Kriegsgegnern von gestern, und wir wollen dies vor allem mit Frankreich und mit Polen.”54 In 1990 ondertekenden Duitsland en Polen het verdrag ‘über gute Nachbarschaft und freundschaftliche Zusammenarbeit’. Het verdrag bleek van grote waarde te zijn voor de Duits-Poolse betrekkingen in de jaren ’90. Zo werd in Artikel 8 vastgelegd dat Duitsland een actieve bijdrage zou gaan leveren aan de Poolse wens om deel uit te maken van de EU:

“Mit dem Abschluß eines Assoziierungsabkommens zwischen den Europäischen Gemeinschaften und der Republik Polen legen die Europäischen Gemeinschaften, ihre Mitgliedstaaten und die Republik Polen die Grundlage für eine politische und wirtschaftliche Heranführung der Republik Polen an die Europäische Gemeinschaft. Die

50 Maull. “Germany and Japan: The New Civilian Powers”, 92.

51 Hanns W. Maull. “Germany and the Use of Force: Still a ‘Civilian Power’?”, in Survival 42:2 (2000), 56. 52 Ibid., 76.

53 Martin Larose en Ruth Wittlinger. “No Future for Germany’s Past? Collective Memory and German Foreign Policy”, in German Politics 16:4 (2007), 488.

54 Helmut Kohl. “Rede vor Sejm und Senat im polnischen Parlament in Warschau während des offiziellen Besuchs von Bundeskanzler Kohl in der Republik Polen”, Warschau, 6 juli 1995.

(17)

Heranführung wird von der Bundesrepublik Deutschland im Rahmen ihrer Möglichkeiten nach Kräften gefördert.”55

In de jaren ’90 werd er gewerkt aan de totstandkoming van de ‘deutsch-polnischen

Interessengemeinschaft’, een door de voormalige Poolse minister van Buitenlandse Zaken Krzysztof Skubiszewski geïntroduceerde term.

Niet alleen bij de vraag hoe Duitsland zich in Europa en de wereld moest positioneren, was het verleden een vooraanstaand thema. Ook bij binnenlandse aangelegenheden rezen vragen op als wat er herinnerd moest worden, hoe dat diende te gebeuren en welke conclusies daaruit getrokken moesten worden. Na de ondergang van het communisme dienden de Duitsers een manier te vinden om met twee dictaturen – nazi-Duitsland en de DDR – om te gaan, zonder daarbij slachtoffers van de ene dictatuur voor het hoofd te stoten door een grotere aandacht voor de andere. Kohls CDU stond daarbij een vergelijking van de twee dictaturen voor en focuste op Duitsers als slachtoffers. De vaak herhaalde kritiek op de door Kohl geïnitieerde nieuwe inrichting van de Neue Wache, waarbij volgens de critici de focus op het Duitse slachtofferschap ten koste ging van de erkenning van de slachtoffers van de Holocaust, was één van de tekenen dat het door Kohl voorgestane slachtofferperspectief niet unaniem geaccepteerd werd. De grote belangstelling voor het in 1995 verschenen boek

Hitler’s Willing Executioners, waarin Daniel Goldhagen betoogde dat antisemitisme in de

periode 1933-1945 breed gedragen werd onder de Duitse bevolking, gaf aan dat ook een deel van de Duitse bevolking geen genoegen nam met Kohls interpretatie van het verleden.56

In de tweede helft van de jaren ’90 nam de aandacht voor Duits slachtofferschap echter toe. De grootschalige aandacht voor het bombardement op Dresden, toen in 1995 werd stilgestaan bij de gebeurtenissen van vijftig jaar eerder, was hiervan één van de eerste tekenen. Het in 1998 gevoerde debat tussen de auteur Martin Walser en Ignatz Bubis (toenmalig voorzitter van de Zentralrat der Juden in Deutschland), dat ontstond nadat eerstgenoemde stelde dat de dominantie van de Holocaust in de Duitse politiek een gevaar voor het land was, gaf aan dat er Duitsers waren die een op de toekomst gerichte blik voorstonden. In het jaar dat de EU-toetredingsonderhandelingen met Polen begonnen, was het reeds duidelijk dat het daderperspectief op het Duitse verleden niet door alle Duitsers geaccepteerd werd.

55 “Vertrag zwischen der Bundesrepublik Deutschland und der Republik Polen über gute Nachbarschaft und freundschaftliche Zusammenarbeit vom 17. Juni 1991”, Bonn, 17 juni 1991.

(18)

1.4 Herinneringscultuur en -politiek in de Derde Republiek

Toen op 9 november 1989 de Berlijnse Muur viel, was Kohl in Warschau om de betrekkingen met Polen aan te halen. In 1989 was Polen het toneel van het begin van de val van het

communisme. Het succes van Solidarność bij de verkiezingen van juni 1989 maakte duidelijk dat de communisten hun grip op de Poolse samenleving definitief waren kwijtgeraakt. Er kwam een einde aan de status quo van de Koude Oorlog.

Na de val van het communisme zochten de Polen actief naar een nieuwe nationale identiteit. Herinneringen aan de ervaringen met het nationaalsocialisme en het communisme hadden een grote invloed op de Poolse politiek en samenleving. Net als ieder ander volk hadden ook de Polen echter behoefte aan het herinneren van positieve gebeurtenissen uit het verleden, waaraan ze trots konden ontlenen. Het succes van Solidarność was daarvoor niet geschikt, daar er in de Poolse samenleving sterk verschillende ervaringen met de beweging waren.57 Ook voormalige communisten maakten namelijk deel uit van de Poolse

samenleving. Daarnaast ontstond er verdeeldheid tussen de aanhangers van Solidarność zodra er een einde kwam aan het communistische tijdperk in Polen. Het hoofddoel van de

vakbeweging was immers bereikt.58

Herinneringen aan de onafhankelijke Tweede Poolse Republiek, die tussen de twee wereldoorlogen bestond, namen daarentegen een prominente plaats in de herinneringscultuur en -politiek van het nieuwe Polen in. Het gebruik van de term ‘Derde Republiek’ – die ook in de Poolse Grondwet voorkomt – is hiervan een voorbeeld. Poolse onafhankelijkheid werd een belangrijk uitgangspunt in de buitenlandse politiek. Dit beïnvloedde de relatie van het land met de vroegere agressors Duitsland en Rusland. De Poolse houding ten overstaan van beide landen werd tevens gevormd door veel aandacht te besteden aan zwarte bladzijdes uit de geschiedenis waarin de voormalige agressors een hoofdrol speelden, zoals het bloedbad van Katyn en het Molotov-Ribbentroppact. Net als voor 1989 waren de herinneringen aan Pools slachtofferschap invloedrijk, al traden in de Derde Republiek niet alleen de misdaden van nazi-Duitsland op de voorgrond, maar ook die van het Rode Leger en de Poolse

communisten.59

Na de val van de Muur weigerde Kohl snel duidelijkheid te verschaffen over de

Oder-57 Kristin Kopp en Joanna Niżyńska. “Introduction: Between Entitlement and Reconciliation: Germany and Poland’s Postmemory after 1989”, in Germany, Poland and Postmemorial Relations. In Search of a Livable Past, 15.

58 George Blazyca. “Polish Socioeconomic Development in the 1990s and Scenarios for EU Accession”, in Europe-Asia Studies 51:5 (1999), 805-806.

59 Scheliha. “Die List der geschichtspolitischen Vernunft. Der polnisch-russische Geschichtsdiskurs nach 1989”, 226.

(19)

Neiße-grens. Hij was van mening dat voor de erkenning van de Oder-Neiße-grens gewacht diende te worden op de goedkeuring door een gesamtdeutsch parlement. Dit werd hem niet in dank afgenomen. Critici, waaronder de toenmalige Poolse premier Mazowiecki, verweten Kohl dat hij geen oog zou hebben voor de door het Duits-Poolse verleden levende angst onder de Poolse bevolking voor een agressief Duitsland.60 Nadat de Duitse regering de Oder-Neiße-grens uiteindelijk erkend had, zorgden Kohls inspanningen voor de toekomst van Polen voor enig vertrouwen in de nieuwe Duits-Poolse relatie.

De geslaagde integratie van West-Duitsland in Europese samenwerkingsverbanden (achtereenvolgens de EGKS, EEG, EG en de EU) om na afloop van de Tweede Wereldoorlog stabiliteit in West-Europa te garanderen, diende na de val van het communisme als voorbeeld voor Centraal Oost-Europa.61 Hierbij nam Polen, als grootste land onder de voormalige Sovjet-satellietstaten die in aanmerking kwamen voor een EU-lidmaatschap, een voorname rol in. Met het treffen van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Polen en Frankrijk in Weimar in augustus 1991 ontstond de Weimarer Dreieck. Dit

samenwerkingsverband moest bijdragen aan de toekomstige EU-toetreding van Polen en andere nieuwe democratieën als Tsjechië en Hongarije. In de gemeenschappelijke verklaring van de drie ministers werd gesteld dat Europa op een keerpunt in zijn geschiedenis stond. De vorming van een grote Europese gemeenschap werd zelfs een eenmalige kans genoemd. In de gemeenschappelijke verklaring werd niet expliciet gerefereerd aan de oorlogen en conflicten die zich in de voorafgaande eeuwen tussen Duitsland, Frankrijk en Polen hadden afgespeeld, maar wel impliciet: alleen door onderlinge samenwerking konden democratie, welvaart en veiligheid verwezenlijkt worden.62 Deze zaken waren in de bloedige Europese geschiedenis niet vanzelfsprekend. Voor Polen dienden de eerste stappen in de samenwerking met de twee Europese grootmachten Duitsland en Frankrijk als een bevestiging dat zijn ideaal – deel uitmaken van een verenigd Europa – bereikbaar was.

Duitsland was ook buiten de kaders van de Weimarer Dreieck actief als pleitbezorger van een Pools EU-lidmaatschap. Nadat sinds de vaststelling van de criteria van Kopenhagen in 1993 de EU-Osterweiterung een serieus te nemen vooruitzicht was, werd tijdens het Duitse EU-voorzitterschap in 1994 de relatie met landen als Polen, Tsjechië en Hongarije verdiept.

60 “Oder-Neiße: Unehrlich und zweideutig”, Der Spiegel. Online, 5 maart 1990. Toegang: 4 maart 2016. 61 Zaborowski. Germany, Poland and Europe: Conflict, Co-operation and Europeanisation, 6.

62 Roland Dumas e.a. “Gemeinsame Erklärung der Außenminister von Deutschland, Frankreich und Polen zur Zukunft Europas Weimar, 29. August 1991”, Weimar, 29 augustus 1991.

(20)

Dit maakte het voor deze voormalige Sovjet-satellietstaten onder meer mogelijk om gebruik te maken van enkele EU-programma’s.63

De Derde Republiek was niet van meet af aan een stabiele natie. In het eerste

decennium na de val van het communisme werd het land door acht verschillende premiers geleid. Ook een adequate omgang met het verleden bleek zijn tijd nodig te hebben.

Mazowiecki, de eerste premier na de omwentelingen, wilde een streep onder het verleden zetten. Als gevolg daarvan vond er geen zorgvuldige omgang met de erfenis van de

communistische periode plaats. Dit leidde gedurende een groot deel van de jaren ’90 tot het verspreiden van geruchten over de verledens van politici van andere partijen. Hier werd pas in 1997 een einde aan gemaakt door het aannemen van een wet, die mensen die een hoge publieke functie hadden verplichtte om open kaart te spelen met betrekking tot hun

activiteiten in de periode voor 1989.64 Ook de fysieke erfenis van het communisme vereiste maatregelen. Net als na de Tweede Wereldoorlog in de voormalige Duitse gebieden het geval was geweest, moesten vele straatnamen en standbeelden die het communisme idealiseerden, aangepast of verwijderd worden.65

De Poolse focus op Pools slachtofferschap ging in de jaren ’90 gepaard met een complexe relatie tussen Poolse joden en niet-joden. Antisemitisme bleef een factor in de Poolse samenleving, ondanks gebeurtenissen die zonder meer blijk gaven van een in

vergelijking met de communistische periode sterk verbeterde houding in Polen ten opzichte van joods leed. Voorbeelden daarvan zijn het vooropstellen van joodse in plaats van Poolse slachtoffers in de voormalige concentratiekampen en historisch verantwoorde herdenkingen van de opstand in het getto van Warschau.66 De eerder aangehaalde ophef over het klooster in Auschwitz kreeg echter als het ware een opvolger toen er commotie ontstond over het in 1979 geplaatste kruis nabij het voormalige concentratiekamp. Plannen om het kruis te verplaatsen stuitten op verzet, waarbij de nationalist Kazimierz Świtoń de leiding nam. Świtoń was van mening dat de Polen die in Auschwitz stierven onvoldoende geëerd werden, doordat joden alle aandacht opeisten voor de slachtoffers van de Holocaust. Het claimen van Auschwitz door de joden werd door hem gezien als een bedreiging van de Poolse identiteit. Uit protest tegen de plannen om het kruis te verplaatsen voegde Świtoń samen met

gelijkgestemden honderden kruizen aan de plek toe. Dit leidde tot reacties vanuit de joodse

63 Zaborowski. Germany, Poland and Europe: Conflict, Co-operation and Europeanisation, 110.

64 Timothy Garton Ash. “Trials, Purges and History Lessons: Treating a Difficult Past in Post-Communist Europe”, in Memory and Power in Post-War Europe. Studies in the Presence of the Past, 274-275. 65 Thum. Uprooted. How Breslau Became Wrocław during the Century of Expulsions, 393.

(21)

gemeenschap en progressieve katholieken, die Świtoń ervan betichtten dat hij probeerde het idee van Auschwitz als symbool van het lot van de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog te ondermijnen. Uiteindelijk werden de door Świtoń en zijn gelijkgestemden geplaatste kruizen verwijderd, maar bleef het kruis waar de controverse om begonnen was behouden. De debatten gaven blijk van een uit het verleden voortkomende angst voor de bedreiging van de Poolse identiteit, waarvan een diepgewortelde conservatieve katholieke traditie een wezenlijk onderdeel was.67 Joods leed en Pools daderschap kregen in de daaropvolgende jaren meer aandacht.

2 Het ideaal van een verenigd Europa: 1998-2002

Op 30 maart 1998 startten de EU-toetredingsonderhandelingen met Polen en vijf andere landen.68 Ruim vier jaar later, in december 2002, werden deze afgesloten. In dit hoofdstuk ga ik in op de vraag wat de rol van het verleden was in de Duits-Poolse betrekkingen van maart 1998-december 2002. In paragraaf 1 ga ik in op de voorkeuren van Duitsland en Polen

67 Janine P. Holc. “Memory Contested. Jewish and Catholic Views of Auschwitz in Present-Day Poland”, in Antisemitism and Its Opponents in Modern Poland, 302-308.

(22)

gedurende de onderhandelingen. Vervolgens behandel ik de houding van de Duitse en Poolse regeringen op het gebied van veiligheidspolitiek. In 1999 trad Polen toe tot de NAVO. Zorgde dit voor meer congruentie tussen de Duitse en Poolse veiligheidspolitiek? In de laatste paragraaf ga ik in op de omgang met het verleden in beide samenlevingen. Waar nodig ga ik bij de beantwoording van de deelvragen in op overlap tussen de drie deelgebieden.

2.1 Europese vergezichten en nationale belangen

In de jaren tussen de val van het communisme en de start van de

EU-toetredingsonderhandelingen met Polen, had Kohl zich opgeworpen als een pleitbezorger van een Pools EU-lidmaatschap. Uitgerekend in het jaar dat de onderhandelingen werden

opgestart, legde de Union (CDU en CSU, Christlich-Soziale Union in Bayern) het tijdens de Bondsdagverkiezingen af tegen de sociaaldemocraten. Na 16 jaar kreeg de Bondsrepubliek een nieuwe bondskanselier: Gerhard Schröder (SPD). In Polen heersten twijfels rond de vraag of de rood-groene coalitie – de SPD vormde samen met Bündnis 90/Die Grünen een kabinet – het beleid van Kohl met betrekking tot de EU-Osterweiterung zou voortzetten.69 Veel Poolse politici met een Solidarność-verleden stonden wantrouwend tegenover Duitse sociaaldemocraten.70 De SPD liet begin jaren ’80 namelijk na om haar steun uit te spreken voor Solidarność, daar er werd ingezet op door de regerende communistische Poolse Verenigde Arbeiderspartij door te voeren hervormingen. De SPD wilde de Poolse

machthebbers en Moskou hierbij niet voor het hoofd stoten. In deze paragraaf ga ik in op de vraag hoe de rood-groene coalitie en de Poolse kabinetten onder leiding van Jerzy Buzek (AWS, Akcja Wyborcza Solidarność) en Leszek Miller (SLD, Sojusz Lewicy

Demokratycznej) zich gedurende de onderhandelingen opstelden. Waren Europese vergezichten of nationale belangen leidend?

Vanaf het moment dat de toetredingsonderhandelingen met Polen in zicht kwamen, werd de Duitse en Poolse politiek ten opzichte van de EU-uitbreiding niet langer volledig gedomineerd door het ideaal van een verenigd Europa. Er kwam een einde aan de ‘special status’ van het mogelijke EU-lidmaatschap van voormalige Sovjet-satellietstaten.71 Zowel in Duitsland als Polen werden twijfels geuit over de voordelen van een snelle EU-toetreding van laatstgenoemde. In Polen kwam dit voort uit de wijze waarop de bevolking en politiek zich

69 Markus Meckel. “1990-2010. 20 Jahre deutsch-polnische Beziehungen. Ein persönlicher Rückblick, Bilanz und Perspektiven”, in Erwachsene Nachbarschaft. Die deutsch-polnischen Beziehungen 1991 bis 2011, red. Bingen e.a. (Wiesbaden: Harrassowitz, 2011), 24.

70 Kerski. Die Dynamik der Annäherung in den deutsch-polnischen Beziehungen. Gegenwart und Geschichte einer Nachbarschaft, 250.

(23)

verhielden ten opzichte van de natiestaat. De ervaringen met de vele periodes waarin andere naties de dienst uitmaakten in Polen, resulteerden in een op het behoud van soevereiniteit gebaseerde buitenlandse politiek.72 Tijdens de campagne voor het referendum over de

Grondwet in 1997 waarschuwde de winnaar van de parlementsverkiezingen in datzelfde jaar, de AWS, voor het overdragen van nationale bevoegdheden aan deels supranationale

organisaties als de EU. Hoewel de nieuwe coalitie van de AWS en de UW (Unia Wolności) uiteindelijk voor een pro-Europese koers koos, moest er gezien de kleine meerderheid in het parlement rekening worden gehouden met een groep AWS-parlementsleden die hamerde op het behoud van soevereiniteit. Bij het vaststellen van de pro-Europese koers speelde de inschatting dat Duitslands dominantie ten opzichte van Polen het minst groot zou zijn bij een gezamenlijk EU-lidmaatschap, een voorname rol. Bovendien werd een EU-lidmaatschap naast de toetreding tot de NAVO beschouwd als een extra bescherming ten opzichte van Rusland.73

Ook in Duitsland werd de houding ten overstaan van Europese integratie deels gevormd door het verleden. Onder andere Kohl zag het pleiten voor een Pools EU-lidmaatschap als een uit de geschiedenis voortkomende verantwoordelijkheid van Duitsland. Op het moment dat de Osterweiterung met de start van de onderhandelingen echter daadwerkelijk in het zicht kwam, ontstonden er zorgen rond de vraag welke invloed de uitbreiding zou hebben op het uitdiepen van de onderlinge samenwerking binnen de EU. Duitslands voorkeur hiervoor had zijn oorsprong in de vele negatieve ervaringen met nationalisme. Er werd gevreesd dat een lidmaatschap van voormalige Sovjet-satellietstaten, waar nationalisme een betere reputatie had, het intensiveren van Europese coöperatie in de weg zou staan.74

Nationale economische en sociale belangen waren een factor van belang tijdens de moeizaam verlopen onderhandelingen. Duitsland stelde zich meermaals hard op gedurende de onderhandelingen wanneer het van mening was dat nationale belangen in het geding kwamen, met name op het gebied van de financiering van de EU-uitbreiding. De rood-groene coalitie was niet bereid tot het dragen van alle lasten. Schröder hekelde daarbij de

onomwonden steun voor de Poolse toetreding die Kohl in de voorafgaande jaren had geuit. Hij verklaarde dat Duitsland de motor achter de Poolse toetreding wilde zijn, maar wel op een realistische wijze.75 Met name op het gebied van landbouw verwachtte Duitsland van Polen

72 Langenbacher. “Collective Memory and German-Polish Relations”, 83-84.

73 Roland Freudenstein. “Poland, Germany and the EU”, in International Affairs 74:1 (1998), 49-52. 74 Zaborowski. Germany, Poland and Europe: Conflict, Co-operation and Europeanisation, 123.

75 “Schröder fordert niedrige deutsche Zahlungen an die EU”, Frankfurter Allgemeine Zeitung, 9 december 1998, 1.

(24)

dat er grote hervorming zouden worden doorgevoerd. Eind jaren ’90 werkte ongeveer een kwart van de Poolse beroepsbevolking in de landbouw, terwijl er slechts rond de vijf procent van het bbp (bruto binnenlands product) werd verdiend. De EU voorzag grote economische problemen en een hoge werkloosheid en eiste dat de landbouw gemoderniseerd werd. Polen verlangde een financiële bijdrage van de EU om de hervormingen door te kunnen voeren.76 Het feit dat zowel Duitsland als Polen nationale interesses op de voorgrond plaatsten gedurende de onderhandelingen, was onder meer het gevolg van de politieke structuur van beide naties. Meerdere binnenlandse actoren speelden een rol in het proces richting een mogelijke EU-uitbreiding. In Duitsland verdedigden ministers de belangen op hun

beleidsterrein. Als gevolg daarvan waren er bijvoorbeeld over de Agenda 2000, een Europees hervormingsplan dat de EU moest voorbereiden op de toekomstige uitbreiding, verschillende geluiden te horen op de Duitse ministeries. Het Bundesfinanzministerium bekritiseerde het door Schröder en andere regeringsleiders opgestelde plan, omdat er te weinig rekening gehouden was met Duitslands positie als nettobetaler aan de EU. Ook het Duitse ministerie van Landbouw was ontevreden, omdat het van mening was dat het plan slecht zou uitpakken voor de Duitse boeren. Naast de invloed van de verschillende ministeries op Duitslands stellingnames gedurende de onderhandelingen, had ook het federale stelsel in Duitsland hier zijn uitwerking op. De Bondsraad, waarin de deelstaten vertegenwoordigd zijn, diende bijvoorbeeld de toetredingsverdragen te ratificeren.77

Ook in Polen heerste tijdens de jaren waarin de onderhandelingen plaatsvonden verdeeldheid binnen de politieke elite. Door het politieke stelsel, waarin de president anders dan de Duitse bondspresident meer dan een voornamelijk ceremoniële functie heeft, is het aanzien van de premier kleiner dan dat van een bondskanselier. Daarbij was zowel het ministerie van Buitenlandse Zaken als dat van Financiën betrokken bij de onderhandelingen. Tijdens het toetredingsproces ontstond als gevolg daarvan een concurrentiestrijd tussen de verschillende ministeries en verantwoordelijke politici. Dit ging ten koste van een coherente Poolse strategie tijdens de onderhandelingen.78

Beide landen haalden gedurende de onderhandelingen voor hen belangrijke punten binnen. Schröder kreeg bijvoorbeeld zijn zin doordat het mogelijk werd om arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten tot zeven jaar na hun toetreding grotendeels buiten de deur te houden. De EU-lidstaten van voor de Osterweiterung konden zelf bepalen wie er werd toegelaten tot

76 Reinhard Krumm. “Polen: Das Ziel nicht erreicht”,Der Spiegel. Online, 2 oktober 2002. Toegang: 4 maart 2016.

77 Zaborowski. Germany, Poland and Europe: Conflict, Co-operation and Europeanisation, 137-139. 78 Zaborowski. Germany, Poland and Europe: Conflict, Co-operation and Europeanisation, 151-155.

(25)

de arbeidsmarkt.79 Duitsland had in de jaren dat de onderhandelingen plaatsvonden te maken met een werkloosheidspercentage dat rond de tien procent schommelde.80 Schröder kon het zich electoraal niet veroorloven dat werkzoekenden uit Centraal Oost-Europa in groten getale naar Duitsland konden komen. De Poolse regering behaalde successen tijdens de Europese top in Kopenhagen in december 2002, waar de onderhandelingen werden afgesloten. Premier Miller kreeg het onder meer voor elkaar dat beloofd geld uit structuurfondsen eerder dan gebruikelijk uitbetaald werd en dat Polen zonder bemoeienis van de EU kon beslissen waar het dit geld aan besteedde.81

Ondanks dat de rood-groene coalitie erop hamerde dat het niet voor alle kosten van de grote EU-uitbreiding wilde opdraaien, bleef het ideaal van een verenigd Europa van belang voor haar houding gedurende de onderhandelingen. Het voelen van een historische

verantwoordelijkheid ten opzichte van de toetredingskandidaten bleek zijn vooraanstaande positie in het Duitse discours rond een toekomstige uitbreiding van de EU te behouden. Met name Joschka Fischer (Bündnis 90/Die Grünen), minister van Buitenlandse Zaken onder Schröder, refereerde in de periode 1998-2002 veelvuldig aan de Tweede Wereldoorlog wanneer het Poolse EU-lidmaatschap het onderwerp van gesprek was. In een ingezonden bijdrage in Die Zeit stelde hij dat de Duitsers ten opzichte van Polen, “dem viermal geteilten, brutal überfallenen und versklavten Nachbarn im Osten, eine mit nur wenig sonst zu

vergleichende historische Schuld tragen.”82 In zijn beroemde speech aan de Humboldt Universiteit in 2000 over de vervolmaking van de Europese integratie haakte Fischer bovendien in op de gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van Duitsland, Polen en Frankrijk bij de oprichting van de Weimarer Dreieck in 1991. Met betrekking tot het EU-lidmaatschap van voormalige Sovjet-satellietstaten sprak ook hij over een ‘einmalige Chance’ in de geschiedenis.83

De rood-groene coalitie zag de toetreding van landen als Polen, Tsjechië en Hongarije niet als een eerste van meerdere EU-uitbreidingen naar het oosten. Dit verschil van inzicht met de Poolse regering, die de grens tussen Oekraïne en Rusland als de toekomstige grens

79 Michael Heinen en Anna Pegels. “Die EU-Osterweiterung und die Arbeitnehmerfreizügigkeit. Einleitung”, Bundeszentrale für Politische Bildung. Online, 1 juli 2006. Toegang: 4 maart 2016.

80 Bundeszentrale für Politische Bildung. “Arbeitslose und Arbeitslosenquote”. Online, 26 maart 2014. Toegang: 4 maart 2016.

81 “Kopenhagener Gipfel: EU einigt sich mit Polen”, Der Spiegel. Online, 13 december 2002. Toegang: 4 maart 2016.

82 Joschka Fischer. “Außenpolitik im Widerspruch”, Die Zeit. Online, 3 februari 2000. Toegang: 4 maart 2016. 83 Joschka Fischer. “Vom Staatenverbund zur Föderation – Gedanken über die Finalität der Europäischen

(26)

van de EU zag, was ten tijde van de toetredingsonderhandelingen van ondergeschikt belang.84 In de periode maart 1998-december 2002 kwam het belangrijkste uitgangspunt van de EU-politiek van Duitsland en Polen overeen. Een Osterweiterung inclusief Polen was het hoofddoel van Berlijn en Warschau.

2.2 Kosovo, Afghanistan en de houding ten opzichte van Rusland

Op 12 maart 1999 trad Polen toe tot de NAVO. Voor de Polen was dit een belangrijke en ook symbolische stap. Tijdens de Koude Oorlog was bij het bepalen van het beleid de blik van Warschau gericht op wat er in Moskou gebeurde. Met het toetreden tot de NAVO sloot Polen zich aan bij het Westen. In de aanloop naar het Poolse lidmaatschap was een NAVO-slogan uit 1949 – ‘To keep the Russians out, the Germans down, and the Americans in’ – bepalend voor de wens van Poolse politici om toe te treden.85 In deze paragraaf behandel ik de

veiligheidspolitiek van Duitsland en Polen in de periode maart 1998-december 2002. Zorgde het gezamenlijke lidmaatschap van de NAVO voor congruentie tussen de Duitse en Poole veiligheidspolitiek?

Zowel voor Duitsland als Polen was de deelname aan Operatie Allied Force – NAVO-luchtaanvallen boven Kosovo – een mijlpaal in de geschiedenis. Voor de eerste keer sinds de Tweede Wereldoorlog werden er Duitse militairen ingezet bij een internationale

conflictsituatie. Hieraan gingen hevige debatten vooraf, waarbij herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog een voorname positie innamen. Na de oorlog was het verleden voor Duitse politici de reden geweest om zich afzijdig te houden in internationale conflictsituaties. In de debatten voorafgaand aan de Duitse steun aan Operatie Allied Forces werd een omslag in het denken van de Duitse politieke elite zichtbaar. Er werd gesteld dat het Duitse verleden juist reden was om nieuwe genocides te voorkomen: ‘nie wieder Auschwitz’. Ook werd er grote waarde gehecht aan het voorkomen van een Duitse Sonderweg. Na de Tweede Wereldoorlog kreeg het idee van een negatieve Duitse Sonderweg, die culmineerde in de Holocaust, aandacht binnen het onderzoek naar de Duitse geschiedenis. Duitsland wilde niet afwijken van de keuzes van bondgenoten als de Verenigde Staten.86 Ook Polen toonde zich een trouwe bondgenoot en bood kort na zijn toetreding tot de NAVO ondersteuning bij Operatie Allied Force. De Poolse minister van Buitenlandse Zaken Bronisław Geremek refereerde hierbij aan

84 Ilya Prizel. “Putin’s Russia, the Berlin Republic, and East Central Europe: A New Symbiosis?”, in Orbis 46:4 (2002), 691.

85 Małgorzata Bos-Karczewska. “Tien Jaar Polen in de NAVO: Op Zoek naar de Ultieme Waarborg”, in Internationale Spectator 63:3 (2009), 140.

86 Larose en Wittlinger. “No Future for Germany’s Past? Collective Memory and German Foreign Policy”, 486-488.

(27)

het verleden. Hij stelde dat moest worden voorkomen dat etnische Albanezen onder Milošević zouden lijden, zoals de Polen onder Hitler en Stalin hadden geleden.87

Na de aanslagen van 11 september 2001 begon de Amerikaanse president George W. Bush zijn ‘war on terror’. In de eerste fase hiervan trokken Duitsland en Polen gezamenlijk op. De plannen voor een invasie in Afghanistan van de Amerikaanse president konden op steun rekenen van zowel de Duitse als Poolse regering. Schröder benadrukte hierbij dat er geen oorlog tegen het Afghaanse volk of de islam werd gevoerd, maar dat het een oorlog tegen het terrorisme was waarbij een grote internationale coalitie zijn verantwoordelijkheid nam.88 Net als bij de debatten over Duitslands deelname aan de NAVO-missie in Kosovo, werd het multilaterale karakter van de ‘war on terror’ door de rood-groene coalitie benadrukt. Desondanks speelde het verleden een minder grote rol bij de beantwoording van de vraag of Duitsland een bijdrage moest leveren dan enkele jaren eerder bij het Kosovo-conflict het geval was. Voor Polen was de speciale band met de Verenigde Staten doorslaggevend. De Poolse regering had het gevoel eindelijk iets terug te kunnen doen na alles wat de

Amerikanen voor het land hadden betekend in de periode na de Eerste Wereldoorlog en tijdens de Koude Oorlog door de Sovjet-Unie te ‘verslaan’.89 Voorts vreesden de Polen minder voor Russische agressiviteit wanneer de verstandhouding met de sterke Amerikanen goed was. Na de aanslagen van 11 september 2001 zochten Brussel en Moskou, met

goedkeuring van de Duitse regering, toenadering tot elkaar op het gebied van veiligheid. De Polen, Tsjechen en Hongaren hadden het idee dat er over hun hoofden heen samengewerkt werd.90 De verbondenheid met de Amerikanen, onder andere in de NAVO, zorgde

desalniettemin voor een gevoel van veiligheid in Polen.

Het beleid van Berlijn en Warschau op het gebied van internationale veiligheid kwam in de periode maart 1998-december 2002 grotendeels overeen. Zowel de Duitse als Poolse regering conformeerde zich aan de keuzes van de Amerikanen. De verschillende visies op de juiste houding ten overstaan van Rusland waren een uitzondering op de grote mate van congruentie tussen de veiligheidspolitiek van Berlijn en Warschau.

2.3 Veranderende herinneringsculturen

87 Ryan C. Hendrickson. “NATO’s Visegrad allies: The first test in Kosovo”, in The Journal of Slavic Military Studies 13:2 (2000), 29.

88 “Schröder: Bundeswehr nicht an Militäraktion beteiligt”, Die Welt. Online, 8 oktober 2001. Toegang: 4 maart 2016.

89 Eric Langenbacher. “Collective Memory as a Factor in Political Culture and International Relations”, 83-84. 90 Prizel. “Putin’s Russia, the Berlin Republic, and East Central Europe: A New Symbiosis?”, 690.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het decreet betreff ende de bodemsanering en de bodem- bescherming (DBB).. Twee rechtsgronden

Verschillende buitenlandse retailketens hebben zich in Polen gevestigd, in die mate zelfs dat dikwijls wordt gesteld dat de Poolse retailmarkt wordt gedomineerd

Verschillende buitenlandse retailketens hebben zich in Polen gevestigd, in die mate zelfs dat dikwijls wordt gesteld dat de Poolse retailmarkt wordt gedomineerd door

Dat blijkt uit onderzoek naar het vraagstuk rond arbeidsmigranten als het gaat om werken, wonen en participatie in de samenleving dat Het PON in opdracht van de

De katholieke Kerk, en met haar orthodoxen zowel als protestan- ten, wenst als compensatie voor de afschaffing van het fonds de invoering van een kerkbelasting naar

Staatssecretaris Dekker van OCW is er niet in geslaagd zijn wetsvoorstel tot wijziging van de Mediawet voor 1 januari 2016 door de Eerste Kamer te loodsen.. besloot deze Kamer

Om de institutionele invloed te kunnen onderzoeken zal er eerst gekeken worden naar het legislatieve kader dat invloed heeft op de vraag naar Poolse uitzendkrachten, namelijk

oorlogsmonumenten. 203 Dit overzicht is minder relevant, gezien het Comité ook de meest simpele plaquettes in gebouwen en monumenten ter nagedachtenis van ander geweld dan de Tweede