• No results found

De verwachting van Merkel en Tusk in 2007 dat de Duits-Poolse relatie zou verbeteren, werd in de periode oktober 2007-2011 ingelost. Het feit dat het beleid van PO meer

overeenkomsten met de Union vertoonde dan dat van de PiS-regeringen, bracht met zich mee dat thema’s die de Duits-Poolse betrekkingen lange tijd onder druk hadden gezet, naar de achtergrond verdwenen. Het Poolse electoraat had bij de parlementsverkiezingen in 2007 laten blijken, dat de politiek van PiS ten overstaan van Duitsland slechts door een minderheid van de Polen gesteund werd. De toenemende contacten op economisch, wetenschappelijk en cultureel gebied sinds de Poolse toetreding tot de EU had het besef gebracht dat het land baat had bij samenwerking met Duitsland. Bij het verbeteren van de Duits-Poolse betrekkingen was zowel de bilaterale samenwerking als de samenwerking in de Europese context van belang.

In de eerste fase na Tusks aantreden als premier bleven de affaires rond het Zentrum gegen Vertreibungen en de Preußische Treuhand een rol spelen in de Duits-Poolse relatie. Om de betrekkingen een nieuwe impuls te kunnen geven, hield de Duitse politieke elite Steinbach uiteindelijk buiten de Stiftung Flucht, Vertreibung, Versöhnung. Daarnaast zorgden Europese initiatieven, zoals de Europese Herdenkingsdag voor de slachtoffers van het Stalinisme en Nazisme, voor tevredenheid in Berlijn en Warschau. Met het vinden van overeenstemming over de omgang met het verleden, kon de blik op de toekomst worden gericht. De regering Tusk hoefde na de door Komorowski gewonnen presidentsverkiezingen van 4 juli 2010 bovendien niet meer te vrezen voor scherpe kritiek op Duitsland vanuit het presidentieel paleis. Komorowski versloeg Jarosław Kaczyński, nadat zijn broer Lech op 10 april om het leven kwam tijdens een vliegtuigcrash. Hij reisde in het regeringstoestel af naar een herdenkingsbijeenkomst van het bloedbad van Katyn. Kort voor de landing stortte het vliegtuig neer in de buurt van het Russische Smolensk, waar op dat moment dichte mist hing.

De banken- en staatsschuldencrisis bracht de ontwikkelingen in de Duits-Poolse relatie in een stroomversnelling. Hoewel de Zuid-Europese landen die in de problemen raakten en landen als Duitsland, Polen, Nederland en Finland verschillend dachten over de oplossingen voor de crisis, speelden de debatten tussen deze groepen landen zich af in internationale instituties als de Europese Raad, de Europese Commissie en de eurogroep. Hoewel Polen als niet-euroland geen deel uitmaakte van laatstgenoemde, steeg het aanzien van het land in

Europa door zijn economische prestaties. Berlijn had Warschau bovendien nodig als partner in de tweestrijd tussen de probleemlanden en de economisch succesvolle landen.

Door veranderingen in zowel Duitsland als Polen met betrekking tot de wijze waarop er met het verleden werd omgegaan, de overlap in de beleidsplannen van de Duitse en Poolse regering en de afhankelijkheid van elkaar in de Europese instituties, verbeterde de Duits- Poolse relatie in de periode oktober 2007-2011. Er werden stappen gezet in de door Skubiszewski bepleite ‘deutsch-polnischen Interessengemeinschaft’. Met zijn stelling gaf Sikorski echter aan dat deze vanuit de optiek van de Poolse regering nog niet vervolmaakt was. Warschau gaf de Duitse regering een vrijbrief. Het Duitse verleden mocht een leidende rol van Duitsland in Europa niet langer in de weg staan. Sterker, de Poolse regering zag voor Duitsland een belangrijke rol weggelegd om te voorkomen dat de EU uiteen zou vallen. De gedachte dat dit mogelijk was, leidde vanwege historische ervaringen als de Poolse delingen en de inval van nazi-Duitsland in Polen tot onzekerheid in de Poolse maatschappij.

Conclusie

In de periode 1998-2011 speelde het bloedige Duits-Poolse verleden een vooraanstaande rol in de relatie tussen beide landen. Tevens was er in deze periode voor beide landen sprake van grote veranderingen in het licht van Europese integratie. In 2004 verschoof de oostgrens van de Europese Unie van de Oder-Neiße-grens naar de grens tussen Polen en Oekraïne. Daarmee werd Polen niet direct een land dat te vergelijken was met traditionele EU-lidstaten als Duitsland en Frankrijk. Het land had als postcommunistische staat een totaal andere nationale identiteit dan de gevestigde EU-landen. Dit kwam tot uitdrukking bij de Europa- en

veiligheidspolitiek van enerzijds Berlijn en anderzijds Warschau. Wat was de rol van het verleden in de Duits-Poolse betrekkingen in de periode 1998-2011?

De analyse van de Duits-Poolse relatie heeft verduidelijkt dat herinneringen aan het verleden zowel positieve als negatieve gevolgen kunnen hebben voor de betrekkingen tussen twee landen. In de periode dat de onderhandelingen met Polen over toetreding tot de EU plaatsvonden, maart 1998-december 2002, zorgde het ideaal van een verenigd Europa ervoor dat het Duits-Poolse verleden geen negatieve invloed had op de bilaterale betrekkingen. Sterker, naast economische voordelen was het verleden een belangrijke reden voor de regeringen van beide landen om een Pools EU-lidmaatschap na te streven. Duitsland voelde een historische verantwoordelijkheid ten overstaan van het tijdens de Tweede Wereldoorlog door de nationaalsocialisten verwoeste buurland. De Polen zagen een EU-lidmaatschap als een aansluiting bij het Westen en een definitief afscheid van de afhankelijkheid van Moskou.

Tijdens de toetredingsonderhandelingen maakten de herinneringsculturen in Duitsland en Polen ontwikkelingen door. In Duitsland kreeg Duits slachtofferschap tijdens en in de jaren na de Tweede Wereldoorlog meer aandacht. De aankondiging van de plannen voor een Zentrum gegen Vertreibungen, de oprichting van de Preußische Treuhand en de grote

aandacht in de Duitse media en literatuur voor de Vertriebene en de geallieerde

bombardementen op Duitse steden zijn hier voorbeelden van. Ook in Polen kwam er meer aandacht voor de minder belichte kant van het nationale verleden. Deze ontwikkeling in de herinneringscultuur was echter van een andere aard dan in Duitsland. Het zelfbeeld van de Polen bestond in de jaren ’90 uit twee componenten: de Polen als slachtoffers en

verzetshelden. De aandacht die rond de eeuwwisseling ontstond voor de grootschalige moordacties op de joodse inwoners van Jedwabne door Poolse burgers was een pijnlijke confrontatie met Pools daderschap. In beide landen waren de ontwikkelingen in de

herinneringscultuur maatschappelijke kwesties, maar in Polen waren de debatten heviger van aard. De Polen werden namelijk geconfronteerd met een weinig bekend deel van de nationale geschiedenis. Zowel in het communistische als postcommunistische Polen van de jaren ’90 waren negatieve aspecten van het nationale verleden onderbelicht gebleven.

De aankondiging van de plannen voor een Zentrum gegen Vertreibungen en de oprichting van de Preußische Treuhand leidden in de periode waarin de

toetredingsonderhandelingen plaatsvonden niet tot een groot conflict tussen Berlijn en Warschau. De Poolse politieke elite kon het zich niet veroorloven om zijn relatie met Duitsland op het spel te zetten. De rood-groene coalitie onder leiding van Schröder was namelijk een belangrijke pleitbezorger voor een Pools EU-lidmaatschap. In lijn met het uitblijven van controverses over de toenemende aandacht voor Duits slachtofferschap in Duitsland, dreef Warschau discussies over de financiering van de EU-Osterweiterung en de samenwerking tussen de EU en Rusland na de aanslagen van 11 september 2001 niet op de spits. Poolse politici benadrukten het onderscheid tussen het liberaal-westerse Duitsland en het postcommunistische Polen en de verschillende visies op het verleden in beide landen niet. Verzoening tussen Duitsland en Polen in een Europese context was het credo in de bilaterale betrekkingen in de periode maart 1998-december 2002.

De gebeurtenissen in de Duits-Poolse relatie in de periode december 2002-oktober 2007 tonen aan dat herinneringen aan het verleden de betrekkingen ook negatief konden

beïnvloeden. Tijdens de succesvol verlopen EU-top in Kopenhagen in december 2002 kreeg Polen de garantie dat het kon toetreden tot de EU. Dit had grote gevolgen voor de Duits- Poolse betrekkingen. Warschau had Berlijn niet meer nodig als beschermheer. Hierdoor kwamen reeds bestaande verschillen tussen Duitsland en Polen in een ander licht te staan. Waar er aanvankelijk nauwelijks reacties waren op de plannen voor het Zentrum gegen Vertreibungen, werden het Zentrum, de initiatiefnemer Steinbach en de op dit gebied weinig doortastende Duitse politieke elite na de EU-top in Kopenhagen mikpunten van kritiek voor

Poolse politici. De aanklacht van de Preußische Treuhand tegen Polen bij het EHRM was een andere stoorzender in de betrekkingen. Dit gebeurde in een periode waarin de verschillen tussen de nationale identiteiten van de Duitsers en de Polen op meerdere gebieden aan de oppervlakte kwamen. Het Duits-Poolse verleden speelde op in tijden van politieke meningsverschillen, die deels voortkwamen uit datzelfde verleden.

De politieke keuzes van Berlijn en Warschau rond de in maart 2003 gestarte Irak- oorlog waren in deze periode het eerste grote voorbeeld van een sterk van elkaar verschillend wereldbeeld tussen de Duitse en Poolse politieke elite. Hierbij werden de regeringen van beide landen gestuurd door dominante denkbeelden onder de bevolking. Schröder was zich bewust van de Amerika-kritische en pacifistische houding van een aanzienlijk deel van het electoraat. Het besluit van de rood-groene coalitie om af te zien van militaire inzet in de Irak- oorlog maakte duidelijk dat de traditionele betekenis van het begrip Zivilmacht nog altijd relevant was. De inzet van Duitse militairen tijdens de NAVO-missie in Kosovo aan het einde van de jaren ’90 was geïnterpreteerd als een ontwikkeling in de traditionele rol van de Bondsrepubliek als Zivilmacht. Daarentegen was het beleid van de rood-groene coalitie rond de Irak-oorlog als het ware een terugkeer naar de veiligheidspolitiek van de Bonner Republik. Berlijn voelde zich niet geroepen om zich te mengen in internationale conflictsituaties die zich afspeelden buiten Europa. Waar de Amerikanen tijdens de Koude Oorlog konden leven met een teruggetrokken rol van Duitsland in dergelijke conflictsituaties, vond Washington dat de Duitse politiek zich niet aanpaste aan de realiteit van het post-Koude Oorlog tijdperk. Berlijn sloeg deze kritiek in de wind en zag net als Moskou en Parijs af van deelname aan de ‘coalition of the willing’.

Bij de Polen lag de grip die Moskou op het land had gedurende de Koude Oorlog nog vers in het geheugen. De Verenigde Staten, de enige supermacht in de wereld, was daaruit volgend een voor de hand liggende bondgenoot. Een goede band tussen Warschau en Washington bezorgde de Polen een gevoel van veiligheid ten opzichte van een mogelijk agressief Rusland. Volgens Warschau moest Duitsland zijn internationaal beleid aan dat van Washington in plaats van dat van Moskou conformeren. Poolse politici vergeleken

samenwerking tussen Duitsland en Rusland zonder dat Polen daarbij betrokken was – Nord Stream is een ander voorbeeld – met historische gebeurtenissen als het Molotov-

Ribbentroppact, dat voor Polen desastreuze gevolgen had.

Vanaf de verkiezingsoverwinningen van PiS in de herfst van 2005 belandde de Duits- Poolse politieke betrekkingen in het diepste dal sinds de val van het communisme. Zowel op het gebied van veiligheidspolitiek als tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van

Lissabon maakten de PiS-regeringen voortdurend misbruik van het Duits-Poolse verleden. Ook Rusland moest het in de periode 2002-2007 ontgelden. Onder meer het verwelkomen van een door Bush voorgesteld raketschild in Polen en Tsjechië leidde tot spanningen tussen Warschau en Moskou. De Duitse regeringen waren voorstander van een dialoog met Poetin. Ook dit kon op veel kritiek van de gebroeders Kaczyński rekenen. Jarosław Kaczyński’s pleidooi om ook de Poolse doden tijdens de Tweede Wereldoorlog en hun eventuele

nakomelingen mee te tellen bij het bepalen van het stemgewicht van Polen in de EU, was het toppunt van de op confrontatie gerichte buitenlandse politiek van Warschau in de periode december 2002-oktober 2007.

Bij het ontstaan van de crisis in de Duits-Poolse betrekkingen waren de verschillende nationale identiteiten leidend. Vooral Poolse politici benadrukten de uiteenlopende visies op het gebied van Europese integratie en veiligheidspolitiek, die voortkwamen uit het verleden. Bij de verdediging van de Poolse belangen was hun strategie om Berlijn onder druk te zetten. Dit gebeurde door verbanden te leggen tussen historische kwesties en actuele ontwikkelingen als de Irak-oorlog en Nord Stream. De Poolse herinneringspolitiek stond in de periode 2002- 2007 in dienst van nationale belangen.

Ondanks de kritische houding van de Poolse politieke elite ten opzichte van de EU in de periode 2002-2007, bleek het EU-lidmaatschap ook toen een vormende betekenis te hebben voor de buitenlandse politiek van Warschau. De grote politieke veranderingen in Polen met het succes van de eurokritische PiS vanaf september 2005 leidden niet tot een breuk in de verwevenheid tussen de nationale politiek en Europese instituties. Het was gedurende de ambtsperiode van Jarosław Kaczyński dat de belangrijkste onderdelen van het nieuwe Europees Verdrag, dat het Verdrag van Lissabon zou worden, werden

uitonderhandeld.

De op confrontatie gerichte politiek van de Kaczyński’s bleek niet de sleutel tot electoraal succes in Polen. Na de Val van de Muur namen de contacten tussen Duitsers en Polen alsmaar toe. De toetreding tot de EU door Polen diende als een katalysator in dit proces, ondanks het Duitse besluit om gebruik te maken van de mogelijkheid om werknemers uit de nieuwe EU-lidstaten grotendeels te weren van de arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld verlegden grote Duitse bedrijven delen van hun productie naar Polen. Als partners binnen de EU namen ook culturele en wetenschappelijke uitwisselingen verder toe. Voorts bleven organisaties als de Deutsch-Polnische Gesellschaft Bundesverband en de Deutsch-Polnische

Schulbuchkommission werken aan het verbeteren van de betrekkingen en het intensiveren van de contacten tussen Duitsers en Polen. Een meerderheid van de Duitsers en Polen zagen

in dat samenwerking beide landen verder kon helpen. Hoewel er sprake was van een

asymmetrische verhouding tussen Polen en het grotere Duitsland, heerste onder de Polen het besef dat er geen realistische alternatieven waren voor de EU en samenwerking met

Duitsland.

Met de verkiezingsoverwinning van Tusk in oktober 2007 kwam er niet direct een einde aan de conflicten tussen Berlijn en Warschau over het Vertriebenen-Zentrum en de schadeclaims van de Preußische Treuhand. Desalniettemin veranderde de intentie van

Warschau bij de contacten met Berlijn. De regering Tusk was niet uit op het verdiepen van de problemen, maar op oplossingen. Toen de Duitse politiek Steinbach buiten de deur hield bij het opzetten van het Vertriebenen-Zentrum, de aanklacht van de Preußische Treuhand ongegrond werd verklaard en er onder meer met de Europese Herdenkingsdag voor de slachtoffers van het Stalinisme en Nazisme stappen werden gezet in de ontwikkeling van een Europese herinneringscultuur, verdween het verleden in de Duits-Poolse politieke

betrekkingen naar de achtergrond.

Deze ontwikkeling was niet van lange duur. Het verleden kreeg echter een volkomen andere rol in de betrekkingen dan in de periode december 2002-oktober 2007 het geval was. De banken- en staatsschuldencrisis leidde tot spanningen binnen de EU. Warschau vond niet langer dat de Tweede Wereldoorlog een reden was voor Berlijn om van een leidende rol in Europa af te zien. De Poolse regering vond dat de Bondsregering juist vanwege het verleden moest voorkomen dat de EU uiteen zou vallen. Ook deze aansporing aan Berlijn weerspiegelt het postcommunistische karakter van de Poolse samenleving. Volgens de Poolse regering moest de nieuwe situatie in Europa, die was ontstaan na de val van het communisme en tot uitdrukking kwam met de grote EU-uitbreiding in 2004, koste was kost in stand blijven. Door de verbinding van de economieën en de verbondenheid van de twee landen in instituties als de EU en de NAVO werd Duitsland niet langer gezien als het probleem, maar als de

oplossing. Voor Duitsland was het sinds de Tweede Wereldoorlog allerminst vanzelfsprekend om de leiding te nemen bij het zoeken naar oplossingen voor internationale

probleemsituaties. De combinatie van de banken- en staatsschuldencrisis en Duitslands economische succes had echter tot gevolg dat veel ogen gericht waren op de Duitse politiek. De Bondsregering had moeite met het aanvaarden van deze nieuwe realiteit. Polen was bereid om Duitsland hierbij te ondersteunen.

Het Duits-Poolse verleden speelde in de politieke betrekkingen gedurende de periode 1998-2011 dus negatief op toen de beleidsvoorkeuren van Berlijn en Warschau op meerdere fronten sterk uiteen liepen. In de periodes dat de beleidsvoorkeuren meer overeenkwamen,

maart 1998-december 2002 en oktober 2007-2011, was samenwerking het credo en werd er op het gebied van herinnering aan het Duits-Poolse verleden verzoenend te werk gegaan. Ondanks de crisis in de relatie tussen Berlijn en Warschau in de periode 2002-2007, namen de contacten tussen de Duitse en Poolse bevolking alleen maar toe. De wijze waarop de PiS- regeringen het verleden instrumentaliseerden weerspiegelde een beeld van Duitsland dat slechts door een minderheid van de Polen voor waar werd aangenomen. Herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog waren weliswaar sterk aanwezig in de Poolse samenleving, maar in de betrekkingen tussen Warschau en Berlijn in de periode 2002-2007 werden deze uitvergroot en misbruikt voor politieke doeleinden.

De wijze waarop Duitsland en Polen in de periode 2007-2011 met het verleden omgingen, toont aan dat gedeelde internationale waarden van belang zijn voor het zelfbeeld van een natie. De totstandkoming van een Europese herinneringscultuur, die onder meer zichtbaar is geworden met het aannemen van de resolutie over het ‘Europese geweten en het totalitarisme’ en het instellen van een Europese Herdenkingsdag voor de slachtoffers van het Stalinisme en Nazisme, liet samenlevingen reflecteren op de herinneringscultuur in hun eigen land. Zowel in Duitsland als Polen werd ingezien dat een inclusieve herinneringscultuur en -politiek recht deed aan het verleden en mogelijke strijdpunten in de Duits-Poolse relatie kon wegnemen.

In haar laudatio bij de uitreiking van de Karlspreis aan Tusk in 2010 wees Merkel op de wisselwerking tussen de inbreng van individuen en de internationale orde. Ze haalde hierbij een uitspraak van Jean Monnet aan, één van de grondleggers van de Europese samenwerking na de Tweede Wereldoorlog: “Nichts ist möglich ohne die Menschen, nichts ist dauerhaft ohne Institutionen.”200 Dit inzicht blijkt van groot belang te zijn voor een goede

verstandhouding tussen Duitsland en Polen. Een gedeelde visie op het Duits-Poolse verleden, waarbij herinneringen aan de Tweede Wereldoorlog en Koude Oorlog gebruikt worden als aansporing om de samenwerking te intensiveren, is daarbij een belangrijke voorwaarde. Uiteenlopende waarden en verschillende nationale identiteiten blijven immers een mogelijke stoorzender in de Duits-Poolse betrekkingen.

Epiloog

Sikorski’s angst voor Duitse inactiviteit is geen realiteit geworden, hoewel de Bondsregering zich in de banken- en staatsschuldencrisis bleef verzetten tegen het idee dat de eurogroep of de EU in zijn geheel moest opdraaien voor de schulden van landen als Griekenland, Italië en Spanje.201 Met de steun van Duitsland kwam er een financieel vangnet (het Europees

Stabiliteitsmechanisme, ESM) voor eurolanden die in de problemen raakten. Merkels en