• No results found

De Bataafse reactie. Bataafs constitutioneel denken en de staatsregeling van 1801

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Bataafse reactie. Bataafs constitutioneel denken en de staatsregeling van 1801"

Copied!
113
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Bataafs constitutioneel denken

en de staatsregeling van 1801

de

bataafse

reactie

Dirk Alkemade

(2)

Definitie Mastersc Novemb Dirk Alk Eerste le Tweede

Bata

eve versie criptie Onde ber 2014 – Un kemade – 06 ezer: prof.dr. lezer: prof.d

aafs consti

erzoeksmaste niversiteit va 6xxxxxxxx – . N.C.F. van dr. W.R.E. V

De B

itutioneel

er Geschiede an Amsterda – dirkalkema n Sas Velema

Bataafse r

denken en

Dirk Alkem

enis am ade@gmail.c

reactie

n de staatsr

made

com

regeling vaan 1801

(3)

…’t Is waar, de constitutie heeft, zedert uw leeftijd, merkelijke veranderingen ondergaan, doch

het waaren meestäl verbeteringen. Het Bataafsche Volk is van geen driftigen opstuivenden

aart, dus sloeg het, tot geen uittersten van gewelddaadigheid over: het redeneerde en vond het

gebreken in zijne Regeeringsvorm, of misdrijven en ondeugden in zijne bestuurders, het toonde

’er openlijk en openhartig zijn misnoegen over. De vierschaar van het algemeen gevoelen is,

zedert uwe eeuw, de gedugste van alle geworden.

Gerrit Paape

(1798)

Revoluties hebben iets aantrekkelijks. Iedereen heeft bezwaren tegen de bestaande orde. Er zijn

heel wat misstanden, waar een einde aan moet worden gemaakt. Allerlei dingen moeten nodig

worden afgeschaft. Andere dingen moeten nodig worden ingevoerd. Het lijstje van die dingen

is aan verandering, aan mode onderhevig.

Karel van het Reve

(1990)

Omslag:

Gezelschap aan de oever van het meer Brouwerskolk te Overveen (uitsnede)

Prent van Izaak Jansz. de Wit naar een tekening van Wybrand Hendriks, Haarlem 1800

Collectie Rijksmuseum

(4)

Inhoudsopgave

 

Inleiding

5

1. Grondwet & staatsregeling

18

De opkomst van een politiek begrip 1780-1798

2. Gebreken

en

botsingen 31

Grondwetsdiscussie in het parlement

3. Vierschaar van het algemeen gevoelen

49

Grondwetsdiscussie in de politieke pers

4. Vrij rustig, niettegenstaande er iets broeit

68

Het referendum van oktober 1801

5. Weinig meer dan een geraamte

78

De staatsregeling van 1801

Conclusie

95

Bijlage

A

102

Bronnen

&

literatuur 104

(5)
(6)

Inleiding

 

Het beginnen van een revolutie is niet eenvoudig, een revolutie beëindigen is mogelijk nog lasti-ger. Rond 1799 leek het de Bataafse revolutionairen beide dan toch te zijn gelukt. In de winter van 1794-1795 maakte de Bataafse Omwenteling een einde aan de Republiek van de Zeven Verenigde Nederlanden en het gezag van de stadhouder. Op de plaats van de oude Republiek richtten de Bataafse revolutionairen een nieuw politieke orde op die zij, geheel in de geest van de tijd, grondvestten op de verlichte fundamenten van volkssoevereiniteit, gelijkheid en republi-keins burgerschap. Ofschoon er een staatsgreep van radicale republikeinen aan te pas moest komen, voltooiden zij dit werk in het voorjaar van 1798. Met afkondiging van de staatsregeling van 1798 in mei van dat jaar – de eerste grondwet van Nederland – vestigden zij een moderne eenheidsstaat met een parlementaire democratie en stemrecht voor vrijwel alle volwassen man-nelijke burgers die in hun eigen levensonderhoud konden voorzien. Ruim een jaar later, in het najaar van 1799, doorstond de Bataafse Republiek met de inval van Brits-Russische manschap-pen in Noord-Holland haar eerste vuurproef. Tegen alle verwachting in eindigde deze inval in een overwinning van de Bataafse legers en bleven de gevreesde binnenlandse opstanden van orangisten goeddeels achterwege. De zege werd uitbundig gevierd. Door het gehele land knalden luchtsalvo’s en klonk klaroengeschal. In Den Haag, als vanouds het politieke centrum van de Republiek, werd de feestdag afgesloten met een publiek bal voor alle Hagenezen. Het nieuwe staatsgebouw leek solide en de revolutie voltooid.

In 1801 was het tij volledig gekeerd. In maart van dat jaar barstte een heftige discussie los over één van de fundamenten waarop de Republiek was gebouwd. Huldigden de Bataven de staatsregeling van 1798 eerst nog als een bekroning van de herwonnen vrijheid, nu kwam deze grondwet in uitgebreide parlementaire discussies en een golf aan pamfletten onder vuur te lig-gen. Drie leden van het Uitvoerend Bewind, de belangrijkste aanjagers van deze discussie, zagen zich in september 1801 zelfs genoodzaakt een staatsgreep te plegen om vervolgens een nieuw

grondwetontwerp in een referendum aan de bevolking voor te leggen.1

Door de vele thuisblijvers

      

1

L. de Gou, De staatsregeling van 1801. Bronnen voor de totstandkoming, Rijksgeschiedkundige Publica-tiën, kleine serie 65 (Den Haag 1995) IX-XXVII.

(7)

als jastemmers aan te merken, kon de nieuwe staatsregeling ‘met goedkeuring van het volk’ op

16 oktober 1801 in werking worden gebracht. De Bataafse Republiek was nog altijd een

demo-cratische eenheidsstaat maar nu met een sterk ingekapselde volksvertegenwoordiging, versterkte uitvoerende macht en gedeeltelijke herstelling van de gewestelijke autonomie. De revolutie werd opnieuw tot een einde gebracht.

De gebeurtenissen van 1801 zijn het onderwerp van deze scriptie. De kritiek op de staatsre-geling van 1798 en het ontstaan van de nieuwe staatsrestaatsre-geling van 1801 laten zien dat het politie-ke klimaat in de Bataafse Republiek in enpolitie-kele jaren volledig was omgeslagen. Deze omslag kan het beste worden bestudeerd wanneer oog wordt gehouden voor de bredere ontwikkelingen in het politieke denken gedurende de Bataafse revolutie en de betrekkelijk jonge geschiedenis van het Bataafse grondwetsbegrip. Beide maakten onderdeel uit van een revolutionair-republikeins vertoog dat aan het einde van de achttiende eeuw zowel in de Republiek als in andere landen

was ontstaan en dat na de Bataafse Omwenteling de politiek zou overheersen.2

Vanaf het mid-den van de jaren 1780 raakten de patriotten doordrongen van het besef dat een grondwet een noodzakelijke voorwaarde was voor het vestigen en voortleven van een vrije republiek. Na 1787, toen de patriottenbeweging door de stadhouderlijke en Pruisische legers was neergeslagen en belangrijke patriotse aanvoerders het land waren ontvlucht, bogen zij zich over de vraag hoe een dergelijke grondwet er inhoudelijk uit moest zien. Na de vestiging van de Bataafse Republiek in

1795 zou deze vraag drie jaar lang het politieke debat beheersen, met als uiteindelijk resultaat de

staatsregeling in 1798. De Omwenteling in de winter van 1794-1795 had er dus niet alleen voor gezorgd dat de Bataven een nieuwe staatkundige orde moesten creëren op de plaats waar voor-heen het stadhouderlijke en federale stelsel van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden was gevestigd maar tevens dat zij de republikeinse idealen die zij in de voorgaande jaren hadden ontwikkeld eindelijk naar de praktijk konden – en moesten – vertalen. De staatsregeling van

1798 valt vanuit dit perspectief te zien als een belangrijk resultaat van deze vertaalslag.

In 1801 stonden de zaken er geheel anders voor. Hoewel de Bataafse Republiek bestendig bleek tegen binnen- en buitenlandse schokken, leek zij in de ogen van veel tijdgenoten niet te voldoen aan de gekoesterde verwachtingen. De Omwenteling had eendracht en gelijkgezindheid moeten brengen, zo stelden zij, maar in de uitgebreide beraadslagingen in het nationale parle-ment zagen zij nog altijd politieke verdeeldheid voortleven. In de loop van 1801 kwamen nu twee groepen tegenover elkaar te staan: zij die stelden dat de staatsregeling van 1798 zo spoedig mogelijk moest worden herzien, tegenover hen een groep die beweerde dat de gebreken in het politieke systeem niet in de staatsregeling waren gelegen, maar in de wijze waarop zij in de praktijk was gebracht. Zoals ik in deze scriptie zal betogen gingen achter deze posities verschil-lende opvattingen over politiek en maatschappij schuil. Ervaringen in de politieke praktijk en de ontevredenheid over het functioneren van de Bataafse staatsinrichting dwongen de politieke aanvoerders in 1801 tot een herwaardering van de eigen republikeinse theorie: zij begonnen te beseffen dat de politieke realiteit weerbarstiger was dan de politieke theorie veronderstelde. Niet

      

2

W.R.E. Velema, Republicans. Essays on eighteenth-century Dutch political thought (Leiden 2007) 179-200.

(8)

de theoretische idealen, maar de praktische ervaringen van de afgelopen jaren hadden nu de bovenhand in het politieke discours en daarmee ook in het ontstaan van de nieuwe staatsrege-ling van 1801.

De Nederlandse revolutie

De Bataafse grondwetgeschiedenis en de ontwikkeling van het constitutioneel denken aan het einde van de achttiende eeuw vallen historisch samen in een periode die kan worden aangeduid als de Nederlandse revolutie (ca. 1780-1806). De geschiedschrijving van dit tijdvak heeft lange tijd aan de slechte reputatie geleden die zij in de vaderlandse geschiedschrijving van de

negen-tiende eeuw heeft opgedaan.3

Waar negentiende-eeuwse historici de patriotten lange tijd wegzet-ten als krachteloze onrustzaaiers die naar het pijpen danswegzet-ten van de buiwegzet-tenlandse grootmachwegzet-ten, verweten zij de Bataafse revolutionairen onder het mom van vrijheid, gelijkheid en broederschap het Trojaanse paard van de Franse bezetting te hebben binnengehaald. Daarmee diskwalificeer-den zij ook het staatkundige en democratische experiment dat in de jaren na de Omwenteling van 1795 ten uitvoer werd gebracht als een door de Fransen opgelegd (en dus on-Nederlands) importproduct. De periode liet zich bovendien karakteriseren door het ontbreken van een telg uit het Oranjehuis aan het hoofd van het landsbestuur, hetgeen een verdere inkadering in de

nationale geschiedschrijving niet ten goede kwam.4

Een eerste belangrijke aanzet tot serieuze bestudering van het revolutionaire tijdvak maakte H.Th. Colenbrander rond 1900 met een reeks

waardevolle bronnenpublicaties.5

Zijn overwegend negatieve oordeel van deze periode heeft verder onderzoek in de praktijk evenwel lange tijd afgeremd. Pas na de Tweede Wereldoorlog zouden historici als Pieter Geyl, C.H.E. de Wit en Simon Schama uitgebreid onderzoek verrich-ten naar deze periode, waarbij zij allen kritische kanttekeningen plaatsverrich-ten bij het

‘niet-Nederlandse karakter’ van de ‘niet-Nederlandse revolutie.6

De ‘ontdekking’ van een typisch Nederlandse variant van de verlichting en Robert Palmers positionering van de Nederlandse revolutie in de trans-Atlantische en democratische

revolutie-      

3

Bijvoorbeeld Isaac da Costa, Bezwaren tegen de geest der eeuw (Leiden 1823).

4

Zie bijvoorbeeld Th. Jorissen, ‘Het tijdperk der patriotten’, De Gids 53 (1889) 242-267. Een recente histo-riografie van de negentiende-eeuwse geschiedschrijving op dit gebied ontbreekt vooralsnog; C.H.E. de Wit heeft deze periode in de historiografie fameus gekarakteriseerd als ‘conciliante geschiedschrijving’, zie daartoe C.H.E. de Wit, De strijd tussen aristocratie en democratie in Nederland 1780-1848. Kritisch

onderzoek van een historisch beeld en herwaardering van een periode (Heerlen 1965) 365-381 en zijn

boek Thorbecke en de wording van de Nederlandse natie (Nijmegen 1980); G.J. Schutte, ‘Van verguizing tot eerherstel. Het beeld van de patriotten in de negentiende en twintigste eeuw’, in: F. Grijzenhout en N.C.F. van Sas, Voor vaderland en vrijheid (Utrecht 1987) 177-192; en W.R.E. Velema, ‘The Dutch, the French and Revolution: historical reflections on a troubled relationship’, in: A. de Francesco (red.), Da

Brumaio ai cento giorni. Cultura di governo e dissenso politico nell’Europa di Bonaparte (Milaan 2007)

39-52, aldaar 49-51.

5

Met name H.Th. Colenbrander, Gedenkstukken der algemeene geschiedenis van Nederland van 1795 tot

1840I-VI (Den Haag 1905-1912).

6

Voor een algemene inleidende historiografie zie E.O.G. Haitsma Mulier, ‘De geschiedschrijving over de Patriottentijd en de Bataafse tijd’, in: W.W. Mijnhardt (red.), Kantelend geschiedbeeld. Nederlandse

his-toriografie sinds 1945 (Utrecht en Antwerpen 1983) 206-227; P. Geyl, Geschiedenis van de Nederlandse stam V-VI (Amsterdam 1962); Simon Schama, Patriots and liberators. Revolution in the Netherlands

(9)

golf aan het einde van de achttiende eeuw, hebben voor Nederlandse historici de weg vrijge-maakt om het revolutionaire tijdvak – en de achttiende eeuw in haar geheel – vanuit een nieuwe

invalshoek te bestuderen.7

Vanaf het einde van de jaren 1980, en met name vanaf het

bicentenai-re van de patriotse bicentenai-revolutie in 1987, kan er ook wel gesproken worden van een wabicentenai-re opleving

in het historisch onderzoek naar de Nederlandse revolutie.8

De afgelopen decennia hebben his-torici in toenemende mate interesse getoond voor de eigen ontwikkeling die het politieke denken in Nederland aan het einde van de achttiende eeuw doormaakte.

Vanuit een breder perspectief zijn historici het revolutionaire tijdvak gaan beschouwen als

een belangrijke episode in een overgangstijd van de vroegmoderne naar de moderne tijd.9

In dit onderzoek heeft de Bataafse grondwetgeschiedenis een centrale plek gekregen. Historici als Niek van Sas, Wyger Velema en Joost Rosendaal hebben, met name waar het de staatsregeling van

1798 betreft, benadrukt dat het constitutioneel denken in het revolutionaire tijdperk niet alleen

een zaak van staatkundige aard was maar dat de grondwetsdiscussies, vooral vanaf de Omwen-teling in 1795, het belangrijkste conceptuele kader vormde waarbinnen ideeën over vrijheid,

vaderland en burgerschap werden geformuleerd en bediscussieerd.10

Daarmee legden de revolu-tionairen de politieke fundamenten die, ondanks alle machtswisselingen in de volgende jaren,

aan de basis zouden liggen van het moderne Nederland.11

In algemene zin mag hier nog worden opgemerkt dat de opvatting dat de politieke agenda in de Bataafse Republiek volledig door de Fransen werd bepaald definitief door de historiografie is ingehaald. De stelling dat het politieke denken on-Nederlands zou zijn en dat de Bataafse staatsregelingen – zowel die van 1798 als van

1801 – hier te lande als een Frans prefabricaat hier werden geïmplementeerd, heeft zich stellig

onhoudbaar bewezen.12

Een Bataafse politieke cultuur

De geschiedschrijving van het constitutioneel denken en de politieke geschiedenis van de Neder-landse revolutie laat zich sinds het bicentenaire van 1987 kenmerken door een duidelijke wen-ding tot de politiek-culturele benadering. Deze geschiedwetenschappelijke oriëntatie op ‘de zachte kant van de politiek’, om Hans Righarts bondige omschrijving te gebruiken, vindt haar

      

7

R.R. Palmer, The age of democratic revolution. A political history of Europe and America 1760-1800 2 dln (Princeton 1959 en 1964).

8

Hans Bots en W.W. Mijnhardt (reds.), De droom van de revolutie. Nieuwe benaderingen van het

patriot-tisme (Amsterdam 1987); Th.S.M. van der Zee, J.G.M.M. Rosendaal e.a. (reds.), 1787. De Nederlandse revolutie? (Amsterdam 1987); en Grijzenhout, Voor vaderland en vrijheid.

9

Deze these in door Niek van Sas geïntroduceerd voor de Nederlandse geschiedenis, zie idem,

Metamorfo-se van Nederland, 17-39.

10

Ibidem; W.R.E. Velema, ‘Republikeinse democratie. De politieke wereld van de Bataafse revolutie, 1795-1798’, in Het Bataafse experiment, 27-63; Velema, Republicans. 159-200; Rosendaal, De Nederlandse

re-volutie, 205-229.

11

Joost Rosendaal (ed.), De staatsregeling voor het Bataafsche volk (Nijmegen 2005) 9-39; N.C.F. van Sas, ‘De republiek voorbij. Over de transitie van republicanisme naar liberalisme’, in: F. Grijzenhout, N. van Sas en W. Velema, Het Bataafse experiment. Politiek en cultuur rond 1800 (Nijmegen 2013) 65-100, al-daar 98-100.

12

Oddens, Pioniers in Schaduwbeeld, passim; over de Bataafs-Franse verhoudingen zie Martijn van de Burg, Nederland onder Franse invloed. Culturele overdracht en staatsvorming in de napoleontische tijd,

(10)

oorsprong in de geschiedschrijving van de Franse revolutie.13

Vanuit de overtuiging dat het poli-tieke bedrijf niet alleen werd bepaald door de gezagdragers op het hof in Versailles of later in de Nationale Conventie in Parijs, maar ook door sociaal-culturele ontwikkelingen in de samenle-ving, zijn historici als François Furet, Keith Michael Baker en Lynn Hunt (en velen na hen) zich gaan interesseren voor de bredere maatschappelijke en culturele verschijningsvormen van het politieke spel.14

In tegenstelling tot een enge benadering van de politiek, waarbij politiek wordt begrepen als een geïnstitutionaliseerde machtsstrijd en de aandacht met name uitgaat naar voor-aanstaande bewindsleden en feitelijke besluitvorming, rekent de politiek-culturele benadering ook discussiecultuur, de politieke pers, de kunsten en politiek talen tot haar onderzoeksgebied. In de politiek-culturele benadering wordt ‘de politiek’ begrepen als een veranderlijk en dyna-misch proces, waarin politieke theorie en de sociaal-maatschappelijke realiteit elkaar continu beïnvloeden. Om deze wisselwerking te doorgronden en zodoende een betere grip te krijgen op de aard van politieke gebeurtenissen, zo stelt Baker, is het noodzakelijk deze gebeurtenissen tegen de achtergrond te plaatsen van het discours zoals dit tot uitdrukking kwam in bijvoor-beeld politieke geschriften. De geschreven discussiecultuur moet volgens hem dan ook worden gezien ‘as a means of transforming the symbolic grounding of the national community, the

su-premely political act of redefining the body politic.’15

De politieke geschriften van voor en tij-dens de revolutie kunnen volgens deze benadering niet worden gezien als een louter reflectieve en passieve uitlaatklep voor politieke (re)sentimenten, maar juist als een actief en constituerend onderdeel van het politieke proces.

Verschillende historici hebben aangetoond dat het bestuderen van de politieke cultuur ook essentieel is voor een goed begrip van het revolutionaire tijdvak in Nederland. Met de vestiging van de Bataafse Republiek in 1795 veranderde de politieke cultuur ingrijpend. Met de vlucht van

stadhouder Willem V en de ontmanteling van het stadhouderlijke stelsel van het ancien régime

was er in 1795 vrij plotseling een conceptuele ruimte ontstaan waar de Bataven met volle over-gave een nieuwe invulling aan probeerden te geven. Met de opheffing van de strenge censuur van de politieke pers, de afkondiging van de rechten van de mens en burger, het planten van vrijheidsbomen door het gehele land en het bijeenroepen van de eerste Nationale Vergadering, creëerden de Bataven zeer bewust een geheel nieuwe politieke en maatschappelijke orde die aan-sloot op de revolutionaire idealen.16

De nieuwe ideeën over democratie en politiek die in de Bataafse Republiek opkwamen wer-den niet alleen binnen de muren van de Nationale Vergadering bediscussieerd, maar werwer-den ook

      

13

Hans Righart, ‘Politieke geschiedenis en politieke cultuur’, in: Hans Righart en Hans Bots (eds.), De

zachte kant van de politiek. Opstellen over politieke cultuur (Den Haag 1990) 11-25; voor een kritiek op

deze terminologie W.R.E. Velema, ‘Recensie. De zachte kant van de politieke cultuur’, Bijdragen en

me-dedelingen betreffende de geschiedenis der Nederlanden vol. 108 nr. 2 (1993) 283-284.

14

François Furet, Interpreting the French revolution (Cambridge 1981); Keith Michael Baker, Inventing the

French revolution. Essays on French political culture in the eighteenth century (Cambridge 1990); Lynn

Hunt, Politics, culture and class in the French revolution (Berkely 1984).

15

Baker, Inventing the French revolution, 18-20, citaat 20.

16

Frans Grijzenhout, Feesten voor het vaderland. Patriotse en Bataafse feesten 1780-1806 (Zwolle 1989); de vernieuwing van het geïnstitutionaliseerde politieke bedrijf wordt beschreven door Joris Oddens,

(11)

daarbuiten in periodieken en politieke genootschappen uitvoerig besproken. Recentelijk hebben Joris Oddens en Mart Rutjes uitgebreid onderzoek gedaan naar de wijze waarop de Bataafse politici en denkers in de beginjaren van de Bataafse Republiek inhoudelijk vormgaven aan deze discussies. Waar Oddens het geïnstitutionaliseerde grondwetdebat in de eerste en tweede Natio-nale Vergadering (1796-1798) in kaart heeft gebracht, heeft Rutjes laten zien hoe dit debat een

weerslag vond in bredere maatschappelijke kringen.17

Beide auteurs hebben aangetoond hoe politiek en maatschappij in de Bataafse Republiek onlosmakelijk met elkaar verbonden raakten en er sprake was van een continue kruisbestuiving tussen de discussies in het parlement en ‘op straat’: de publieke sfeer was in de Bataafse Republiek sterk gepolitiseerd en politiek was bij uitstek een publieke zaak.18

Het republicanisme als politieke taal

Hoewel de Omwenteling van 1795 een breuk veroorzaakte in de politieke cultuur van de lage landen, liet het politieke vertoog van de Bataven zich tegelijkertijd kenmerken door het gebruik van ideeën en concepten uit reeds langer bestaande tradities. Historici als Wyger Velema en Mart Rutjes hebben er dan ook op gewezen dat de nieuwe politieke cultuur zich niet laat begrij-pen wanneer er geen oog wordt gehouden voor het voortleven van klassiek-republikeins denken in het Bataafse politieke vertoog. Op de inhoud en kenmerken van het Bataafse politieke en constitutioneel denken zal in het eerste hoofdstuk uitvoerig worden ingegaan, hier zal ik mij beperken tot een korte bespreking van de grondslagen van de bestudering van politieke talen. Met de linguistic turn in het internationale historisch onderzoek is vanaf de late jaren 1960 het zwaartepunt komen te liggen op de wijze waarop politiek zich op taalniveau afspeelt. Hierbij moet enerzijds gedacht worden aan het bestaan van political languages, zoals met name Quentin Skinner en John Pocock hebben gesteld, anderzijds aan de Duitse conceptuele

Begriffsgeschich-te, een benadering afkomstig van Reinhart Koselleck en Rolf Reichardt. Het grondwettelijk

denken van de Bataven laat zich mijns inziens het beste bestuderen wanneer een combinatie van beide methodes wordt toegepast.

Met de opkomst van de Cambridge School en het baanbrekende, op de taalfilosofie-georiënteerde werk van Quentin Skinner en John Pocock, is in het onderzoek naar het politieke denken in de vroegmoderne tijd de tekst (en de context waarin zij geschreven en gelezen werd)

centraal komen te staan.19

Skinners belangrijkste verdienste in dezen is zijn poging tot een cohe-rente methodologie te komen waarin politieke ideeën en de context waarin deze werden gefor-muleerd als een twee-eenheid worden bestudeerd. Omdat het uiteraard niet mogelijk is in het hoofd van de auteur te kruipen, zo stelt Skinner in zijn iconoclastische artikel ‘Meaning and

      

17

Mart Rutjes, Door gelijkheid gegrepen. Democratie, burgerschap en staat in Nederland 1795-1801 (Nij-megen 2012), zie ook voorgaande voetnoot.

18

Vgl. Van Sas, Metamorfose van Nederland, 373-398.

19

Quentin Skinner, Visions of politics I: Regarding method (Cambridge 2002) 8-26, 175-187; J.G.A.

Po-cock, The Machiavellian moment. Florentine political thought and the Atlantic republican tradition (Princenton 1975, 2e ed. 2003) 553-583; Kasper Bockweg, ‘Van ideeëngeschiedenis naar intellectual histo-ry’, Skript 34.4 (2012) 201-211.

(12)

understanding in the history of ideas’, moet de historicus zich op de overgeleverde teksten rich-ten om de inrich-tenties van een auteur te achterhalen. Een tekst moet niet alleen gezien worden als een talige uiting van ideeën, maar ook als een ‘move’ of ‘speech act’, ofwel als een actieve han-deling waarmee de auteur heeft geprobeerd een concreet doel binnen zijn context te bereiken: ‘Any statement (…) is inescapably the embodiment of a particular intention, on a particular

occasion, addressed to the solution of a particular problem’.20

Wanneer een auteur met een poli-tieke verhandeling een bepaald doel nastreeft, zal hij in zijn tekst noodzakelijkerwijs rekening

moeten houden met temporele conventies van het debat.21

Waar Skinners aandacht uitgaat naar de agency van historische actoren en de bestudering van de handelingen (moves) in en met afzonderlijke politieke teksten, is Pocock met name geïn-teresseerd in het bredere conceptuele kader waarbinnen politieke denkers zich in de vroegmo-derne tijd begaven en hoe dit kader zich structureel heeft ontwikkeld over langere periodes. Omdat ook Pocock de nadruk legt op het talige karakter van het politieke denken, of in ieder geval de talige bestudering ervan, spreekt hij over political languages. Politieke talen vormen volgens Pocock de belangrijkste context waarbinnen taalhandelingen moeten worden bestu-deerd, omdat zij middels idioom, vocabulaire en denkpatronen de grenzen stellen aan de moge-lijke uitingen van een auteur. Net zoals Skinner gaat Pocock uit van een wederzijdse beïnvloe-ding van afzonderlijke taaluitingen en de politieke taal: de taal constitueert het kader waarbin-nen iets tot uitdrukking kan worden gebracht, en zij wordt constant beïnvloed door wat er in

wordt gezegd.22

Wanneer de historicus ontwikkelingen en veranderingen in het politieke denken wil bestuderen, zal hij zowel de beschikbare talen (in een bepaalde periode) moeten leren her-kennen en begrijpen, als de talen waarvan de auteur zich in zijn tekst heeft bediend.

Pocock heeft deze methodologie zelf aan de praktijk getoetst in zijn bekendste werk The

Machiavellian Moment uit 1975, waarin hij de ontwikkeling van het klassiek-republicanisme als

politieke taal vanaf de tijd van Machiavelli tot omstreeks 1800 onderzoekt. Machiavelli en zijn tijdgenoten probeerden de politieke crises van de Florentijnse republiek te verklaren door een nieuwe, historiserende invulling te geven aan Aristoteles’ politieke filosofie. Het klassiek-republicanisme of civic humanism is met haar nadruk op zelfbestuur, burgerlijke deugdzaam-heid, politieke participatie en angst voor corruptie en verval in de daaropvolgende eeuwen een belangrijke basis gaan vormen in het West-Europese politieke denken over staat en maatschap-pij.23

In navolging van Pocock zijn historici de ontwikkelingen van het politieke denken in de vroegmoderne tijd steeds meer gaan verklaren binnen dit conceptuele kader van de

klassiek-      

20

Quentin Skinner ‘Meaning and understanding in the history of ideas’, History and theory vol. 8 nr. 1 (1969) 3-53, aldaar 50.

21

Voor een excellent voorbeeld van het functioneren en domineren van grenzen van het politieke debat zie: Quentin Skinner, ‘The principles and practice of opposition’, in: Neil McKendrick (red.), Historical

perspectives. Studies in English thought and society in honour of J.H. Plumb (Londen 1974) 93-128.

22

J.G.A. Pocock, ‘The concept of a language and the metier d’historien. Some considerations on practice’, in: idem, Political thought and history. Essays on theory and method (2009) 19-38, aldaar 20.

23

Bijvoorbeeld Keith Michael Baker, ‘Transformations of classical republicanism in eighteenth-century France’, The journal of modern history vol. 73, nr. 1 (2001) 32-53. Over het republicanisme zijn inmid-dels boekenkasten volgeschreven, een recente overzichtsbundel is Martin van Gelderen en Quentin Skin-ner (reds.), Republicanism. A shared European heritage 2 dln (Cambridge 2002).

(13)

republikeinse taal. Daarmee zijn historici de trans-Atlantische revolutiegolf aan het einde van de achttiende eeuw niet alleen gaan karakteriseren als een doorbraak van de democratie, zoals Robert Palmers these uit 1965 luidde, maar ook als een ‘Machiavellian moment’ in het klassiek-republikeinse vertoog.

Waar Skinner en Pocock in de politieke geschiedschrijving van de vroegmoderne tijd de aan-dacht hebben verlegd naar idioom, retorica en taal, hebben Reinhart Koselleck en Rolf Reichardt in hun onderzoek conceptuele veranderingen van woorden en begrippen centraal gesteld.24

Beide historici stellen dat belangrijke sociale en politieke ‘kernbegrippen’

(Grundbe-griffe) in de periode van circa 1750 tot 1850 een diepgaande transformatie doormaakten, waarbij

zij hun vroegmoderne betekenis verloren en gaandeweg de betekenis kregen die wij er nog altijd aan toeschrijven. Deze begripsverschuivingen zijn niet alleen van taalkundige aard, zo heeft Koselleck op diverse plaatsen betoogd, maar hadden ook een grote invloed op de wijze waarop mensen hun eigen tijd ervoeren, ervaringen uit het verleden een plaats gaven en verwachtingen

over de toekomst formuleerden.25

In de inleiding van de omvangrijke Geschichtliche

Grundbe-griffe stelt Koselleck dan ook dat het geheel van begripsverschuivingen onderdeel uitmaakte van

een ‘overgangstijd’ van de vroegmoderne naar de moderne tijd. De conceptuele begripsverschui-vingen in dit overgangsproces worden volgens Koselleck gekenmerkt door vier op elkaar inwer-kende ontwikkelingen, die hij aanduidt als Demokratisierung, Verzeitlichung, Ideoligisierbarkeit en Politisierung: begrippen verloren hun specifieke sociale connotatie en werden door een bre-dere bevolkingsgroep gebezigd; zij kregen een dynamischer tijdgebonden karakter waardoor ze aansloten bij toekomstgerichte verwachtingspatronen; ze bereikten een hogere abstractiegraad waardoor ze in verschillende (politieke) ideologieën konden worden geïncorporeerd; en zij

wer-den in toenemende mate ingezet in actuele politieke kwesties.26

De begripsverschuivingen en de bredere maatschappelijke gevolgen worden in de begripshis-torische benadering van Koselleck en Reichardt verklaard tegen de sociale achtergrond van structurele ontwikkelingen (bijvoorbeeld staatsvorming of technologisering) en evenementiele gebeurtenissen (bijvoorbeeld politieke of economische crises). Met name Reichardt heeft bena-drukt dat begrippen – en taal in het algemeen – in tijden van diepgravende politieke veranderin-gen ‘beladen’ raken met ervarinveranderin-gen uit het (directe) verleden en daardoor specifieke sociaalpoli-tieke connotaties verkrijgen. Reichardt beschouwt dergelijke sleutelbegrippen als ‘objektivierten sozialen Typen (…), in deren Wandel eine von den historischen Akteuren nicht initiierte oder

      

24

Reinhart Koselleck, Werner Conze en Otto Brunner (reds.), Geschichtliche Grundbegriffe: historisches

Lexikon zur politisch-sozialen Sprache in Deutschland 8 dln (Stuttgart 1972-1997); Rolf Reichardt,

Eber-hard Schmitt e.a. (reds.), Handbuch politisch-sozialer Grundbegriffe in Frankreich 1680-1820 (München 1985-2000).

25

Reinhart Koselleck, ‘Historia Magistra Vitae. Über die Auflösung des Topos im Horizont neuzeitlich bewegter Geschichte’, in: idem, Vergangene Zukunft. Zur Semantik geschichtlicher Zeiten (Frankfurt am Main 1979) 38-66; idem, ‘Erfahrungsraum und Erwarthungshorizont. Zwei historische Kategorien’, in: idem, Vergangene Zukunft, 349-375.

26

Reinhart Koselleck, ‘Einleitung’, in: R Koselleck, W. Conze en O. Brunner, Geschichtliche

(14)

gesteuerte Transformation von Grundelementen des sozialen Wissens nachvollziehbar wird.’27 Terwijl de strikte definitie van een begrip onveranderd kan blijven, kan de diachrone en syn-chrone toepassing ervan geheel andere betekenissen krijgen. Daarom is het volgens Reichardt ook noodzakelijk oog te houden voor de wijze waarop begrippen worden gehanteerd en ze te-gen het licht te houden van de specifieke historische context waarin ze worden gebruikt.

Hoewel de Cambridge-benadering van politieke talen en de begripshistorische benadering van Koselleck en Reichardt op methodologisch en theoretisch vlak van elkaar afwijken, laat nieuw onderzoek naar de ontwikkeling van het politieke denken tijdens de revoluties aan het einde van de achttiende eeuw zien dat zij elkaar ook, zij het enigszins pragmatisch toegepast,

goed kunnen aanvullen.28

Republikeins denken in de revolutionaire praktijk

Waar het klassiek-republicanisme in Frankrijk lange tijd is bestudeerd als oppositietaal tegen het absoluut-monarchistische gezag aan de vooravond van de revolutie, is in het laatste decennium gaandeweg steeds meer aandacht gekomen voor de wijze waarop het klassiek-republikeinse vertoog tijdens deze revolutie zelf onder druk kwam te staan en hoe het onder deze druk veran-derde. In dit onderzoek staat, net zoals in deze scriptie, de wisselwerking tussen de republikeinse theorie en de revolutionaire, weerbarstige praktijk centraal. Andrew Jainchill en Annie Jourdan laten vanuit dit perspectief zien dat de ervaring van de Terreur een grote last legde op de

repu-blikeinse theorie, en dat deze theorie onder deze last een belangrijke transitie doormaakte.29

Waar Jourdan aantoont hoe de leden van de Nationale Conventie in Frankrijk na de val van Robespierre de Terreur bewust inzetten om een verregaande machtsconcentratie in de uitvoe-rende macht te verantwoorden, stelt Jainchill dat de republikeinse taal (onbewust) veranderde in een proces waarin verschillende politieke denkers als Emmanuel Joseph Sieyès en Pierre-Louis Roederer telkens teruggrepen op de klassiek-republikeinse traditie om een passend alternatief te formuleren voor de directe democratie en de excessen van de volkssoevereiniteit, in hun ogen de belangrijkste oorzaken voor het Schrikbewind van Robespierre en de instabiliteit van de

daar-opvolgende regimes.30

Jainchill betoogt dat de ervaring van de Terreur een continue invloed had op de regeneratie en vernieuwing van de republikeinse theorie in de daaropvolgende jaren, waarmee op den duur de grondslagen werden gevormd van het Franse liberalisme zoals dat door Constant en De Tocqueville werd geformuleerd.

      

27

Rolf Reichardt, ‘Historische Semantik zwischen lexicométrie und New Cultural History. Einführende Bemerkungen zur Standortbestimmung’, in: idem, Aufklärung und historische

Seman-tik : interdisziplinäre Beiträge zur westeuropäischen Kulturgeschichte. Beiheft 21 Zeitschrift für histori-sche Forschung (1998) 7-28, aldaar 20-22.

28

Over de theoretische overeenkomsten en verschillen tussen de benadering van politieke talen en begrips-geschiedenis zie: Melvin Richter, The history of political and social concepts. A critical introduction (Oxford 1995) passim.

29

Annie Jourdan, ‘Les discours de la terreur à l’époque révolutionnaire 1776–1798: Etude comparative sur une notion ambiguë’, French Historical Studies vol. 36, nr. 1 (2013) 51-81.

30

Andrew Jainchill, Reimagining politics after the terror. The republican origins of French liberalism (Ith-aca 2008) 1-25.

(15)

Ook Ira Katznelson, Andreas Kalyvas en Annelien de Dijn hebben erop gewezen dat het repu-blikeinse en liberale denken niet als dichotome tradities moeten worden beschouwd maar als

twee stromingen waarvan laatstgenoemde is voortgekomen uit de eerste.31

Met Jainchill stellen Katznelson en Kalyvas dat het (revolutionaire) experiment waarin de republikeinse theorie in de praktijk werd gebracht, een proces op gang bracht waarin binnen de bredere republikeinse taal afzonderlijke concepten werden aangepast, toegevoegd of verwijderd en dat ‘by investing new meanings, arguments, and justifications into existing ideas and political forms, a doctrine for a

modern republic was fashioned, the core of which was surprisingly liberal.’32

Er lijkt hier aldus sprake van een dubbele wisselwerking: enerzijds tussen theorie en praktijk, anderzijds tussen de republikeinse theorie en de afzonderlijke conceptuele elementen en denkpatronen die haar con-stitueren.

De wisselwerking tussen theorie en praktijk staat eveneens centraal in het werk van Niek van Sas en Wyger Velema, en zal ook in deze scriptie het belangrijkste interpretatiekader vor-men. In zijn bijdrage aan de bundel Het Bataafse experiment uit 2013 laat Van Sas zien hoe het eerste Nederlandse experiment met republikeinse theorie in de praktijk rond 1800 eindigde in

een desillusie en een algehele ontevredenheid over het nieuwe staatsbestel.33

Het idealisme van de Bataafse beginjaren, dat ook in staatsregeling van 1798 lag besloten, bleek niet het gehoopte panacee voor de maatschappelijke spanningen, het voortleven van verdeelde of zelfs tegenge-stelde gewestelijke belangen en een neergaande economische conjunctuur. Bovendien bleek de rigide centralisering van het staatkundige en ambtelijke apparaat die met de staatsregeling was afgekondigd te veel hooi op de vorken van de Bataafse politici en ambtenaren. Dit leidde in veel gevallen tot traag of soms inadequaat bestuur van de overheid, waardoor vanaf 1800 steeds

meer stemmen opkwamen voor een (gedeeltelijke) terugkeer naar de gewestelijke autonomie.34

De revolutionaire moeheid en politieke teleurstelling die aldus ontstonden markeren een belang-rijke ommekeer in de Bataafse politieke mentaliteit die haar weerslag vond in de staatsregeling van 1801. Velema spreekt in deze context van een ‘conceptuele uitputting’ van de republikeinse theorie, die, zo men ervoer, ondanks haar wedergeboorte in de revolutie niet opgewassen bleek

tegen de complexiteit van moderne staats- en natievorming.35

Daarmee tekende zich een afkeer af van het actieve republikeinse burgerschapsideaal, dat volgens veel tijdgenoten slechts politie-ke verdeeldheid en een voortdurende meningenstrijd in de hand werkte, en een wending tot een minder politieke, meer culturele invulling van het nationale burgerschap. In deze wending ziet

      

31

Annelien de Dijn, French political thought from Montesquieu to Tocqueville. Liberty in a levelled

socie-ty? (Cambridge 2008); Andrew Kalyvas en I. Katznelson, Liberal beginnings. Making a republic for the moderns (New York 2008). Recent heeft ook Lynn Hunt een oproep gedaan meer aandacht te besteden

aan ervaringen, zij het meer vanuit de invalshoek van ‘history of emotions’: Lynn Hunt, ‘The experience of revolutions’, French Historical Studies vol. 32, n. 4 (2009) 671-678.

32

Katznelson en Kalyvas, Liberal beginnings, 5.

33

Van Sas, ‘De republiek voorbij’, 65-93.

34

Thomas Poell, The democratic paradox. Dutch revolutionary struggles over democratisation and

cen-tralisation 1780-1813 (ongepubliceerde dissertatie; Utrecht 2007) 101-127.

35

(16)

Van Sas ook een verschuiving van een republikeins, positief vrijheidsbegrip, naar een meer libe-raal, negatief vrijheidsbegrip.36

De politieke vermoeidheid die zich rond 1800 aftekende had op den duur zwaarwegende con-sequenties. Hoewel zij aanvankelijk beperkt bleef tot een afkeer van de zaken waar het de bin-nenlandse aangelegenheden betrof, zou ze op de langere termijn ook de waakzaamheid tegen-over buitenlandse gevaren ondermijnen. Omstreeks 1805 liet Napoleon zijn invloed in de Franse zusterrepublieken steeds hardhandiger gelden; datzelfde jaar gaf hij Rutger Jan Schimmelpen-ninck de opdracht eigenhandig een nieuwe grondwet te schrijven voor de Republiek. Alhoewel er sprake was van fel verzet tegen de Franse expansiedrift die vanaf de periode 1805-1806 steeds dreigender werd, was de neiging groot de politieke stabiliteit die sommigen in het Frans gezag

zagen te prefereren boven politieke zelfbeschikking en bestuurlijke autonomie.37

De afkeer van het idealistische revolutionaire experiment die zich rond 1800 aftekende is voor veel historici aanleiding een al dan niet geëxpliceerd onderscheid te maken tussen een idea-listische beginfase van de Bataafse revolutie en een daaropvolgende, meer consoliderende fase waarin de politiek betrokkenheid onder Bataafse burgers afnam en politieke verdeeldheden met de mantel der liefde werden bedekt. In dit kader hebben zij gewezen op het belang van de staatsregeling van 1801, maar opvallend genoeg is er nauwelijks onderzoek gedaan naar de poli-tieke en maatschappelijke context waarin deze grondwet ontstond. Een belangrijke uitzondering vormt de rijke bronnenuitgave van Leonard de Gou, waarin correspondentie, notulen en

schets-ontwerpen met betrekking tot de grondwetswijziging staan verzameld.38

Ook in dit werk ont-breekt echter een nadere analyse van de politieke ontwikkelingen in 1801.

Deze scriptie wil in deze lacune voorzien. Door de ontwikkeling, verhoudingen en grenzen van de grondwetsdiscussie van 1801 in één geheel te bestuderen zal worden geprobeerd een

dui-      

36

Van Sas, Metamorfose van Nederland, 25-32, 380-381, 339-343; Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, 194-203. Het positieve en negatieve vrijheidsbegrip is uiteraard afkomstig van Isaiah Berlin, Four essays on

liberty (Oxford en New York 1969).

37

Lotte Jensen, Verzet tegen Napoleon (Nijmegen 2013) 27-32; Johan Joor, De adelaar en het lam. Onrust,

opruiing en onwilligheid in Nederland ten tijde van het Koninkrijk Holland en de inlijving bij het Franse keizerrijk 1806-1813 (Amsterdam 2000) 677-694. Martijn van der Burg en Matthijs Lok zien hier een

ontwikkeling in de politieke cultuur richting de aanvaarding van een meer autoritair gezag, waarin bo-vendien een ideologische basis ontstaat waarop later het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden in 1813-1815 wordt gevestigd: Martijn van der Burg, ‘Transforming the Dutch republic into the Kingdom of the Netherlands. The Netherlands between republicanism and monarchy 1795-1815’, European review of

history vol. 17, n. 2 (2010) 151-170, aldaar 160-164; Martijn van der Burg en Matthijs Lok, ‘The Dutch

case. The kingdom of Holland and the imperial department’, in: Michael Broers, Peter Hicks e.a. (reds.),

The napoleonic empire and the new European political culture (Londen 2012) 100-111, aldaar 101-104.

Ook De Wit ziet 1801 als een keerpunt waarin de gematigden en oud-orangisten de revolutie kapen en het ‘democratische ideaal’ weten te ontmantelen: C.H.E. de Wit, Het ontstaan van het moderne

Neder-land 1780-1848 en zijn geschiedschrijving (Oirsbeek 1978) 63-67; zie voor een kritische bespreking van

zijn dialectische geschiedschrijving N.C.F. van Sas, ‘Geschiedenis als samenzwering’, Tijdschrift voor

theoretische geschiedenis 7 (1980) 3-17, aldaar 9-12.

38

Zie voetnootn. 1. De Gou heeft ook de bronnenuitgaven voor de andere Bataafse grondwetten in de periode 1795-1806 verzorgd. Een verantwoording van zijn onderzoek en werkwijze geeft hij zelf in L. de Gou, ‘De geschiedenis van een bronnenpublicatie. Aanleiding tot en kort begrip van een onderzoek naar onze grondwetgeving in de periode 1795-1806’ in: Grondwetgeving 1795-1806. Voordrachten gehouden

bij de presentatie van de staatsregeling van 1805 en de Constitutie van 1806. Bronnen voor de totstand-koming' op 27 maart 1997 te Haarlem (Haarlem 1997) 13-49.

(17)

delijker beeld te creëren van de wijze politieke omslag die zich in 1801 voltrok. Met deze discus-sie kwam inderdaad een einde van het Bataafse experiment met volksdemocratie. Tegelijkertijd behelsde deze discussie meer dan dat: er werd niet alleen kritiek geuit op de bestaande orde en de huidige gang van zaken – een verschijnsel van alle tijden – maar in deze context werden juist ook serieuze pogingen gedaan de maatschappelijke en staatkundige orde bij te stellen aan de praktische ondervinding van tekortkomingen in de republikeinse democratie. Door te kijken naar de manier waarop de Bataafse volksvertegenwoordigers en discussanten hun eigen politie-ke orde analyseerden en probeerden geschikte oplossingen te formuleren, krijgen we niet alleen een vollediger beeld van de vroegste grondwetgeschiedenis in Nederland, maar ook van de eer-ste Nederlandse kennismaking met de moderne democratie, met al haar tekortkomingen.

In deze scriptie zullen de grondwetsdiscussie en de staatsregeling van 1801 worden bestudeerd vanuit een politiek-culturele en conceptuele invalshoek. Hierbij zal aandacht worden geschon-ken aan de wijze waarop de ervaring van de revolutionaire praktijk werd vertaald naar de grondwetkritiek die in 1801 werd geformuleerd, maar ook welke politieke betekenis de discus-santen in 1801 aan de grondwet toeschreven. Omdat de even idealistische als onstuimige eerste jaren na de Bataafse Omwenteling en de totstandkoming van de eerste staatsregeling in 1798 de inhoud van de discussies in 1801 in verregaande mate bepaalden, zal in het inleidende eerste hoofdstuk op basis van bestaande literatuur in grote lijnen het Bataafse republikeins en constitu-tioneel denken worden uiteengezet.

In het tweede en derde hoofdstuk zal het ontstaan en verloop van de grondwetsdiscussie van

1801 inhoudelijk worden beschreven. Allereerst zal worden gekeken naar de wijze waarop deze

discussie in het Vertegenwoordigend Lichaam ontstond, wat de parlementaire verhoudingen waren en op welke manier de voortijdige grondwetsherziening werd besproken. Daarvoor zal uitvoerig gebruik worden gemaakt van de door De Gou bijeengebrachte notulen van het parle-ment, die indertijd openbaar werden gepubliceerd in het Dagverhaal der handelingen van het

Vertegenwoordigend Lichaam.39

Vervolgens zal in het derde hoofdstuk worden gekeken naar de grondwetsdiscussie zoals die zich buiten de muren van het Vertegenwoordigend Lichaam ont-vouwde. Met de stroom aan pamfletten die in de loop van 1801 op gang kwam, groeide de grondwetsdiscussie uit tot een publieke zaak, waarbij de discussie aanzienlijk werd verbreed. Op basis van deze geschriften zal ik in dit hoofdstuk de drie belangrijkste posities aangeven die in deze discussie werden ingenomen.

In het vierde, kortere hoofdstuk zal aandacht worden besteed aan het verloop en de uitslag van het grondwetsreferendum begin oktober 1801. Het Uitvoerend Bewind had de twee Kamers van het Vertegenwoordigend Lichaam gesloten om het nieuwe grondwetsontwerp vervolgens direct aan de Bataafse bevolking voor te leggen. Hoewel de opkomst dramatisch laag was, laat een evaluatie van het stemresultaten zien hoe ernstig de Bataafse bevolking verdeeld was geraakt over de oude staatsregeling en de wijze waarop het nieuwe ontwerp werd aangeboden.

      

39

Voor een bespreking van het Dagverhaal als historische bron zie Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 17-20, 196.

(18)

In het vijfde hoofdstuk zal ten slotte nader worden ingegaan op de inhoud en politieke betekenis van de staatsregeling van 1801. Deze staatsregeling was weliswaar met instemming van Franse diplomaten en de Eerste Consul tot stand gekomen, maar zij sloot ook naadloos aan bij de pro-blemen die de Bataven zelf in hun politieke staatsinrichting waren tegengekomen. De staatsrege-ling van 1801 bezegelde het politieke klimaat dat in de loop van het jaar was ontstaan en maakte met haar praktijkgerichte inhoud een definitief einde aan de idealistische fase van de Bataafse revolutie.

In de conclusie zullen de belangrijkste resultaten van dit onderzoek resumerend worden be-sproken.

(19)

 

 

 

1

Grondwet & staatsregeling

De opkomst van een

politiek begrip 1780-1798

 

Toen het Uitvoerend Bewind op 4 maart 1801 aan het Vertegenwoordigend Lichaam voorstelde om tot een vervroegde herziening van de staatsregeling over te gaan, benadrukten de Bewindsle-den dat het hier een zaak van belang betrof. Het ging om ‘een allergewigtigst onderwerp, waar-van ons staatkundig bestaan, geluk en voorspoed, de achting en het vertrouwen waar-van onze

bond-genooten en van andere mogendheden van Europa afhangt’.40

Ook de geestdrift en toewijding waarmee de Bataafse politici en opiniemakers zich in de opvolgende maanden in deze kwestie mengden geven te kennen dat er niet licht werd gedacht over een grondwetsherziening: waar men over de staatsregeling sprak, sprak men over de kern en essentie van de Bataafse politiek. De centrale plaats die de Bewindsleden aan grondwet toeschreven was in zekere zin een politiek novum: de grondwet was in het midden van de jaren 1780 vrij plotseling in het politieke vertoog van de patriotten opgekomen en pas na de Omwenteling van 1795 werd het vervaardigen van een grondwet een daadwerkelijk punt op de politieke agenda. De vraag moet daarom worden gesteld waarover de Bataven eigenlijk spraken, wanneer zij het over ‘de staatsregeling’ hadden. Voor een juist perspectief op de gebeurtenissen van 1801 is het noodzakelijk eerst stil te staan bij de ontwikkeling van het Bataafse constitutioneel denken in de voorgaande jaren – niet in de minste plaats omdat er in 1801 dikwijls werd verwezen naar ervaringen en gebeurtenissen uit het directe verleden. In de eerste paragraaf van dit hoofdstuk zal daarom aandacht worden ge-schonken aan de conceptuele ontwikkeling van het grondwetsbegrip in de periode van grofweg

1780 tot 1796. Vervolgens zal in de tweede paragraaf het institutionele grondwetgevingsproces

worden besproken dat met het bijeenkomen van de Nationale Vergadering in maart 1796 aan-ving en afsloot met de Bataafse Terreur in de zomer van 1798. Tot slot zal in de derde paragraaf

      

40

De Gou, Staatsregeling van 1801, 3. Citaten zijn in deze scriptie in oorspronkelijke spelling en interpunc-tie weergegeven. Een uitzondering is gemaakt voor het veelvuldig gebruik van hoofdletters, deze zijn aangepast aan de moderne taalregels, en het wisselende gebruik van y en ij, waarbij de laatste vorm is gekozen.

(20)

nader worden ingegaan op de inhoud van de staatsregeling van 1798, de grondwet die in 1801 ernstig onder vuur kwam te liggen.

Conceptuele ontwikkelingen

De opvatting dat een grondwet een onmisbaar element was in de opbouw van een vrije repu-bliek was voor de Bataven vanaf het vroegste moment een onomstreden gegeven. Zodra de storm van de Omwenteling in de winter van 1794-1795 was gaan liggen zagen de Bataafse revo-lutionairen het dan ook als hun voornaamste taak om zo spoedig mogelijk tot het opstellen en uitvaardigen van een grondwet over te gaan. Ofschoon uit de even lange als moeizame grond-wetgevende vergaderingen zou blijken dat er onder de Bataafse volksvertegenwoordigers geens-zins consensus bestond over wat er nu precies in een dergelijke grondwet moest worden opge-nomen, lag het besef dát er een grondwet moest komen reeds diep in de revolutionaire mentali-teit verankerd.41

Dit besef was in de loop van de patriottentijd in de jaren 1780 ontstaan en had de opvolgende jaren in tijden van revolutie, contrarevolutie en omwenteling gaandeweg gestalte gekregen. Zoals Wyger Velema heeft opgemerkt was het besef van de onontbeerlijkheid van een geschreven grondwet bovendien een belangrijke factor in het radicaliseren van de patriottenbe-weging.42

De patriottentijd kan worden gekarakteriseerd als een tijd van diepgravende conceptuele

verwarring – zowel tussen patriotten en organisten, maar ook onderling.43

Dit gold ook voor de begrippen ‘constitutie’ of ‘grondwet’, termen die in de politieke woordenstrijd van de jaren 1780 met regelmaat inzet van discussie waren. ‘Constitutie’ kende van oudsher al een dubbele beteke-nis. De term kon in politieke zin zowel verwijzen naar het geheel van geestelijke of zedelijke eigenschappen toebehorend aan een volk (‘de vrijheidminnende Batavieren’) of naar de histo-risch-gegroeide samenstelling van staatkundige en politieke bepalingen; de politieke orde ‘zoals zij eenmaal is’.44

Tot ver in de achttiende eeuw had ‘constitutie’, vooral in haar eerste betekenis, een overwegend a-prioristisch karakter waarmee men doorgaans verwees naar een situatie of

hoedanigheid die voorafgaat aan de feitelijke, eigentijdse staatkundige orde.45

Het grondwets-concept zou zijn uiteindelijke, moderne betekenis krijgen gedurende de Amerikaanse revolutie en de totstandkoming van de Articles of Confederation. Hier zal de moderne en vooral bondige definitie van Thomas Paine uit diens Rights of Man uit 1791 volstaan, waarin hij ‘constitution’

      

41

Velema, Republicans, 188-190; vgl. Van Sas, Metamorfose van Nederland, 277-291.

42

Zie bijvoorbeeld Velema, Republicans, 185-188.

43

Ibidem, 159-177; S.R.E. Klein, Patriots republikanisme. Politieke cultuur in Nederland 1766-1787 (Am-sterdam 1995) 195-206.

44

Graham Maddox, ‘Constitution’ in: Terence Ball, James Farr en Russell L. Hanson (eds.), Political

in-novation and conceptuel change, Ideas in context (Cambridge 1989) 50-67, aldaar 50-52.

45

In L’esprit des lois hanteerde Montesquieu een combinatie van beide betekenisvelden; Wolfgang Schma-le, ‘Constitution, constitutionnel’, in: Gerd van den Heuvel en Michael Wagner (reds.), Handbuch

(21)

omschreef als een fysiek document, door het volk uitgevaardigd, waarmee een natie artikelsge-wijs haar regering instelt en regelt.46

In het politieke vocabulaire van de patriotten nam ‘grondwet’ een prominente plaats in, hoewel de inhoudelijke betekenis van het begrip voor velerlei uitleg vatbaar was. De term werd doorgaans gebruikt in de kritiek van de patriotten op de corruptie, (zedelijk) verval en wanbe-stuur die zij in hun eigen tijd ontwaarden. Om de eigentijdse wantoestanden tegen te gaan rie-pen zij op tot een herstel van vaderlandse deugden en waarden zoals zij dat bijvoorbeeld

ver-beeld zagen in de Batavieren uit de oudheid, of verwoord in de Unie van Utrecht uit 1579.47

De huidige Republiek, zo stelden zij, was in de loop van haar geschiedenis van haar meest wezenlij-ke fundamenten vervreemd en vond geen aansluiting meer bij de eigen volksaard of ‘constitutie’

van haar ingezetenen.48

Voor sommigen van hen, waaronder patriotse aanvoerders als Pieter Paulus en Joan Derk van der Capellen tot den Pol, vormde de Unie van Utrecht het belangrijkste grondwettelijke ijkpunt van de Republiek, maar waren de burgerlijke rechten en stedelijke privi-leges die hierin stonden verwoord in de loop der eeuwen verzwolgen waren door de stadhouders van Oranje. Het was een vereiste om deze oude stand van zaken te herstellen om de voorspoed en welvaart van de Republiek te kunnen doen herleven. Het toekomstige geluk van de Repu-bliek lag in het verleden, zo stelt Van der Capellen in diens Aan het volk van Nederland, waar-bij hij ‘grondwet’ in haar vroegmoderne betekenis hanteerde: ‘Hoe gelukkig, mijn waarde me-deburgers, zou het voor ons vaderland geweest zijn, indien deze zo heilzame grondwet van de tijd dat zij is vastgesteld, te weten in den jare 1579, tot onze dagen toe, werkelijk gehandhaafd ware geweest!’49

In de ogen van Paulus en Van der Capellen was de Unie van Utrecht een ‘grondwet’. De akte gold als het belangrijkste fundament van de staat en werd in die hoedanigheid door de patriot-ten als legitimatiebron gebruikt om problemen in de eigen tijd te entameren. De Unie van Utrecht begon echter in aanzien sterk in te boeten naarmate het patriotse vocabulaire steeds verder raakte doordrongen met ideeën uit het politieke verlichtingsdenken van onder meer Montesquieu, Rousseau, Richard Price en Joseph Priestley. Overeenkomstig deze denkers stel-den de patriotten nadrukkelijk dat het volk recht had op actieve inmenging in het bestuur, poli-tieke representatie, volkssoevereiniteit en het recht om, als ultimum remedium, het polipoli-tieke verdrag tussen regeerders en geregeerden op te zeggen indien het zag dat zijn belangen niet

      

46

Thomas Paine, Rights of man. Edited by Henry Collins (Middlesex etc. 1976 [1791-1792]) 93. Paine’s uitgebreidere definitie luidt: ‘A constitution is not a thing in name only, but in fact. It has not an ideal, but a real existence; and wherever it cannot be produced in visible form, there is none. A constitution is a thing antecedent to a government, and a government is only the creature of a constitution. The consti-tution of a country is not the act of its government, but of the people constituting a government. (…) A constitution, therefore, is to a government, what the laws made afterwards by that government are to a court of judicature (…) and the government is in like manner governed by the constitution. [cursivering in origineel]; gedeeltelijk ook geciteerd in Velema, Republicans, 183.

47

Velema, Republicans, 185-186.

48

Klein, Patriots republikanisme, 202.

49

Joan Derk van der Capellen tot den Pol, Aan het volk van Nederland. Het democratisch manifest. Editie

(22)

(juist) werden vertegenwoordigd.50

Door te stellen dat de politieke macht uit het soevereine volk voortkomt, en daarmee ook dat de betrokken republikeinse burger een essentiële rol behoort te spelen in het politieke bedrijf, begonnen de patriotten zélf de Unie van Utrecht steeds sterker te ondermijnen; van politiek gelijkheidsdenken en een non-hiërarchische staatsinrichting was er in de Unie van Utrecht in het geheel geen sprake. Bovendien begon men te beseffen dat de Unie ook op een fundamenteler niveau niet als legitieme rechtsbasis kon fungeren: ze was indertijd zonder raadpleging van het volk tot stand gekomen, terwijl de patriotten nu met Rousseau de opvatting waren gaan verdedigen dat een grondwet opge-vat dient te worden als contrat social, ofwel een maatschappelijk verdrag waaraan de be-volking expliciet haar instemming moest verlenen. Tegen de tijd dat de patriotten hun pro-gramma systematischer uiteenzetten, bijvoorbeeld in de Grondwettige Herstelling (2 dln,

1784-1786) en het Leids ontwerp (1785), was het inmiddels voor zowel voor- als

tegenstan-ders beslist helder geworden dat hier geen plannen werden gepresenteerd om een oude orde nieuw leven in te blazen, maar dat hier een geheel nieuwe politieke orde in het vooruitzicht werd gesteld.51

De stadhouderlijke contrarevolutie in het najaar van 1787 maakte een einde aan elke po-ging tot hervorming maar zou er tegelijkertijd op langere duur ook voor zorgen dat het

pa-triotse denken radicaliseerde.52

Niet alleen had het hardhandige herstel van het stadhouder-lijke gezag ervoor gezorgd dat het aanzien van de stadhouder geheel werd ondergraven – tot

1787 was de stadhouderlijke functie zelf door slechts enkelen ter discussie gesteld – ook zou

een aanzienlijke groep patriotten in ballingschap de Franse revolutie van nabij meemaken en

daarbij de nodige ervaringen en inspiratie opdoen.53

De noodzakelijkheid van een geschreven grondwet in de moderne zin des woords zagen de patriotten nu definitief bevestigd in de staatkundige ontwikkelingen van de Verenigde Staten en Frankrijk: in 1787 hadden de Ame-rikaanse staten reeds hun Articles of Confederation vervangen voor de eerste ‘echte’

grond-wet en vier jaar later was ook Frankrijk in een constitutionele monarchie veranderd.54

Al spoedig na de val van de Bastille zouden de ballingen de eerste plannen smeden voor een

      

50

Klein, Patriots republikanisme, 46-47, 65-64, 78-87.

51

Ibidem, 252-257

52

Over de ideologische verhouding tussen de patriotten en Bataven zie de discussie tussen Velema en Klein: W.R.E. Velema, ‘1795 en de geschiedenis van het Nederlandse republikanisme’, De achttiende

eeuw 28 (1996) 29-38; S.R.E. Klein, ‘De sprong naar ‘95. Van patriots naar Bataafs republikanisme’, De achttiende eeuw 28 (1996) 39-46.

53

Joost Rosendaal, Bataven! Nederlandse vluchtelingen in Frankrijk 1787-1795 (Nijmegen 2003) passim, in het bijzonder 331-382.

54

Over de invloed van de Amerikaanse en Franse revoluties op het Nederlandse politieke denken is reeds veel geschreven, hoewel het proces van overname en adaptatie (en uitwisseling?) van ideeën in het gehele Nederlandse revolutionaire tijdvak vooralsnog onderbelicht is gebleven. Annie Jourdan heeft hiertoe een belangrijke aanzet gegeven in La Révolution batave entre la France et l’Amérique 1795-1806 (Rennes 2008) en idem, ‘The Netherlands in the constellation of eighteenth-century western revolutions’,

Europe-an review of History/Revue Europeenne d’histoire vol. 18, nr 2 (april 2011) 199-225; wat betreft het

con-stitutioneel denken zie Joris Oddens, ‘No extended sphere. The Batavian understanding of the American constitution and the problem of faction’, Early American studies (lente 2012) 382-414; vgl. voor een breder perspectief J.W. Schulte Nordholt, The Dutch Republic and American independence (Londen 1982).

(23)

regimewisseling in Nederland en in deze context zou het moderne grondwetsbegrip defini-tief indalen. Dit valt bijvoorbeeld af te lezen aan de programmatische titel en inhoud van het ‘Brusselse plan’: een scenario dat door prominente ballingen te Brussel reeds in het na-jaar van 1789 werd opgesteld en waarvan de volledige titel luidde: Plan volgends hetwelk na

de Revolutie de zaaken in de Republiek zullen kunnen bestuurd worden, totdat eene alge-meene landsconstitutie zal weezen ingevoerd.55

Ook in latere revolutiescenario’s zou het opstellen van een grondwet steevast worden vermeld als één van de belangrijkste, zo niet de belangrijkste, prioriteiten.56

Deze opvatting hield stand toen de Bataafs-Franse troepen in de winter van 1794 de be-vroren rivieren overstaken. Zoals ook in het oude grondwetsbegrip was vervat, zagen de patriotten – nu Bataven genoemd – de grondwet als een staatkundige noodzakelijkheid die vóórafging aan het feitelijke functioneren van de nieuwe Republiek. Bewust van het gegeven dat het opstellen van een grondwet de nodige tijd zou kosten, werd achtereenvolgens tussen januari en februari 1795 in alle gewesten een Verklaring van de rechten van de mens en bur-ger afgekondigd – in zekere zin een preliminaire constitutie waarmee de Omwenteling

voor-lopig kon worden bezegeld.57

Het primaat van de grondwet voor de nieuwe staatkundige orde wordt eveneens bevestigd door de ontwikkelingen die zouden volgen op de Omwente-ling. Terwijl de afgevaardigden in de gewestelijke Staten in de loop van 1795 werden ver-vangen en hun plaatsvervangers zich gingen buigen over de organisatie van een Nationale Vergadering, bleef de vraag rondzingen hoe men met het schrijven van een grondwet kon

aanvangen zonder dat er een zekere staatkundige orde was die hieraan voorafging.58

Deze kwestie zou het bijeenroepen van de Nationale Vergadering zelfs voor enkele maanden ver-tragen.59

Dit vraagstuk werd uiteindelijk beslecht toen de afzonderlijke Staten het zonaamde Reglement accepteerden, waarmee de bestuurlijke soevereiniteit voorlopig op ge-westelijk niveau werd vastgesteld. Op 1 maart 1796 kon de Nationale Vergadering eindelijk voor het eerst bijeenkomen. Het echte werk kon beginnen.

      

55

Colenbrander, Gedenkstukken I, 11-19; vervolgens stellen zij dat ‘Hoogstdeszelfs [= koning van Frank-rijk, DA] oogmerk is alleen dit volk te bevrijden van deszelfs geheelen ondergang, en door gepaste midde-len in staat te stelmidde-len tot het vestigen van eene Constitutie, die deszelfs geluk voor altoos kan bevorde-ren’, 12-13. Als auteurs staan Van Boetzelaer van Asperen, Langerak Van Hogendorp Van Hofwegen, Abbema, Bicker, Van der Hoop Gijsbszn ‘en andere aanzienlijke uitgewekenen’ vermeld. Zie ook vol-gende voetnoot.

56

De grondwet wordt in diverse documenten uit de periode van de stadhouderlijke restauratie als centrale doel van een toekomstige omwenteling voorgesteld, bijvoorbeeld in N.N.,Esquisse pour servir de base a la nouvelle constitution de la République Batave (Parijs [1792]); en Vrijhart [Bernardus Bosch], Aan het volk van Nederland over de waare constitutie (Amsterdam 1793).

57

‘De verklaring van de rechten van de mens en van de burger, geproclameerd door de provisionele repre-sentanten van het volk van Holland op 31 januari 1795’, in: F.H. van der Burg en H. Boels (red.),

Twee-honderd jaar rechten van de mens in Nederland (Leiden 1994) 3-6, 3: hier benadrukken de opstellers dat

de onderhavige Verklaring voorafgaat aan ‘de nadere bepaling van die rechten het eerste werk zal moe-ten zyn van eene Nationaale byeenroeping van Repraesentanmoe-ten van het geheele Volk, benoemd tot het vaststellen van eenen Regeeringsvorm’.

58

[Hendrik Cras], Gewigtig advys over de vraag: moet eene constitutie de nationale conventie; of eene

nationale conventie, de constitutie voorafgaan (Harlingen etc. [1795])

59

(24)

Institutionele ontwikkelingen

In het Reglement stond over het grondwetgevingsproces vastgelegd dat de Nationale Vergade-ring uit haar midden een commissie instelde om een eerste grondwetontwerp te vervaardigen. Deze commissie kreeg hiervoor zes maanden de tijd, waarna een ontwerp aan de gehele Verga-dering ter deliberatie moest worden voorgelegd. Mocht de VergaVerga-dering het ontwerp niet aan-nemen, dan zou de commissie met enige versterking terug naar de ontwerptafel worden ge-stuurd. Indien de Vergadering akkoord ging met het ontwerp, zou zij het ontwerp aan de

afzon-derlijke gewesten voorleggen.60

Het definitieve grondwetontwerp moest binnen één jaar na de eerste bijeenkomst van de Nationale Vergadering aan de stemgerechtigde bevolking ter goed-keuring worden voorgelegd: als maatschappelijk verdrag tussen alle ingezetenen van een land

moest een grondwet expliciet door de bevolking worden goedgekeurd.61

De Nationale Vergade-ring zou er evenwel niet in slagen haar constitutionele taak binnen de tijd te volbrengen. Het ijzeren stramien van een moderne grondwet dwong de volksvertegenwoordigers het ingewikkel-de revolutionaire vertoog van republicanisme, ingewikkel-democratie en volkssoevereiniteit nauwkeurig tot artikelen om te smeden. Hierbij moesten zij niet alleen onderlinge geschillen overwinnen maar konden zij er ook op rekenen dat de politieke pers de ontwikkelingen op het Binnenhof op de voet volgde en dat het wakende oog der natie alles nauwlettend in de gaten hield: de

vervaardi-ging van de grondwet was bij uitstek een publieke zaak.62

Met enige vertraging leverde de grondwetcommissie een eerste grondwettekst af op 10 no-vember 1796. Dit Plan van constitutie werd ter deliberatie aangenomen, maar ontlokte heftige discussie over de vraag in hoeverre de nieuwe republiek op het beginsel van eenheid moest wor-den gestoeld. In deze kwestie kwamen federalistische en unitaristische volksvertegenwoordigers lijnrecht tegenover elkaar te staan. Voorstanders van het behoud van gewestelijke autonomie argumenteerden dat het voorliggende ontwerp het beste aansloot bij de geschiedenis en traditie van het land. Bovendien stelden zij dat de geografische verdeling van de politieke macht voor-kwam dat de macht in handen van één groep voor-kwam te liggen en zou ontsporen in machtsmis-bruik en corruptie. Unitaristische volksvertegenwoordigers schoven deze argumenten met het ontwerp zelf terzijde. Volgens hen was de federalistische staatsstructuur en de onderlinge wedij-ver tussen de gewesten een belangrijke oorzaak voor het economische wedij-verval van de oude Repu-bliek in de achttiende eeuw. Daarnaast sloot een gecentraliseerde staatsvorm beter aan bij de

één- en ondeelbaarheid van de soevereine natie.63

Een nieuwe commissie werd aan het werk ge-steld het Plan aan het beginsel van één- en ondeelbaarheid aan te passen, wat op 30 mei 1797 resulteerde in een geheel nieuwe grondwettekst die ter onderscheiding van het Plan nu als

Ont-      

60

Reglement, volgens hetwelke eene algemene Nationale Vergadering door het volk van Nederland zal

worden byeen geroepen en werkzaam zyn [proclamatie van de representanten van het volk van Stad en

Lande, z.p. [1796].

61

Over de notie van de grondwet als maatschappelijk verdrag zie Mart Rutjes, ‘De staatsregeling van 1798 als maatschappelijk verdrag. De eerste Nederlandse grondwet en de politieke cultuur van de Bataafse Republiek 1795-1801’, De achttiende eeuw 44 (2012) 73-84.

62

W.R.E. Velema, ‘Politiek, pers en publieke opinie. Het debat over de vrijheid van drukpers in de Bataaf-se tijd’, in: Grondwetgeving 1795-1806 (Haarlem 1997) 65-81.

63

(25)

werp van constitutie werd aangeduid.64

In deze fase werd bovendien het neologisme ‘staatsrege-ling’ geïntroduceerd ter vervanging van het tot dusverre gangbare ‘constitutie’. Hier werd be-wust een Nederlands alternatief geformuleerd waarmee eventueel ongewenste associaties met de

Amerikaanse en vooral Franse voorbeelden werd weggenomen.65

De ideologische tegenstellingen die in de behandeling van het Plan in de Nationale Vergade-ring aan het licht waren gekomen zouden echter niet meer verdwijnen. Joris Oddens heeft laten zien hoe in het parlement gaandeweg een unitarische, Republikeinse Partij tegenover een meer federalistische Moderate Partij kwam te staan, en hoe de inhoud van de grondwet daarbij inzet van een heftige partijstrijd werd.66

Het uiteindelijke Ontwerp, waar zowel in positieve als nega-tieve zin naar werd verwezen als ‘het Dikke Boek’, werd op 8 augustus van hetzelfde jaar ter goedkeuring aan het volk voorgelegd. Het kon de goedkeuring van slechts weinigen wegdragen en na een actieve tegencampagne van de Republikeinse Partij werd het ontwerp dan ook

mas-saal verworpen.67

Bovendien was de zittingstermijn van de eerste Nationale Vergadering tot een einde gekomen: op 1 september, twee dagen nadat de definitieve stemuitslag bekend was ge-maakt, kwam de tweede Nationale Vergadering voor het eerst bijeen om het werk voort te zet-ten.

Het viel niet te verwachten dat de tweede Nationale Vergadering voortvarender te werk zou gaan of dat de ideologische tegenstellingen nu zouden afnemen: waar de Republikeinen de Mo-deraten verweten een grondwet voor te staan die niet overeenkwam met de eenheid en soeverei-niteit van het Bataafse volk, werd andersom gesteld dat de Republikeinse Partij het constitutio-nele proces onnodig en in weerwil van het algemeen belang vertraagde. Hoewel het grondwet-gevende werk werd voortgezet, was het voor velen duidelijk dat er een impasse was ontstaan die niet via normale weg kon worden doorbroken. Dit zou dan ook via irreguliere weg gebeuren. Onder aansporing van de Franse gezant Charles Delacroix, voor wie het grondwetgevende pro-ces nu ook lang genoeg had geduurd, kwam de kern van de Republikeinse Partij rond de jaar-wisseling van 1797-1798 tot de conclusie dat een staatsgreep de enige uitweg bood. Deze vond plaats op 22 januari, toen de Moderaten en andere gematigden onder militaire begeleiding van

generaal Daendels de toegang tot het parlement werden ontzegd.68

Er brak ook een nieuwe fase in het constitutioneel proces aan, door zowel tijdgenoten als historici aangeduid als de (Bataafse) Terreur. De gezuiverde Nationale Vergadering verklaarde het Reglement nietig, doopte zichzelf om tot Constituerende Vergadering en liet per decreet aan de gewestelijke bestuursorganen weten dat eventueel verzet tegen deze maatregelen met militair ingrijpen zou worden afgestraft. Zuiveringen bleven niet alleen beperkt tot het parlement – waar slechts 95 man resteerde – maar werd doortastend doorgevoerd in alle lagen van het ambtelijke apparaat en het electoraat. Burgers waarvan de republikeinse sympathieën dubieus waren

wer-      

64

Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 158-160.

65

Rutjes, Door gelijkheid gegrepen, 57.

66

Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 195-236.

67

Ibidem, 271-286.

68

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Onder commerciële waarde zou echter ook kunnen worden verstaan de waarde van het pensioen zoals de uitvoerder van het pensioen in eigen beheer dit in de jaarrekening moet opnemen

‘Niet-uitvoerende bestuurders moet je kunnen aanraken.’ Deze zonderlinge gedachte moet op enig moment door de hoofden van zowel de Nederlandse minister van (toen nog) Veiligheid

Existing studies are often unable to answer these questions, as they do not adequately distinguish between rates of diagnosis and underlying mental health issues, or between changes

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

Het wordt door deze rechtvaardiging duidelijk dat de vragen op het juiste moment gesteld worden (en dus mogen worden) en dat Van Nieuwkerk niet verantwoordelijk is voor

Visser: ‘Je kunt er de problemen, gekoppeld aan de unieke bedrijven en hun omgeving, in hun context mee bekijken.’ Tijdens een sessie over een geitenbedrijf met horeca en een

Bij N zien we dat terugvoeren van het maaisel van de eerste snede of van beide sneden door herbenutting van de teruggevoerde nutriënten leidt tot significant (tabel 2) hogere

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of