• No results found

De belangrijkste wijziging in het politieke bestel vormde ongetwijfeld de versterking van de uit- voerende macht. Zoals ook in Frankrijk was gebeurd, zagen de Bataafse grondwetschrijvers een versterking van de uitvoerende macht als een noodzakelijke stap om het in hun ogen vastgelo- pen schip van de Bataafse politiek vlot te trekken. Deze machtsversterking ging gepaard met een algehele herschikking van de balans tussen de wetgevende, uitvoerende en rechtsprekende macht: een noodzakelijk evenwicht moest bewaard blijven om te voorkomen dat één van deze machten het gehele politieke besluitvormingsproces naar zich toe zou trekken.

De machtsbalans bleef bewaard maar het zwaartepunt kwam niettemin bij het twaalfkoppige Staatsbewind te liggen. Het Staatsbewind kreeg het alleenrecht om wetsvoorstellen in te dienen en na goedkeuring overzag het de uitvoering in de praktijk. Daarbij werd het Bewind bijgestaan

      

304

Zijn brief aan het Staatsbewind werd afgedrukt in de Heer politieke blixem 32 (16 november 1801) 306- 308. Zie over Van Hooffs houding ten opzichte van de grondwetswijziging, waarover hij een memo- randum schreef; P. Overbeek, Mr. J.F.R. van Hooff, oppossant tegen het Staatsbewind van 1801 (on- gepubliceerde kandidaatsscriptie, Nijmegen 1965).

305

De gegevens zijn ontleend aan www.parlement.com (geraadpleegd op 9 augustus 2014) en worden gere- kend vanaf de Omwenteling van 1795. Enkelen, R. van Andringa de Kempenaer, D. Rengers van Farmsum en L. van Sonsbeeck, waren reeds actief in de nationale politiek in de periode 1787-1795.

306

door nog te benoemen secretarissen, onder meer voor binnen- en buitenlandse zaken, oorlog, marine en financiën (art. 32). Ook kreeg het Staatsbewind de bevoegdheid buitenlandse gezan- ten en lagere ambtenaren aan te stellen. In het laatste geval deed het betreffende orgaan een voordracht van drie kandidaten, waaruit het bewind een keuze maakte (art. 36). Tot slot stond het Staatsbewind aan het hoofd van vloot en leger (maar had hier niet het opperbevel over) en hield toezicht op de overzeese bezittingen, nationale politie en financiën. Jaarlijks trad één Be- windslid af, waarna de departementaal besturen per toerbeurt een nominatie van vier personen indienden. Het Staatsbewind halveerde deze nominatie en uiteindelijk koos het Wetgevend Li- chaam uit dit tweetal een nieuw Bewindslid. Persoon en ambt bleven zodoende van elkaar ge- scheiden, en met het rouleren van de nominaties door de verschillende departementen kon wor- den voorkomen dat het Staatsbewind door één departement werd overheerst. Tussen de Be- windsleden mocht er, net als voorheen, geen onderling verwantschap bestaan tot in de vierde graad.

De versterking van de uitvoerende macht ging ten koste van de wetgevende macht. Waar het Vertegenwoordigend Lichaam in de staatsregeling van 1798 als ‘vertegenwoordigende hoogste macht’ bovenaan de politieke piramide stond, werd zij in 1801 teruggebracht tot de noodzake- lijke schakel in het wetgevingsproces waarmee willekeur en machtsmisbruik van de uitvoerende macht werd voorkomen. De nomenclatuur in de staatsregeling bevestigt dit: het Vertegenwoor-

digend Lichaam werd omgedoopt tot het Wetgevend Lichaam.307

Het Wetgevend Lichaam werd vrijwel volledig ondergeschikt gemaakt aan het Staatsbewind en verloor alle taken waar het voorheen als volwaardig en zelfstandig orgaan over beschikte: het kon zelf geen wetsvoorstellen meer vervaardigen, de bezetting werd verminderd tot 35 leden en de vergadering kwam slechts nog periodiek bijeen. Het was niet de bedoeling dat het Wetgevend Lichaam steeds opnieuw in politieke haarkloverij zou vervallen, waardoor de besluitvorming onnodig vertraagde en wets- voorstellen aan ongewenste politieke twist ten prooi vielen. Het goed- en afkeuren werd dan ook nadrukkelijk als belangrijkste taak gezien (artikel 50): slechts twaalf leden mochten over wetsvoorstellen discussiëren, waarna het gehele Lichaam bijeenkwam om het voorstel goed of af te keuren. Indien dit laatste gebeurde diende het parlement een opgave van redenen bij te voegen en kon het rekenen op een bezoek van drie Bewindsleden. De gewenste efficiëntie werd onder- streept door de bepaling dat het Wetgevend Lichaam slechts nog twee korte periodes twee maanden in het voorjaar en een halve maand langer in het najaar bijeen kwam, alhoewel dit streven in de praktijk niet altijd werd bereikt. Het niet permanente karakter van het parlement bevestigde bovendien dat het zijn vertegenwoordigende functie goeddeels had verloren.

      

307

Dit werd niet door iedereen zo ervaren. Jan Greeven, die verschillende (alfabetische) overzichten en toelichtingen uitbracht op de belangrijkste staatkundige documenten, omschreef het Wetgevend Li- chaam nog steeds als de ‘hoogst geconstitueerde magt, het welk zijn gezag uit den boesem van het volk ontleent, en alzoo het geheele Volk vertegenwoordigende, maakt in deszelfs naam overeenkomstig de staatsregeling en de gronden van het maatschappelijk verdrag alle verordeningen en wetten.’ Jan Gree- ven, Het staats-bestuur der Bataafsche Republiek in zijn wetgevende, uitvoerende en rechterlijke magt

volgens de jongste staatsregeling in der jaare 1801 aangenomen, en na aanleiding der reglementen en instructien voor de geconstitueerde magten en authoriteiten, kortelijk beschreven 2 dln (Amsterdam

In de staatsregeling van 1798 was het Vertegenwoordigend Lichaam niet alleen de hoogste macht, ook vormde het parlement het belangrijkste orgaan om de bezigheden van de uitvoe-

rende macht te controleren (art. La). Ook deze functie had het in 1801 verloren. Om de nood-

zakelijke machtsbalans toch te behouden verstevigden de grondwetschrijvers de rechtspreken- de macht. Dit gebeurde in eerste instantie door een Nationaal Gerechtshof in het leven te roe- pen. In de vorige grondwet was weliswaar reeds sprake van een dergelijk instituut, maar dit hof kwam slechts tijdelijk bijeen op verzoek van het Vertegenwoordigend Lichaam (art.

CCXCIV). Het nieuwe Nationaal Gerechtshof, dat uit negen leden zou bestaan, bleef daarente- gen permanent actief. Dit hof toetste de wetgeving en het uitvoerend bestuur aan de letter van de grondwet. Daarnaast waakte het Nationaal Gerechtshof over het functioneren van lagere gerechtshoven en had de mogelijkheid uitspraken van deze hoven te herzien of te schorsen. Om de onafhankelijkheid van de nationale rechters te verzekeren werden zij voor het leven aangesteld. De eerste aanstelling geschiedde door een delegatie van het Staatsbewind en het Wetgevend Lichaam, in het vervolg konden de rechters bij een vacature zelf nominaties aan- dragen.308

Belangrijker nog was dat het Nationaal Gerechtshof indien nodig de rechten van het Ba- taafse volk als geheel verdedigde en een procureur-generaal namens het volk personen kon aanklagen, waaronder ook ambtsdragers. Voorheen konden de leden van het Uitvoerend Be- wind en het Vertegenwoordigend Lichaam voor vermeende misdrijven die zij voor of tijdens hun ambt hadden begaan slechts worden gedaagd wanneer het Vertegenwoordigend Lichaam

daarmee instemde.309

Tot slot werd een Nationaal Syndicaat in het leven geroepen, bestaande uit drie nationaal-procureurs, ook wel syndici geheten, die alle nationale, departementale en stedelijke overheidsinstanties overzagen en controleerden. De syndici waren verplicht alle klachten over het functioneren van overheidsorganen of de toepassing van de wetten in be-

handeling te nemen om vervolgens het Nationaal Gerechtshof van advies te voorzien.310

Het Nationaal Gerechtshof en het Nationaal Syndicaat waren opgericht met de bedoeling om de controle van de overheid duurzaam te reguleren en zij vulden zodoende het vacuüm dat met de beknotting van de wetgevende macht was ontstaan; het Syndicaat werd dan ook nadrukke- lijk als een onafhankelijk rechtspersoon voorgesteld. Een belangrijk verschil was evenwel dat de overheid nu niet meer door het volk, maar door de overheid zelf werd gecontroleerd.

      

308

Over de algemene werkzaamheden en het functioneren van het Nationaal Gerechtshof zie Bauwens, Het

Nationaal Gerechtshof, 78-108.

309

Artt. LXXI-LXXXII; in het najaar van 1798 kon Dirk Hoitsma, een radicale republikein en in 1801 mede-

stander van Pieter Linthorst, op basis van deze regeling op immuniteit rekenen nadat hij met enkele anderen werd opgepakt wegens coupplannen tegen het bewind dat in juni 1798 aan de macht was ge- komen; Schama, Patriots and liberators, 359-360.

310

In de praktijk bleef de macht en jurisdictie van het Syndicaat en de syndici beperkt. Het Syndicaat bleek te afhankelijk van de medewerking van de betreffende overheidsorganen die het controleerde en het bleef daarnaast in de schaduw staan van het Nationaal gerechtshof; A.M. Elias, Het Nationaal Sijndi-

caat 1802-1805 (Bussum 1975) 19-36, 157-160. Vgl. N.C.F. van Sas, ‘A.M. Elias, Het Nationaal Sijndi-

caat 1802-1805’, Kleio. Tijdschrift van de vereniging van geschiedenisleraren in Nederland nr. 6-7 (1976) 752-754.