• No results found

Het partijschapsvertoog dat in het parlement tot uitdrukking kwam werd tot slot niet alleen aangedreven door de opvatting dat het anders moest, maar ook dat het anders kón. Waar de verdedigers van de herziening de staatsregeling van 1798 kenschetsten als een reïficatie van tweedracht, zagen zij in Frankrijk, en dan met name in de figuur Napoleon, een toonbeeld en personificatie van eendracht. De Eerste Consul ontleende zijn status bij de volksvertegenwoor- digers aan zijn politieke overwinningen op zowel buitenlands als binnenlands gebied. Met het sluiten van het Verdrag van Lunéville op 9 februari 1801 tussen Frankrijk en Oostenrijk had Napoleon de jarenlange oorlogsvoering, die ook de Bataafse staatskas niet spaarde, tot een ein-

de weten te brengen.161

Met een vredesakkoord met Engeland in het vooruitzicht gaven de Bata- ven blijk van het besef dat zij leefden tussen een huidige ‘continentale’ en een zeer nabije ‘alge- mene vrede’. In het Verdrag van Lunéville waren bovendien artikelen opgenomen waarmee de zelfstandigheid en de landsgrenzen van de Bataafse Republiek werden erkend; een verdienste die

werd toegeschreven aan Napoleon zelf.162

Met het beëindigen van de Europese oorlog had Na- poleon voor de Bataven het ideale klimaat gecreëerd om tot bezinning over te gaan en de eigen

staatkundige zaken te overdenken.163

Het waren echter met name de binnenlandse aangelegenheden van Frankrijk waar de Bata- ven het nodige van konden leren. Als geen ander, zo stelde Huber, had Napoleon de geest van partijschap uit Frankrijk verdreven en met daadkracht vereniging en broederschap gevestigd in

      

159

‘En général, il n'a point l'approbation des catholiques. Ils voient avec regret assurer un traitement viager aux ministres de la réligion réformée,’ zo schreef De Sémonville aan Talleyrand; De Gou, Staatsregeling

van 1801, 588-589.

160

Edwina Hagen, ‘Een zaal van staatsmannen, niet van godgeleerden. Godsdienstige sentimenten in de Nationale Vergadering’, in: Het Bataafse experiment, 125-153, aldaar 132-140; ook in de context van de Nationale Vergadering was er sprake van een ‘katholiek blok’, Oddens, Pioniers in schaduwbeeld, 134- 136.

161

Raymond Kubben, Regeneration and hegemony. Franco-Batavian relations in the revolutionary era

1795-1803 (Leiden en Bosten 2011) 651-675.

162

De Gou, Staatsregeling van 1801, 134-135.

163

het reeds lang in partijen verdeelde land.164

Hoewel de verdedigers niet nader ingingen op de

Franse constitutie en het politieke stelsel die met de staatsgreep in brumaire van het jaar VIII

waren ontstaan en die de noodzakelijke machtsbasis voor Napoleons beleid vormden, grepen zij het Franse voorbeeld aan om duidelijk te maken dat het goed mogelijk was eendracht te creëren in het huidige tijdsgewricht.165

De loftuitingen op Napoleons persoon en beleid kenden echter ook bepaalde grenzen. Deze werden kennelijk in de Kamerdiscussie overschreden toen Van Leyden en De Leeuw, beiden ook lid van de commissie Steyn Parvé, in juni aangaven dat een grondwetsherziening niet alleen wenselijk was voor de binnenlandse verhoudingen, maar ook zou beantwoorden aan Napoleons

wens politieke rust en eendracht in de Bataafse Republiek te zien terugkeren.166

Zowel voor- als tegenstanders struikelden over deze opmerkingen, want wat de Fransen over deze kwestie dach- ten deed in principe niet ter zake. Een nieuwe grondwet moest door de Bataafse bevolking, en door haar alleen, worden goedgekeurd. Dat de Bataven het recht hadden om over hun eigen binnenlandse aangelegenheden te beschikken viel zelfs na te lezen in het Verdrag van Lunéville.167

Anderen namen een tussenpositie in tussen De Leeuw en Van Leyden en hun critici, door te stellen dat de Franse houding in deze zaak wellicht niet bindend was of mocht zijn, maar dat de opvattingen van de trouwe bondgenoot moesten worden gezien als ‘een vriendelijke

raadgeving’, die de Bataven in ieder geval in hun beraadslagingen konden meenemen.168

In ab- stracto mocht Frankrijk dus als toonaangevend voorbeeld gelden, maar in concreto werd elke bemoeienis met argwaan bejegend. Zelfs Steyn Parvé, wellicht de meest gepassioneerde voor- vechter van de grondwetsherziening, stelde dat de mogelijke interesse van Frankrijk in deze kwestie niet relevant was, aangezien een ingrijpen van de Fransen juist de binnenlandse verhou- dingen op scherp kon zetten. Dat hadden we al eerder gezien, zo voegde hij er snedig aan toe: ‘Ik rappelleer mij een tijd, dat een zeker inconstitutioneele stap met de wil der Fransche Rege- ring gepallieerd wierd’.169

Balans

Het herzieningsvoorstel van het Uitvoerend Bewind veroorzaakte grote beroering in het Verte- genwoordigend Lichaam. Hoewel de discussie zich in het begin liet kenmerken door onduide- lijk- en vaagheden, sommige volksvertegenwoordigers merkten het zelf al op, zouden al spoedig twee partijen tegenover elkaar komen te staan. Concrete verbeterpunten in het staatkundige bestel werden welhaast niet besproken, de discussie speelde zich eerder op een principiëler ni- veau af: mocht de staatsregeling voortijdig gewijzigd worden en hoe viel dat te verantwoorden? Zowel voor- als tegenstanders grepen in deze discussie terug op ingesleten denkbeelden over hoe

       164 Ibidem, 93. 165 Ibidem, 45-46. 166 Ibidem, resp. 71-72, 74. 167

Ibidem, 51, 134-135. Ook tegenstander Jurianus Ondorp was geenszins van deze Franse interesse over- tuigd; indien Napoleon hier een mening over had, dan zou het Vertegenwoordigend Lichaam wel een missive van de bondgenoot hebben ontvangen; 80.

168

Ibidem, 93.

169

en op welke basis de Bataafse politiek moest functioneren, maar aan deze concepten gaven zij nu soms een geheel nieuwe uitleg. Vanuit de opvatting dat de staatsregeling van 1798 gezien moest worden als de uitgedrukte wil van het volk, beargumenteerden tegenstanders dat noch het Uitvoerend Bewind, noch het Vertegenwoordigend Lichaam de politieke bevoegdheid had om tot een voortijdige wijziging over te gaan. Tegenover de volkswil poneerden de voorstanders het abstractere algemeen belang of volksgeluk; de burgerpolitici hadden weliswaar trouw gezworen op de grondwet, het zou niet minder met de politieke grondslagen van de Republiek strijdig zijn gebreken in de staatkundige orde te ondervinden, om de implementering vervolgens onverwijld voort te zetten.

Gedurende de discussie raakte de bestaande staatsregeling zowel gehistoriseerd als gepoliti- seerd. Met name de voorstanders van de herziening stelden dat de staatsregeling werd getekend door de revolutionaire periode waarin zij was ontstaan. Door te wijzen op de zuiveringen van de stemregisters in 1798 stelden zij dat de staatsregeling niet als maatschappelijk verdrag kon worden aangemerkt. Sterker nog, zolang de staatsregeling van kracht was, leek maatschappelijk eendracht uitgesloten. Ook de gecentraliseerde staatsinrichting kwam onder vuur te liggen. Voorstanders stelden dat de huidige staatsinrichting inefficiënt en inadequaat was om alle poli- tieke aangelegenheden op lokaal niveau op een juiste manier af te handelen. De machtsconcen- tratie op nationaal niveau belemmerde zodoende de positieve vrijheid van de burger om invloed en zeggenschap uit te oefenen op lokaal niveau, in negatieve zin werd hij door onjuiste maatre- gelen uit ‘Den Haag’ in zijn bewegingsvrijheid belemmerd.

Onderling kwamen de volksvertegenwoordigers er in ieder geval niet uit en de parlementaire weg naar een grondwetsherziening leek na de verwerping van het herzieningsvoorstel in juni zo goed als afgesloten. De verdeeldheid in het parlement had volgens het Uitvoerend Bewind eens te meer bewezen dat een talrijke vergadering niet in staat was in het belang van de Bataafse bevolking te handelen; het uiteindelijke grondwetsvoorstel legden zij dan ook direct voor aan de bevolking. Menig Bataaf had zijn eigen mening in deze kwestie al in de loop van het jaar ge- vormd. De grondwetdiscussie was niet onopgemerkt gebleven en ook buiten de muren van het parlement waren de Bataven recht tegenover elkaar komen te staan.

3