• No results found

It’s (still) a man’s world. Een analyse van de genderverhoudingen bij verslaggevers en bronnen in het NOS Journaal en RTL Nieuws

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "It’s (still) a man’s world. Een analyse van de genderverhoudingen bij verslaggevers en bronnen in het NOS Journaal en RTL Nieuws"

Copied!
69
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Masterscriptie MA Mediastudies: Journalistiek en Media

It’s (still) a man’s world

Een analyse van de genderverhoudingen bij verslaggevers en bronnen in het

NOS Journaal en RTL Nieuws

Auteur: Melanie Zierse Studentnummer: 10347747

Scriptiebegeleider: dr. Peter Vasterman Datum: 6 februari 2017

(2)

Inhoudsopgave

Voorwoord ... 4

Inleiding ... 5

1. Theoretische achtergrond ... 7

1.1. Gender ... 7

1.2. Gender in de journalistiek: context... 8

1.3. Hard en zacht nieuws ... 10

1.4. Bronnen ... 11

1.5. Eerder onderzoek en hypotheses ... 12

2. Methodologisch kader ... 17 2.1. Concepten ... 17 2.2. Corpus ... 19 2.3. Meet- en analysemethode ... 20 2.3.1.Mixed methods ... 20 2.3.2. Kwantitatieve inhoudsanalyse ... 21 2.3.3. Semi-gestructureerde interviews ... 22

3. Verslag en analyse van de resultaten ... 23

3.1. Verhouding mannelijke en vrouwelijke verslaggevers ... 23

3.2. Verhouding mannelijke en vrouwelijke bronnen ... 26

3.2.1. Experts ... 28

3.2.2. Professionelen ... 30

3.2.3. Niet-professionelen ... 31

3.3.Gender verslaggever en onderwerp ... 32

3.3.1. NOS Journaal ... 33

3.3.2. RTL Nieuws ... 35

3.4. Gender bron en onderwerp... 37

3.4.1. NOS Journaal ... 38

3.4.2. RTL Nieuws ... 40

3.5. Situatie op de redactie: herkenning of verrassing? ... 43

3.6. Is verandering noodzakelijk? ... 44

4. Conclusie ... 46

Reflectie ... 50

(3)

6. Bijlagen ... 54

Bijlage 1: Codeboek ... 54

Bijlage 2: Voorbeeld van Excelbestand verslaggevers en bronnen RTL Nieuws ... 56

(4)

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt mijn masterscriptie van de MA Mediastudies: Journalistiek en Media. De afgelopen drie maanden heb ik hard gewerkt om een zo informatief, feitelijk en gestructureerd mogelijke scriptie in elkaar te zetten. Af en toe met een zucht, maar vaak ook met verwondering over de ontdekkingen die ik deed. Ik had vooraf niet kunnen bedenken dat het zo interessant is om met eigen verkregen data aan de slag te gaan. Deze scriptie is een mooie afsluiting van mijn studententijd.

Zonder hulp van mijn scriptiebegeleider dr. Peter Vasterman had deze scriptie niet de diepgang kunnen krijgen die het nu heeft. Ik wil hem daarom heel erg bedanken voor zijn tijd en tips. Zeker wanneer het ging om het gebruik van Excel, kon ik zijn advies goed gebruiken. Eveneens bedankt voor de inspiratie voor de titel van dit boekwerk. Daarnaast wil ik de verslaggevers van het NOS Journaal en het RTL Nieuws bedanken voor de tijd die zij hebben vrijgemaakt om mijn vragen te beantwoorden. Jullie interesse in mijn onderzoek gaf mij weer extra motivatie om verder te gaan. En last but not least, bedankt lieve ouders en Wouter, dat jullie naar mijn geklaag wilden luisteren als het wat minder ging, en mijn euforie wilden delen in tijden dat het juist heel goed ging.

Ik hoop dat de resultaten van dit onderzoek aanleiding zullen zijn om een discussie te starten over de man-vrouwverhouding bij de verslaggevers en bronnen in het journaal. Het nieuws leunt nog steeds zwaar op de verslaglegging en informatie van mannen, terwijl er ook genoeg vrouwen zijn die deze taak op zich kunnen nemen. De feminisering van de journalistiek mag wat mij betreft nog een stapje verder gaan, door ook bij de twee belangrijkste journaals van Nederland een meer gelijke man-vrouwverhouding tot stand te brengen.

(5)

Inleiding

Ruim zestig jaar geleden, op 5 januari 1956, verscheen de eerste uitzending van het journaal op de Nederlandse televisie. Wat nu bekend staat als het NOS Journaal, heette toen het NTS journaal. Niet alleen de naam is tegenwoordig anders, ook de vorm, inhoud en presentatie van het huidige NOS journaal zijn veranderd. Zo had het journaal de eerste vijf jaar nog geen presentator. Pas in 1961 kwam er een presentator in beeld die de kijkers toesprak en een deel van het nieuws voorlas. Wel waren in die eerste jaren verslaggevers op het scherm te zien. Mannelijke verslaggevers welteverstaan. Ook de eerste presentator van het journaal, Coen van Hoewijk, was een man. Het duurde tot 1965 voordat vrouwelijke verslaggevers op televisie te horen waren. In beeld kwam de eerste vrouwelijke verslaggever niet direct; eerst werd gekeken of het kijkerspubliek wel goed op haar vrouwelijke commentaarstem reageerde. Tien jaar nadat de eerste vrouwelijke verslaggever in beeld kwam, verscheen ook de eerste vrouwelijke nieuwslezer Eugiène Herlaar op de beeldbuis.1

In 1989 kreeg het NOS Journaal concurrentie van het RTL Nieuws, toen nog het Veronique Nieuws. Presentator Jan de Hoop las elke ochtend het nieuws voor. ’s Avonds was er eerst een uitzending met Jeroen Pauw en later op de avond een bulletin met Jeroen Pauw en Loretta Schrijver.

Het NOS Journaal en het RTL Nieuws zijn tegenwoordig nog steeds belangrijke nieuwsbronnen in Nederland. Dagelijks stemmen miljoenen kijkers op beide nieuwsprogramma’s af om op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen in de wereld. De man-vrouwverhouding bij de presentatoren van het halfacht- en achtuurjournaal is momenteel bij allebei de programma’s nagenoeg gelijk: het NOS Journaal heeft vier presentatrices en drie presentatoren, het RTL Nieuws heeft twee presentatrices en drie presentatoren.2 3 Bij de verslaggevers in dienst ligt de verhouding een stuk schever: vijftien mannen en negen vrouwen bij het NOS Journaal, achttien mannen en zes vrouwen bij het RTL Nieuws. Dit zijn de verslaggevers van de binnenlandredactie, economieredactie en Haagse redactie. De samenstelling van de bureauredactie achter de schermen is bij allebei de journaals weer gelijkwaardiger. De vrouwen zijn daar wel licht in de meerderheid.

Deze cijfers geven duidelijk de ongelijke verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke verslaggevers weer. Er zijn echter ook minder zichtbare manieren waarop ongelijkheid kan optreden tussen de genders, zoals het verschil in onderwerpen dat mannelijke en vrouwelijke verslaggevers behandelen. In andere landen is hier al eerder onderzoek naar gedaan. Uit het overgrote deel van deze onderzoeken is gebleken dat mannen voornamelijk ‘hard nieuws’ behandelen, zoals politiek en economie, terwijl vrouwen voornamelijk ‘zacht nieuws’ verslaan, zoals gezondheid en onderwijs (Cann en Mohr 2001; Desmond en Danilewicz 2010; Hubregtse 2012; Liebler en Smith 1997; North 2016; Soderlund et al. 1989; Vandenberghe et al. 2014). Dit verschil is niet alleen waarneembaar bij verslaggevers, maar ook bij de verschillende soorten bronnen die aan het woord komen (Hooghe en de Swert 2009; Liebler en Smith 1997; Vandenberghe et al. 2014).

1 Zie http://static.nos.nl/nosjournaal/dossiers/journaal50/journaal50_historie_vanliempt.html (laatst

geraadpleegd op 01-02-2017).

2 Zie https://over.nos.nl/onze-mensen/type/2/presentatoren (laatst geraadpleegd op 01-02-2017). 3 Zie https://nl.wikipedia.org/wiki/RTL_Nieuws#Presentatoren (laatst geraadpleegd op 01-02-2017).

(6)

Diversiteit is een belangrijke maatschappelijke waarde, in de samenleving als geheel, maar vooral in de massamedia. De meningen zijn verdeeld over de impact die televisieprogramma’s hebben op het kijkend publiek, maar het staat vast dat de televisie van enige invloed is op het wereldbeeld dat kijkers vormen (Koeman et al. 2005: 103). Van de belangrijkste journaals in Nederland mag daarom verwacht worden dat zij een representatieve afspiegeling geven van de maatschappij waarvan zij verslag doen. Dit is een belangrijke bijdrage aan het democratische systeem (Vandenberghe et al. 2014: 5). De NOS is bovendien wettelijk verplicht om een evenwichtig beeld van de samenleving te geven.

De nieuwsmedia tonen welke machtsverhoudingen als ‘normaal’ gezien kunnen worden. Als er systematische genderverschillen aanwezig zijn in de presentatie van het nieuws, kan dat tot gevolg hebben dat de kijker onbewust aanleert dat sommige onderwerpen alleen geschikt zijn om door mannen gepresenteerd en uitgelegd te worden. Aangezien dit ongelijkheid in de hand werkt, is het van belang te onderzoeken of dit ook gebeurt bij de Nederlandse nieuwszenders (Gallagher 2015: 1). Bovendien is het ten nadele van de kwaliteit van de informatie wanneer een expert wordt uitgezocht op basis van gender, in plaats van zijn of haar expertise. Wie het verhaal vertelt is net zo belangrijk als het verhaal zelf. Belangrijke onderwerpen kunnen verloren gaan als niet elke laag van de samenleving goed vertegenwoordigd is onder de journalisten.

Dit resulteert in de volgende onderzoeksvraag: Laten het NOS Journaal en het RTL

Nieuws een scheve man-vrouwverhouding zien, zowel ten aanzien van de verslaggevers als de bronnen?

De volgende subvragen moeten helpen de hoofdvraag te beantwoorden: V1: Hoe is de verhouding mannelijke en vrouwelijke verslaggevers in beeld? V2: Hoe is de verhouding mannelijke en vrouwelijke bronnen in beeld?

V3: Welke onderwerpen behandelen mannelijke verslaggevers en welke onderwerpen behandelen vrouwelijke verslaggevers? Is er een duidelijk verschil?

V4: Bij wat voor soort onderwerpen komen mannelijke bronnen aan het woord en bij wat voor soort onderwerpen komen vrouwelijke bronnen aan het woord? Is er een duidelijk verschil?

De meeste onderzoekers richten zich in hun artikelen voornamelijk op de verdeling van onderwerpen tussen mannen en vrouwen en kijken vervolgens niet verder dan dat. In dit onderzoek zal echter ook gekeken worden naar de ‘waarom-vraag’: Waarom is deze verdeling zo tot stand gekomen? Daarom zullen ook de volgende deelvragen worden onderzocht:

V5: Hoe komt de verdeling van onderwerpen over de verslaggevers tot stand? V6: Welke keuzes maken verslaggevers bij de selectie van hun bronnen? V7: Herkennen de redacties zich in het beeld dat voortkomt uit de resultaten? V8: Vinden de redacties verandering noodzakelijk?

Het eerste hoofdstuk bestaat uit een theoretische achtergrond waarin de relevante concepten worden toegelicht en vergelijkbare onderzoeken worden geanalyseerd. Eerst zal het begrip ‘gender’ nader worden besproken. Hierbij wordt ook de relevante internationale en nationale context van de man-vrouw verhoudingen binnen de televisiejournalistiek uitgewerkt. Achtereenvolgend zullen de concepten ‘hard nieuws’, ‘zacht nieuws’ en ‘bronnen’ worden toegelicht. In het tweede hoofdstuk zal dieper worden ingegaan op de methodologie achter dit scriptie-onderzoek: de relevante concepten worden verder toegelicht, het corpus wordt besproken en de lezer wordt meegenomen door de verschillende stappen die bij het onderzoek

(7)

zijn genomen. Hierbij worden ook de gebruikte onderzoeksmethoden onder de loep genomen. Het derde hoofdstuk bestaat uit de presentatie en analyse van de onderzoeksresultaten. De hoofdvraag en deelvragen zullen worden beantwoord en de hypotheses die in het eerste hoofdstuk zijn genoemd, zullen worden bevestigd of worden ontkracht. De scriptie eindigt met het vierde hoofdstuk, waarin een synthese van de resultaten zal worden gepresenteerd. Theoretische en praktische implicaties komen aan bod en het onderzoek zal kritisch worden besproken.

1. Theoretische achtergrond

1.1. Gender

De rol van gender in de journalistiek is al tientallen jaren onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Toch werd pas rond 1980 voor het eerst specifiek naar het begrip ‘gender’ verwezen. Tot die tijd spraken de auteurs simpelweg alleen maar over mannen of besteedden helemaal geen aandacht aan de verschillen tussen de genders in de redactieruimte (de Bruin 2014: 41).

Tegenwoordig is het begrip ‘gender’ niet meer uit de wetenschappelijke literatuur weg te denken. Het lijkt zelfs als veronderstelde kennis te worden beschouwd, aangezien academici het begrip regelmatig niet specifiek toelichten. Enige opheldering is echter wel van belang, aangezien de termen ‘sekse’ en ‘gender’ door elkaar gehaald kunnen worden. Het begrip ‘sekse’ wordt gebruikt om de biologische en fysieke verschillen tussen mannen en vrouwen weer te geven. Dit gaat dus alleen over het verschil in lichamelijke functies. ‘Genderverschillen’ zijn echter sociaal en cultureel geïnstitutionaliseerde verschillen tussen mannen en vrouwen. Alle samenlevingen hebben bepaalde ideeën over man-vrouwverhoudingen. In al deze culturen wordt de relatie tussen mannen en vrouwen op een andere manier vormgegeven. Het is daarom lastig te generaliseren over gender. Om toch een definitie te geven, kan ‘gender’ daarom het best gezien worden als “a relationship – men are defined in relation to women and vice versa – and this relationship is conceived of differently in different societies” (Eriksen 2010: 133).

In de journalistiek betekent dit dat er bepaalde nieuwspraktijken zijn die vanuit een gendergestuurde blik anders worden ingevuld door mannen dan door vrouwen. Eén van die nieuwspraktijken is de selectie van onderwerpen: mannen zouden vooral ‘hard nieuws’ verslaan, terwijl vrouwen zich op ‘zacht nieuws’ zouden richten. Een ander voorbeeld betreft de invalshoeken die mannen en vrouwen kiezen. Mannen zouden zich voornamelijk bezighouden met feiten en sensatie, terwijl vrouwen zich richten op de achtergronden en gevolgen van verhalen. De mannelijke journalistiek zou daarom meer afstandelijk van aard zijn, en de vrouwelijke journalistiek persoonlijker en meer gericht op het publiek (Hanitzsch en Hanusch 2012: 259; Djerf-Pierre 2007: 96-97).

Wat televisiejournalistiek betreft, wordt bij de vrouwen meer aandacht gelegd op het uiterlijk van de journalisten. Vrouwelijke presentatoren, verslaggevers en correspondenten worden nog regelmatig beoordeeld op hun uiterlijk, haar en stem, terwijl mannen hier veel minder commentaar op krijgen (Chambers et al. 2004: 1). Wat als mannelijk en vrouwelijk wordt gezien, staat niet voor altijd vast. Het kan per media en genre verschillen, alsook veranderen door de tijd heen. Uit Zweeds onderzoek blijkt bijvoorbeeld dat onderzoekjournalistiek rond de jaren 1900 vooral door vrouwen werd uitgevoerd, terwijl dat

(8)

tegenwoordig meer een mannendomein is. Sociale en dagelijkse onderwerpen werden pas sinds de jaren zeventig een vrouwendomein gezien (Djerf-Pierre 2007: 96-97).

De media reproduceren niet alleen de genderverhoudingen die al in de samenleving aanwezig zijn, maar hebben hier ook invloed op. In ander onderzoek wordt ook wel gesproken over de media als een ‘difference engine’: “a motor that reproduces or reforms gender order in society” (Djerf-Pierre 2011: 43-44). Er bestaat een sterke samenhang tussen het percentage vrouwelijke bronnen in het nieuws en de mate van gendergelijkheid in een land. Hoe meer vrouwen in het nieuws, hoe meer gendergelijkheid (ibid.: 47-48). Voor de precieze samenhang tussen deze twee variabelen moet echter nog meer onderzoek worden gedaan.

1.2. Gender in de journalistiek: context

De opmars van vrouwen in de journalistiek begon midden 19e eeuw met ‘vrouwen

journalistiek’, gericht op mode en nieuws uit de samenleving. Vrouwelijke journalisten kregen ruimte op de ‘vrouwen pagina’s’, waar de wat minder serieuze onderwerpen aan bod kwamen. Dit was journalistiek voor en door vrouwen. Vanaf de twee Wereldoorlogen kregen vrouwen ook toegang tot de hardere onderwerpen, al werden de verhalen wel vaak met een human-interest invalshoek gepresenteerd. Vanaf de jaren zeventig kwamen steeds meer vrouwen in dienst bij verschillende media. Ook toen brachten zij vooral nog gepersonaliseerde verhalen die dichtbij huis stonden. De laatste dertig jaar rapporteren vrouwen ook over andere journalistieke onderwerpen en blijven de aantallen jonge vrouwelijke journalisten toenemen. Toch is er tot de dag van vandaag gebrek aan vrouwen in de hogere lagen van journalistieke mediaorganisaties (Chambers et al. 2004; North 2012).

Sinds 1995 presenteert de Global Media Monitoring Project (GMMP) elke vijf jaar een rapport met de stand van zaken over de man-vrouw verhoudingen binnen de journalistiek. De GMMP is de grootste en langst lopende studie naar gender en nieuws over de hele wereld. Het grootste nadeel van dit onderzoek is dat het slechts een momentopname is van één dag. In de meeste recente uitgave van 2015 hebben 114 verschillende landen meegewerkt aan het verzamelen van de data. In de periode van 1995 tot 2005 was een langzame, maar gestage groei te zien in de zichtbaarheid van vrouwen in het nieuws. Van 2005 tot 2015 is echter een stagnatie waarneembaar. In 2015 bestaat het nieuws in kranten, televisie en radio maar voor 24 procent uit vrouwen, hetzelfde percentage als in 2010. Het percentage is slechts met 1 procent gestegen sinds 2005. Vooral bij politiek nieuws zijn vrouwen weinig in beeld (16 procent). Met 35 procent zijn vrouwen het meest te zien bij verhalen over wetenschap en gezondheid (GMMP 2015).

Het percentage vrouwelijke verslaggevers op televisie is in de laatste vijftien jaar met slechts 2 procent gestegen: van 36 procent naar 38 procent. Ook de vrouwelijke bronnen zijn in de minderheid. Van de niet-professionele bronnen, die worden gevraagd naar hun persoonlijke ervaring, is in 2015 38 procent vrouw. Slechts 19 procent van het aantal bronexperts was een vrouw en slechts 20 procent van het aantal woordvoerders was vrouw (GMMP 2015).

De eerste cijfers over de Nederlandse situatie zijn uit 1968. Het aandeel vrouwen in de gehele journalistieke sector was toen slechts 5 procent (Deuze 2002: 67). In 1986 publiceerde de stichting Vrouw & Media haar publicatie Voor Zover Plaats aan de Perstafel. Hieruit bleek dat het percentage vrouwelijke journalisten bij Nederlandse dagbladen in iets minder dan

(9)

twintig jaar tijd nog maar met vijf procent was gestegen naar 10,5 procent (Diekerhof et al. 1986).

De publieke omroep heeft in 2002, 2005 en 2010 specifiek onderzoek gedaan naar de diversiteit op de publieke en commerciële zenders van de Nederlandse televisie. Uit het rapport van 2010 blijkt dat de man-vrouwverhouding op de Nederlandse televisie toen ongeveer 60-40 was. Bij de commerciële omroepen lag het aandeel vrouwen iets hoger dan bij de publieke omroep. Deze cijfers gelden voor alle televisiegenres bij elkaar. Het aandeel vrouwen op de publieke omroep bij het genre ‘nieuws en opinie’ lag nog lager met 33.6 procent. Vrouwen komen minder vaak in beeld als deskundige, politicus of wetenschapper dan mannen. Vooral bij onderwerpen als politiek, wetenschap, economie en sport zijn vrouwen ondervertegenwoordigd (Pennekamp 2011: 6-7, 12-16). Volgens het meest recente GMMP rapport is het percentage vrouwelijke verslaggevers op de Nederlandse televisie 30 procent (GMMP 2015: 123).

De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) richtte in 2000 een speciaal bureau op, genaamd Meer van Anders, om de diversiteit in haar programma’s te bevorderen. Later kreeg het de naam Bureau Beeldvorming en Diversiteit. Sinds 2004 is het echter als zelfstandig bureau opgeheven en ondergebracht bij de Afdeling Mediabeleid van de NPO. Waar RTL als commerciële zender niet verplicht is de diversiteit op beeld te verbeteren, moet de NPO dat wel. In de Mediawet staat dat de NPO een media-aanbod moet verzorgen dat “op evenwichtige wijze een beeld van de samenleving geeft en de pluriformiteit van onder de bevolking levende overtuigingen, opvattingen en interesses op maatschappelijk, cultureel en levensbeschouwelijk gebied weerspiegelt”.4

Het Commissariaat voor de Media toetst jaarlijks of de NPO zich houdt aan de afspraken die zij heeft gemaakt op het gebied van diversiteit. Zowel in 2014 als in 2015 is het de NPO niet gelukt de representatie van vrouwen te verbeteren en de afspraken na te komen. In de brief uit 2014 stelt het Commissariaat voor de Media: “Vrouwen zijn in 2015 zowel op de gezichtsbepalende televisieprogrammakanalen als ook op de toonaangevende radioprogrammakanalen in onvoldoende mate gerepresenteerd. Het aandeel vrouwen op de gezichtsbepalende televisieprogrammakanalen is ten opzichte van 2010 zelfs gedaald”.5 Begin

2016 heeft de NPO in een persbericht laten weten dat de belangrijkste opdracht voor komend jaar is om een meer divers geluid te laten horen en meer diversiteit in beeld te laten zien. Zij geeft hierin toe dat de publieke oproep nog niet een juiste afspiegeling van de samenleving geeft, aangezien er veel minder vrouwen en niet-westerse allochtonen terug te zien zijn in de programmering.6

4 Zie http://wetten.overheid.nl/BWBR0025028/2017-02-01#Hoofdstuk2 (laatst geraadpleegd op 01-02-2017). 5 Zie

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brieven/2015/06/30/afschrift-brief-commissariaat-voor-de-media (laatst geraadpleegd op 01-02-2017).

6Zie http://pers.npo.nl/npo-meer-diversiteit-in-programmas-publieke-omroep (laatst geraadpleegd op

(10)

1.3. Hard en zacht nieuws

In de laatste 35 jaar is veel onderzoek gedaan naar het verschil tussen ‘hard nieuws’ en ‘zacht nieuws’. De meeste wetenschappers hanteren daarbij hun eigen definities van wat de twee begrippen inhouden. Het gevolg hiervan is dat er geen consensus bestaat over de precieze betekenis van de, op het eerste oog, simpele concepten. Vanwege dit gebrek aan eenheid, hebben Reinemann et al. literatuuronderzoek gedaan naar de 24 meest geciteerde, empirisch uitgebreide of theoretisch onderbouwde wetenschappelijke artikelen over hard en zacht nieuws. Het overgrote deel van de onderzochte artikelen ging over de ‘verzachting’ van het nieuws (Reinemann et al. 2011: 222-223).

Uit hun analyse blijkt dat er vijf verschillende manieren zijn waarop wetenschappers de dichotomie tussen hard en zacht nieuws definiëren. De verschillende dimensies die zij onderscheiden zijn (1) onderwerp/gebeurtenis, (2) nieuwsproductie, (3) nieuwsfocus, (4) nieuwsstijl en (5) nieuwsontvangst. De meeste auteurs maken een (1) onderscheid op basis van het onderwerp van een nieuwsitem. Andere auteurs (2) gebruiken de karakteristieken van het journalistieke productieproces als houvast om een indeling te maken. Hard nieuws is bijvoorbeeld aan tijd gebonden, terwijl zacht nieuws op elk ander moment kan worden gebracht. Nog een manier om (3) een onderscheid te maken, is op basis van de focus van de nieuwsreportages. Thematische framing of de focus op de sociale gevolgen van een gebeurtenis zijn bijvoorbeeld kernmerken van zacht nieuws. In veel artikelen wordt ook (4) de stijl van een nieuwsproductie in acht genomen. Hierbij gaat het niet om het onderwerp, maar om de manier waarop een item wordt gepresenteerd. De feitelijke behandeling van een onderwerp valt in dit geval onder hard nieuws, terwijl een gepersonaliseerde aanpak eerder onder zacht nieuws valt. Human interest verhalen behoren volgens deze redenatie dus tot zacht nieuws. Bij de laatste dimensie (5) wordt gelet op de ontvangst van een item. Onderwerpen waarvan mensen op de hoogte moeten zijn om de wereld te begrijpen worden hierbij bijvoorbeeld omschreven als hard nieuws (ibid.: 225-226).

De definities van hard en zacht nieuws die in de verschillende wetenschappelijke artikelen worden gehanteerd, bestaan soms ook uit een combinatie van meerdere dimensies. De eerste dimensie, waarbij een onderscheid wordt gemaakt op basis van het onderwerp, komt, op zichzelf ofwel in combinatie met één of meerdere andere dimensies, het meest voor. Reinemann et al. beschouwen deze dimensie dan ook als de fundering waarop de andere dimensies voortbouwen (ibid.: 232). Los van deze indeling in dimensies, zijn er ook nog auteurs die een nieuwe categorie toevoegen. Zij gaan voorbij aan de dichotomie tussen hard en zacht nieuws en voegen nog een derde groep toe, zoals ‘sensationeel nieuws’ of ‘algemeen nieuws’ (ibid.: 226).

Uit bovenstaande blijkt dus dat er veel verschillende manieren zijn om de dichotomie tussen hard en zacht nieuws te analyseren. Dit roept de vraag op of alle onderzoeken die zich richten op dit onderscheid wel met elkaar te vergelijken zijn. De meest voorkomende manieren om nieuwsitems te analysen zijn op basis van optie (1) onderwerp/gebeurtenis en optie (4) nieuwsstijl. De onderzoekers kijken dus voornamelijk naar het onderwerp van een item en/of de manier waarop een item wordt gebracht. Een item over politiek valt, vanuit het klassieke onderscheid gezien, bijvoorbeeld onder hard nieuws. Wanneer dat item met een human interest stijl wordt gebracht, dus bijvoorbeeld met aandacht voor de persoonlijkheid van een politicus, kan gesteld worden dat het item toch onder zacht nieuws valt. Als de ene onderzoeker wel

(11)

aandacht heeft voor de nieuwsstijl van een item, maar de andere onderzoeker niet, kan hetzelfde item dus anders worden ingedeeld. Dat is problematisch voor de betrouwbaarheid van zulke onderzoeken. Het is daarom van belang dat de onderzoekers vooraf duidelijk definiëren wat zij onder hard en zacht nieuws verstaan. In het methodologisch kader zal worden toegelicht welke keuzes er bij dit onderzoek zijn gemaakt om het verschil tussen hard nieuws en zacht nieuws aan te geven.

1.4. Bronnen

In elk journaal verschijnen personen in beeld die, afhankelijk van hun rol, het bewijs leveren voor het nieuws dat de journalisten brengen. Deze bronnen geven bijvoorbeeld extra duiding aan een item, doen verslag van wat zij hebben meegemaakt of geven hun mening over bepaalde zaken. Het opvoeren van bronnen werkt hiermee als een soort feitenverificatie. Daarnaast kunnen bronnen een verhaal levendiger of begrijpelijker maken. In de literatuur worden verschillende, gelijksoortige definities gegeven van wat een bron precies is. Eén van de meest ruime definities beschrijft bronnen als “actors appearing in a news broadcast and delivering a statement” (Hooghe en de Swert 2009: 13). Dit betekent dat alle mensen die sprekend in beeld verschijnen als bron worden genoteerd. Het is geen vereiste dat de bronnen met naam en toenaam worden geïntroduceerd. Ook een anonieme omstander, die zijn of haar mening over een onderwerp geeft, kan een bron zijn.

Bronnen kunnen opgedeeld worden in verschillende categorieën. De anonieme bijstander wordt door Vandenberghe et al. als ‘vox populi’ geclassificeerd. Dat zijn “personen in de straat, ze worden toevallig door de journalist gekozen om hun mening of ervaring te delen en zijn inwisselbaar met iemand anders” (Vandenberghe et al. 2014: 18). De twee andere categorieën die zij hanteren zijn ‘elitebronnen’ en ‘getuigen’. Elitebronnen krijgen het woord vanwege hun expertise of status (bijvoorbeeld politici) en getuigen bezitten informatie over een nieuwsfeit doordat zij bijvoorbeeld slachtoffer zijn van een gebeurtenis (ibid.: 18).

De indeling van bronnen in de categorieën experts en non-experts wordt ook vaak gebruikt (Cann en Mohr 2010; Desmond en Danilewicz 2009). Er bestaat echter een verschil in de manier waarop wetenschappers een ‘expertbron’ definiëren. Cann en Mohr codeerden de bron als een ‘expert’ wanneer “the occupation of the source was given and appeared relevant to the story” (Cann en Mohr 2010: 167). Alle andere bronnen, zoals toeschouwers, getuigen of slachtoffers classificeren zij als non-expert. In andere onderzoeken worden alleen wetenschappelijk onderzoekers van onafhankelijke onderzoekinstituties als expert gecodeerd (Albaek 2011: 477). De indeling van bronnen in de categorieën ‘professioneel’ en ‘non-professioneel’ is vergelijkbaar, maar verschilt toch van de indeling in experts en non-experts. Liebler en Smith scharen bronnen die vanuit hun functie spreken onder de professionelen. Alle andere bronnen, zoals slachtoffers en patiënten, beschouwen zij als non-professionelen (Liebler en Smith 1997: 61).

De meeste onderzoekers maken dus gebruik van een indeling in twee categorieën. Alleen Vandenberghe et al. hanteren een indeling van drie categorieën. Een verdeling van de bronnen over slechts twee categorieën lijkt onvoldoende dekkend, wanneer gekeken wordt naar de verschillende functies die bronnen kunnen hebben. In voorgaande onderzoeken worden wetenschappers en directeuren bijvoorbeeld bij dezelfde categorie ingedeeld. De functie van deze soorten bronnen verschilt echter. Een wetenschapper dient duiding of verklaringen te

(12)

bieden voor gebeurtenissen. Dit commentaar is algemeen geldend, en de wetenschappers zijn vaak niet persoonlijk betrokken. Directeuren van bedrijven vertellen juist vanuit hun eigen ervaring over de specifieke situatie waarin zij zich op dat moment bevinden. De functie hiervan is dat zij, vaak ter illustratie, uitleg geven van deze situatie. Nog een verschil bij deze soorten bronnen is dat de journalist vaak een keuze heeft uit verschillende experts, terwijl het nieuws bepaalt welke directeur van een bepaald bedrijf er in een item moet komen.

Vandenberghe et al. maken wel een onderscheid tussen meerdere soorten bronnen. De indeling die zij maken lijkt echter ook onlogisch. Zij splitsen de ‘vox populi’ en ‘getuigen’ op, terwijl de functie van beide bronnen overeen komt. Het zijn ‘gewone mensen’ van de straat, die in het journaal uitspraken doen over iets wat zij vinden of over iets wat zij hebben meegemaakt. De achtergrond van deze bronnen is niet relevant voor het verhaal. Net als bij andere onderzoeken delen Vandenberghe et al. hoogleraren en directeuren in dezelfde categorie in.

In dit onderzoek wordt daarom een andere indeling van bronnen gemaakt. De verantwoording voor deze indeling wordt in het methodologisch kader toegelicht. Voor nu is het voldoende om de gekozen indeling slechts kort te noemen. De verschillende categorieën zijn: ‘experts’, ‘professionelen’ en ‘niet-professionelen’. Hoe deze begrippen worden ingevuld zal ook in het methodologisch kader worden uitgelegd.

1.5. Eerder onderzoek en hypotheses

Er zijn meerdere onderzoeken gedaan naar de man-vrouwverhouding bij mannelijke en vrouwelijke verslaggevers en bronnen, zowel in kranten als op televisiejournaals. In dit deel van het theoretisch kader zullen alleen de artikelen over televisiejournaals worden besproken, aangezien deze onderzoeken het meest overeen komen met het onderzoek dat gedaan is voor deze scriptie. De resultaten van de onderzoeken worden vervolgens gebruikt om hypotheses te formuleren voor dit scriptie-onderzoek. Ook zal besproken worden op welke manier dit onderzoek een aanvulling is op de eerdere soortgelijke onderzoeken.

De resultaten van de voorgaande analyses van de man-vrouwverhouding bij de verslaggevers en bronnen komen met elkaar overeen, ondanks het feit dat deze in verschillende Westerse landen (België, Canada, Nederland, Australië en Amerika) zijn uitgevoerd. Ook analyses van tientallen jaren terug blijken niet veel te verschillen van hedendaagse onderzoeken. Dit geeft aan dat er sinds begin jaren ’80, wanneer één van de eerste onderzoeken is gedaan, nog maar weinig is veranderd. Bij het ene onderzoek werd gekeken naar het totale aantal mannen en vrouwen in beeld, dus zowel verslaggevers als bronnen, terwijl bij het andere onderzoek alleen werd gekeken naar verslaggevers. Ondanks dit verschil op analyseniveau, kwamen de cijfers in grote lijnen overeen. De vrouwen doen in aantallen altijd onder voor de mannen. De verhouding man-vrouw ligt in alle onderzoeken rond de 70 procent man en 30 procent vrouw (Cann en Mohr 2001; Hubregtse 2012; Liebler en Smith 1997; Vandenberghe et al. 2014). Op basis van deze gegevens zijn de eerste twee hypotheses als volgt:

H1: Er zijn meer mannelijke verslaggevers in beeld dan vrouwelijke verslaggevers. H2: Er zijn meer mannelijke bronnen in beeld dan vrouwelijke bronnen.

(13)

Een groot gemis bij bovenstaande onderzoeken is dat zij na afloop van hun onderzoek niet met de journalisten hebben gesproken over de totstandkoming van deze man-vrouwverhouding bij de verslaggevers en bronnen. Op die manier geven de onderzoeken alleen de stand van zaken weer, zonder inzicht te bieden in hoe dat in de toekomst veranderd kan worden. Als er geen verklaring voor deze scheve man-vrouwverhouding wordt geboden, kunnen de journalisten er ook niets aan veranderen. Bij dit scriptie-onderzoek zullen de resultaten van het onderzoek daarom wel worden besproken met de journalisten. De cijfers zullen in interviews worden voorgelegd aan verslaggevers van het NOS Journaal en RTL Nieuws. De antwoorden op de interviewvragen zullen inzicht bieden in de achterliggende processen. Er zal dus ook meer duidelijkheid komen over de totstandkoming van de man-vrouwverhoudingen. Ook zal gevraagd worden of ze zich herkennen in de resultaten van het onderzoek en of ze verandering noodzakelijk vinden. Op die manier kan het onderzoek wellicht verandering op de redactievloer teweeg brengen.

Voorgaande onderzoeken hebben ook gekeken naar verschillende soorten bronnen die in het journaal voorkomen. De man-vrouwverhouding wordt hierdoor nog duidelijker zichtbaar per soort bron. Hierbij moet wel de opmerking geplaatst worden dat de cijfers afkomstig zijn van onderzoeken waarbij voornamelijk een onderscheid is gemaakt in twee categorieën: experts versus niet-experts of professionelen versus niet-professionelen. Deze aanpak komt dus niet helemaal overeen met dit onderzoek, aangezien hier een indeling wordt gemaakt van drie categorieën (experts, professionelen en niet-professionelen). De resultaten van de voorgaande onderzoeken zijn echter wel informatief om te noemen en kunnen richting geven aan de hypotheses voor dit onderzoek. Het grootste verschil tussen mannelijke en vrouwelijke bronnen is zichtbaar wanneer specifiek gekeken wordt naar de categorie experts/professionelen. In alle onderzoeken bestaat ongeveer 80 procent van alle experts/professionelen uit mannen en 20 procent uit vrouwen. (Vandenberghe et al. 2014; Hubregtse 2012; Cann en Mohr 2001). Vandaar de volgende hypotheses:

H3: Mannelijke expertbronnen zijn in de meerderheid vergeleken met vrouwelijke expertbronnen.

H4: Mannelijke professionele bronnen zijn in de meerderheid vergeleken met vrouwelijke professionele bronnen.

Bij de niet-experts/niet-professionele bronnen, dus de mensen op straat die om hun mening worden gevraagd, ligt de verhouding echter wel nagenoeg gelijk (Vandenberghe et al. 2014; Cann en Mohr 2001). Dit betekent dus dat er veel meer vrouwelijke bronnen in beeld zijn, wanneer de achtergrond van de bron er niet toe doet. Vandaar de volgende hypothese:

H5: De man-vrouwverhouding bij de niet-professionele bronnen is bijna gelijkwaardig.

In geen van de bovenstaande onderzoeken is een onderscheid gemaakt tussen bronnen waarbij de verslaggever wel een keuze had om een man of vrouw te kiezen, en bronnen waarbij de verslaggever geen keuze had. Dit onderscheid is echter wel van belang. Wanneer bijvoorbeeld een bedrijf in het nieuws is, en de directeur van dat bedrijf verschijnt voor de camera, heeft de

(14)

journalist geen keuze om een man of vrouw te kiezen. De gender van de directeur staat eenmaal vast. Bij deskundigen heeft de journalist meestal wel een keuze, er zijn namelijk zowel vrouwelijke als mannelijke hoogleraren. In dit onderzoek wordt dit onderscheid tussen wel een geen keuze wel gemaakt, aangezien dat relevante inzichten biedt. Het laat zien dat journalisten in sommige gevallen geen keuze hebben om een man of vrouw te kiezen. Wanneer in de categorie ‘geen keuze’ vaker mannen als bron optreden dan vrouwen, dan ligt het aan de samenstelling van de samenleving dat er een scheve verhouding in beeld te zien is. Andersom kan ook aangetoond worden wanneer journalisten wel een keuze hadden om een man of vrouw te kiezen. In deze gevallen kunnen zij niet als excuus gebruiken dat de samenleving eenmaal zo in elkaar zit.

Dat vrouwelijk verslaggevers vooral de ‘zachtere’ onderwerpen presenteren in het journaal, is een andere conclusie die vaak naar voren komt in eerder soortgelijk onderzoek. Hoe de auteurs een indeling in onderwerpen maken verschilt, maar komt in grote lijnen wel met elkaar overeen. De meeste auteurs maken het onderscheid tussen ‘harde’ en ‘zachte’ onderwerpen. Zij analyseren de items dus op basis van één enkele dimensie, namelijk het onderwerp van de items. Zo stellen zij vast dat vrouwen vooral aan het woord komen bij zachte nieuwsthema’s zoals cultuur, onderwijs en welzijn, terwijl vrouwen minder aan het woord komen bij hardere nieuwsthema’s als politiek en economie (Cann en Mohr 2001; Hubregtse 2012; North 2016; Soderlund et al. 1989; Vandenberghe et al. 2014). Andere auteurs merken hetzelfde onderscheid op, maar verbinden hier echter niet de termen ‘hard’ en ‘zacht’ nieuws aan (Desmond en Danilewicz 2010; Liebler en Smith 1997; Singleton en Cook 1982). De volgende hypothese is daarom:

H6: Uitgaande van de klassieke ‘hard versus zacht’ nieuwsindeling, behandelen vrouwelijke verslaggevers voornamelijk ‘zachte’ onderwerpen, terwijl mannelijke verslaggevers voornamelijk ‘harde’ onderwerpen behandelen.

De auteurs die niet alleen naar de verslaggevers, maar ook naar de bronnen hebben gekeken, trekken dezelfde conclusie wat betreft onderwerp en gender van de bronnen in beeld. Hooghe en de Swert ontdekken in hun grootschalige onderzoek naar Vlaamse nieuwsmedia bijvoorbeeld dat de kans 92 procent groter is dat een vrouwelijke bron in een item verschijnt over familie, educatie of gezondheidszorg, dan in andere nieuwsitems (Hooghe en de Swert 2009: 18). Ook andere auteurs trekken een soortgelijke conclusie, al variëren de cijfers sterk. Uit de resultaten van andere onderzoeken blijkt dat vrouwelijke nieuwsbronnen in items over ‘zachte’ nieuwsthema’s tussen de 40 en 60 procent aan bod komen. Mannen zijn bij thema’s als economie en internationaal beleid oververtegenwoordigd (Vandenberghe et al. 2014: 24-26; Liebler en Smith 1997: 63). Dit leidt tot de volgende hypothese:

H7: Uitgaande van de klassieke ‘hard versus zacht’ nieuwsindeling, verschijnen vrouwelijke nieuwsbronnen voornamelijk in items over ‘zachte’ onderwerpen, terwijl mannelijke nieuwsbronnen voornamelijk verschijnen in items over ‘harde’ onderwerpen.

Zoals in de inleiding al is aangegeven, is het net zo belangrijk wie een verhaal vertelt, als het verhaal zelf. Iedere verslaggever maakt zijn of haar eigen afwegingen bij de keuze van een

(15)

onderwerp, invalshoek en de selectie van bronnen. Zo hebben nieuwsbronnen ook allemaal hun eigen visie op het onderwerp waarover zei iets moeten zeggen. In de literatuur is er geen overeenstemming of de gender van een verslaggever wel of niet van grote invloed is op het item dat uiteindelijk tot stand komt. Sommige auteurs beargumenteren dat de komst van vrouwelijke verslaggevers de waarden en routines van de nieuwsproductie hebben veranderd. Vrouwen hebben volgens hen bijvoorbeeld oog voor andere onderwerpen, geven een andere invulling aan een nieuwsitem en raadplegen vaker vrouwelijke nieuwsbronnen. Andere auteurs beweren juist dat vrouwen helemaal geen andere professionele waarden hebben. Volgens hen zijn alle verslaggevers gesocialiseerd in dezelfde dominante waarden die heersen op de redactie, vrouwen net zo veel als mannen. Deze auteurs zien geen verschil tussen mannelijke en vrouwelijke verslaggevers wat onderwerpkeuze of bronkeuze betreft (Hooghe en de Swert 2009: 14-15). Uit onderzoek van Hooghe en de Swert in België en onderzoek van Liebler en Smith in Amerika blijkt dat in items gemaakt door vrouwen slechts een klein percentage meer vrouwen voorkomt. Beide onderzoeken stellen dat dit verschil bijna te verwaarlozen is (Hooghe en de Swert 2009: 18; Liebler en Smith 1997: 61).

Gezien de verschillende uitkomsten van de voorgaande onderzoeken is het lastig een hypothese vast te stellen wat betreft de rol van gender bij de totstandkoming en invulling van items. Daarom zullen onderzoeksvragen V5 en V6 van dit onderzoek met open vizier worden gesteld aan mannelijke en vrouwelijke verslaggevers. Uit de antwoorden van de vragen zal blijken of mannen en vrouwen op basis van verschillende criteria een onderwerp behandelen en of zij andere afwegingen maken bij de selectie van hun bronnen.

Voor een deel is deze scriptie te vergelijken met de hierboven genoemde onderzoeken. De hoofdvraag en de eerste vier deelvragen komen in grote mate overeen met de vragen die de andere auteurs ook stelden. Ook zij vroegen zich af in hoeverre de gender van de verslaggevers en bronnen samenhangt met de onderwerpen die zij behandelen. Deze vraag probeerden de auteurs eveneens te beantwoorden door te kijken naar de verhouding mannen en vrouwen en bij wat voor soort onderwerpen mannelijke en vrouwelijke verslaggevers en bronnen vaker voorkomen. De methode, een inhoudsanalyse van de journaals, is ook vergelijkbaar met de eerdere onderzoeken. De corpus van deze scriptie is voor een deel vergelijkbaar met de eerdere analyses, maar in vergelijking met een aantal andere analyses is dit corpus redelijk beperkt.

Waar dit scriptie-onderzoek echter verschilt van de voorgaande onderzoeken, is dat er dieper in wordt gegaan op de achterliggende processen. Er is niet alleen gekeken naar de man-vrouwverhouding bij verslaggevers en bronnen, maar ook naar de vraag hoe deze verhouding tot stand is gekomen. De journalisten zijn in eerder onderzoek ook niet gevraagd of zij zich bewust zijn van de ongelijke verhouding mannelijke en vrouwelijke verslaggevers en bronnen. Liebler en Smith zijn één van de weinige onderzoekers die na afloop van hun inhoudsanalyse wel nog met journalisten hebben gesproken over de resultaten. Zij hebben echter alleen maar gesproken met politieke verslaggevers. Dat is een gemiste kans, aangezien de geïnterviewden zeiden dat gender wel een rol speelt in verslaglegging, maar dat het een veel grotere rol speelt bij algemene verslaggevers. Een vrouwelijke verslaggever gaf aan dat gender wel van invloed kan zijn op de nieuwsonderwerpen die verslaggevers opvallen. Geen van de geïnterviewden zei dat zij een bron puur op basis van zijn of haar gender zouden kiezen. Het gebrek aan tijd werd door veel verslaggevers genoemd als excuus dat zij niet altijd een goede afweging van mannen en vrouwen konden maken (Liebler en Smith 1997: 66).

(16)

In het meest recente artikel van North wordt wel met een groot aantal (577) verschillende Australische journalisten gesproken. Bij dit onderzoek is het een gebrek dat de onderzoekster zich heeft beperkt tot vrouwelijke verslaggevers en zich maar op slechts twee vragen heeft gefocust: de vraag of vrouwen toegang krijgen tot alle verschillende terreinen van verslaglegging en of er nog nieuwsonderwerpen zijn die traditioneel gezien tot vrouwelijke verslaggevers behoren (North 2016: 358). De overgrote meerderheid, namelijk 71 procent van de vrouwen, gaf als antwoord dat zij tot alle gebieden van verslaglegging toegang had. Met de tweede vraag was 51 procent van de vrouwen het eens. Net iets meer dan de helft van de ondervraagde vrouwen vindt dus dat er nog vrouwelijke nieuwsonderwerpen zijn. Een ander groot deel, 18 procent, was onzeker over de vraag (North 2016: 364).

Items over familie, sociale zaken en educatie worden volgens de geïnterviewden vooral door vrouwen behandeld. Een deel van de vrouwen geeft hiervoor als verklaring dat de redactiecultuur mannelijk is, wat vrouwen hindert toegang te krijgen tot de hardere nieuwsonderwerpen. Anderen zeiden dat vrouwen er zelf voor kiezen vooral de zachtere onderwerpen te verslaan, omdat dat beter bij hun zorgtaken en andere verantwoordelijkheden buiten het werk past. Een laatste, kleinere groep, gaf aan dat vrouwen zelf meer hun best moeten doen als ze ook andere onderwerpen willen behandelen (ibid.: 369).

Aangezien geen van deze artikelen een duidelijke overeenstemming heeft met de laatste twee deelvragen van dit onderzoek, zullen ook voor deze vragen geen hypotheses opgesteld worden. Bovendien kan het antwoord op beide vragen waarschijnlijk niet in één simpele stelling worden samengevat. In tegenstelling tot het onderzoek van North (2016) zullen in dit onderzoek zowel mannen als vrouwen worden geïnterviewd. Dit geeft een vollediger beeld dan alleen het gezichtspunt van vrouwen. Anders dan het onderzoek van Liebler en Smith (1997), zullen hier voornamelijk verslaggevers van de binnenland redactie worden geïnterviewd. Hier is voor gekozen, omdat de journalisten uit dat onderzoek al constateerden dat binnenlandverslaggevers betekenisvollere antwoorden kunnen geven dan politieke verslaggevers.

Als laatste is het nog interessant kort in te gaan op het verschil tussen de publieke omroep en de commerciële omroep. Van de journaals die in dit onderzoek worden geanalyseerd, wordt het NOS Journaal uitgezonden op de publieke zender, terwijl het RTL Nieuws op de commerciële zender te zien is. Eerdere onderzoeken hebben ook gekeken naar het verschil tussen de publieke en commerciële zenders in België (Hooghe en de Swert 2009; Vandenberghe et al. 2014), Canada (Soderlund et al. 1989) en Nederland (Hubregtse 2012). In België staat de publieke omroep VRT onder druk om een expliciet beleid op te stellen om gendergelijkheid te bevorderen. De commerciële tegenhanger heeft zich daarentegen nog nooit geuit over gendergelijkheid. De verwachting van de auteurs was daarom dat de publieke omroep, met haar genderbeleid, meer vrouwen in beeld zou hebben dan de commerciële omroep (Hooghe en de Swert 2009: 15-16). Dit bleek echter niet zo te zijn. Op de publieke televisie zijn minder vrouwen in beeld dan op de commerciële zender, al verschilde het aantal niet heel veel (Hooghe en de Swert 2009; Vandenberghe et al. 2014). In het Canadese en Nederlandse onderzoek verschenen er meer vrouwen op de publieke zender dan op de commerciële. De NOS scoorde met 25,7 procent echter slechts 2,2 procentpunt hoger met hun percentage vrouwen dan RTL (Hubregtse 2012). In dit onderzoek zullen de resultaten van de verschillende zenders in de loop van de analyse met elkaar vergeleken worden.

(17)

2. Methodologisch kader

2.1. Concepten

De concepten die relevant zijn voor dit scriptie-onderzoek zijn aan het begin van het theoretisch kader uitgebreid behandeld. Hierin werden de begrippen echter algemeen besproken, zonder in te gaan op de manier waarop het in dit onderzoek toegepast zal worden. Daarom worden de concepten nogmaals doorgenomen, maar ditmaal zal worden uitgelegd hoe de concepten zijn ingevuld en op welke manier de concepten terugkomen in het onderzoek.

In dit onderzoek is het begrip ‘gender’ als volgt gedefinieerd: gender is “a relationship – men are defined in relation to women and vice versa – and this relationship is conceived of differently in different societies” (Eriksen 2010: 133). Voor dit onderzoek betekent dit in eerste instantie dat er bij de analyse van de journaals is gekeken of de verslaggevers en bronnen man of vrouw zijn. Vervolgens is gekeken of er bepaalde nieuwspraktijken bestaan die mannelijk en vrouwelijke verslaggevers anders invullen. Als eerste is gekeken of de gender van de verslaggevers en bronnen te koppelen is aan de onderwerpen die zij behandelen. Dit is onderzocht met een inhoudsanalyse, door bij elke verslaggever en bron te noteren wat voor soort onderwerp zij behandelen. In de interviews is vervolgens dieper ingegaan op de man-vrouwverhouding op de redactie van de journaals. Aan de journalisten is bijvoorbeeld gevraagd hoe zij de onderwerpen verdelen over de mannelijke en vrouwelijke verslaggevers. Ook is ter sprake gekomen of er verschillen zijn tussen mannelijke en vrouwelijke verslaggevers en of zij andere keuzes maken bij hun bronselectie.

In het theoretisch kader is al duidelijk geworden dat er veel verschillende manieren zijn om de dichotomie tussen ‘hard nieuws’ en ‘zacht nieuws’ te definiëren. Van de vijf verschillende dimensies zal in dit onderzoek de (1) onderwerp/gebeurtenis dimensie centraal staan. Dit is namelijk, om het argument van Reinemann et al. te volgen, de fundering waarop de andere dimensies voortbouwen (Reinemann et al. 2011: 232). Voor dit onderzoek is de verdeling van de onderwerpen tussen mannen en vrouwen relevant, dus het is daarom niet van groot belang ook nog naar die andere dimensies te kijken. Gezien de omvang van het onderzoek is het ook niet mogelijk daar nog aandacht aan te besteden. Bovendien is het, net als bij de andere soortgelijke onderzoeken, niet mijn bedoeling om de categorieën tussen hard en zacht nieuws te betwisten (North 216: 357).

Toch moet gezegd worden dat hiermee een beperkte weergave wordt gegeven van het onderscheid tussen harde en zachte onderwerpen. Zoals in het theoretisch kader al is toegelicht, zijn er vijf verschillende dimensies, die allemaal relevant zijn. Zeker de (4) stijldimensie, dus de manier waarop een item gepresenteerd wordt (bijvoorbeeld feitelijk of met een human interest aanpak), is van toegevoegde waarde. Bovenstaande argumenten in acht genomen, is er toch voor gekozen om deze dimensie niet in de analyse mee te nemen.

In dit onderzoek zijn achtentwintig categorieën gemaakt om de nieuwsitems in te kunnen verdelen. Deze verdeling is gemaakt op basis van voorgaand onderzoek, maar is tijdens de analyse aangepast wanneer bleek dat het onvoldoende dekkend was. De categorieën 1 tot en met 25 zijn vooraf bedacht en de categorieën 26 tot en met 28 zijn tijdens het onderzoek aangevuld:

(1) politiek/overheid; (2) buitenlandse politiek/overheid; (3) oorlog; (4) economie/bedrijven; (5) misdaad/geweld/rechtspraak; (6) energie/olie; (7) sport;

(18)

(8) technologie; (9) internationale organisatie; (10) religie; (11) leger/politie; (12) verkeer/transport; (13) wetenschap; (14) educatie; (15) milieu; (16) gezondheid; (17) drugs; (18) celebrity/koningshuis; (19) pensioen; (20) rechten van minderheden; (21) cultuur/traditie; (22) vrouwen in de politiek; (23) maatschappelijke dienstverlening; (24) immigratie; (25) opvoeding; (26) demografie; (27) epidemie; (28) rampen.

Vervolgens zijn deze categorieën onderverdeeld in hard nieuws en zacht nieuws. De artikelen van De Swert (2007), Hooghe en de Swert (2009) en Hubregtse (2010) zijn als leidraad genomen om deze verdeling te maken. Dit resulteert uiteindelijk in de volgende indeling:

Hard nieuws: (1) politiek/overheid; (2) buitenlandse politiek/overheid; (3) oorlog; (4) economie/bedrijven; (5) misdaad/geweld/rechtspraak; (6) energie/olie; (7) sport; (8) technologie; (9) internationale organisatie; (11) leger/politie; (12) verkeer/transport; (13) wetenschap; (28) rampen.

Zacht nieuws: (10) religie; (14) educatie; (15) milieu; (16) gezondheid; (17) drugs; (18) celebrity/koningshuis; (19) pensioen; (20) rechten van minderheden; (21) cultuur/traditie; (22) vrouwen in de politiek; (23) maatschappelijke dienstverlening; (24) immigratie; (25) opvoeding; (26) demografie; (27) epidemie.

In de analyse zal gekeken worden of er een duidelijk onderscheid zichtbaar is tussen de onderwerpen die mannen behandelen en de onderwerpen die vrouwen behandelen. Vervolgens zal de stap gemaakt worden naar de verdeling tussen hard en zacht nieuws, om de hypothese te testen dat mannen vaker hard nieuws behandelen dan vrouwen.

Voor dit scriptie-onderzoek is de meest ruime definitie van het concept ‘bronnen’ gebruikt: “actors appearing in a news broadcast and delivering a statement” (Hooghe en de Swert 2009: 13). Alle mensen die sprekend in beeld verschijnen zijn dus als bron genoteerd, ook anonieme omstanders. Bronnen zijn op verschillende manieren in te delen. Hier is de driedeling van experts, professionelen en niet-professionelen gehanteerd. Gezien de omvang van het onderzoek is het namelijk niet zinvol om nog meer categorieën te gebruiken. De resultaten per categorie zijn dan te beperkt om grote uitspraken over te doen. De verschillende categorieën zullen kort worden beschreven om zo een beter beeld te schetsen wat ze precies inhouden. Ook zullen er per categorie een paar voorbeelden worden genoemd om een idee te geven wat voor soort bronnen er in de categorieën passen.

In dit onderzoek vallen wetenschappers en hoogleraren verbonden aan universiteiten en/of onafhankelijke onderzoeksinstituten onder de categorie ‘experts’ (Albaeak: 477). Hoogleraren en wetenschappers zijn dan ook de enige bronnen die in deze categorie worden ingedeeld. De definities van Cann en Mohr (2010) zijn gebruikt om professionelen en niet-professionelen aan te duiden. Dit betekent dat bronnen als professioneel werden gecodeerd, wanneer de functie van de bron duidelijk naar voren kwam in het verhaal en relevant was voor het item. Hieronder vallen bijvoorbeeld directeuren of woordvoerders van bedrijven die in het nieuws zijn, politici, woordvoerders die namens een belangenorganisatie spreken, advocaten bij rechtszaken, arbeiders en medewerkers van het Openbaar Ministerie. Wanneer de functie of achtergrond van een bron niet relevant was, werd de bron gecodeerd als niet-professioneel. Dit zijn bijvoorbeeld omstanders, getuigen, familieleden, slachtoffers, mensen op straat of persoonlijke voorbeelden bij een verhaal (Cann en Mohr 2010: 167).

(19)

Tijdens de inhoudsanalyse is ook een onderscheid gemaakt tussen bronnen waarbij de journalist wel een keuze had om een man of vrouw te kiezen, en bronnen waarbij de journalist geen keuze had. Bij een item over een specifiek bedrijf kunnen journalisten bijvoorbeeld niet kiezen wie zij als spreker opvoeren. Dat is vaak de directeur van het bedrijf of de woordvoerder van het bedrijf. Elke keer als er een bedrijf in een nieuwsitem voorkwam, werd dit direct onder de categorie ‘geen keuze’ ingedeeld. Journalisten hebben bij bedrijven namelijk nooit de keuze wie er namens een bedrijf gaat spreken. Dat is ofwel een persoon uit de hoge lagen van een bedrijf, zoals een directeur, ofwel een woordvoerder. De verslaggevers die geïnterviewd zijn voor dit onderzoek, bevestigden dit gegeven.

Ook voorlichters of woordvoerders van het Openbaar Ministerie of belangenorganisaties vallen onder de categorie ‘geen keuze’. Ook hierbij geldt dat de journalisten geen keuze hebben wie als woordvoerder optreedt. De functie van dit soort bronnen werd altijd in beeld weergegeven, dus er was altijd duidelijkheid over. Politici vallen ook onder de categorie ‘geen keuze’, aangezien politici bijna altijd namens hun portefeuille over een bepaald onderwerp spreken. De journalisten kunnen dan niet kiezen welke politicus zij aan het woord willen. Wanneer de journalisten de visie van een partij in een item willen, kunnen zij ook niet kiezen, aangezien de fractievoorzitters dit altijd toelichten. Ook zijn specifieke advocaten van verdachten, slachtoffers van een specifieke gebeurtenis of getuigen gelabeld onder de categorie ‘geen keuze’.

In de categorie ‘wel keuze’ horen bijvoorbeeld de mensen die op straat om hun mening worden gevraagd, omstanders en de persoonlijke voorbeelden bij verhalen. Dit zijn bijvoorbeeld mensen met een bepaald kenmerk (beroep, ziekte, eigenschap) dat in het nieuws is of mensen die in een bepaalde situatie zitten dat als voorbeeld kan dienen bij een item (bijvoorbeeld iemand die werkloos is of iemand die uitgeprocedeerd is). Bij dit soort voorbeelden hebben journalisten de keuze uit meerdere mensen. Ook de hoogleraren en wetenschappers vallen onder de categorie ‘wel keuze’. Er zijn namelijk altijd mannelijke en vrouwelijke hoogleraren in een bepaald vakgebied en de journalisten hebben zelf de keus wie zij kiezen. Alleen wanneer er een specifiek onderzoek van een bepaalde wetenschapper in het nieuws was, is die wetenschapper ingedeeld in de categorie ‘geen keuze’.

Er is geen categorie ‘weet niet’ in het codeerschema aangebracht, aangezien er altijd wel duidelijk was in welke categorie een bron moest worden ingedeeld. Gezien het feit dat er weinig twijfel aanwezig was bij de indeling van de items over de verschillende onderwerpcategorieën en de indeling van bronnen over de categorieën ‘wel keuze’ en ‘geen keuze’, is ervoor gekozen de intercodeur-betrouwbaarheid niet te testen.

Het laatste concept dat nog enige toelichting vereist, is het concept ‘verslaggevers’. Dit zijn de journalisten die in Nederland ter plaatste verslag doen van nieuwsgebeurtenissen. De verslaggevers die in beeld te zien waren zijn gecodeerd, eveneens de verslaggevers bij wie alleen hun naam in beeld te zien was en hun stem te horen was. De correspondenten zijn in dit onderzoek uitgesloten, aangezien zij van alle onderwerpen in dat land verslag doen. Daarbij valt geen onderscheid te maken tussen mannen en vrouwen.

2.2. Corpus

Het corpus van dit scriptie-onderzoek beslaat de avondjournaals van het NOS Journaal en het RTL Nieuws, gedurende drie weken, in de periode 21 november 2016 tot en met 11 december

(20)

2016. Er is voor een periode van drie weken gekozen, omdat dit een voldoende hoeveelheid aantal verschillende items oplevert om zinnige uitspraken over te kunnen doen. Gezien de omvang van het onderzoek was het ook niet mogelijk om de analyse veel langer door te laten gaan. De laatste minuten waarin het weer gepresenteerd wordt, zijn niet meegenomen in de analyse. Dit betekent dat er per journaal ongeveer 21 minuten aan analysemateriaal overblijft. Dat resulteert in 882 minuten journaal in totaal (14 uur en 42 minuten). Alle items waarin minimaal één verslaggever of bron te zien of te horen was, zijn meegenomen in het onderzoek. Voor het NOS Journaal zijn dit 149 aparte items en voor het RTL Nieuws zijn dit 138 aparte items.

Vergeleken met een aantal eerdere onderzoeken is dit een klein corpus. Zo hebben Hooghe en de Swert (2009) 76.637 nieuwsitems geanalyseerd voor hun onderzoek. Dit is een van de grootste onderzoeken tot nu toe. Ook in vergelijking met andere onderzoeken, waarbij 1247 items zijn geanalyseerd (Singleton en Cook 1982) of 100 dagen materiaal is opgenomen van vier verschillende nieuwszenders (Liebler en Smith 1997), is dit een kleinschalig onderzoek. Toch valt de beperkte omvang van het corpus mee, wanneer het naast andere onderzoeken wordt gelegd. In een eerder scriptieonderzoek naar het NOS Journaal en RTL Nieuws werd ook gekozen voor een corpus van 21 uitzendingen per journaal (Hubregtse 2012). Bij een Belgisch onderzoek werd gekozen voor een samengestelde steekproef van twee weken, van 19 uur journaal in totaal (Vandenberghe et al.) en bij een Australisch onderzoek werd in totaal 19,5 uur journaal opgenomen (Cann en Mohr 2001).

Van elk journaal zijn twee verslaggevers geïnterviewd, een man en een vrouw. Aangezien dit onderzoek voornamelijk gaat over de verhouding tussen mannen en vrouwen, is de visie van zowel mannen als vrouwen relevant. Er is voor een aantal van vier geïnterviewden gekozen, omdat de vragen voornamelijk gaan over de gang van zaken op de redactie. Dit is een reconstructie van feiten en niet van meningen, dus daarbij is de representativiteit niet van belang. Bij de overige vragen, die wel ingaan op de persoonlijke beleving of visie van de journalisten, leken de antwoorden van vier verschillende journalisten voldoende voor de omvang van dit scriptie-onderzoek.

2.3. Meet- en analysemethode

2.3.1.Mixed methods

In dit onderzoek is gebruik gemaakt van de mixed methods onderzoeksstrategie. Dit houdt in dat er twee verschillende onderzoeksmethoden zijn gebruikt binnen hetzelfde onderzoek (Denscombe 2010: 137). De twee methoden die in dit onderzoek met elkaar zijn gecombineerd, zijn een kwantitatieve inhoudsanalyse en kwalitatieve semi-gestructureerde interviews. Het is kenmerkend voor de mixed methods strategie dat kwantitatieve en kwalitatieve methoden tegelijkertijd worden gebruikt. Aanhangers van deze strategie brengen dan ook elementen van deze twee verschillende methoden, die traditioneel gezien uit elkaar worden gehouden, bij elkaar. De methoden worden bovendien niet alleen samengevoegd; de onderzoeker focust zich expliciet op de link tussen deze methoden. Een ander kenmerk van de mixed methods strategie is de nadruk op een praktische aanpak van het onderzoeksprobleem. Het antwoord vinden op de onderzoeksvraag staat bij deze strategie voorop (ibid.: 138-139).

Er zijn verschillende redenen waarom onderzoekers gebruik maken van de mixed

(21)

uitbreiden van de analyse. Denscombe noemt dit ook wel “developing the analysis” (ibid.: 142). De resultaten van de inhoudsanalyse zijn gebruikt om de vragen voor de semi-gestructureerde interviews op te stellen. De interviews geven daarmee inzicht in de achterliggende processen van de onderwerpverdeling tussen de verslaggevers, en de keuzes die verslaggevers maken bij de selectie van hun bronnen. Ook stond de data verkregen uit de inhoudsanalyse centraal in de gesprekken. De verslaggevers werd gevraagd te reflecteren op de uitkomsten en mogelijke verklaringen te bieden. Dit geeft meteen antwoord op de vraag in welke volgorde de verschillende methoden zijn gebruikt. Het onderzoek startte met de kwantitatieve inhoudsanalyse en werd gevolgd door de kwalitatieve semi-gestructureerde interviews. Aangezien beide methoden van belang zijn voor de beantwoording van de hoofdvraag, en vanwege het feit dat de twee methoden een belangrijke aanvulling zijn op elkaar, wordt aan beide methoden evenveel waarde gehecht (ibid.: 147).

Eén van de grootste voordelen van een mixed methods aanpak is het feit dat er een completer beeld ontstaat van hetgeen dat wordt onderzocht. Er wordt niet alleen maar antwoord gegeven op kwantitatieve vragen als ‘hoeveel?’ en ‘hoe vaak?’, maar ook op kwalitatieve vragen als ‘hoe?’ en ‘waarom?’. Andere voordelen zijn hierboven al genoemd, zoals de nadruk op de link tussen de verschillende methoden en de praktische, probleemgedreven aanpak van de onderzoeksstrategie. Toch zitten er niet alleen maar voordelen aan deze strategie. Het kost een onderzoeker vaak meer tijd en geld om de verschillende methoden met elkaar te combineren, en de onderzoeker moet meer vaardigheden aanleren om de methoden goed uit te voeren. Een ander nadeel is dat de resultaten van de verschillende methoden elkaar kunnen tegenspreken. Wanneer dit gebeurt, moet de onderzoeker zijn of haar onderzoek uitbreiden om uit te zoeken wat hiervoor de verklaring is (ibid.: 150-151).

2.3.2. Kwantitatieve inhoudsanalyse

De eerste methode waarvan gebruik werd gemaakt in dit onderzoek is de kwantitatieve inhoudsanalyse. Deze methode richt zich op de inhoud van media en “biedt met name antwoorden op vragen naar hoe vaak bepaalde media-inhouden in bepaalde contexten voorkomen, over verschillen en over kwantitatieve ontwikkelingen door de tijd van die inhouden” (Koetsenruijter en Van Hout 2014: 192). Om inzicht te geven in de stappen die zijn genomen om deze inhoudsanalyse uit te voeren, zal het stappenplan van Koetsenruijter en Van Hout (2014) als leidraad worden genomen. Als eerste is het van belang dat de onderzoeker zich verdiept in ander soortgelijke onderzoeken over het onderwerp. Zo krijgt hij of zij een beter beeld welke vorm de inhoudsanalyse moet krijgen. Deze theorieën zijn in deze scriptie verwerkt in het theoretisch kader. Vervolgens is de hoofdvraag van dit onderzoek vertaald naar concepten. Deze concepten zijn vervolgens geoperationaliseerd. De begrippen zijn in het theoretisch kader en aan het begin van dit methodologisch kader geoperationaliseerd.

De inzichten die zijn verkregen uit het analyseren van ander soortgelijk onderzoek, hebben vervolgens bijgedragen uit het opstellen van een codeboek. Dit codeboek is toegevoegd als bijlage aan het einde van dit scriptieverslag (bijlage 1). De codeur heeft tijdens de analyse van de journaals elk item moeten noteren waar een verslaggever en/of bron in beeld te zien was. De gender van de verslaggever en bron werd gecodeerd, evenals het soort onderwerp dat werd behandeld. Bij de bronnen is ook gekeken wat de rol van de bron was (expert, professioneel of niet-professioneel) en of de journalist wel of geen keuze had om een man of vrouw te kiezen.

(22)

Na een korte pilottest is de steekproef van drie weken journaal bepaald. Alle verkregen data is uiteindelijk overgezet in een Excelbestand (bijlage 2). Met gebruik van draaitabellen in Excel zijn de antwoorden op de deelvragen gevonden.

Een groot voordeel van de kwantitatieve inhoudsanalyse is dat de methode vaak duidelijk, gestructureerd en redelijk eenvoudig te herhalen is door andere onderzoekers (Denscombe 2010: 282-283). De betrouwbaarheid van het onderzoek is daarom groot. Wanneer op eenzelfde manier uitgevoerd, kan deze methode ook makkelijker gebruikt worden om een analyse over een langere periode uit te voeren. Vanwege het feit dat er geen participanten in het onderzoek meedoen, heeft de inhoudsanalyse als voordeel dat er minder aandacht hoeft te worden geschonken aan het ethische element van het onderzoek. Bovendien is de methode flexibel en kan het worden gebruikt om informatie te verkrijgen over sociale groepen waar minder gemakkelijk toegang toe te krijgen is (Bryman 2008: 304-305).

Aan de andere kant is het nadeel van de kwantitatieve inhoudsanalyse dat het de inhoud en betekenis loskoppelt van de context waarin het is gemaakt (Denscombe 2010: 283). Ook op de ‘waarom-vraag’ kan een inhoudsanalyse geen antwoord geven. Oorzaken voor de cijfers of de effecten ervan, moeten met een andere methode worden onderzocht (Koetsenruijter en Van Hout 2014: 193). De validiteit (meet de methode wat het zegt dat het gaat meten) is niet altijd even hoog bij een inhoudsanalyse. Wanneer iemand bijvoorbeeld wil meten of er een toename van aandacht voor geweld op televisie is, en dat onderzoekt door ‘gewelddadige woorden’ te tellen, is de operationalisatie van de vraag weinig valide (ibid.: 198). Het is bij een inhoudsanalyse daarom belangrijk goed na te denken over de operationalisatie van de concepten. Een ander nadeel is dat er altijd wel enige vorm van interpretatie aan te pas moet komen tijdens het coderen. Dit kan ervoor zorgen dat de resultaten zullen afwijken wanneer er andere codeurs worden gebruikt (Bryman 2008: 306-307). Ondanks dat de betrouwbaarheid bij deze methode groot is, kan het hierdoor toch in het geding komen. Bij dit onderzoek lijkt dit echter geen probleem, aangezien de onderwerpcategorieën van de nieuwsitems weinig ruimte laten voor interpretatieverschillen. Alleen bij het coderen of de journalisten wel of geen keuze hebben, speelt interpretatie een kleine rol. Bij die indeling zijn echter duidelijke overwegingen gemaakt die eerder in het methodologisch kader al zijn verantwoord.

2.3.3. Semi-gestructureerde interviews

De volgende stap in het onderzoek bestond uit het afnemen van semi-gestructureerde, één op één interviews met twee verslaggevers van het NOS Journaal en twee verslaggevers van het RTL Nieuws. Dit soort interviews zijn vooral geschikt om data te verkrijgen over meningen, gevoelens, emoties of ervaringen (Denscombe 2010: 174). Vooraf is een lijst van vragen opgesteld (bijlage 3) die ter sprake zouden komen tijdens de interviews. Bij semi-gestructureerde interviews is de onderzoeker echter ook vrij om de volgorde van vragen af te laten hangen van het interview. Wanneer andere onderwerpen ter sprake komen dan die vooraf zijn bedacht, heeft de interviewer bovendien de ruimte om daar dieper op in te gaan. Er worden voornamelijk open vragen gesteld en de nadruk ligt op het wereldbeeld van de geïnterviewde (ibid.: 175).

Gezien het onderwerp van het onderzoek, was het relevant om zowel mannelijke als vrouwelijke verslaggevers te spreken. Zij zijn persoonlijk benaderd, enkele op advies van bekenden van de onderzoeker. Vooraf is een vragenlijst opgesteld op basis van de deelvragen

(23)

en resultaten van de inhoudsanalyse. De vragen moesten vooral inzicht bieden in de gang van zaken op de redactie en de eigen opvattingen van de verslaggevers over de man-vrouwverhouding tussen verslaggevers en bronnen. Aan alle geïnterviewden zijn dezelfde vragen gesteld, maar wanneer andere vragen tijdens het interview opkwamen, zijn die ook gesteld. De duur van de interviews varieerde van 40 minuten tot een uur. Na afloop zijn de interviews volledig getranscribeerd en gesorteerd op de deelvragen. Op die manier was het in één oogopslag zichtbaar welke verschillende antwoorden zijn gegeven op de vragen.

Semi-gestructureerde interviews kunnen antwoord geven op vragen waar de inhoudsanalyse geen antwoord op kon geven, namelijk de ‘waarom-vraag’ en ‘hoe-vraag’. De inzichten verkregen via interviews zijn gedetailleerd, wat één van belangrijkste voordelen van de methode is. Een ander voordeel is dat interviews geschikt zijn om achter de prioriteiten, meningen en ideeën van informanten te komen. Zij kunnen in een gesprek verder uitweiden over hoe zij tegen zaken aankijken. De validiteit van de methode is bovendien hoog: “direct contact at the point of the interview means that data can be checked for accuracy and relevance as they are collected” (ibid.: 192).

Een groot nadeel van semi-gestructureerde interviews is de lage betrouwbaarheid. Dit heeft te maken met “de vraag of ieder ander die de analyse doet, dezelfde resultaten zou boeken” (Koetsenruijter en Van Hout 2014: 199). De invloed van de interviewer en context zorgen ervoor dat consistentie en objectiviteit lastig te bereiken is. Een gesprek kan bijvoorbeeld totaal anders verlopen wanneer een andere interviewer het interview aflegt of wanneer het interview in een andere ruimte plaatsvindt. Een ander nadeel is dat bij deze methode alleen wordt gemeten wat een respondent zegt, en niet wat een respondent doet. Het kan zijn dat de geïnterviewde bewust of onbewust zegt zich anders te gedragen dan hij of zij daadwerkelijk doet. Het is ook lastig vast te stellen of hij of zij echt op die manier over zaken denkt als hij of zij zegt te denken. Als laatste is het nog nadelig dat het afnemen en analyseren van interviews veel tijd in beslag neemt. De tijd gaat vooral zitten in het transcriberen en verwerken van de data (Denscombe 2010: 193-194).

3. Verslag en analyse van de resultaten

3.1. Verhouding mannelijke en vrouwelijke verslaggevers

In het NOS Journaal zijn in drie weken tijd in totaal 107 verslaggevers voorbij gekomen, verspreid over 96 journaalitems. De items zonder verslaggevers zijn dus niet meegenomen in de analyse. Het aantal verslaggevers per item varieerde tussen de één en de drie. Van deze 107 verslaggevers waren er in totaal 80 man en 27 vrouw. Dit betekent dat 75 procent van het NOS Journaal wordt gepresenteerd door mannelijke verslaggevers en 25 procent wordt gepresenteerd door vrouwelijke verslaggevers (figuur 1).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

De stage heeft me veel geleerd over het schrijven van teksten, het monteren van video’s, het benaderen van mensen en over hoe het werken op een redactie er aan toe gaat. De

Zo hebben wij een keer uitgebreid gesproken over de meer technische kant van radio maken wat ik erg fijn vond, omdat je daar als redacteur niet meteen heel veel over te weten komt

Het dramatische van de moord wordt in beeld gebracht door de omstanders die elkaar omhelzen en bloemen neerleggen bij de woning te laten zien, door de brancard met het lichaam

Begin januari 2001 laat Europees commissaris voor de Interne Markt, Frits Bolkestein weten dat de Europese Commissie in 2002 alle nog resterende grensbelemmeringen in de Europese Unie

Gelet op de bewerkelijkheid van uw verzoek heeft de Raad besloten om op dit aanbod in te gaan en te volstaan met een overzicht van de kosten die zijn gemaakt door de Raad in het

Voor deze behandeling kan worden gekozen als het zaad te slecht is (minder dan 1 miljoen beweeglijke zaadcellen per zaadlozing) of als reageerbuisbevruchting één of twee keer

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun