• No results found

(Ik) doe maar mannelijk, dan doe je al gek genoeg? : percepties van gender en seksualiteit onder homoseksuele jongens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "(Ik) doe maar mannelijk, dan doe je al gek genoeg? : percepties van gender en seksualiteit onder homoseksuele jongens"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Percepties van gender en seksualiteit onder homoseksuele jongens

K.A. Lokker – 10182608

Masterscriptie Culturele antropologie en sociologie der niet-westerse samenlevingen 7 maart 2013

Begeleider: dhr. dr. G. Hekma

Tweede lezers: mevr. dr. M.P.C. Janssen & dhr. prof. dr. M.P.J. van de Port quirijnlokker@gmail.com

(2)

1

Woord vooraf

Voor u ligt mijn masterscriptie culturele antropologie en sociologie der niet-westerse samenlevingen. Mijn scriptie is tot stand gekomen in een anderhalf jaar durend traject waarin ik met verschillende mate van plezier en frustratie ontzettend veel geleerd heb. Deze scriptie had hier niet gelegen zonder de steun en hulp van mensen in mijn omgeving die ik op deze plaats graag wil bedanken.

In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar de homojongens die ik tijdens mijn onderzoek heb leren kennen en die mij hebben toegestaan mee te kijken in hun leven, hun gedachten en gevoelens. Op de tweede plaats wil ik mijn begeleider, Gert Hekma, bedanken voor de ondersteuning tijdens het gehele proces van onderzoek en het schrijven van deze scriptie. Zijn geduld met mijn eigenschap deadlines met voeten te treden dient hier ook zeker vermeld te worden.

Daarnaast wil ik Sven bedanken voor zijn steun en zijn luisterend oor tijdens de ontelbare “schatje, wil je even luisteren naar wat je hier van vindt?” momenten. Ook wil ik mijn ouders en broertje bedanken voor hun motiverende kracht tijdens mijn gehele studie. De gesprekken met mijn moeder over hoe ik als kind was en hoe zij mijn coming-out heeft beleefd zijn heel waardevol gebleken tijdens het schrijven van deze scriptie.

Op de laatste plaats wil ik alle vrienden en vriendinnen die mijn vragen, verhalen en geweeklaag tijdens het gehele proces van mijn master hebben aangehoord bedanken voor de oprechte interesse en steun die ik van ze heb gekregen.

Dan rest mij verder niets dan u veel plezier te wensen met het lezen van mijn scriptie.

(3)

2 Inhoudsopgave Woord vooraf ... 1 Hoofdstuk een ... 3 1.1 Probleemstelling ... 4 Hoofdstuk twee ... 6 2.1 Homoseksualiteit ... 6 2.2 Homoseksualiteit in Nederland ... 7 2.3 Mannelijkheid ... 8

2.4 Vrouwelijkheid, onmannelijkheid en ‘effeminacy’ ... 8

2.5 Homoseksualiteit en mannelijkheid: Onverenigbaar? ... 10

Hoofdstuk drie ... 12

3.1 Jongens op de middelbare school en Grindr ... 12

3.2 Gesprekken, uitspraken en analyse ... 13

3.3 Even voorstellen ... 15

Hoofdstuk vier ... 18

4.1 Coming out ... 18

4.2 “Ik wist het al toen ik je voor het eerst in mijn armen hield” ... 19

4.3 “Ik dacht het natuurlijk al een beetje” ... 22

4.4 Tussen het weten en het zijn... 25

4.4 Uit de kast! ... 28

Hoofdstuk vijf ... 34

5.1 Anders dan de anderen? ... 34

5.2 Zo ben ik niet. ... 41

5.3 Andere mannen ... 47

Hoofdstuk zes ... 51

6.1 “Een knappe vent vindt iedereen aantrekkelijk denk ik” ... 51

6.2 Opposites attract? ... 56

6.3 Mag het licht uit? Seks en (on)mannelijkheid ... 59

Hoofdstuk zeven ... 61

7.1 Samenvatting ... 61

7.2 Conclusie ... 63

7.3 Onbeantwoorde vragen ... 68

(4)

3

Hoofdstuk een

Inleiding

Er loopt in Nederland een discussie over homoseksualiteit en de acceptatie hiervan. Deze discussie is al decennia aan de gang en door de jaren heen lijkt dit de positie van homoseksuele Nederlanders te verbeteren. Het is al meer dan tien jaar geleden dat in Nederland het burgerlijk huwelijk werd opengesteld voor paren van gelijk geslacht en sindsdien zijn er steeds meer wetten en regelgeving veranderd of opgesteld die de acceptatie en gelijkberechtiging van LHBT’s (Lesbiennes,

Homoseksuelen, Biseksuelen, Transgenders) bevorderen. In dezelfde periode zijn er ook tal van onderzoeken verschenen die weergeven welke meningen de Nederlandse burgers over

homoseksualiteit hebben. Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) voert periodiek onderzoek uit naar de acceptatie van homoseksualiteit en concludeert dat er in Nederland sprake is van een toenemende algemene acceptatie (Keuzenkamp, 2010, p. 42).

Een van de stellingen die door het SCP aan de ondervraagden wordt voorgelegd is de

volgende: “Homoseksuele mannen zijn eigenlijk geen echte mannen” (Keuzenkamp, 2011, p. 18). Een op de tien respondenten is het eens met deze stelling en 17 procent van de ondervraagden is

ambivalent. De auteur schrijft dat deze cijfers laten zien dat homoseksualiteit gezien wordt als een aantasting van de verschillen tussen man en vrouw (ibid.). Deze bevinding kan gerelateerd worden aan het feit dat homoseksualiteit door een deel van de samenleving gezien wordt als een

minderwaardige vorm van mannelijkheid. Deze associatie is niet alleen terug te vinden onder hetero’s maar ook onder homoseksuele mannen zelf. Sommige homomannen uitten zich negatief over het vrouwelijke of onmannelijke gedrag van anderen. Opmerkingen als “geen verwijfde types” of “geen handtasjes” die veelvuldig terug te vinden zijn op sociale netwerksites voor homo’s is hier een voorbeeld van. Voor sommige mannen gaat het verder: “ik ben geen homo, ik ben een man die op mannen valt”. In een samenleving waar het concept homoseksualiteit iedereen omvat die relaties met of gevoelens heeft voor hetzelfde geslacht kan dit problematisch zijn, zeker wanneer dit concept als geheel wordt geassocieerd met minderwaardige vormen van mannelijkheid. Deze problematiek zal centraal staan in mijn scriptie.

Zoals hierboven al kort beschreven zijn er talloze onderzoeken gedaan naar acceptatie van homoseksualiteit. In verschillende van deze onderzoeken is er ook uitgebreid aandacht voor het snijvlak tussen genderstereotypen en homoseksualiteit. Echter, er is nog maar weinig onderzoek gedaan naar ditzelfde snijvlak en de manier waarop hierover gedacht wordt onder homomannen zelf. In een onderzoek naar de meningen van heterojongeren over homoseksualiteit blijkt dat de jongeren homomannen sterk relateren aan vrouwelijke mannen en vrouwelijke mannen aan homoseksualiteit. Dit wordt vooral door de jongens als negatief beschouwd. (Felten et al.: in

(5)

4 Keuzenkamp, 2010, p. 57). Er is echter geen tot weinig onderzoek dat dieper ingaat op de ideeën over homoseksualiteit en genderstereotypen onder homojongens. Door middel van deze scriptie hoop ik licht te kunnen werpen op de gedachtes en ideeën over gender en homoseksualiteit bij homojongens en tevens hoe ze daarin naar zichzelf kijken.

Ideeën over gender die in de samenleving heersen liggen in veel gevallen ten grondslag aan, of zijn onderdeel van, de afwijzing van homoseksualiteit. Met het gevaar in stereotyperingen te vervallen lijkt de aloude calvinistische spreuk “doe maar normaal, dan doe je al gek genoeg” nog steeds de Nederlandse lijfspreuk te zijn wanneer er over homoseksualiteit gesproken wordt. Met mijn onderzoek hoop ik een positieve bijdrage te leveren aan de lopende discussie in Nederland, waar homoseksualiteit niet alleen gaat over mannen die toevallig verliefd worden op mannen in plaats van op vrouwen, maar ook over genderstereotypen en waarderingen hiervan. Door middel van het in kaart brengen van de gedachten van homojongens zelf hoop ik een beter beeld te kunnen geven van de invloed van genderstereotypen op homoseksualiteit en op deze manier een aanzet te geven voor het vergroten van de acceptatie van, en het creëren van meer begrip voor

homoseksualiteit in alle vormen en gedaanten.

1.1 Probleemstelling

De onderzoeksvraag die ik geformuleerd heb om mijn onderzoek richting te geven luidt als volgt:

Welke percepties hebben homoseksuele jongens van gender en seksualiteit, en hoe bepaalt dit hun zelfbeeld? Om mijn onderzoek meer specifieke richting te geven heb ik een aantal deelvragen

opgesteld.

- Hoe verliep het coming out proces van de jongens?

De eerste deelvraag die ik tijdens mijn onderzoek heb gebruikt gaat over de ervaringen van de jongens tijdens hun coming out. Tijdens de coming out spreken de jongens voor het eerst uit dat ze homoseksueel zijn. De ervaringen van de jongens kunnen een beeld geven van de manier waarop ideeën over gender bij henzelf en hun omgeving een rol spelen.

- Welke vormen van mannelijkheid onderscheiden de jongens?

Met deze tweede deelvraag heb ik de jongens gevraagd welke vormen van mannelijkheid zij onderscheiden en heb daarin specifiek aandacht besteed aan de mannelijkheid van homomannen. Daarnaast heb ik aan ze gevraagd hoe ze zichzelf zien in relatie tot deze verschillende

mannelijkheden, en welke van deze ze aantrekkelijk of juist niet aantrekkelijk vinden. Tevens heb ik gevraagd welke rol hun homoseksualiteit daarin speelt. Op de laatste plaats heb ik onder deze deelvraag onderzocht welke ideaaltypen van mannelijkheden door de jongens worden omschreven. - Welke waarde en/of betekenis hechten de jongens aan hun mannelijkheid en op welke manier uitten

(6)

5

ze dit?

Met de laatste deelvraag heb ik gepoogd te onderzoeken hoe de jongens over hun eigen gender nadenken. Een belangrijke focus hierin is welke waarde ze aan hun gender toebedelen. Door te vragen naar de manier waarop ze zich uiten heb ik gezocht naar de manier waarop de jongens hun gender presenteren naar anderen, maar ook naar zichzelf.

In het volgende hoofdstuk beschrijf ik de theoretische achtergrond van dit onderzoek. In de eerste plaats zal ik dieper ingaan op het concept homoseksualiteit door te kijken naar de historische context en de ontwikkeling van het begrip. Tevens zal ik kijken naar de specifieke vorm en geschiedenis van het concept in een Nederlandse context. Het tweede concept dat ik zal toelichten in het theoretische hoofdstuk is gender. In dit deel zal ik ingaan op concepten van mannelijkheid, vrouwelijkheid en onmannelijkheid. In het laatste onderdeel van het theoretisch hoofdstuk kijk ik naar de manier waarop de concepten homoseksualiteit en met name mannelijkheid bij elkaar komen. In het derde hoofdstuk ga ik in op de methodologie die ik in het onderzoek heb toegepast. Naast het beschrijven van de toegepaste methoden van onderzoek, werving van gesprekpartners en dataverwerking zal ik tevens kort ingaan op mijn eigen rol als onderzoeker. In de hoofdstukken 4, 5 en 6 zal ik de

uitkomsten van mijn onderzoek analyseren en presenteren aan de hand van een drietal thema’s. In het vierde hoofdstuk zal ik ingaan op de coming out van de jongeren en de manier waarop gender hier een rol speelt. In hoofdstuk vijf analyseer ik de manier waarop de jongeren denken over hun eigen gender en die van anderen. In het laatste analysehoofdstuk ga ik in op de ideaaltypen van mannelijkheid en welke vormen aantrekkelijk of juist niet aantrekkelijk worden gevonden door de jongens. Na deze hoofdstukken volgt als laatste onderdeel van mijn scriptie de conclusie.

(7)

6

Hoofdstuk twee

Homoseksualiteit en mannelijkheid, een moeizame combinatie

In dit hoofdstuk beschrijf ik de theoretische achtergronden van mijn onderzoek. De verschillende concepten die centraal staan in mijn scriptie worden besproken aan de hand van relevante literatuur. Allereerst zal ik ingaan op homoseksualiteit en homoseksualiteit in Nederland om vervolgens

mannelijkheid, vrouwelijkheid en onmannelijkheid te bespreken. In het tweede deel van het hoofdstuk ga ik in op de relaties tussen de verschillende concepten.

2.1 Homoseksualiteit

Homoseksualiteit is een wijdverbreid en veelgebruikt concept. Wat de notie inhoudt is bekend bij, bijna, iedereen in de Nederlandse samenleving, hoewel betekenissen van het concept kunnen verschillen. Over het algemeen wordt alle seksuele voorkeur voor hetzelfde geslacht eronder gerekend, maar in sommige gevallen alleen mannelijke homoseksualiteit. Het concept

homoseksualiteit is relatief nieuw, het is ongeveer anderhalve eeuw in gebruik. Dit betekent niet dat homoseksualiteit, of dat wat we eronder verstaan, niet bestond voor deze tijd. In dit deel van het theoretisch kader zal ik de origine en betekenissen van de term bespreken.

In zijn invloedrijke boek The History Of Sexuality, vol.1 spreekt Foucault over de zogenaamde “repressive hypothesis” (1976). Deze hypothese stelt dat seksualiteit in Victoriaanse tijd onderdrukt was. Foucault schrijft dat dit te simpel gesteld is: er was sprake van het ontstaan en het in zwang raken van een geheel nieuw discours over seksualiteit. (1976, p.27). Tot aan het einde van de achttiende eeuw waren wetten en regels over seksuele praktijken gericht op huwelijksrelaties (ibid., p.36). Alle overtredingen van deze regels, onder andere buitenechtelijke relaties, verkrachting en sodomie, werden als onwettig behandeld en gezien als zware zonden (ibid., p.38). In de achttiende en negentiende vond er volgens Foucault een ‘discursive explosion’ plaats die dit veranderde (ibid.). Foucault stelt dat er twee veranderingen plaatsvonden in het systeem, in de eerste plaats werd heteroseksuele monogamie een ‘stillere’ norm, die overigens niet minder streng was, en op de tweede plaats kwam marginale seksualiteit, zoals ‘homoseksualiteit’, onder kritische aandacht. In de woorden van Foucault, ‘it was time for all these figures,… , to make the difficult confession of what they were’(ibid., p.39). En nog belangrijker, Foucault geeft aan dat er ook naar ze geluisterd werd.

In deze tijd gebeuren er een aantal dingen met “homoseksualiteit”. Ideeën over relaties van mensen van hetzelfde geslacht gaan vanuit een religieus en wettelijk kader, sodomie, naar een wetenschappelijk kader, homoseksualiteit. Belangrijk is dat sodomie meer bevatte dan alleen homoseksualiteit, ook bestialiteit en anale seks in het algemeen vielen hieronder. De tweede

(8)

7 worden, waar homoseksualiteit een gegeven identiteit was waar mensen mee geboren zouden worden (Foucault, 1976, p.43). In het begin werd het concept homoseksualiteit niet geassocieerd met seksuele relaties, maar met de inversie van mannelijkheid en vrouwelijkheid in een persoon (ibid.).

De verschillende aspecten van het concept homoseksualiteit komen vandaag de dag ook naar voren in hoe mensen erover denken. De idee van seksuele inversie is haar wetenschappelijke waarde kwijt, maar komt nog steeds naar voren in de samenleving. Vragen als wie is het mannetje en wie is het vrouwtje zijn niet onbekend voor de meeste homoseksuele koppels. In relatie met dit onderzoek kan men zich afvragen of dit idee aan de grondslag ligt van de relatie tussen vrouwelijkheid en homoseksualiteit.

2.2 Homoseksualiteit in Nederland

De focus van deze paragraaf ligt op hoe homoseksualiteit in hedendaags Nederland wordt gezien. Zoals in de introductie wordt beschreven heeft het SCP meerdere studies gedaan naar acceptatie van homoseksualiteit in Nederland. In de conclusie van het laatste rapport schrijft Keuzenkamp dat de houding van Nederlands burgers redelijk positief is (Keuzenkamp, 2011, p.32). Tevens is er tijdens de laatste decennia een stijgende positieve houding waarneembaar (ibid.). Een van de vragen die is opgenomen in de studie vraagt naar de mannelijkheid van homoseksuele mannen. In 2010 antwoordt 11 procent van de respondenten dat homomannen eigenlijk geen echte mannen zijn (ibid., p.18). In een eerder onderzoek in 2008 is dat 9 procent (Keuzenkamp, 2010, p.41). Omdat het verschil vrij klein is, is het moeilijk om te zeggen dat deze gedachte meer aanhangers krijgt, maar het is interessant om te zien dat een op de tien burgers het eens is met de stelling.

Ideeën over gender beïnvloeden de houding ten opzichte van homoseksualiteit.

Homoseksualiteit wordt geassocieerd met mannelijkheid, of beter gezegd het gebrek hieraan (Felten, van Hoof, Schuyf in Keuzenkamp, 2010, p.56). Onder adolescenten is het een gangbaar idee dat homomannen herkend kunnen worden door hun vrouwelijke gedrag (ibid. p.57). De waarde die hieraan verbonden wordt is negatief, volgens deze adolescenten moeten homomannen zich zo normaal mogelijk gedragen, met normaal bedoelen ze in dit geval mannelijk (ibid.). Gender conformiteit is een belangrijk aspect wanneer het over de acceptatie van homoseksualiteit gaat, al wil dit niet betekenen dat homoseksuele mannen die zich genderconform gedragen geaccepteerd worden. Een ander onderzoek door Van Bergen en Van Lisdonk (in: Keuzenkamp, 2010) gaat over de ervaringen van homoseksuele adolescenten. De studie laat zien dat de mate van genderconformiteit de mate van acceptatie van hun homoseksualiteit beïnvloedt. De homoseksualiteit van jonge

(9)

8 2.3 Mannelijkheid

Mannelijkheid is het tweede belangrijke concept in mijn onderzoeksvraag. Als eerste zal ik een definitie geven van mannelijkheid zoals die is geformuleerd door Connell (2005). Mannelijkheid ‘is simultaneously a place in gender relations, the practices through which men and women engage that place in gender, and the effects of these practices to bodily experience, personality and culture (Connell, 2005, p.71). Met deze definitie geeft Connell aan dat mannelijkheid niet als een object moet worden benaderd, maar als een proces en een relationeel concept. Connell schrijft dat gender in relatie staat tot andere sociale structuren zoals klasse en etniciteit (ibid., p.75). Dit betekent dat deze sociale structuren van belang zijn wanneer we gender, en in dit geval mannelijkheid, willen begrijpen. Ook leeftijd is een sociale structuur die van belang kan zijn, omdat gender ook hier mee in relatie staat. Bij een kind is gender minder of op een andere manier van belang dan bij een

volwassene of een tiener.

Door de wisselwerking van gender met etniciteit en klasse is gebleken dat mannelijkheid meervoudig is (Connell, 2005, p. 76). De relaties en praktijken waaruit deze meervoudige

mannelijkheden bestaan worden door Connell beschreven als hegemoniaal, ondergeschikt, medeplichtig en gemarginaliseerd. Hegemoniale mannelijkheid verwijst naar de vorm van mannelijkheid die de meeste culturele betekenis heeft. Dit idee legitimeert de dominantie van mannen en de subordinatie van vrouwen, in andere woorden: het zorgt voor het voortbestaan van het patriarchaat. Binnen een samenleving zijn er ook specifiek gender relaties van dominantie en subordinatie tussen verschillende groepen van mannen. De dominante is de hegemoniale

mannelijkheid, en subordinatie is de tweede vorm van mannelijkheid, de ondergeschikte (ibid., p.78). Homoseksuele mannelijkheid is, binnen de Westerse context, het duidelijkste voorbeeld van

ondergeschikte mannelijkheid. Vanuit het gezichtspunt van hegemoniale mannelijkheid wordt homoseksuele mannelijkheid gezien als alles wat mannelijkheid niet is, en dus wordt

homoseksualiteit gemakkelijk gerelateerd aan vrouwelijkheid.

2.4 Vrouwelijkheid, onmannelijkheid en ‘effeminacy’

Deze concepten komen niet direct naar voren in de onderzoeksvraag zoals ik die in de inleiding heb geformuleerd. In de tekst hierboven wordt het echter wel duidelijk dat homoseksualiteit in de hedendaagse samenleving gerelateerd wordt aan vrouwelijkheid en onmannelijkheid wat het noodzakelijk maakt om de concepten hier te bespreken.

Connell schrijft dat vanuit het gezichtspunt van patriarchale cultuur homoseksuele mannen mannelijkheid ontberen (2005, p.143). Mannen en vrouwen gaan relaties aan en mannelijkheid en

(10)

9 vrouwelijkheid staan tegenover elkaar, heteroseksualiteit en de heteronorm zorgen voor de

problematisch positie van homoseksuele mannen. Het feit dat zij zich aangetrokken voelen tot mannen, tot mannelijkheid, in combinatie met ideeën over seksualiteit in het Westen, tegenpolen trekken elkaar aan, maakt dat homoseksuele mannen wel vrouwelijk moeten zijn (ibid.). Deze notie is tegenstrijdig omdat homoseksuele mannen zich tot elkaar aangetrokken voelen, maar desondanks is het een zeer invloedrijk idee.

In zijn boek over drie homogemeenschappen gaat Hennen in op het concept ‘effeminacy’ en het ‘huwelijk’ met homoseksualiteit (2008). Effeminacy is te vertalen in het Nederlands als

vrouwelijkheid. Hennen stelt dat ‘effeminacy… has often proved useful in devaluing women and socializing men, but it has not always been associated with homosexuality’ (2008, p.33). Effeminacy impliceert dat een man is ‘womanlike’, waarbij niet gezegd is dat iemand daadwerkelijk een vrouw is. Het is een kleinerende term die tegenwoordig in het gebruik vooral geassocieerd wordt met

homoseksualiteit (ibid., p.43). De auteur geeft een definitie van ‘effeminacy’ die voor dit onderzoek van belang kan zijn: ‘Effeminacy is a historically varying concept deployed primarily as a means of stabilizing a given society’s concept of masculinity and controlling the conduct of its men, based upon a repudiation of the feminine that recognizes it as a “present absence”.’ (ibid., p.48). De

aanwezigheid is duidelijk in bijna alle aspecten van mannelijke identiteitsconstructie en afwezig in de zin dat effeminacy staat voor het ontbreken van alle kwaliteiten die cruciaal zijn voor de gendernorm (ibid.). Effeminacy processen disciplineren mannen die niet mannelijk zijn, of in andere woorden mannen die niet binnen het beeld van hegemoniale mannelijkheid passen (ibid.,p.49).

Hennen onderscheidt vier verschillende vormen van effeminacy die de relatie met

homoseksualiteit duidelijk kan maken. De eerste vorm, politieke effeminacy, verwijst naar ‘a lack of fitness for citizenship and the demand of involvement in state activities’ (2008, p.49). Voor de oude Grieken was dit een dominant idee. Het werd niet geassocieerd met homoseksualiteit maar met onderwerping. Onder dit laatste viel vooral de passieve rol bij anale seks. Morele effeminacy wordt geassocieerd met personen die geen controle hebben over zichzelf, en is niet gerelateerd aan

homoseksualiteit (ibid., p.50). De derde vorm is cosmetische effeminacy, waarin iemands voorkomen duidelijk maakt dat diegene een vrouwelijke man is (ibid.). De meest duidelijke vorm hiervan is travestie, maar dit werd vanaf de achttiende eeuw geassocieerd met homoseksualiteit. De laatste vorm is somatische effeminacy, waarin het lichaam de betekenisgever van vrouwelijkheid is. Hennen verdeelt dit in kinesthetische effeminacy, de beweging van het lichaam of het gebruik van de stem als een vrouw, en anatomische effeminacy, waar het lichaam van de man als vrouwelijk wordt geïnterpreteerd (ibid., p51). De relatie tussen somatische effeminacy en homoseksualiteit is

ingewikkeld. Deze vorm van effeminacy is geen onherroepelijk bewijs van iemands homoseksualiteit, ondanks dat de heersende ideeën over homoseksualiteit dit wel impliceren.

(11)

10 Tot slot wil ik in een nuance aanbrengen in de verschillen tussen deze concepten. Volgens Connell staan mannelijkheid en vrouwelijkheid tegenover elkaar, en bestaan vanwege deze oppositie (2005). Plummer legt uit dat onmannelijk zijn niet gelijk staat aan vrouwelijk zijn, ‘… , given that masculinity exists, then being unmasculine stands in contrast to more than femininity’ (Plummer, 1999, p.47) Daarnaast schrijft hij dat wat gezien wordt als onmannelijk ook afhankelijk is van de manier waarop mannelijkheid gedefinieerd wordt. Effeminacy wordt door Hennen gezien als de manier waarop de grenzen tussen onmannelijke en echte mannen worden gecontroleerd (2008, p.57). Effeminacy kan misschien gezien worden als een vorm van vrouwelijkheid die door mannen wordt vertoond.

2.5 Homoseksualiteit en mannelijkheid: Onverenigbaar?

In het vorige deel van dit hoofdstuk komen vooral de spanningen tussen beide concepten naar voren. Deze spanningen lijken te zeggen dat het bij elkaar brengen van de concepten niet mogelijk is. Homomannen kunnen niet mannelijk zijn, of in ieder geval niet voldoen aan hegemoniale

mannelijkheid, door de associaties met vrouwelijkheid. Dat een vereniging van de termen misschien wel mogelijk is wordt hieronder beschreven.

Ondanks dat homoseksualiteit geassocieerd wordt met vrouwelijkheid stelt Connell dat non-conform gender gedrag niet gebruikelijk is onder homoseksuele mannen, zij groeien ook op in conventionele gezinnen met dezelfde praktijken van mannelijkheid als in de gezinnen van heteroseksuele jongens (2005, p.146). Connell schrijft dat jonge mensen zich verhouden tot

hegemoniale mannelijkheid in gezinnen en onder elkaar en zich daar verzetten tegen volwassenen en de gevestigde orde (ibid., p.147). Dit verzet kan zich uiten in hypermannelijk gedrag of, het

tegenovergestelde, vrouwelijk of onmannelijk gedrag. Deze verhouding tot hegemoniale

mannelijkheid houdt in dat jonge mensen hun eigen plek zoeken ten opzichte van de hegemoniale mannelijkheid tijdens het opgroeien tot volwassenen. Dit zoeken concludeert in wat Connell ‘the sexual closure’ noemt wanneer hun positie hierin gevonden is. In ‘the sexual closure’ , vindt ook de “keuze” plaats voor mannen of vrouwen als seksueel object, ofwel er komt naar voren of ze hetero of homo zijn.

Connell legt in haar boek ook het idee van de “very straight gay” uit. Dit idee komt voort uit de dilemma’s die ik hiervoor kort heb beschreven en de verhouding tot hegemoniale mannelijkheid. De “keuze” voor mannen als seksueel object omvat meer dan de keuze voor een lichaam met een penis, het is de keuze voor ‘embodied’ mannelijkheid met alle culturele betekenissen van

mannelijkheid. Hierdoor hebben mannen de neiging om zich te verzetten tegen zowel

(12)

11 is op zichzelf weer problematisch omdat de “keuze” voor een seksueel object van hetzelfde geslacht niet binnen hegemoniale mannelijkheid past (ibid.). Homoseksuele mannelijkheid is volgens Connell geen echte uitdaging van de genderorde, door de manier waarop homomannen omgaan met

mannelijkheid (2005, p.161). Desondanks ziet ze wel mogelijke veranderingen in de genderorde door het bestaan van homoseksualiteit, want ‘one cannot become homosexual without shattering this hegemony somehow’ (ibid., p.162). De positie van de “very straight gay” binnen de genderorde is tegenstrijdig en beïnvloedt de genderorde hierdoor. Deze beïnvloeding zit in het feit dat

homomannen altijd een problematische positie innemen in de genderorde ook wanneer ze zich conform hun gender gedragen. De vriendschappelijke relaties met vrouwen en de reciprociteit binnen het seksuele leven van homomannen zijn volgens Connell indicatoren voor de verandering die de tegenstrijdige positie van de “very straight gay” kan bewerkstelligen. De manier waarop

mannelijkheid, vrouwelijkheid en man en vrouw nu in de genderorde zijn verankerd zou hierdoor kunnen verschuiven.

In de Nederlandse context is er ook een fenomeen te zien dat op de “very straight gay” lijkt. Hekma (2007) schrijft over de mannelijkheid van homomannen in Nederland. In zijn conclusie stelt hij dat veel homomannen de associatie met vrouwelijk problematisch vinden en dat ze proberen, met net zoveel inspanning als heteromannen, hun mannelijkheid te bewijzen aan hun omgeving, om hierin vaak te falen wanneer ze geconfronteerd worden met vrouwelijkheidassociaties (Hekma, 2007, p. 92). Doordat een homoman automatisch gezien wordt als onmannelijk moet hij zich te allen tijde verhouden tot vragen over gender.

(13)

12

Hoofdstuk drie

Methodologie

In dit hoofdstuk ga in op de methodologische verantwoording van het onderzoek dat ik heb uitgevoerd voor het schrijven van deze scriptie. In de aanloop naar en tijdens het onderzoek zijn er meerdere keuzes gemaakt op het gebied van methoden die ik in dit hoofdstuk uitgebreid zal behandelen. Om mijn onderzoeksvraag te beantwoorden heb ik een kwalitatief onderzoek uitgevoerd, de reden hiervoor is tweeledig. Het onderzoek vraagt naar gedachten, meningen en observaties van mensen. Daarom is met het voeren van gesprekken en het duiden van uitspraken het beste antwoord voort te brengen. Op de tweede plaats, en misschien nog wel belangrijker, ligt de kracht van een antropoloog in het door middel van gesprekken en observeren de betekenisgeving in het leven van mensen te doorgronden. Het doen van kwalitatief onderzoek is geen keuze maar een inherent onderdeel van de antropologie. Als eerste beschrijf ik de selectiecriteria die ik tijdens mijn onderzoek heb gehanteerd en zal ik ingaan op de werving van de gesprekspartners. In de daarop volgende paragraaf zal ik de verschillende onderzoeksmethoden die ik tijdens mijn onderzoek heb aangewend beschrijven en ga ik kort in op de analyse van de verzamelde data. In het laatste onderdeel van dit hoofdstuk stel ik de jongens voor met wie ik tijdens mijn onderzoek heb gesproken.

3.1 Jongens op de middelbare school en Grindr

In deze eerste paragraaf beschrijf ik de selectiecriteria die ik tijdens mijn onderzoek heb gebruikt en ga ik in op de manier waarop de werving van gesprekspartners is verlopen.

De twee belangrijkste, en meest voor de hand liggende, selectiecriteria die ik tijdens mijn onderzoek heb gehanteerd zijn dat gesprekspartners homoseksueel en jongen moesten zijn. Homoseksueel zijn heb ik gedefinieerd als jongens die zichzelf openlijk identificeren als homo. Dit laatste is belangrijk omdat mijn onderzoeksvraag gedeeltelijk gericht is op het coming out proces van de jongens, en de coming out moet daarom achter de rug zijn. Het criterium jongen behelst naast geslacht ook een bepaalde leeftijdsgrens, in eerste instantie richtte ik me op jongens die op de middelbare school zaten omdat jongeren rond die leeftijd erg bezig zijn met identiteitsvorming. Gedurende mijn onderzoek bleek dat het erg lastig was om gesprekken te hebben met jongens van deze leeftijd. Hieronder ga ik daar dieper op in. Ik heb het selectiecriterium verbreed naar jongens op de middelbare school en in de eerste jaren van vervolgonderwijs. Ik heb hier een leeftijdsgrens van 21 jaar aangehouden. Het derde en laatste selectiecriterium dat ik heb gehanteerd tijdens mijn onderzoek is dat de jongens uit Nijmegen en omgeving komen. Dit is een criterium dat uit praktische overwegingen is geboren. Omdat Nijmegen mijn woonplaats is valt afspreken gemakkelijker te

(14)

13 organiseren.

De werving van de gesprekspartners heeft plaatsgevonden door doelgerichte sampling (Bernard, 2006, p. 189-190). De groep homoseksuele jongens die ik tijdens mijn onderzoek wilde spreken is een kleine groep die niet gemakkelijk te vinden is. Door middel van een contact bij COC Nederland ben ik in contact gekomen met een aantal homoseksuele jongens in Nijmegen en een toevallige ontmoeting heeft ook een grote rol gespeeld. Na deze eerste ontmoetingen heb ik gebruik gemaakt van snowball sampling (ibid., p.193) en heb ik via de verschillende jongens meer potentiële gesprekspartners ontmoet. Ik gebruik hier potentiële omdat er tijdens mijn onderzoek een aantal ontmoetingen is afgezegd. In twee gevallen werd hier door de jongens aangegeven dat dit te maken had met hun ouders die het geen goed idee vonden om hun zoon met mij te laten praten omdat ze bang waren dat mijn bedoelingen niet zo eerbaar waren. In nog vijf andere gevallen werd een gesprek afgezegd, zonder opgaaf van reden, maar ik vermoed dat hier eenzelfde reden aan ten grondslag lag. De groep gesprekspartners groeide door het gebruik van snowball sampling maar door de weinige contacten met andere homoseksuele jongens waren de grenzen hiervan al snel bereikt. De oudere jongens heb ik gezocht in mijn eigen netwerk en ook via de smartphone applicatie Grindr. Deze applicatie maakt het mogelijk om te chatten met homomannen in je directe omgeving en wordt gebruikt voor het vinden van vrienden, relaties en dates. Door middel van Grindr heb ik twee

gesprekspartners gevonden. Aan de hand van de eerste drie contacten die ik had heb ik via snowball sampling zeven andere jongens te spreken gekregen. In totaal heb ik met twaalf jongens gesprekken gevoerd.

Als laatste wil ik hier opmerken dat ik in deze scriptie veelvuldig zal verwijzen naar ‘de jongens’. Hiermee verwijs ik naar de homoseksuele jongens met wie ik gesprekken heb gevoerd tijdens mijn onderzoek.

3.2 Gesprekken, uitspraken en analyse

In deze paragraaf ga ik in op de verschillende methoden van onderzoek die ik tijdens mijn onderzoek heb gebruikt. Daarnaast beschrijf ik de analysemethoden van de verzamelde data. Als laatste ga ik in op mijn eigen rol in het onderzoek.

Het doen van interviews is de meest gebruikte methode in mijn onderzoek. Op de eerste plaats heb ik meerdere informele gesprekken gevoerd met de jongens. Deze gesprekken waren van belang voor het opbouwen van een vertrouwensband en gaven in de meeste gevallen ook al inzicht in ervaringen van de jongens op het gebied van hun coming out en ervaringen met hun

homoseksualiteit. Door middel van semigestructureerde interviews (Bernard, 2006, p. 211-212) hebben er met alle jongens ook formele gesprekken plaatsgevonden. Tijdens de interviews had ik

(15)

14 een aantal aandachtsgebieden in gedachten die ik ter sprake wilde brengen, maar liet het verloop van het interview over aan de gesprekspartner. Tijdens mijn onderzoek heb ik ook uitgebreid stilgestaan bij omgevingen waar we afspraken om iets te drinken of waar en wanneer we de interviews planden. De eerste ontmoetingen hebben plaatsgevonden in cafés en kroegen om te zorgen voor een informele sfeer. Interviews hebben voornamelijk plaatsgevonden in mijn eigen huis of op plaatsen die door de jongens zelf werden aangedragen om ervoor te zorgen dat de jongens zonder reserve konden spreken en zich niet druk hoefden te maken over wie hen misschien kon horen. Deze ruimte om vrijuit te spreken is belangrijk omdat de jongens het vaak moeilijk vinden om zich uit te laten over hun homoseksualiteit waar anderen ze misschien kunnen horen. Een tweede methode die ik heb toegepast is observatie. Deze observatie vond plaats tijdens de gesprekken. Ik heb vooral gelet op lichaamshouding en non-verbale communicatie die me tijdens het duiden van hun uitspraken kon helpen. Hiernaast heb ik door middel van observatie een indruk gekregen van de genderperformance van de jongens. Aan de hand van lichaamshouding en manieren van bewegen en zitten kreeg ik een indruk van deze performance. Ook stemgebruik speelt hierin een belangrijke rol. In de volgende paragraaf beschrijf ik mijn indrukken van de jongens.

Voorafgaand aan de analyse zijn de interviews getranscribeerd en gecodeerd op specifieke thema’s en aandachtsgebieden. Door deze coderingen kunnen de verschillende gesprekken en interviews met de jongens met elkaar vergeleken worden op die thema’s die interessant zijn met het oog op de onderzoeksvraag. Tijdens de analyse heb ik gebruik gemaakt van discours analyse

(Bernard, 2006, p. 484) en ‘interpretive analysis” (ibid., p. 473). Door middel van discours analyse is er gekeken naar wat en hoe de jongens dingen vertellen, en de ‘interpretive analysis’ is gebruikt om te begrijpen wat de jongens zeggen in de context van het onderzoek.

Tijdens het onderzoek en de analyse is ook mijn rol als onderzoeker van belang geweest. Als homoseksuele man van slechts enkele jaren ouder dan de jongens die ik gesproken heb kan ik me nog goed herinneren wat ik voelde en dacht voor en tijdens mijn coming out. Deze herinneringen hebben mij geholpen de uitspraken van de jongens te duiden en te begrijpen. Het feit dat ik homo ben zorgde er tijdens de gesprekken voor dat er een sfeer ontstond die ik het best kan omschrijven als ‘homo’s onder elkaar’. Voor een aantal van de jongere jongens was dit fijn omdat ik voor sommige een van de weinige homo’s was die ze kenden en op deze manier ook vragen aan mij konden stellen over homo zijn en hoe mijn coming out was. Daarnaast heb ik het idee dat gesprekken over gender en seksualiteit makkelijker te voeren waren door mijn homo zijn.

(16)

15 3.3 Even voorstellen

In dit deel van het methodologische hoofdstuk ga ik in op de onderzoeksgroep. Gedurende de drie maanden dat ik mijn onderzoek heb uitgevoerd heb ik met twaalf jongens gesproken. Van deze jongens zaten er vijf ten tijde van de gesprekken nog op de middelbare school of hadden een

tussenjaar voordat ze met hun vervolgstudie begonnen. Zes jongens zaten in de eerste jaren van hun vervolgonderwijs op HBO of universitair niveau, de laatste jongen heeft een MBO opleiding afgerond en werkt. Zoals eerder aangegeven hoopte ik voornamelijk jongens te vinden die nog op de

middelbare school zaten maar is dit uiteindelijk niet geheel gelukt. Naast de eerder aangegeven afzeggingen van jongens die, waarschijnlijk, niet mochten van hun ouders werd ik ook

geconfronteerd met het feit dat veel jongens pas uit de kast komen als ze de middelbare school hebben verlaten. De jongens die op de middelbare school al uit de kast zijn bevinden zich in veel gevallen nog niet in uitgebreide netwerken met andere homo’s waardoor het moeilijk wordt ze te vinden.

Hieronder zal ik alle jongens met wie ik gesproken heb voorstellen. Hierbij moet aangemerkt worden dat ik op verzoek van de jongens hun namen heb gefingeerd om daarmee hun anonimiteit te waarborgen. Naast leeftijd, schoolniveau en woonsituatie zal ik ook kort ingaan op de sociale

omgeving van de afzonderlijke jongens.

Sven is 19 jaar oud en zit in het eerste jaar van zijn universitaire studie. Hij woont op kamers in

Nijmegen. Sven is voor het eerst uit de kast gekomen naar zijn ouders toen hij veertien jaar oud was, hij heeft drie broers en twee zussen. Op school is hij uit de kast gekomen toen hij vijftien was. Sven is een slanke jongen met een uitgesproken kledingstijl, in zijn doen en laten komt hij vrij vrouwelijk op mij over.

Dennis, 19, is tweedejaars student aan de universiteit en woont ook op kamers in Nijmegen. Zijn

ouders zijn gescheiden en hij heeft een zus. Belangrijk om te vermelden is dat Dennis’ vader toen Dennis jong was uit de kast is gekomen waarna zijn ouders zijn gescheiden. Dennis is in de tweede helft van zijn middelbare school periode uit de kast gekomen, als eerste bij zijn vrienden. Dennis komt vrij jongensachtig op mij over maar zijn vrouwelijkheid komt zeker naar voren.

Evert is eerstejaars student op de universiteit en 19 jaar oud. Hij woont bij zijn ouders in een dorp in

de buurt van Nijmegen. Hij is als eerste, rond zijn 17e, uit de kast gekomen bij zijn vrienden en vriendinnen en ongeveer een jaar later thuis. Evert heeft twee broers en drie zussen; een van de zussen is lesbisch en is eerder dan hij uit de kast gekomen. Evert komt op mij over als een vrolijke

(17)

16 jongen met vooral veel vriendinnen. In zijn gedrag en uiterlijk is hij in mijn ogen vrouwelijker dan andere jongens van zijn leeftijd.

Marijn is twintig jaar oud en tweedejaarsstudent aan het HBO. Ook Marijn is als eerste uit de kast

gekomen naar zijn vrienden en daarna naar zijn ouders. Hij heeft twee broers, waarvan er een ook homo is. Ook Marijn woont op kamers in Nijmegen. Marijn is een zelfverzekerde jongen die op het eerste gezicht niet heel vrouwelijk lijkt.

Sybren is 20 jaar en woont in Nijmegen. Hij heeft zijn mbo-opleiding afgerond en werkt bij een groot

warenhuis in de stad. Hij woont op zichzelf en heeft een relatie met Niels. Hij is op zijn achttiende uit de kast gekomen, eerst naar zijn studiegenoten en daarna naar zijn ouders en broertjes. Mijn indruk van Sybren is die van een rustige ietwat teruggetrokken jongen. In mijn ogen is hij vrij jongensachtig maar laat zijn gevoelens duidelijk blijken, wat hem wat minder mannelijk doet overkomen.

Niels is 19 jaar oud en studeert aan de Hogeschool Amsterdam. Hij woont weer tijdelijk bij zijn

ouders in Nijmegen. Niels is een aantal maanden geleden uit de kast gekomen en heeft het voor het eerst verteld aan Sybren. Een dag erna is hij thuis uit de kast gekomen, bij zijn ouders en zijn broer. In Niels zijn doen en laten merk ik dat hij nog niet zo lang uit de kast is, hij komt onzeker over en is vrij verlegen. Niels ziet er mannelijk uit maar tijdens het gesprek komt hij iets vrouwelijker over wanneer hij zich meer op zijn gemak voelt.

Harm is 17 jaar oud en heeft een tussenjaar voordat hij aan zijn vervolgopleiding gaat beginnen. Hij is

een aantal maanden voordat ik hem ontmoette uit de kast gekomen naar zijn ouders en vrienden naar aanleiding van zijn relatie met Floris. In de vierde klas leerde hij Lennard kennen en hebben ze elkaar verteld dat ze homo zijn. Harm woont in een klein dorpje in de omgeving van Nijmegen en heeft een broer en een zus. Harm is een vrolijke en zeer praatgrage jongen die in mijn ogen een beetje vrouwelijk overkomt.

Patrick woont bij zijn ouders in Nijmegen. Hij is 17 jaar oud en zit op de middelbare school. Hij is

anderhalf jaar geleden thuis uit de kast gekomen. In eerste instantie dacht hij dat hij misschien biseksueel was, maar Patrick is op zijn vijftiende als homoseksueel uit de kast gekomen als eerste bij zijn vrienden. Hij komt op mij over als een rustige en beetje tegendraadse jongen. Patrick ziet er in mijn ogen vrij mannelijk uit en dit wordt versterkt door zijn stoere houding en manier van praten.

Joost is 17 jaar oud, woont nog thuis en hij zit in het laatste jaar van de HAVO. Op zijn vijftiende is hij

uit de kast gekomen naar zijn vrienden als biseksueel. Een jaar later is hij thuis en bij zijn vrienden uit de kast gekomen als homoseksueel. Hij heeft een zus en twee broers die niet meer thuis wonen, en een jonger zusje dat nog thuis woont. Mijn indruk is dat Joost een teruggetrokken jongen is die wat

(18)

17 verlegen is. Nadat ik hem wat beter leerde kennen kwam hij een stuk vrolijker op mij over. Joost komt vrij vrouwelijk op mij over.

Floris zit in het laatste jaar van de middelbare school en woont bij zijn ouders in een middelgroot

dorp in de buurt van Nijmegen. Hij heeft twee broers en is 17 jaar oud. Toen hij dertien was is hij uit de kast gekomen naar zijn ouders en broertjes. Als ik hem spreek is hij een aantal maanden uit de kast voor zijn vrienden en de rest van de familie. Hij is uit de kast gekomen toen hij een relatie kreeg met Harm. Floris kwam op mij over als een vriendelijke bedachtzame jongen. Floris is vrij

jongensachtig in uiterlijk en gedrag. In zijn uitspraken komen echter aspecten naar voren die ik als vrouwelijk zou bestempelen.

Lennard is 18 jaar oud en woont bij zijn ouders in Nijmegen. Hij is eerstejaarsstudent aan de

hogeschool. Hij is voor het eerst uit de kast gekomen in de vierde klas toen hij Harm leerde kennen. In de zomervakantie na zijn middelbare school is hij uit de kast gekomen naar zijn vrienden en daarna heeft hij het zijn ouders verteld. Mijn indruk van Lennard is een vrouwelijke jongen die zich prima voelt in het leven dat hij nu heeft.

Tom woont in Nijmegen bij zijn ouders. Hij heeft twee zussen die niet meer thuis wonen, zijn vader is

vrij religieus opgevoed en hij heeft een homoseksuele oom. Hij is 18 jaar oud en zit in het laatste jaar van de middelbare school. In eerste instantie is Tom uit de kast gekomen bij zijn vrienden op school toen hij vijftien was. Kort daarna heeft het ook zijn ouders en zussen verteld. Tom kwam op mij over als een slimme en eigenwijze jongen die vooral zijn eigen gang gaat. Het is lastig om Tom te

beschrijven in termen van mannelijkheid en vrouwelijkheid. Ik zag hem als een jongen zoals anderen van zijn leeftijd die in zijn gedrag en uitspraken iets zachter overkomt.

(19)

18

Hoofdstuk vier

Coming out: Stoer dat je het vertelt, minder stoer dat je het bent

In dit hoofdstuk ga ik in op de coming out van de verschillende jongens die ik tijdens mijn onderzoek heb gesproken. Ik zal dezelfde volgorde aanhouden zoals ook voor de meesten van hen de coming out is verlopen. In de eerste plaats zal ik ingaan op de periode voor de coming out en de

verwachtingen omtrent homoseksualiteit van henzelf en van hun omgeving. Vervolgens zal ik ingaan op de manier waarop hun coming out is gegaan en de manier waarop er door hun omgeving is gereageerd. In dit laatste onderdeel zal ik ook ingaan op de coming out-ervaringen van de jongens en de veranderingen die in hun leven hebben plaatsgevonden. Door het hele hoofdstuk heen is ook te lezen hoe gender en genderstereotypen in dit alles een soms cruciale rol spelen. Allereerst zal ik ingaan op het proces van uit de kast komen en op welke manier dit over het algemeen verloopt.

4.1 Coming out

In deze eerste paragraaf ga ik in op de term coming out die ik hieronder kort zal introduceren. Tevens zal ik aan de hand van een aantal theoretische raamwerken uitleggen hoe het proces van coming out begrepen kan worden. Uit de kast komen verwijst naar het vertellen van iemands seksuele voorkeur of seksuele identiteit wanneer deze niet heteroseksueel is. Zowel bij homomannen, lesbische vrouwen, biseksuele mannen en vrouwen en transgenders wordt het vertellen over de voorkeur of identiteit als coming out beschreven. De term ‘coming out’, ‘coming out of the closet’ en de Nederlandse vertaling uit de kast komen heeft een bewogen en onduidelijke geschiedenis. De term ‘coming out’ is geleend van een traditioneel gebruik waarbij vrouwen uit de hogere klassen werden gepresenteerd als volwassen aan de samenleving op een zogenaamd debutantenbal. Coming out werd eerder gebruikt om te beschrijven hoe een homoseksueel persoon zijn eerste stappen zette in een nieuwe omgeving, zoals de debutante op het hierboven beschreven bal. Sinds de jaren ‘50 wordt coming out vooral geassocieerd met het publiek maken van homoseksualiteit (Tamashiro,

www.glbtq.com).

Het proces van uit de kast komen wordt over het algemeen gezien als een eenmalig proces waarin men voor eens en altijd uit de kast komt. Het uit de kast komen is ook een sterke metafoor voor deze gedachtegang. In de praktijk is het echter zo dat uit de kast komen een proces is dat tijdens het gehele leven van een persoon door blijft gaan. Wanneer men in nieuwe sociale

omgevingen komt is er vaak een moment waarop men opnieuw uit de kast moet komen. Hiernaast zijn er ook gevallen bekend van mensen die een deel van hun leven of in specifieke contexten in de kast blijven of de kast weer ingaan. Dit heeft in de meeste gevallen te maken met een omgeving die onveilig is voor LHBT’s zoals bijvoorbeeld verzorgingstehuizen of bepaalde beroepen, maar ook

(20)

19 scholen kunnen te onveilig overkomen om openlijk uit de te komen voor je seksuele voorkeur (van Bergen en van Lisdonk in Keuzenkamp, 2010, p. 168).

Het proces van coming out is door verscheidene auteurs beschreven en in verschillende stadia verdeeld, een van de meest invloedrijke modellen is van Cass (in: Savin Williams, 2005, p.72). Dit model bestaat uit zes niveaus, het eerste niveau behelst de eerste vermoedens van

homoseksualiteit, ‘identity confusion’. Na ‘identity comparison’, het vergelijken van seksuele gevoelens met anderen, is het derde niveau ‘identity tolerance’, het stadium waarin personen zichzelf realiseren dat ze homoseksueel zijn maar dit vaak nog niet accepteren. Het vierde stadium, ‘identity acceptance’, behelst het accepteren van homoseksualiteit en een eerste coming out en vloeit vervolgens voort in ‘identity pride’, een stadium waarin personen zich vooral willen associëren met gelijkgestemden. Het laatste niveau, ‘identity synthesis’, kenmerkt zich door een integratie van het zelf als homoseksueel met andere aspecten van het zelf. (Savin Williams, 2005,72-74). De auteur bekritiseert dit model op een aantal gronden, waaronder de karige empirische onderbouwing, de ongevoeligheid voor cohort, gender en etniciteit, en het etnocentristische karakter van het model. Het belangrijkste kritiekpunt van Savin Williams is dat coming out, in brede zin, van veel jongeren niet past in dit soort modellen (ibid., p.74-81). Hij stelt een kader voor waarin de diverse,

onvoorspelbare, en altijd veranderde levens van jongeren tot hun recht komen, het ‘differential developmental trajectories framework’ (ibid., p.81). Dit kader houdt rekening met de

veranderlijkheid in en tussen individuen, de mijlpalen en processen die door het leven heen belangrijk zijn en de verschillende individuele wegen die personen afleggen (ibid.).

4.2 “Ik wist het al toen ik je voor het eerst in mijn armen hield”

Wanneer de jongens uit de kast komen hebben ze in veel gevallen te maken met reacties van ouders en vrienden die aangeven niet verbaasd te zijn of de homoseksualiteit van de jongen zelfs al

verwacht te hebben. In dit deel van het hoofdstuk zal ik ingaan op de onderliggende redenen voor deze verwachtingen en zal ik tevens ingaan op de eerste stappen van de jongens voor hun

daadwerkelijke coming out.

Tijdens de gesprekken kwam naar voren dat reacties zoals hierboven genoemd bij veel jongens voorkwamen toen ze de coming out hadden in het gezin. De titel van deze paragraaf verwijst naar de moeder van Tom die tijdens een gesprek met haar zoon aangaf dat ze al wist dat hij homo was vanaf het moment dat hij geboren werd. De uitspraak van Tom’s moeder is niet representatief voor de ervaringen van de andere jongens, maar veel van hen geven aan dat hun moeders op

soortgelijke manier reageerden. Floris vertelt het volgende over zijn moeders reactie : “Ik kan me nog

(21)

20

aandachtsgeil was of hoe noem je dat, en toen heeft ze wel eens verteld tegen mensen, ik weet niet of het zo is, maar als Floris later homo is zal het mij niet verbazen.” De uitspraken van Floris en die

van zijn moeder zijn tekenend voor de manier waarop er door ouders over de verwachtingen van homoseksualiteit gesproken wordt. De gebeurtenissen of karaktertrekken waarop de vermeende homoseksualiteit van hun kind op gebaseerd wordt spelen zich af tijdens de kinderjaren van hun zoon, de moeders verwijzen eigenlijk niet naar gebeurtenissen of opvallende zaken die plaatsvinden na de basisschool. De reden hiervoor kan liggen in het feit dat de moeders vooral de eerste

manifestaties van dat wat hun vermoeden veroorzaakt of versterkt kunnen herinneren en dat ze dit niet meer opvallend vinden naarmate hun kind opgroeit. Opvallend in de hierboven geschreven context is dat het vermoeden dat hun zoon homo is in alle gevallen niet gebaseerd was op daadwerkelijke indicaties van homoseksualiteit, in de zin van verliefdheid op of aantrekking tot hetzelfde geslacht. De verschillende redenen die de moeders aangeven voor het niet verbaasd zijn vinden hun oorsprong in het gedrag van hun kinderen. De gemene deler van het gedrag dat door hun moeders wordt aangevoerd lijkt het niet genderconforme gedrag van de jongens te zijn, hieronder kom ik daar nog uitgebreider op terug. Verder zijn er nog een aantal jongens die aangeven dat voordat ze uit de kast kwamen hun moeder sekseneutrale uitspraken deed over de verliefdheid of aantrekkingskracht. Evert vertelt dat zijn moeder hem verscheidene malen na het stappen heeft gevraagd “ben je nog een leuke meid tegengekomen? Of een leuke jongen? Dat mag allemaal he! Dit soort uitspraken worden alleen gedaan door moeders die later aangeven al een vermoeden te hebben gehad van het homo zijn van hun zoon.

De vaders van de jongens schitteren in de gesprekken over verwachtingen door afwezigheid, waarbij vermeld moet worden dat ze in de reacties vaak wel een rol spelen. Wanneer de jongens hun vader aanhalen wanneer het gaat over de verwachtingen van hun ouders is dit alleen om aan te geven dat hun vader niets had verwacht. De redenen hiervoor heb ik binnen mijn onderzoek niet kunnen ontdekken, al valt er zeker het een en ander te speculeren. Bij de meeste jongens is er sprake van een klassieke gezinssamenstelling waarin de moeder de grootste rol speelt in de opvoeding en de vader fulltime werkt. Het bestaan en respectievelijk ontbreken van vermoedens zou verklaard kunnen worden door de grotere aanwezigheid van de moeder en de afwezigheid van de vader. Echter dit zou betekenen dat de moeders deze vermoedens niet hebben besproken met de vaders. Mogelijkerwijs kan er ook een meer ingewikkelde oorzaak aan de grondslag liggen. In de eerder aangehaalde onderzoeken van Keuzenkamp en Felten (Keuzenkamp, 2010, p. 45, et al. In: Keuzenkamp, 2010, p. 57/58) blijkt dat Nederlandse mannen meer moeite hebben met

homoseksualiteit dan vrouwen en dat de door heterojongens negatief beoordeelde vrouwelijkheid of onmannelijkheid van homomannen door meisjes vaak positief beoordeeld wordt. Met deze gegevens

(22)

21 in het achterhoofd zou men de oorzaak van het niet bestaan van vermoedens bij de vaders kunnen zoeken in het feit dat ze de homoseksualiteit van hun zoons niet zien of niet willen zien.

Zoals hierboven al kort staat beschreven baseren moeders de vermoedens van de homoseksualiteit van hun zoons niet zozeer op bewijzen of aanwijzingen van de homoseksualiteit zelf. Dit is op zichzelf ook logisch omdat de oorsprong van deze vermoedens vaak ligt in de periode dat de jongens nog op de basisschool zitten en dat kinderen in die leeftijdscategorie nog weinig te maken hebben met verliefdheid, relaties of uitgesproken seksuele verlangens naar leeftijdsgenoten. Er kan in deze periode wel sprake zijn van zogenaamde kalverliefde en dergelijke. Wanneer de jongens wel relaties hebben in deze periode geven ze aan dat dit in alle gevallen met meisjes was, maar ze omschrijven deze achteraf niet als serieuze relaties. Maar de gedachtes over homoseksualiteit komen

hoogstwaarschijnlijk niet uit het niets. Verschillende moeders geven aan dat ze een bepaald gevoel hadden waar ze hun vermoedens op baseerden, een ander veelgehoorde opmerking is dat ze “het gewoon wisten”. Een andere verklaring die naar voren komt in de gesprekken met de jongens is dat de moeders hun vermoedens baseren op het gedrag en de karaktertrekken van de jongens.

In de verschillende verhalen komt een aantal soorten gedrag naar voren die de jongens zich kunnen herinneren uit de gesprekken met hun ouders. Een van de meest naar voren komende opmerkingen heeft te maken met vriendschappen die de jongens hadden tijdens hun

basisschoolperiode. Floris legt uit waarom zijn moeder en anderen zijn homoseksualiteit, aan zagen komen “omdat ik toen iets meer naar de meisjes trok, niet dat ik helemaal niet met jongens omging

hoor, maar dat dat meer met meisjes was dan de gemiddelde jongen. Ik had ook een beste vriendin, mijn buurmeisje”. Het aantal vriendinnetjes op de basisschool, op zichzelf of in verhouding tot

vriendjes, was bij een aantal jongens een reden voor de vermoedens rond hun seksualiteit.

Interesses en hobby’s zijn een andere veel voorkomende reden die naar voren komt als het gaat over de vermoedens van de moeders. Zo vertelt Sven “op de basisschool was ik ook best een

homoachtig ventje hoor, ik zat op musical, zingen op de schommel, dat soort dingen allemaal, dus ja”.

Floris en Harm vertellen dat ze allebei toen ze klein waren op hun verjaardag een barbiepop hebben gekregen, beide kunnen ze zich niet herinneren deze te hebben gevraagd. Ze geven aan dat het wel iets te maken moet hebben met hoe hun ouders en familie over hen dachten, hun broers hebben dat namelijk nooit gehad. De voorbeelden die ik hierboven schets hebben sterk te maken met hobby’s en interesses, speelgoed, dat sterk gerelateerd wordt aan non-conform gender gedrag voor jongens. Musicals in het algemeen, en bij een musicalvereniging zitten worden geassocieerd met

homomannen respectievelijk vrouwelijke jongens. Een barbiepop is misschien wel speelgoed dat het meest geassocieerd wordt met meisjes, wanneer het zoals in dit geval aan een jongen gegeven wordt impliceert dit op zijn minst een bepaald besef van non-conform gendergedrag bij de jongens.

(23)

22 Overigens geeft Floris aan dat hij nooit echt met de barbie heeft gespeeld, samen met zijn broer heeft hij de pop gesloopt.

De laatste vorm van non-conform gendergedrag die door de moeders wordt aangedragen als grondslag voor hun vermoedens zijn de keren dat de jongens zich tijdens verkleedpartijtjes of

anderszins verkleedden als meisje of als vrouw. “Ohja, ik heb me ook wel eens als vrouw verkleed,

met mama’s kleren aan. Vond ze niet leuk, ik weet nog dat ik dat niet meer mocht. Later besefte ik me dat pas, ik snapte toen helemaal niet waarom dat niet mocht”. Sven verteld dat dit ook een reden

was waardoor zijn omgeving, in dit geval zijn moeder, niet verbaasd waren over zijn homoseksualiteit.

Bovenstaande zaken laten zien dat er tijdens de jeugd van de jongens een aantal zaken zijn waarop de moeders hun vermoedens over homoseksualiteit baseren. Het non-conforme gender gedrag van de jongens wordt door de moeders geobserveerd en vervolgens, geheel in lijn van de heersende ideeën over gender en seksualiteit in de samenleving, omgezet in bepaalde

verwachtingen over het homo zijn van hun zoon. Deze bewering behoeft wel enige slagen om de arm aangezien ik het ‘simpelweg’ aanvoelen of weten van de moeders niet wil negeren. Op zijn minst kan er beweerd worden dat non-conform gendergedrag van jongens de vermoedens van hun vermeende homoseksualiteit versterkt.

Een tweede aanmerking die ik wil plaatsen is dat het onmogelijk is om vast te stellen of de homovermoedens gebaseerd op non-conform gendergedrag daadwerkelijk al bestonden op het moment dat dit gedrag geobserveerd wordt. Wanneer een moeder geconfronteerd wordt met de homoseksualiteit van haar zoon, en daarmee ook de genderimplicaties die hierbij horen, zou het kunnen zijn dat ze op zoek gaat naar aanwijzingen uit het verleden, of dat ze het non-conform gendergedrag van haar zoon nu onder de noemer homoseksualiteit kan schuiven. Dit laatste wordt ook aangestipt door Joost wanneer hij praat over verkleden als vrouw, “Ik denk dat wel meer jongens

dat doen hoor, echt niet alleen homo’s. […]ik denk dat hetero’s dat niet vertellen, het heeft toch met het vrouwelijke te maken, en hetero’s zijn mannelijk dus dan kan dat niet”. Hierboven schreef ik dat

het minder aanwezig zijn van de vader in de gezinssituatie mogelijkerwijs zou verklaren waarom deze geen verwachtingen over homoseksualiteit heeft. Wanneer de moeder de koppeling tussen non-conform gendergedrag en homoseksualiteit pas na de coming out maakt heeft zij ervoor niet met de vader over deze vermoedens kunnen spreken.

4.3 “Ik dacht het natuurlijk al een beetje”

Wanneer het over verwachtingen over hun homoseksualiteit gaat is het natuurlijk ook zeer interessant om te kijken naar de uitspraken van de jongens zelf. Verwachtingen klinkt misschien in

(24)

23 eerste instantie als een vreemde term in deze context, maar het is zeker niet het geval dat

homojongens opeens weten dat ze homo zijn en hier ook meteen zeker van zijn. Van alle jongeren twijfelt twintig procent wel eens over hun seksuele voorkeur, een deel hiervan zal zich later ook daadwerkelijk als homo- of biseksueel identificeren (GGD). In deze paragraaf zal ik ingaan op de verwachtingen van de jongens en wanneer en hoe ze zelf voor het eerst dachten dat ze misschien homo zijn. Vervolgens ga ik in op de ervaringen van de jongens tussen dit moment en de uiteindelijke coming out.

De leeftijden waarop de jongens beginnen te vermoeden dat ze misschien wel homo zijn verschillen per jongen, al is het in de meeste gevallen aan het begin of tijdens de puberteit. Er zijn in de verhalen van de jongens verschillende lijnen te ontdekken die ik hieronder zal beschrijven. Sommige van de jongens geven aan dat ze altijd al het gevoel hadden een beetje anders te zijn dan andere jongens, het gevoel dat ze homo zijn komt dan in veel gevallen wel in de puberteit wanneer aantrekking en verliefdheid een rol gaan spelen. Joost zegt hierover het volgende: Nou, ik had

eigenlijk mijn hele leven een beetje een idee dat ik meisjes niet zo interessant vond, ik wist wel dat er iets anders was. Ik vond jongens altijd veel interessanter dan meisjes. Niet om mee te spelen ofzo, want ik speelde heel veel met meisjes. Maar jongens trokken me veel meer aan denk ik. Deze

woorden van Joost geven mooi weer hoe het gevoel van anders zijn in zijn jeugd op latere leeftijd bevestigd wordt door zijn de aantrekking die hij voelt naar andere jongens. Ook Floris spreekt hierover en gaat hier zelfs nog iets verder in, hij vertelt dat “Nou, dat ik er echt erachter kwam, niet

echt een moment ofzo, maar ik heb nog nooit gedacht dat ik hetero was. Op de basisschool wel vriendinnetje gehad, maar ik wist gewoon dat ik homo was. Ik denk dat als je met , je weet van jezelf dat je een keer vooral seks wil ofzo, en ook je gevoelens. en ik wist dat dat voor mij niet met een meisje was”. Hier is ook al duidelijk dat er sprake is van een gevoel van anders zijn dat al voor de

puberteit speelt, Floris geeft aan reeds op de basisschool al te weten dat hij homo is.

Andere jongens beginnen te twijfelen over hun homoseksualiteit als ze op de middelbare school zitten. De eerste drie klassen van de middelbare school worden het meest genoemd als de tijd waarin ze jongens aantrekkelijk beginnen te vinden. Harm vertelt over deze periode, “toen dacht ik

op een bepaald moment volgens mij vind ik jongens leuker, dat ik ook seksuele gevoelens had bij een jongen”. Voor de meeste jongens van rond die leeftijd gaat seksuele aantrekkingskracht een rol

spelen. Ook in het verhaal van Lennard komt dit naar voren, “ik denk vooral aan de eerste drie jaren

van de middelbare school, ik had wel een beetje een idee […] ja, ik dacht het wel, maar ik was er niet zo zeker van denk ik, en niet zo zeker dat ik het aan anderen wilde vertellen”.

Kenmerkend voor deze periode in het coming out proces is de onzekerheid en de twijfel die in nog duidelijk in hun herinnering zitten. In de verhalen van de jongens hierboven komt dit al enigszins naar voren maar andere jongens zijn hier meer uitgesproken over. “Ik had er wel over

(25)

24

nagedacht zou het, zou het, maar je zit dan nog in je hoofd heel erg van nee, je wilt het niet, het zal wel niet zo zijn.” Deze woorden van Sven laten zien dat de twijfel die hij had in de eerste plaats zit in

de vraag of hij daadwerkelijk homo is, en in de tweede plaats wordt het duidelijk dat geen homo willen zijn ook een rol speelt bij de onzekerheid in deze fase van zijn leven. Geen homo willen zijn speelt bij de meeste jongens een belangrijke rol, Harm zegt: “ Aan het begin vond ik het heel kut,

toen snapte ik het nog niet. Na een tijdje snapte ik van oh dan ben ik homo. Heb eerst gedacht misschien gaat het wel over, maar dat gebeurde niet” Ook hier komt duidelijk naar voren dat de

onzekerheid zowel veroorzaakt wordt door het wennen aan het feit dat men misschien homo is samen met het feit dat men geen homo wil zijn. Dit laatste wordt ook duidelijk in wat Sybren hierover vertelt: “ik wist het zelf ook al langer natuurlijk, maar het zelf accepteren vond ik dan nog

wel het moeilijkst”.

Voor de meeste jongens duurt het herkennen en erkennen van hun homoseksualiteit een bepaalde periode waarin ze in sommige gevallen proberen deze gevoelens zoveel mogelijk weg te duwen. “in eerste instantie dacht ik, ik kan het nog wel onderdrukken, ik kan nog wel verliefd worden

op een meisje” (Evert). Dit is niet in alle gevallen zo, het lijkt erop dat een homoman in de directe

omgeving van de jongens sterk kan beïnvloeden hoe ze hun homoseksualiteit waarderen. In het geval van Tom speelt zijn homoseksuele oom hierin een belangrijke rol. “Het ging heel natuurlijk, ik wist als

kind al wat een homo was, door mijn oom. En toen in de eerste dacht ik ‘hé, die jongen is best wel leuk’. Voor mij kwam het redelijk natuurlijk, ik wist het vrij snel en ik heb er nooit echt moeite mee gehad. […] Het enige was dat ik dacht kunnen andere mensen het wel accepteren. Voor mij was het gewoon redelijk normaal, iedereen is gek op hem. Ik kon er de slechte kanten niet van inzien.” De

aanwezigheid van een homoman in de omgeving maakt het voor de jongens soms makkelijker om hun voorkeur te accepteren, en daarnaast vermindert het de angst voor negatieve reacties van de omgeving zoals in het geval van Marijn, bij wie zijn broer al uit de kast was op het moment dat hij over zijn homoseksualiteit nadacht. In het geval van Dennis, wiens vader homo is, is dit niet het geval. De moeizame coming out van Dennis’ vader en de moeilijke relaties tussen de gezinsleden die daaruit volgden maakten het voor Dennis eerder lastiger om uit de kast te komen.

Een opvallend verschil tussen de verwachtingen van de jongens en die van hun ouders, met name moeders, is te ontdekken in de grondslag van de vermoedens. Zoals gezegd blijken de vermoedens van de laatste groep vooral gebaseerd te zijn op non-conform gendergedrag van hun zoons. Bij de jongens beginnen de eerste twijfels en verwachtingen over hun seksualiteit op basis van deze seksualiteit zelf, verliefdheid op en aantrekking tot jongens is voor hen op de eerste plaats de reden om na te gaan denken over hun voorkeur. Ook voor degene die zich al voor het begin van de puberteit als anders omschrijven krijgt dit gevoel van anders zijn pas na gevoelens van aantrekking

(26)

25 en verliefdheid het label homoseksualiteit. Het is echter niet zo dat de jongens niet praten over non-conform gendergedrag voor hun coming out of ontkennen dat ze dit gedrag hebben vertoond.

Toen ik de jongens sprak hadden ze allemaal hun coming out al achter de rug, al lag deze voor sommige verser in het geheugen dan voor anderen, en in de gesprekken keken ze terug op hun coming out en de periode ervoor. Opvallend is dat in tegenstelling tot het voor het eerst ontdekken van hun seksualiteit ze bij het terugkijken naar hun vroegere jeugd wel spreken over non-conform gendergedrag, dit komt in veel gevallen naar voren als het gaat om de verwachting van anderen. Desalniettemin spreken ze op deze manier over hun eigen jeugd en hun herinneringen aan die periode, ze halen daarin de dingen aan die volgens hen reden waren om hun homoseksualiteit te verwachten. Dennis vertelt dat hij wel wat ijdeler was dan andere jongens en dat dat misschien wel liet zien dat hij homo is, en ook Joost spreekt hierover, hij zegt “Ik hield helemaal niet van voetbal en

mijn broers en zussen deden dat allemaal wel, ik vond daar niks aan”. Voetbal is een voorbeeld wat

vaker naar voren komt en is misschien ook wel de sport die het meest met mannelijkheid geassocieerd wordt. Ook voor Sybren is voetbal een punt als hij terugkijkt, “ik ging heel veel met

meisjes om, mijn interesse lag bij theater, allemaal dingen die heteromannen niet doen, ik hield niet van voetbal.

4.4 Tussen het weten en het zijn

In de verhalen van de jongens en in de theorie over coming out van Cass (in: Savin Williams, 2005, p. 72-72) zoals hierboven beschreven wordt duidelijk dat er tussen de eerste gedachten over

homoseksualiteit en de eerste coming out een bepaalde periode zit waarin de LHBT-jongere voor zichzelf grotendeels zeker is over zijn of haar seksualiteit maar deze nog niet publiek heeft gemaakt. In de lijn van de theorie van Cass zijn dit de stadia identity comparison en identity tolerance, het vergelijken van de seksualiteit met anderen respectievelijk het realiseren dat ze LHBT zijn. In deze paragraaf zal ik ingaan op deze periode in het leven van de jongens. Deze periode is, als bijna

vanzelfsprekend, voor iedereen anders doordat de jongens de verschillende stappen op verschillende leeftijden zetten en niet per sé allemaal in dezelfde volgorde. Een voorbeeld is Floris die al vrij snel uit de kast komt richting zijn ouders en broers maar voor de rest van de omgeving nog jaren in de kast blijft zitten. Ondanks de verschillen hebben alle jongens ervaring met het in de kast zitten terwijl ze zich hun homoseksualiteit al hebben gerealiseerd. In deze paragraaf zal ik ingaan op hun

ervaringen in die tijd.

Een van de meest opvallende zaken die naar voren komt als de jongens over deze periode spreken is dat ze erg gespitst zijn op het verbergen van hun homoseksualiteit richting de

(27)

26 wanneer ze zelf nog niet klaar zijn om erover te praten vaak in combinatie met het feit dat ze hun eigen seksualiteit nog niet hebben geaccepteerd. De angst om ontdekt te worden neemt twee verschillende vormen aan. In de eerste plaats is er sprake van een angst om betrapt te worden. De meeste jongens zijn op de hoogte van websites zoals onder andere gay.nl en sites specifiek gericht op homojongeren. Harm vertelt dat hij niet op die websites wilde zitten, ”Ik had geen eigen computer

dus ik was bang dat ze het dan zouden zien, ik was gewoon een beetje panisch, ik wist ook niet hoe dat allemaal werkte, niet dat ik wat tegen die sites heb, maar ik was gewoon bang denk ik”. Naast

deze, soms panische, angst om daadwerkelijk betrapt te worden is er aan de andere kant sprake van een angst om ‘verdacht’ te worden van hun voorkeur. Dit ‘verdacht’ zijn heeft betrekking op de manier waarop de jongens zich presenteren naar de buitenwereld, en hoe ze in hun ogen door de buitenwereld worden gezien. Belangrijk om hier om te merken is dat het woord homo één van de meest, zo niet het meest, gebruikte scheldwoord is op middelbare scholen in Nederland.

De jongens presenteren zich ten opzichte van hun leeftijdsgenoten op een manier waarop ze niet opvallen. Door hetzelfde te zijn als andere jongens is de kans kleiner dat ze het label homo op zich geplakt krijgen. Op de eerste plaats doen ze dit door mee te doen met de jongens in hun klas en in hun omgeving. Patrick vertelt dat hij voor zijn coming out “…best wel een beetje macho was denk

ik. […] zoals ik eerst tegen meisjes deed en over meisjes praatte met andere jongens dat was eigenlijk best een beetje raar, dat kon eigenlijk niet”. Actief meepraten met de andere jongens over meisjes

die ze aantrekkelijk of “lekker” vinden geeft hen de mogelijkheid om zichzelf heteroseksueel te presenteren naar deze jongens. Het alleen meepraten over aantrekkelijke vrouwen is soms niet voldoende, Patricks machogedrag, als overtreffende trap van het gedrag van zijn vrienden en andere jongens, zorgt ervoor dat zij hem niet zullen verdenken van homo zijn. Naast het meepraten over meisjes is er voor de jongens ook nog een andere manier om zich te presenteren op een zelfde manier als hun mannelijke leeftijdsgenoten. Sven vertelt, “Eerst hield ik mezelf heel cool en

probeerde zo stoer mogelijk over te komen”. Cool en stoer gedrag wordt door de jongens, en in hun

ogen ook door hun leeftijdsgenoten, niet geassocieerd met homo zijn, en wanneer de jongens zich zo presenteren kunnen ze eventuele verdenkingen omzeilen. Naast een bepaalde houding aannemen zijn ander gedrag en kleding ook een manier om je te presenteren als hetzelfde als anderen. Kleding is een van de dingen die als graadmeter voor homoseksualiteit worden gezien, bepaalde manieren van kleden worden geassocieerd met homoseksualiteit. Welke kleding of stijl is per context

verschillend, maar dat verwachtingen over homoseksualiteit verbonden zijn met kleding is duidelijk. Dennis verteld dat een leren schoudertas in zijn middelbare schoolperiode heel erg geassocieerd werd met homoseksualiteit, en dat hij werd nageroepen door zijn schoolgenoten. Ook nadat hij uit de kast was is er nog sprake van het aanpassen van kleding om niet op te vallen. Na een negatieve ervaring met een bepaald soort schoenen in zijn ouderlijke stad Almelo geeft Dennis aan dat hij een

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Staten hebben in de motie over het onderzoek naar de CBCS overwogen dat ‘het Parlement van Curaçao de verantwoordelijkheid heeft om goed bestuur ten aanzien van de integriteit

In figuur 2 zijn voor de leeftijden van 1 jaar tot en met 21 jaar zowel de modellengte volgens de KKP-formule (de vloeiende kromme) als de echte groeigegevens, gebaseerd op

− Als een kandidaat zijn redenering baseert op (minimaal) twee waarnemingen bij andere leeftijden dan 1 en 13 jaar, ten hoogste 3 scorepunten voor deze

Tijdens de puberteit verandert het lichaam van jonge mensen en zie je ook uiterlijke ver- schillen. Het geslachtsorgaan van meisjes noemt

De oplossing en zeer veel andere werkbladen om gratis te

Ten aanzien van de rmukaten die uit dit onderzoek naar voren zlin gekomen, dient een aantal beperkende factoren in ogenschouw te warden genomen. Deze factoren malcen tevens

* Wat mensen voor elkaar willen doen; waar lopen ze warm voor.. * Hoe u vrijwilligers vindt

Het hoofddoel van ‘Liefde is…voor jongens’ is dat de jongens meer kennis, vaardigheden, positieve attitudes en intenties, en vertrouwen hebben in hun eigen kunnen om