• No results found

'Leiden de gruwelijkheden toch nog tot ietsje goed'? De culturele mobilisatie van Nederlandse pacifisten in de Eerste Wereldoorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "'Leiden de gruwelijkheden toch nog tot ietsje goed'? De culturele mobilisatie van Nederlandse pacifisten in de Eerste Wereldoorlog"

Copied!
100
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

“Leiden de gruwelijkheden

Toch

nog tot ietsje goed?”

De culturele mobilisatie van Nederlandse pacifisten in de Eerste Wereldoorlog

Onderzoeksmasterscriptie Laura de Adelhart Toorop Begeleider: Gemma Blok

Tweede lezer: Marleen Rensen

(2)

2 Dankwoord

Het schrijven van deze scriptie was voor mij een redelijk lange weg, die ik ook nog eens halverwege een half jaar willens en wetens heb onderbroken om met de Nationale DenkTank het Nederlandse onderwijs te verbeteren. Het viel in januari dan ook niet mee om terug te keren naar de eenzame leegtes van de bibliotheek van het P.C. Hoofthuis. Dat deze scriptie toch in afzienbare tijd af is gekomen, heb ik grotendeels te danken aan mijn begeleidster Gemma Blok. Ik wil haar ontzettend bedanken voor de goede en uitgebreide begeleiding en alle uren die zij erin heeft gestoken om mij te helpen deze scriptie tot een goed einde te brengen. Na elk hoofdstuk stond zij mij met uitgebreide raad, daad en stroopwafels bij. Zonder uitzondering kwam ik na elk gesprek met nieuwe ideeën en meer vertrouwen in een goede afloop bij haar vandaan. Ten tweede wil ik Anna Lakmaker bedanken voor het maken van mijn titelpagina met een korrelige lage kwaliteit foto uit het archief. Ten slotte ben ik zeer erkentelijk dat Eva Supèr, Niels Slotboom en Els Vulto dit enorme ‘monster’ voor mij hebben nagekeken en geredigeerd. In Eva’s geval ging dat niet alleen om deze scriptie, maar om een jarenlang proces van het verbeteren van mijn soms wat chaotische werk.

(3)

3 Inhoudsopgave

Dankwoord 1

Inleiding 4

1. ‘Gave aan koningin Elisabeth’ Een gelegenheidsnetwerk voor hulp aan Belgische slachtoffers

Inleiding 12

1.1 Onderlinge verhoudingen 13

Comité voor een Belgische ambulance 14

Onderlinge verhoudingen 17

1.2 Gendersymboliek 24

1.3 Een gunst voor een gunst 29

Invloed op andere netwerken 32

Conclusie 34

2. ‘De vrouw, het vrouwenvraagstuk en de vredesbeweging’ De feministische beweging in het tijdschrift Evolutie

Inleiding 36

2.1 Uit den vreemde 37

2.2 Nieuwe mogelijkheden 43

Een ongemakkelijke spagaat 43

Spot van medestanders 47

2.3 De aard van de vrouw 52

‘Vrouwelijk’ pacifisme 55

Conclusie 58

3. ‘Ook Jezus Christus ware een dienstweigeraar geweest’ De ondertekenaars van het dienstweigeringsmanifest

Inleiding 61

3.1 Voorgeschiedenis 62

3.2 Het dienstweigeringsmanifest 68

(4)

4 Tegenstanders 76 3.3 Nevenovertuigingen 81 Nalatenschap 84 Conclusie 87 Conclusie 89 Literatuurlijst 93

(5)

5 Inleiding

In tegenstelling tot de meeste buurlanden is er in Nederland lange tijd weinig aandacht geweest voor de rol van ons land in de Eerste Wereldoorlog. In de vijftien delen tellende encyclopedie Algemene Geschiedenis der Nederlanden die tussen 1976 en 1983 verscheen, worden slechts enkele pagina’s aan de Eerste Wereldoorlog gewijd. Volgens Piet de Rooij zijn deze er zelfs op het laatste moment in allerijl bijgeschreven, omdat deze periode in de geschiedenis door de schrijvers eerst helemaal over het hoofd was gezien.1De

Nieuw-Zeelandse historica Maartje Abbenhuis beschrijft in het voorwoord van haar boek The Art of

staying Neutral. The Netherlands in the First World War 1914-1918 (2006) de ongelovige

reacties van Nederlanders aan het einde van de jaren negentig op haar onderzoek: ‘We were neutral! What is the point of studying that?’2

Rond de eeuwwisseling kwam hier verandering in en ontstond er een historiografie over Nederland in de Eerste Wereldoorlog. Een belangrijke bijdrage komt van Paul Moeyes met zijn boek Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 uit 2001.3 Hij stelt dat Nederland ondanks zijn neutraliteitspolitiek de Eerste Wereldoorlog bewust heeft meegemaakt. Moeyes’ boek kan worden gezien als het eerste echte overzichtswerk over de Eerste Wereldoorlog. In zijn uitgebreide analyse gaat hij vooral in op politieke en

sociaaleconomische vraagstukken. Hij beschrijft de neutraliteitspolitiek van de regering van Cort van der Linden – het behouden van de neutraliteit bleek een precaire taak die

voornamelijk bestond uit het behoud van het uitblijven van dusdanige frictie met Duitsland of Engeland (en later Amerika) dat Nederland aan één kant van het conflict de oorlog ingesleurd zou worden. Knap verweeft Moeyes internationale politiek met binnenlandse politiek en economie. Zijn geschiedenis is hierdoor echter noodgedwongen tamelijk top down. Ook andere belangrijke werken richten zich vooral op de politiek-militaire en economische context van de oorlog.4

1 M. Abbenhuis, The art of staying neutral. The Netherlands in the First World War, 1914-1918 (Amsterdam 2006) voorwoord geschreven door P. de Rooij, 15.

2 Ibidem, 18.

3 P. Moeyes, Buiten Schot. Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog 1914-1918 (Amsterdam en Antwerpen 2001). Het enige eerdere boek dat zou kunnen worden geclassificeerd als overzichtswerk van de Eerste Wereldoorlog is he tussen 1971 en 1973 verschenen het driedelige Nederland in de Eerste Wereldoorlog door C. Smit. Dit boek kreeg echter weinig aandacht is en is later door historici als inaccuraat en incompleet beoordeeld, zie o.a. P. de Rooijs inleiding van M. Abbenhuis, The art of staying neutral, 15.

4 Zie onder andere: Abbenhuis, The art of staying neutral; W. Klinkert, Defending neutrality, the Netherlands

perepares for war 1900-1925 (Leiden 2013); N. Eversdijk, Kultur as politische Werbemittel. Ein beitrag zur deutsche kultur – und pressepolitischen Arbeit in den Niederlanden wärend des Ersten Weltkrieges (Münster

(6)

6

Dat deze werken zich voornamelijk richten op deze aspecten van de oorlog, betekent dat er nog weinig is gepubliceerd over de sociaal-culturele impact die de Eerste Wereldoorlog in Nederland had. In landen die actief deelnamen aan de Eerste Wereldoorlog, zoals

Frankrijk, Engeland en Duitsland, zijn hier wel al uitgebreide historiografiëen over. Zo is er veel discussie over de interne strijd van intellectuelen als de Franse Romain Rolland, de Oostenrijkse Stefan Zweig en de Duitse Thomas Mann tijdens de Eerste Wereldoorlog en de perioden die hier op volgden. Voor de oorlog voelden zij zich allen in sterke mate

kosmopoliet en correspondeerden zij veelvoudig met mede-intellectuelen uit andere landen. In de Eerste Wereldoorlog hadden velen het gevoel dat zij moesten kiezen tussen hun nationale en kosmopolitische identiteit. De secundaire literatuur hierover richt zich op deze interne worsteling van deze personen en toont het verschil tussen de manier waarop zij in de oorlog zelf over bepaalde onderwerpen schreven en hoe zij na de oorlog over hun handelen in de oorlog schreven. Ook worden de gevolgen van het gedrag van deze intellectuelen tijdens de Eerste Wereldoorlog op de periode van het interbellum en de Tweede Wereldoorlog in deze literatuur onder de loep genomen.5 Dit roept de vraag op hoe het culturele discours eruit zag in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog.

Maar weinig publicaties richten zich primair op de Nederlandse cultuur tijdens de Eerste wereldoorlog. Tames introduceert in haar proefschrift Tot de oorlog bekeerd uit 2006 het begrip culturele mobilisatie. Dit relatief nieuwe begrip wordt in de literatuur gebruikt om te bestuderen welke opvattingen er onder de bevolking bestonden over oorlogvoerende samenlevingen en voorkomt op deze manier dat de nadruk bij onderzoek naar ideeën en mentaliteiten eenzijdig komt te liggen op propaganda vanuit de staat. Daarnaast is de culturele mobilisatie een aanvulling op de militaire en economische mobilisatie in de oorlogvoerende landen. Tames vervolgt dat de culturele mobilisatie in Nederland minder sterk was, gezien de neutraliteit. Toch werd Nederland in sterke mate beïnvloed door zowel de verschillende buitenlandse partijen als de binnenlandse opvattingen en pressiegroepen. Niemand hoefde er van overtuigd te worden dat er levens geofferd moesten worden. De voornaamste effecten van

2010); S. Kruizinga, Overlegeconomie in oorlogstijd. De Nederlandse Overzee trustmaatschappij en de Eerste

Wereldoorlog (Zutphen 2012).

5 Zie bijvoorbeeld: F. Boterman, ‘Thomas Mann en zijn Betrachtungen eines Unpolitischen. Van apolitieke conservatief tot radicale humanist’ in: G Boterman, A. Labrie. W. Melching ed., Na de oorlog. De Eerste

Wereldoorlog en de zoektocht naar een nieuw Europa (Amsterdam 2014) 99-112; M. Rensen, ‘Het blijft een vel

papier, tegen een orkaan in. Stefan Zweig en de Eerste Wereldoorlog’ in: G Boterman, A. Labrie. W. Melching ed., Na de oorlog. De Eerste Wereldoorlog en de zoektocht naar een nieuw Europa (Amsterdam 2014) 115-128; M. Rensen, ‘Exemplary Europeans. Romain Rolland and Stefan Zweig’ in: C. Reijnen en M. Rensen ed., European

encounters: intellectual exchange and the rethinking of Europe 1914-1945 (Amsterdam 2014); B. Vergne-Cain

(7)

7

de culturele mobilisatie in Nederland waren volgens Tames de aansporing en bereidheid tot landsverdediging onder de Nederlandse bevolking.6 De culturele mobilisatie is in Tames’

definitie dus positief geformuleerd als een bereidheid om mee te werken aan de oorlog. Deze scriptie zal gaan over de culturele mobilisatie in negatieve zin – als het ware een culturele tegen-mobilisatie – en het gebrek aan bereidheid onder de bevolking tot positieve

beeldvorming over de oorlog en het gebrek aan bereidheid tot landsverdediging. Deze scriptie zal, met andere woorden, gaan over pacifistische inspanningen van verschillende Nederlandse groeperingen gedurende de Eerste Wereldoorlog.

Er is in de secundaire literatuur een lacune wat betreft studies naar pacifistische netwerken en bewegingen in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Marjet Brolsma stelt in haar proefschrift ‘Het humanitaire moment’. Nederlandse intellectuelen, de Eerste

Wereldoorlog en de crisis van de Europese beschaving (1914-1930) uit 2015 dat de Eerste

Wereldoorlog een katalysator was voor een Europese beschavingscrisis, die ook in Nederland sterk gevoeld werd. Als reactie hierop ontwikkelde zich tijdens, en na de Eerste Wereldoorlog een sterke cultuurkritische humanistische beweging. Hoewel er sterke dwarsverbanden zijn tussen de humanistische en pacifistische bewegingen, ligt het zwaartepunt van Brolsma’s studie toch vooral op de nasleep van de oorlog en de gevolgen hiervan in de jaren twintig en dertig.7 Ewoud Kieft onderzoek in zijn proefschrift Tot oorlog bekeerd. Religieuze

radicalisering in West-Europa 1860-1918 uit 2011 geen netwerk van vredesbewegingen,

maar juist van oorlogsenthousiastelingen. In dit proefschrift analyseert hij een aantal Franse en Nederlandse intellectuelen die zich aan het einde van de negentiende eeuw bekeerd hadden tot het katholieke geloof. Al deze intellectuelen waren volgens hem in meerdere of mindere mate enthousiast over het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. De meeste bleken zich tijdens het interbellum ook te ontpoppen tot aanhangers van het fascisme en het

nationaalsocialisme. Kieft onderzoekt de onderlinge verhoudingen en de netwerken van de intellectuelen en de rol die hun geloof, dat in de jaren tot de Eerste Wereldoorlog in veel gevallen radicaliseerde, speelde bij hun oorlogsenthousiasme aan het begin van de Eerste Wereldoorlog en de periode die hier op volgde. Zijn belangrijkste these is dat de herleving van het katholicisme, zowel in Nederland als in Frankrijk, in de literatuur vaak is weggezet als een conservatieve of zelfs reactionaire stroming, terwijl dit juist een product was van de

6 I. Tames, Oorlog voor onze gedachten. Oorlog, neutraliteit en identiteit in het Nederlandse publieke debat

1914-1918 (Hilversum 2006) 24-26.

7 M. Brolsma, ‘Het humanitaire moment’. Nederlandse intellectuelen, de Eerste Wereldoorlog en de crisis van de

(8)

8

moderne tijd en cultuur.8 De bekeringen van de besproken intellectuelen zijn deel van een

veel bredere cultureel verschijnsel aan het einde van de negentiende en het begin van de twintigste eeuw. Veel van de kunstenaars waren voor hun bekeringen al bezig met spiritisme, magnetisme en andere ‘natuurgeloven’ en zetten zich niet zelden af tegen burgerlijkheid en bourgeoisie. Kieft geeft een fascinerend beeld van de verhoudingen tussen Franse en Nederlandse intellectuelen. Hij geeft echter nergens een duidelijke definitie van wat hij bedoelt met ‘oorlogsenthousiasme’. Dit is problematisch, aangezien hij wel stelt dat door hun steeds radicaler wordende katholicisme, hun oorlogsenthousiasme werd gevormd, wat in veel gevallen weer leidde tot latere aanhang van het fascisme en nationaalsocialisme. Dit is een vrij lineaire geschiedsopvatting, die volgens mij niet in alle gevallen opgaat. Bovendien geeft Kieft met zijn beperkte aantal hoofdrolspelers slechts één kant van het verhaal weer:

intellectuelen die pro-oorlog waren. In mijn scriptie beoog ik het tegenovergestelde aan te tonen: dat er een zichtbare groep pacifistische en antimilitaristische intellectuelen en

activisten in Nederland was die zich van het begin van de oorlog aan sterk verzet heeft tegen de oorlog. Het is niet mijn bedoeling Kiefts analyse van oorlogsenthousiasme tegen te spreken, maar veeleer om de andere kant van de medaille te laten zien. Dit wil ik doen door verschillende groepen pacifistische Nederlandse intellectuelen en activisten te bestuderen. Allemaal hadden zij een afkeer van de oorlog en probeerden zich op verschillende manieren hard te maken tegen militarisme, zich in te zetten voor vrede of probeerden slachtoffers en vluchtelingen te helpen en ondersteunen. Binnen deze organisatie wil ik me richten op drie netwerken en de interactie tussen deze antimilitaristen.

De eerste organisatie die aan bod komt is het Comité Gave aan koningin Elisabeth, opgericht door muzieklerares Marie Berdenis van Berlekom, zus van Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom. De laatste was de vrouw van de SDAP-politicus Floor Wibaut. Marie Berdenis van Berlekom correspondeerde ten tijde van de Eerste Wereldoorlog met een groot deel van de Nederlandse (en buitenlandse) intelligentsia. Met het Comité Gave aan

koningin Elisabeth wist zij twaalf andere academici en kunstenaars aan zich te binden.

Berdenis van Berlekom ontwikkelde en onderhield tijdens de oorlog een groeiend netwerk dat zich richtte op verschillende activiteiten die de vrede moesten bespoedigen en het leed van de oorlogsslachtoffers moesten verlichten. De primaire taak van het Comité Gave aan koningin

Elisabeth was het distribueren van zoveel mogelijk boeken. Deze boeken werden

voornamelijk verstuurd naar Belgische soldaten in krijgsgevangenenkampen in België en

(9)

9

Frankrijk. Daarnaast raakte Berdenis van Berlekom als voorzitter van dit comité steeds meer verweven in andere kleinschalige en grotere vredesinitiatieven. De oorlogscorrespondentie van Berdenis van Berlekom in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) biedt een goede inkijk in de netwerken van deze anti-oorlogsactiviste.

De tweede groepering die zich actief bezighield met het pleiten voor vrede tijdens de Eerste Wereldoorlog was die van de sterk antimilitaristische redacteurs van het feministische tijdschrift Evolutie. De jaren van de Eerste Wereldoorlog hebben lange tijd bekend gestaan als de eindjaren van de zogenaamde ‘eerste feministische golf’ die duurde van ongeveer 1870 tot 1920. Vooral in de jaren ’70 en ’80 van de vorige eeuw. Tegenwoordig wordt er in de

historiografie minder gesproken over feministische golven, maar wordt het feminisme meer gezien als een voortdurend veranderd discours.Dit neemt niet weg dat de periode voor de Eerste Wereldoorlog een tijd was waarin veel feministen actief waren in de strijd voor kiesrecht en vrede. Het pacifisme was in feministische kringen vaak een onderwerp van discussie en veel vooraanstaande feministen waren ook vooraanstaande pacifisten en

antimilitaristen. Evolutie was het grootste feministische tijdschrift uit deze periode. In de jaren voorafgaand aan de Eerste Wereldoorlog ging het gros van de artikelen overfeminisme gerelateerde onderwerpen. De jaargangen van 1914 tot 1918 van Evolutie geven een goed beeld van de worstelingen en successen van feministische pacifisten uit deze tijd.

De derde groep was militanter dan de eerste twee. Dit waren de mensen die het dienstweigeringsmanifest schreven, ondertekenden en verspreidden. Het

dienstweigeringsmanifest kwam uit in 1915 en riep de burgers van Nederland op om geen gehoor te geven aan de oproep tot militaire dienst en hun omgeving te overtuigen datzelfde te doen. De organisatie van het dienstweigeringsmanifest lag primair bij twee pacifistische christelijke groeperingen, de christenanarchisten en de christensocialisten. De actie was illegaal en vanaf 1916 vonden verschillende rechtszaken plaats tegen ondertekenaars en verspreiders van het manifest. Desondanks bereikte de actie in zekere mate het beoogde doel: na het verschijnen van het manifest nam het aantal dienstweigeraars toe en werden ook deze weigeraars berecht. De correspondentie rondom het manifest en de rechtbankverslagen, eveneens afkomstig uit het IISG geven een duidelijk beeld van de netwerken en activiteiten die de verschillende ondertekenaars onderhielden.

Door deze scriptie lopen twee rode draden. De eerste rode draad gaat over de idee van Nederland als gidsland. In 2005 stelde James Kennedy in zijn oratie ‘Nederland als gidsland’: ‘Ik vond Nederland [in de jaren zestig en zeventig] een zeer moralistisch land. Dit was het

(10)

10

hoogtepunt van Nederland als “gidsland van de wereld”’.9 Hoewel Kennedy zich in zijn oratie

uitsluitend richt op het Nederland van de jaren zestig en zeventig, was de idee van Nederland als pacifistisch gidsland al ver voor de Eerste Wereldoorlog gemeengoed. Het was een beeld dat opdook in buitenlandse beeldvorming over Nederland. Zo stuurde de International Women Suffrage Alliance (IWSA) na het uitbreken van de oorlog een brief naar koningin Wilhelmina die was gericht aan ‘uwe majesteit die het land regeert dat het centrum is van de vredesbeweging’.10 Ook was Nederland gastland voor twee internationale vredesconferenties

in zowel 1899 als in 1907, en opende het in 1913 het Vredespaleis.11 Daarnaast was het echter vooral een beeld dat Nederlanders graag, en in verschillende tijdperken, aan hun eigen land gaven. In 1910 schreef hoogleraar Internationaal Recht Cornelis van Vollenhoven De roeping

van Nederland waarin hij betoogde dat Nederland weliswaar een klein land was, maar wel een

land met een morele missie en een voorbeeldrol in de politiek.12

Ook in de secundaire literatuur wordt dit beeld van Nederlanders die hun eigen land als gidsland zagen onderschreven. Anton Kruft zegt hierover dat Nederland zichzelf rond de Eerste Wereldoorlog beschouwde als moreel superieur aan andere landen en dat Nederlanders meenden als geen ander geschikt te zijn om de rol van zedenrechter en vredesstichter te vervullen.13 Marjet Brolsma onderschrijft dit deels. Zij stelt dat het rustige Nederland tijdens de oorlog voor het buitenland een toonbeeld leek van stabiliteit en daardoor de indruk wekte van een ‘meisjesinternaat’. Zij voegt hier echter aan toe dat de oorlog er ook in Nederland voor zorgde dat traditionele zekerheden in twijfel werden getrokken.14 De idee van Nederland

als gidsland is interessant om de bijzondere situatie te analyseren van het zelfbeeld van anti-oorlogsactivisten in een land dat zelf niet actief bij deze oorlog betrokken was. In hoeverre zagen de pacifisten en antimilitaristen zichzelf als voorbeeld voor anderen en hoe overtuigd waren zij van Nederlands morele gelijk? Uit actief oorlogvoerende landen was naast een initieel oorlogsenthousiasme vaak een zware existentiële crisis en een pessimistische kijk op een veranderende wereld ontwaard. In deze scriptie zal ik proberen uit te zoeken hoe de door mij onderzochte groepen pacifistische Nederlanders dachten over de Nederlandse neutraliteit

9 J. Kennedy, De Deugden van een gidsland. Burgerschap en democratie in Nederland (Amsterdam 2005) 17. 10 M. Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam 2005) 568. 11 P. Blom, De duizelingwekkende jaren 1900-1914 (Amsterdam 2009) 50-70.

12 Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid, 569.

13 A. Kruft, ‘Inleiding’ in: E. Koops en H.H.M. Van der Linden ed., De kogel door de Kerk?: Het Nederlands

christendom en de Eerste Wereldoorlog (Soesterberg 2014) 6-8 aldaar 8.

14 M. Brolsma, ‘Gerhardus Hendricus van Senden, de Eerste Wereldoorlog en het verlangen naar een religieuze regeneratie van de Europese cultuur’ in: E. Koops en H.H.M. Van der Linden ed., De kogel door de Kerk?: Het

(11)

11

en met welke bril(len) zij de actief vechtende buurlanden bekeken en in beperkte mate hoe zij door hen bekeken werden. Manfred Beller en Joep Leerssen stellen in hun baanbrekende werk

Imagology. The cultural construction and literary representation of national characters dat

‘imagologists have particular interest in the dynamics between those images which characterize the Other(hetero images) and those which characterize one’s own domestic identity (self-images).15 Deze blikken naar ‘zichzelf’ en ‘de ander’ zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden.

De tweede rode draad is mijn stelling dat de oorlog voor Nederland een katalysator was die pacifistische groeperingen bijeen bracht en grote invloed had op groepsvorming, identiteitsvorming en de vorming van netwerken.Voor het bepalen van identiteit en het analyseren van netwerken is een analyse van groepsvorming belangrijk. In de jaren zeventig kwam er in de sociologie een invloedrijke theorie op over zogenaamde in groups en out

groups. Deze ging uit van het idee dat een groepsidentiteit wordt gevormd en versterkt door

uitsluiting van anderen. Door zich af te zetten en te onderscheiden van bepaalde individuen of groepen, kande eigen groepsidentiteit zich ontwikkelen. Negatieve identificatie zorgt dus voor een versterking van eigen (groeps)identiteit.16 Een sterk idee van een ‘in group’ werkt nationalistische denkbeelden in de hand en het concept van out groups wordt vaak gebruikt in anti-propaganda om de vijand te demoniseren. Ook in de Eerste Wereldoorlog was er in de actief oorlogvoerende landen zoals Duitsland en Engeland een sterk beeld van de in group (de eigen nationaliteit) en de out group (de vijandige naties). In Nederland was dit echter ook het geval, zij het in minder extreme mate en met minder desastreuze gevolgen dan bij een actieve oorlog. Op verschillende niveaus was er in Nederland sprake van een in group die zich

identificeerde door zich af te zetten tegen een out group. Dit was binnen de vredesorganisaties te zien op verschillende niveaus. Veel organisaties werkten voor de oorlog volkomen apart van elkaar, maar konden zich door de oorlog op één gemeenschappelijke ‘vijand’ richten, namelijk de militaristen en andere die voor de oorlog waren.

15 M. Beller en J. Leerssen, Imagology: the cultural construction and literary representation of national

characters: a critical survey (Amsterdam 2007) xiv.

16 De laatste jaren wordt deze theorie vooral veel gebruikt in het veld van Holocaust- en Genocidestudies. Het creëren van een out group is in het geval van genocides vaak een eerste stap naar dehumanisering van deze groep en dehumanisering is een belangrijke stap in de richting van georganiseerde vernietiging. Zie

bijvoorbeeld: E. Weitz, A century of genocide : utopias of race and nation (Princeton 2003) en A. de Swaan, The

(12)

12

Netwerken spelen een belangrijke rol in deze scriptie. Om deze netwerken te onderzoeken heb ik een kwalitatieve historische benadering gebruikt. Op microniveau wordt gekeken welke personen elkaar leerden kennen door vredesactiviteiten tijdens de oorlog. Ook wordt gekeken hoe de grenzen van verschillende bestaande netwerken en organisaties vervaagden. John Scott legt in zijn boek Social Network Theory uit hoe verschillende sociale netwerk-theorieën werken.17 Deze scriptie zal niet gaan over grote groepen door middel van kwantitatieve social network analyse. Daarentegen zullen verschillende individuen centraal staan. Omdat

individuen een belangrijke rol spelen in deze scriptie heb ik naast persoonsarchieven in het IISG gebruik gemaakt van verschillende biografieën.18 Qua terminologie heb ik ervoor gekozen de personen aan te duiden als pacifisten en antimilitaristen. Veel van hen zouden in de meeste definities voldoen aan de omschrijving van ‘intellectueel’. Dit geldt echter niet voor allemaal en bovendien schetst dit een beperkt beeld van deze groep. Wel hebben zij zich allemaal – weliswaar in verschillende mate – ingezet tegen de negatieve effecten van de oorlog. Ik richt me voorts in deze scriptie voornamelijk op Nederland en de interactie tussen verschillende Nederlandse pacifisten. Er zal daarom in beperkte mate gekeken worden naar de transnationale insteek. Enkele personen die in deze scriptie aan bod komen waren sterk

internationaal georiënteerd, maar het gros van de besproken Nederlandse pacifisten was vooral binnen Nederland actief. Het zwaartepunt van deze scriptie zal daarom op Nederland en interacties tussen Nederlandse pacifisten liggen.

17 J. Scott, Social netwerk analysis. A handbook (Londen 2000) 3.

18 G. Vaartjes, Rebel en dame. Biografie van Top Naeff (Amsterdam en Antwerpen 2010); J. Fontijn, Trots

verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1901 (Amsterdam 1996); H. Noordegraaf, Niet met de wapenen der barbaren. Het christensocialisme van Bart de Ligt (Ten Have en Baarn 1994); M. Bosch, Een onwrikbaar geloof in rechtvaardigheid. Aletta Jacobs 1854-1929 (Amsterdam 2005).

(13)

13 1. ‘Gave aan koningin Elisabeth’. Een gelegenheidsnetwerk voor hulp aan Belgische slachtoffers

Verdreven uit haar paleis is Koningin Elisabeth [Van België] geworden eene troosteres van ongelukkigen een engel van het roode kruis. Helpen we haar weldoen! Zenden wij haar gaven voor die kleine, sterke wacht aan de IJzer! In brieven van het Front zoo ontroerend en vol vertrouwen luidt het steevast : zend ons toch goede boeken.19 - Citaat uit het pamflet Comité Gave aan Koningin Elisabeth (1915)

Inleiding

Op 2 oktober 1915 vermeldde De Telegraaf dat ‘de eerste bezending van het comité voor eene gave aan Koningin Elisabeth naar [le] Hâvre is afgezonden. Met de grootste

welwillendheid werden de ruim 650 Hollandse boeken geëxpedieerd’.20 Enkele weken eerder

had er een iets grotere advertentie gestaan in verschillende landelijke en regionale dagbladen. Deze advertentie riep op om zoveel mogelijk ‘lectuur’ op te sturen naar de leden van het comité, die het op hun beurt weer zouden verzenden naar Belgische krijgsgevangenkampen.21 Na 1915 heeft het ‘Comité voor eene gave aan Koningin Elisabeth’ de kranten niet meer gehaald en lijkt het een stille dood te zijn gestorven. In de biografieën van Frederik van Eeden en Top Naeff wordt geen melding gemaakt van hun deelname aan dit comité. Naeffs biograaf Gé Vaartjes stelt zelfs dat Naeff in deze periode ‘niet bepaald bekend stond om haar politiek engagement’.22 Het succes van het comité is kortom discutabel. Toch geeft deze gezamenlijke

inspanning van professoren als B.J. Kouwer, G.W Kernkamp en J.A van Hamel, schrijvers en dichters als Frederik van Eeden, Charlotte van Manen, Top Naeff, Ina Boudier-Bakker, Hélène Swarth en Margo Scharten-Antink en kunstenaars als Thérèse van Duyl-Schwartze, Cornélie van Zanten en voorzitter Marie Berdenis van Berlekom een goed beeld van kringen en netwerken van Nederlandse pacifisten in de Eerste Wereldoorlog die werkzaam waren in de schone kunsten in de brede zin van het woord. Dit hoofdstuk zal dus niet zozeer gericht zijn op de vraag wat het comité heeft bereikt, als wel op de analyse van de onderlinge contacten binnen dit netwerk en de vraag wat hen verbond en bijeenbracht.

19 M. Berdenis van Berlekom, ‘Gave aan koningin Elisabeth’, ongedateerd, Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

20 Z.a., Z.t., De Telegraaf (2-9-1915).

http://www.delpher.nl/nl/kranten/view?query=Gave+aan+koningin+Elisabeth&coll=ddd&identifier=ddd%3A11

0548388%3Ampeg21%3Aa0098&resultsidentifier=ddd%3A110548388%3Ampeg21%3Aa0098

21 Z.a., ‘Gave aan koningin Elisabeth’, Leeuwarder Courant (2-9-1915), Z.a., ‘Gave aan koningin Elisabeth’, Nieuw

Amersfoortse Courant (4-9-2015).

(14)

14 1.1 Onderlinge verhoudingen

Marie Berdenis van Berlekom was ontegenzeggelijk de spil van het Comité gave aan

koningin Elisabeth. In tegenstelling tot haar zus Mathilde is zij altijd ongetrouwd gebleven. In

een biografische schets over Mathilde Wibaut – Berdenis van Berlekom wordt beschreven hoe beide zusters als jonge meisjes afspraken om een beroepsopleiding af te ronden om als meisje zelf de kost te kunnen verdienen.23 Marie Berdenis van Berlekom studeerde piano aan het conservatorium in Keulen. Zij had vanaf haar jonge jaren grote bewondering voor Eduard Douwes Dekker, beter bekend onder het pseudoniem Multatuli en zou hem kort na haar afstuderen een keer ontmoeten. Over deze ontmoeting zou zij later een enigszins dweperig verslag schrijven in De Amsterdammer. Berdenis van Berlekom en Douwes Dekker bleven met elkaar corresponderen tot zijn dood in 1887. Het is aannemelijk dat Douwes Dekker invloed heeft gehad op Berdenis van Berlekoms ideeën over oorlog, vrede en

rechtvaardigheid.

Ver voor de Eerste Wereldoorlog zette Berdenis van Berlekom zich in voor het beperken van onrecht en oorlog’. Dit komt vooral naar voren uit haar werkzaamheden als secretaresse van het Middelburgs Damescomité voor Boerenkrijgsgevangenen in de Zuid-Afrikaanse oorlog, die van 1899 tot 1902 woedde. Zij hield zich in dit comité vooral bezig met vrouwen en kinderen in concentratiekampen daar. Er zijn verschillende aanwijzingen dat zij

geïnspireerd was door bewegingen van naturisme en spiritualisme die in deze jaren populair waren. Destijds ontstonden verschillende kolonies waar spiritualisme, een vegetarische of veganistische leefwijze en dicht bij de natuur staan gepromoot werden. De kunstenaarskolonie Ascona in Zwitserland en de kolonie Walden van Frederik van Eeden in Bussum zijn hier voorbeelden van.24 Van Berdenis van Berlekom is niet bekend of zij zich aangetrokken voelde tot zulke communes. Wel heeft zij als pianolerares verschillende boeken en lesmethoden uitgebracht waarin kinderen op een nieuwe en meer natuurlijke wijze piano konden leren spelen.25

Al vanaf het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Berdenis van Berlekom overtuigd antimilitaristisch. Zij had van meet af aan mededogen met de Belgische bevolking en was uitgesproken anti-Duits. Voor zij het initiatief nam tot het Comité Gave aan koningin

23 P. Rol, ‘Berdenis van Berlekom, Mathilde’, BSWA 2 (1987) 10-14.

24 E. van Eerden, Ascona bezield paradijs (Amsterdam 2011) en Fontijn, Trots verbrijzeld.

25 M. Berdenis van Berlekom, De eerste pianolessen. Methode om op natuurlijke wijze bij het kind muzikaal

(15)

15

Elisabeth had zij al leiding gegeven en meegedaan aan verschillende andere

vredesinitiatieven. Deze waren vaak klein en persoonlijk van aard. Zo stuurde zij

verschillende brieven naar kranten om het antimilitarisme te promoten en een pacifistisch bewustzijn te verspreiden onder de bevolking. In een ongedateerd verzoekschrift in De

Telegraaf verwoordde zij haar gevoelens over de oorlog helder en bondig:

Sedert den menschonteerenden inval in België is de wereld op haar kop gezet. Waarheid, rechtvaardigheid, eenheid naar den mensch zijn klanken geworden: waar beschaaving heerschte, regeert de hel (…) allen hebben we over aan landen gaan, allen moesten wij laten gebeuren! Wat zijn wij laag gezonken. Wat is het menschdom toch dat zich in slaap liet wiegen door beschaaving?26

Ook opperde zij in dit – overigens afgewezen – verzoekschrift een plan om de Britse

verpleegster Edith Cavell te eren middels een kaartenschrijfactie in Nederland. Cavell was een Britse verpleegster die erom bekend stond zowel Duitse als Engelse gewonden te helpen tijdens de oorlog. Ook hielp zij verschillende gewonden te vluchten en zou ze gelieerd zijn geweest aan de Engelse geheime dienst. Hiervoor werd zij in 1915 door een Duits

vuurpeloton om het leven gebracht. Vrijwel direct verwierf zij hiermee de status van martelares en heldin. Haar laatste woorden voor haar executie zouden zijn geweest: ‘Nu ik

hier sta, in het zicht van de Heer en de eeuwigheid, besef ik dat vaderlandsliefde niet genoeg is. Ik moet ook geen haat of bitterheid voor wie dan ook voelen.’

Het doel van deze de kaartenactie van Berdenis van Berlekom was om zoveel mogelijk briefkaarten te sturen naar het adres van Cavells moeder, als blijk van medeleven. Deze manier van mensen een hart onder de riem steken en een symbolische steun bieden lijkt typisch voor Berdenis van Berlekoms manier van actievoeren tegen de oorlog. De Telegraaf reageerde echter afwijzend en stelde dat ‘wij van meening zijn, dat Miss Cavell’s moeder aan het ontvangen van een aantal kaartjes bitter weinig heeft’ en dat zij daarom niet zouden overgaan tot het drukken van haar verzoekschrift in hun blad.27

Comité voor een Belgische ambulance

Berdenis van Berlekom bood ook meer praktische steun, zoals blijkt uit haar correspondentie met betrekking tot het Centraal comité in Nederland voor ene Nederlandsche ambulance in

België. Uit een verslag van Berdenis van Berlekom met begroting en verantwoording van het

26 M. Berdenis van Berlekom, ‘handgeschreven brief’, ongeadresseerd (ongedateerd) , Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam. 27 Z.a., ‘Telegram’ (18-10-1914).

(16)

16

comité dat in 1917 naar minister van Buitenlandse Zaken John Loudon en de Prince de Ligne is gestuurd, blijkt dat zij ook van dit comité voorzitter geweest is.28 Dit comité was vooral

actief in de eerste maanden van de oorlog, nadat de Duitse inval in België voor grote

vluchtelingenstromen naar Nederland zorgde. De eerste stroom vluchtelingen kwam eind juli op gang. De nood werd groter na de verwoesting van Leuven tussen 26 en 29 augustus. De historicus Paul Moeyes schreef in Nederland buiten schot dat er op dat moment erg veel verontwaardiging was over deze ‘schanddaad’ van de Duitsers en dat de algemene bereidheid om hulp te bieden aan de vluchtelingen groot was. De overheid richtte het Nederlands Comité tot steun van Belgische Slachtoffers van de Oorlog op en stelde de Centrale Commissie tot de behartiging van de Belangen den naar Nederland Uitgeweken Vluchtelingen in, dat leiding gaf aan ruim vijfhonderd steuncomités.

Over deze eerste periode is veel geschreven in de secundaire literatuur. De meeste publicaties gaan over de eerste maanden van de oorlog, toen de toestroom van vluchtelingen het grootst was. De meeste aandacht gaat uit naar grotere, door de overheid gestuurde

initiatieven om de Belgische vluchtelingen te helpen. Ook is er relatief veel aandacht voor de vluchtelingen en de interneringskamppen. Vrijwel alle werken gaan uit van de slachtoffers en niet van de hulpverlenende Nederlanders.29 Er is in de bestaande secundaire literatuur nog weinig aandacht voor de kleinere particuliere initiatieven die er onder de Nederlandse bevolking waren om de Belgische vluchtelingen te helpen, zoals de beide initiatieven waar Berdenis van Berlekom gedurende de oorlog. Van 10 tot 19 oktober 1914 huurden leden van het comité eigenhandig een ziekenauto in Amsterdam. Ze reden daarmee naar dorpjes ten zuiden van Bergen op Zoom, waar veel Belgische vluchtelingen kwamen. Met deze auto vervoerden zij voornamelijk gewonden, ouden van dagen, gebrekkigen en kraamvrouwen. Berdenis van Berlekom stelde in het verslag dat het aantal vluchtelingen dat gedurende die dagen in deze dorpen gestationeerd werd buitenproportioneel hoog was in vergelijking met de autochtone bevolking. Zo werden in Ossendrecht 50.000 vluchtelingen ondergebracht, terwijl het dorpje normaliter slechts 3000 ‘zielen’ telde. Hierdoor waren de omstandigheden vaak primitief en niet erg hygiënisch. Het comité brachtzwakkere vluchtelingen met de ambulance

28 M. Berdenis van Berlekom, ‘Rapport der verrichtingen van het Centraal comité in Nederland voor ene Nederlandse ambulance in België’ (10-4-1915), Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

29 Zie bijvoorbeeld: Moeyes, Nederland buiten schot, 95-130; J. Kruishoop, M. Bossenbroek, Vluchten voor de

Groote Oorlog. Belgen in Nederland 1914-1918 (Amsterdam 1988); E. de Roodt, Oorlogsgasten. Vluchtelingen en krijgsgevangenen tijdens de Eerste Wereldoorlog (Zaltbommel 2000).

(17)

17

naar noodhospitalen waar betere zorg voorhanden was. Hierdoor was volgens Berdenis van Berlekom ‘heel wat nood gelenigd, om niet te zeggen levens gered’.

Het verslag biedt ook een inkijk in de financiën van het comité. Hierin staat dat het comité in totaal f 15131,53 gulden en 324,06 franc heeft opgehaald. Omgerekend naar deze tijd zou dat ongeveer € 157 810,00 zijn.30 Vergeleken met de verschillende steunfondsen uit die tijd is dit een marginaal bedrag. Het Nationaal Nederlands Steuncomité beschikte over bedragen van een heel andere orde van grootte. Moeyes noemt verschillende bedrijven die gul gaven voor dit initiatief, waardoor het uiteindelijke bedrag ruimschoots boven de f 250.000 (omgerekend € 2 607 399.09) uitkwam. Voor een klein particulier initiatief lijkt het comité voor een Nederlandse ambulance financieel gezien echter redelijk succesvol. Zo schreef Berdenis van Berlekom in een brief uit 1915 dat zij een gouden medaille had gekregen omdat zij persoonlijk 10.000 gulden voor het comité had weten op te halen.31 Berdenis van

Berlekom bleek erg bedreven te zijn in het vergaren van geld in de verschillende intellectuele kringen waar zij zich bevond. De manier waarop zij dit deed voor het comité voor een

Nederlandse ambulance is ook tekenend voor haar latere aanpak voor geld en goederen in het

Comité Gave aan Koningin Elisabeth. Wanneer zij een persoon om geld vroeg, was zij vaak

niet bang om op gevoelens of geweten in te spelen. Zo eindigde zij een brief aan Dr. Zerwagne Dépanté van wie zij graag geld wilde hebben met de volgende woorden:

Zoudt u mij s.v.p daaraan nog eens willen helpen voor de strijders? U geeft ermee een

zonnestraal aan duizenden. Misschien weet u nog een adres te noemen, waaraan ik

een dergelijk verzoek zou kunnen richten? Maar ik durf het u te vragen omdat ik uwe gevoelens ken voor die lijdende van het wreede onrecht.32

Een deel van het geld dat het comité voor een Nederlandse ambulance ophaalde is uitgegeven aan het huren van de ambulance, bijstand voor het noodhospitaal in Bergen op Zoom en het inslaan van dekens en voeding voor de ‘in de bosschen overnachtenden’ vluchtelingen. Het verslag besluit dat het financiële overschot na anderhalf jaar stilstand van activiteiten van het comité zou worden geschonken aan het Belgische Rode Kruis.

30 Z.a., Waarde berekenen van gulden naar Euro’, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis.

http://www.iisg.nl/hpw/calculate2-nl.php, laatst geraadpleegd 28-3-2016.

31M. Berdenis van Berlekom, brief aan N. Van Kol (19-8-1915), Archief Nellie van Kol, inv. 1, collectie Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) in Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis.

32 M. Berdenis van Berlekom, Brief aan dr. Zerwagne Dépanté’ (6-3-1918), Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

(18)

18 Onderlinge verhoudingen

Het grootste oorlogsinitiatief van Berdenis van Berlekom kwam ongeveer een jaar na haar inspanningen voor een Nederlandse ambulance. Bij dit initiatief was een grote groep intellectuelen in meerdere of mindere mate betrokken. Dat Berdenis van Berlekom zelf de leider was van het Comité gave aan koningin Elisabeth en dat zij het gros van het werk op zich nam en de meeste contacten onderhield, lijdt geen twijfel. Hoe actief de andere leden van het comité waren, verschilde van persoon tot persoon. Van sommigen kan herleid worden dat zij een actieve rol hebben gespeeld in het comité. Zo werd er op het pamflet vermeld dat Amsterdammers die boeken wilden sturen, deze naar Thérèse van Duyl-Schwartze moesten sturen en heeft ook Charlotte van Manen actief boeken verzameld. Hoe Berdenis van Berlekom deze toch vrij bonte verzameling mensen bij elkaar heeft weten te krijgen wordt deels duidelijk in een briefje van de toenmalige hoofdredacteur van De Amsterdammer Joost Adriaan van Hamel uit augustus 1915. Hierin schrijft hij: ‘In beginsel ben ik gaarne bereid uw oproeping mede te onderteekenen. Ik wil evenwel ten slotte vooral nog wel even van U vernemen wie de anderen zijn die aan Uw verzoek voldoen. Ik zend U hierbij een lijstje van de adressen, en veronderstel dat U hiermede geholpen zijt’.33 Bij zijn briefje zit een bijlage

met de namen van Thérèse Van Duyl-Schwartze, Frederik van Eeden, Louis Couperus, Aletta Jacobs en Hugo de Vries. Uiteindelijk hebben van de gesuggereerde personen alleen Van Duyl-Schwartze en Van Eeden de oproep ondertekend en zitting genomen in het comité. Van de andere drie namen heeft ofwel Berdenis van Berlekom besloten hen niet te benaderen, ofwel hebben zij haar verzoek geweigerd. Ook Van Hamel vroeg Berdenis van Berlekom na het verlenen van deze gunst om een andere gunst: hij vraagt haar om haar contacten met letterkundige Gideon Busken Huet en hem een nummer toe te sturen van De Amsterdammer. In ruil daarvoor zou Van Hamel het op prijs stellen als Busken Huet zo nu en dan een bijdrage zou willen leveren aan het tijdschrift. Het is dus ook nog mogelijk dat Van Hamel haar oproep in de eerste plaats heeft ondertekend om haar mild te stemmen voor de wedergunst die hij aan haar wilde vragen. Gezien Van Hamels felle anti-Duitse houding in de oorlog is het echter wel waarschijnlijk dat hij ook ideëel achter haar initiatief stond. De ene motivatie sluit de andere motivatie zeker niet uit in dit geval.

Een lid van het Comité Gave aan koningin Elisabeth dat actief is geweest is

kinderboekenschrijfster en pedagoge Nellie van Kol. Berdenis van Berlekom en Van Kol

33 J.A. Van Hamel, Brief aan Marie Berdenis van Berlekom (9-8-1915), Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

(19)

19

kenden elkaar niet persoonlijk voorafgaand aan hun werk in het comité. In tegenstelling tot de meeste andere leden van het comité kwam Van Kol zelf met het verzoek deel te mogen nemen aan het comité. De bevestiging van Berdenis van Berlekom in een omgaande brief is hartelijk: ‘Hooggeëerde mevrouw, Dank voor uw vriendelijk schrijven. Natuurlijk willen wij gaarne

aan uw verzoek voldoen, maar zoo verbaasd moet u niet zijn, niet waar? Nellie van Kol is zulk

eene geliefde schrijfster; hoe vele maakte u gelukkig door o.a. door uw blaadje én als Nellie van Kol en als vrouw van den heer Van Kol behoort u er bij’.34 De briefwisseling die zich vervolgens tussen de twee vrouwen ontwikkelde, maakt een aantal dingen duidelijk over de manier waarop dingen werden geregeld binnen de organisatie van het comité. In een volgende brief bedankte Berdenis van Berlekom Van Kol en haar man SDAP-politicus Henri van Kol uitgebreid voor hun ‘edelmoedige belangrijke gave; een wissel van honderd gulden’ om boeken te kopen voor het comité. Zij vroeg Henri van Kol hierna of hij nog voorkeuren heeft voor de aanschaf van bepaalde boeken in het bijzonder. De grote geldschieters van het comité konden dus enige invloed uitoefenen op de keuze van de boeken die werden aangekocht en opgestuurd. Deze invloed moet echter niet overdreven worden, gezien het feit dat Berdenis van Berlekom enige brieven later op haar voorstel terugkwam.

Mej. Van Manen vraagt me u te zeggen dat zij moeilijk veel van de door u aangegeven titels kan koopen, daar zij zich tot de uitgever wendend, enorme redukties krijgt: 50 en 60 percent en daardoor veele etc. van goede boeken koopen kan. (…) Vele uitgevers werken onzaglijk mee (…) zodat we erg veel kunnen aankoopen. Want er is onzaggelijk veel nodig.35

Dit fragment laat zien dat de weldoeners wel enige inspraak kregen in het soort aangeschafte boeken, maar dat er vooral werd gekeken naar de vraag hoe er voor relatief weinig geld zoveel mogelijk boeken konden worden aangekocht. Uitgevers die kortingen gaven als er meer bij hen werd aangekocht, hadden wat betreft Van Manen en Berdenis van Berlekom het laatste woord. Verder wisselden Van Kol en Berdenis van Berlekom door hen geschreven boeken met elkaar uit. Berdenis van Berlekom zorgde er tevens voor dat het boek Stamelingen van Van Kol, waar zij erg van onder de indruk was, in meerdere boekwinkels waar zij zaken mee deed in de collectie werd opgenomen.

34 M. Berdenis van Berlekom, Brief aan Nellie van Kol (19-8-1915), Archief Nellie van Kol, inv. 1, collectie Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) in Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis.

35 M. Berdenis van Berlekom, Brief aan Nellie van Kol (13-10-1915) Archief Nellie van Kol, inv. 1, collectie Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) in Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis

(20)

20

Hoewel sommige leden van het comité alleen hun naam aan het initiatief hebben ontleend – Van Hamel lijkt bijvoorbeeld vooral op symbolische wijze bij het initiatief betrokken te zijn geweest – waren er wel veel onderlinge banden tussen leden van het comité. Zo waren Top Naeff en Ina Boudier-Bakker goede vriendinnen. In de biografie van Naeff stelt Vaartjes bovendien dat gynaecoloog B.J. Kouwer Boudier-Bakker heeft behandeld bij een operatie aan haar baarmoeder en dat de twee bovendien ‘zo’n diepe vriendschap hadden, dat de grenzen tussen liefde en vriendschap vervaagden’.36 Het is waarschijnlijk dat Boudier-Bakker via

Naeff is benaderd en dat zij op haar beurt Kouwer weer heeft gemotiveerd zitting te nemen in het comité. Een groot deel van de ondertekenaars kenden elkaar sowieso via de redactie van

De Amsterdammer. In de periode van de Eerste Wereldoorlog was Van Hamel

hoofdredacteur, Kernkamp zou hem na de oorlog opvolgen als hoofdredacteur, was Van Eeden redacteur literatuur, Naeff redacteur theater en werkte Berdenis van Berlekom als redacteur muziek.

Hoewel de meeste leden in en rond het Comité Gave aan Koningin Elisabeth elkaar dus kenden via hun respectievelijke redacteurschappen bij De Amsterdammer, zou het beeld van een grote pacifistische vriendengroep een romantisering zijn. In deze kringen hadden

verschillende personen kritiek op elkaar. Tames geeft in Oorlog voor onze gedachten aan dat er een heftig debat was tussen Nederlandse opiniemakers over de vraag wie er pro-Duits en wie er anti-Duits waren. Zo beschrijft zij een pennenstrijd tussen Joost Adriaan van Hamel van De Amsterdammer en het blad De Toekomst dat door Van Hamel (…) werd beticht van Duitse sympathieën en samenwerking. Van Hamel ontdekte dat er bij De Toekomst in het geheim een Duitse administrator in dienst was geweest. Men sprak hier schande van en het bewijs leek geleverd dat De Toekomst aan pro-Duitse propaganda deed.37 Aan de andere kant

werd er veel minder schande gesproken over geallieerde propagandapolitiek. De econome en juriste Charlotte van Manen schreef door Engeland gefinancierde artikelen die zeer pro-Engels waren. Daar volgens Tames de politiek-culturele ideeën van Engeland in sterke mate overeen kwamen met de ideeën van Nederland hierover, werd Van Manen er door niemand van beticht een slechte vaderlander of partijdig te zijn.38

Ook in de omgang tussen de verschillende leden van het comité lag de beschuldiging ‘pro-Duits te zijn’ voortdurend op de loer. Eén van de radicaalste anti-Duitse publicisten was Louis Raemaekers. Raemaekers stond vooral bekend om zijn spotprenten. Tijdens de Eerste

36 Vaartjes, Rebel en Dame, 185.

37 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 60. 38 Ibidem, 144.

(21)

21

Wereldoorlog vergaarde hij internationale roem en werden zijn spotprenten met een fel anti-Duitse inslag vooral erg populair in Engeland. Raemaekers’ prenten werden op vaste basis afgedrukt in De Telegraaf. De Nederlandse premier Cort van der Linden stond erop dat Nederlandse media tijdens de oorlog tot op zekere hoogte neutraal bleven omwille van de Nederlandse neutraliteit. De Telegraaf stond toch al bekend als pro-geallieerd en zeer kritisch op Duitsland. De scherpe spotprenten van Raemaekers waren op een gegeven moment zo fel anti-Duits dat Kick Schröder, die als hoofdredacteur van De Telegraaf de

eindverantwoordelijkheid voor deze prenten droeg, ervoor werd opgepakt. De publieke opinie schaarde zich echter vrijwel unaniem achter Schröder en Raemaekers, waardoor Schröder na twee weken weer werd vrijgelaten.39

De termen pro-Duits en anti-Duits werden niet alleen gebruikt om anderen van te betichten, maar konden ook gebruikt worden om het eigen imago te versterken. Uit zijn briefwisseling met Berdenis van Berlekom bleek ook hoe Raemakers dit anti-Duitse imago inzette om geld in te zamelen voor oorlogsslachtoffers. Berdenis van Berlekom en

Raemaekers sloegen hun handen ineen om het antimilitarisme te verspreiden, Belgische vluchtelingen te helpen en geld in te zamelen. Net als Berdenis van Berlekom was

Raemaekers erg bedreven in het geld inzamelen voor verschillende anti-oorlogsdoelen. Op 10 november 1914 schreef Raemaekers aan Berdenis van Berlekom:

Geachte mevrouw! Voor uw schrijven zeg ik u dank. Wij hebben reeds een aardig succes met onze Rode Kruis inzameling. Een paar duizend franc zijn reeds binnen, en er is ook een schilderij geschonken door één onzen inzittenden die dat eerst onlangs van den schilder (Van Schaik geloof ik) gekocht had voor 450 gulden – en dat nu verloot zal worden ten bate van ons fondsje (…) Ik zelf zal een toepasselijke oorlogs-pastel bijdoen om die loterij aantrekkelijk te maken. Veel is het niet, maar het is meer een manifestatie.40

Uit dit fragment blijkt duidelijk hoe Raemaekers en Berdenis van Berlekom rijke individuen en medekunstenaars benaderden om geld en kunst te vergaren voor vredesdoeleinden. Verder gaf Raemaekers Berdenis van Berlekom in deze brief zijn toestemming zijn prenten te

drukken op briefkaarten en deze te verkopen. Wel drukte hij haar op het hart dit niet te doen uit ‘een mercantiel oogpunt’, maar slechts om geld in te zamelen voor het comité en het Belgische en Franse Rode Kruis. In een volgende brief schreef Raemaekers met een zweem van trots hoe vanwege zijn anti-Duitse houding was gedreigd met zes jaar gevangenisstraf:

39 Moeyes, Nederland buiten schot, 133.

40L. Raemaekers, ‘Brief aan Marie Berdenis van Berlekom’ (10-11-1914) Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

(22)

22

‘Ik heb de grootste satisfactie dat door niet terug te krabbelen, ook niet nadat men dreigde met

zes jaar gevangenisstraf (…) ik zéér zéér velen een hart onder de riem stak. Men zeide zich in

pers en publiek gesprekken “O! als dat mag, dan kan ik óók voor mijn mening uitkomen!”’41

Raemaekers zag zichzelf dus duidelijk als een voorbeeldfiguur en positieve invloed voor anderen. Hij stuurde er in zijn brieven meerdere keren op aan om zijn connecties binnen het

Telegraafconcern te gebruiken. In overleg met Berdenis van Berlekom maakte Raemaekers

een album met tekeningen waarin hij ‘de waarheid’ schrijft – zoals hij zelf stelde – over ‘de bandieten’, waarmee hij de Duitsers bedoelde . Hij schreef dat hij bezig was De Telegraaf zover te krijgen dat dit blad delen hiervan in albumvorm of in de krant af zouden drukken Ook repte hij in één van zijn brieven van een plaat die hij had gemaakt die boekhandelaren voor hun raam zouden moeten hangen om zo hun affiniteit met de geallieerden en hun haat tegen Duitsland kenbaar te maken. Dat de meeste boekhandelaren dit weigerden, noemde Raemaekers laf.42

Berdenis van Berlekom vroeg Raemaekers meerdere keren om een prent te maken voor koningin Elisabeth. De eerste keerdat zij dit verzoek aan Raemaekers stuurde, weigerde hij beleefd, omdat hij niet dacht iets te kunnen maken dat goed genoeg was voor de koningin. De tweede maal dat zij hem hierover benaderde was hij echter erg enthousiast en bood hij aan een heel album met zijn prenten aan Elisabeth en Albert te sturen, mensen die hij als ‘bij uitstek sympathieke figuren’ omschreef. De algemene indruk die de correspondentie tussen Raemaekers en Berdenis van Berlekom achterlaat, is dat beiden ongeveer hetzelfde doel voor ogen hadden. Hierbinnen richtte Berdenis van Berlekom zich echter meer op het verkrijgen van geld en goederen van zoveel mogelijk kunstenaarsvrienden in haar kringen. Zij riep daarnaast graag op tot het eren of vleien van bepaalde voorbeeldfiguren. Raemaekers was strijdlustiger en voerde een kruistocht tegen Duitsland en iedereen die pro-Duits was. Hij schreef hiervoor zelfs bereid te zijn de gevangenis in te gaan en was trots op de voorbeeldrol die hij zichzelf toedichtte.

Toch kon vermeende ‘pro-Duitsheid nog leiden tot schisma’s binnen het comité. De felle en militante anti-Duitse houding van Raemaekers vormde geen blokkade in de

vriendschap en samenwerking met Berdenis van Berlekom. De reden hiervoor was

vermoedelijk dat Berdenis van Berlekom zich – in elk geval in haar correspondentie – weinig

41L. Raemaekers, ‘Brief aan Marie Berdenis van Berlekom’ (23-11-1914 Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

42L. Raemaekers, ‘Brief aan Marie Berdenis van Berlekom’ (2-10-1914) Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

(23)

23

uitliet of zij pro- of anti-Duits was, maar zich volledig richtte op het helpen van Belgische slachtoffers.In de omgang met een ander lid van het comité Gave aan koningin Elisabeth, Frederik van Eeden, zou dit uiteindelijk wel een probleem vormen. In 1916 werd Van Eeden benaderd om deel te nemen aan een vredesmissie. Volgens biograaf Jan Fontijn bevond Van Eeden zich op dat moment in een zware depressie om de dood van zijn zoon Paul in 1913 en het verloop van de oorlog in het algemeen. Desalniettemin stemde Van Eeden ermee in deel te nemen aan het project. Hiervoor reisde hij onder andere af naar Londen, Parijs en Zwitserland om in een diplomaatachtige positie verschillende partijen en prominenten te spreken en op deze manier de vrede te bevorderen. Aanvankelijk waren de verhoudingen tussen Raemaekers en Van Eedenhartelijk. Van Eeden had meer dan eens spotprenten van Raemaekers

meegestuurd in discussies over de oorlog met Duitse vrienden die beweerden dat Duitsland in zijn recht stond.43 Raemaekers verbleef op dat moment in Londen waar hij een heldenstatus had verworven. Toen hij hoorde dat Van Eeden voor zijn vredesmissie tevergeefs een afspraak had proberen te maken met David Lloyd George, regelde hij dit direct voor de volgende dag een samenkomen van de Engelse premier en Van Eeden.44

Na de oorlog ging het toch nog mis tussen Raemaekers en Van Eeden. Van Eeden vond het jammer dat zijn deelname aan de vredesmissie diplomatiek en dus geheim had moeten blijven. Hij wilde zijn bijdrage aan deze missie na de oorlog alsnog in de

openbaarheid brengen. Dit deed hij in 1923 in het Berliner Tageblatt, volgens Fontijn ‘niet zonder ijdelheid’.45 In dit stuk stelt hij dat hij in 1917 met zijn vredesmissie zijn vriendschap

met de Duitsers had getoond door met medeweten van de Duitsers een reis naar Engeland te maken om zo de vrede te bevorderen.46 Dit viel niet in goede aarde bij Raemaekers, die destijds van Van Eeden had gehoord dat zijn missie geheim was. Hij vond achteraf gezien dat Van Eeden vals spel had gespeeld en verachtte het dat hij in feite in opdracht van de Duisters had gewerkt. Fontijn voegt hier aan toe dat dit niet helemaal het geval was geweest en dat Raemaekers zich had laten misleiden door het ‘pro-Duitse en onduidelijke stuk’ van Van Eeden. Fontijn stelt dat Van Eeden in feite was betaald door de Zweedse pacifisten. Tussen Van Eeden en Raemaekers zou het echter niet meer goed komen.47

Van Eedens houding tegenover de oorlog is ietwat ambivalent. Hij was zonder meer erg begaan met de Belgische bevolking en andere slachtoffers van de oorlog. Niet alleen nam

43 J. Fontijn, Trots verbrijzeld. Het leven van Frederik van Eeden vanaf 1091 (Amsterdam 1996) 367-368. 44 Ibidem, 442.

45 Ibidem. 46 Ibidem, 446. 47 Ibidem, 447.

(24)

24

hij in deze periode vluchtelingen in huis, hij was bovendien tijdens de oorlog voortdurend op organisatorisch en intellectueel niveau bezig met het inperken van negatieve gevolgen van de oorlog. Hij nam samen met hoogleaar G. Heymans, Aletta Jacobs, jonkheer B. de Jong van Beek en Donk en directeur van De Wereldbibliotheek Nico van Suchtelen plaats in een comité ‘der europäische Staatenbund’, dat als doel had staten nader tot elkaar te brengen. Dit deden de leden van het comité vooral via het schrijven van vlugschriften.48 Ook schreef hij in de

Amsterdammer het stuk ‘Offener Brief zu unsere deutsche Freunde’dat zich fel kant tegen Duits nationalisme. Hij bezocht zijn vriend kunstschilder Eugène Joors die gevlucht was uit Antwerpen en in een vluchtelingenkamp in Amersfoort verkeerde en schonk deze boeken uit zijn eigen collectie. Aan de andere kant zei Van Eeden expliciet geen pacifist te zijn en absoluut niet in het kamp van de antimilitaristen terecht te willen komen. In januari 1915 schreef hij een stuk in De Amsterdammer waarin hij pleitte voor gewapende en verplichte dienstplicht en stelde dat men beter goed dan niet kan vechten. Hij concludeerde spottend dat Nederlands pacifisme pas absoluut zou zijn als alle wapens uit Nederland zouden verdwijnen en de Nederlandse leeuw zou worden vervangen door de Nederlandse vlinder. Hij pleitte ervoor dat Nederland zich zich zou verweren als het zou worden aangevallen en stelde zelfs dat Nederland België te hulp had moeten schieten tijdens de Duitse inval.49 Dit artikel kwam voor veel pacifisten, die Van Eeden tot die tijd in hun kamp hadden gerekend, als een schok.

Op zijn beurt beschuldigde Van Eeden mede- comitélid Top Naeff ervan niet anti-Duits genoeg te zijn. Van Eeden en Naeffs paden kruisten elkaar op meerdere plekken zowel voor als tijdens de oorlog. Hun beider biografen merken echter op dat zij een uitgesproken hekel aan elkaar hadden. Van Eeden omschrijft Naeff als ‘een knappe verschijning in dure kleren en een enigszins arrogant lachje’.50 Hij had er volgens Fontijn moeite mee dat Naeff sommige

van zijn stukken negatief beoordeelde. Ook hadden Naeff en Van Eeden in de oorlog een dispuut over Duitse cultuur en de mate waarin het feit dat een stuk Duits was, mee moest worden gerekend in het oordeel van de recensent. Volgens Naeff zou dit niet mee moeten spelen. Zij schreef dat alleen wat zij op het podium ziet, ertoe deed en dat verder alle politiek erbuiten zou moeten blijven. Van Eeden was het hier niet mee eens en noemde Naeff te pro-Duits, een oordeel dat overigens is overgenomen door haar biograaf. Vaartjes stelt dat Naeff aan het begin van de oorlog ‘uitgesproken pro-Duits’ was, al onderbouwt hij deze claim niet met uitspraken of voorbeelden en stelt hij enkele bladzijden later dat Naeff eigenlijk weinig

48 Ibidem, 277.

49 Ibidem, 385.

(25)

25

met politiek bezig was in deze periode. 51 Hoewel het niet bekend is of Naeff enige actieve

taken heeft gehad in het comité, zegt het feit dat zij heeft toegestemd Berdenis van Berlekoms manifest te ondertekenen wel iets. Ten eerste dat zij toch wel enige politieke interesse moet hebben gehad, en ten tweede dat zij – ongeacht hoe zij over Duitsland dacht – toch meeleefde met de Belgische bevolking. Vaartjes maakt er heel kort melding van dat Naeff geschokt was door de inval van Duitsland in België, aangezien zij een Belgische vriendin had die hier directe gevolgen van zou ondervinden. Dit geldt voor vrijwel alle leden van het comité. Voor zover te achterhalen valt, hadden zij allemaal Belgische vrienden of kennissen waar zij mee meeleefden. Thérése Van Duyl-Schwartze correspondeerde tijdens de oorlog met haar vriendin Lizzy van Dorp over Belgische vluchtelingen die zij in huis hebben genomen.

Hoewel verschillende leden van het comité elkaar pro-Duits noemden, of ‘niet anti-Duits genoeg’, onderbouwden zij deze beschuldigingen niet of nauwelijks inhoudelijk. Wat er precies onder pro-Duits verstaan werd, blijft gissen. Van Eeden speelde met deze

onduidelijkheid door ‘pro-Duits’ een nieuwe, positievere, betekenis te geven.52 Zo schreef hij

het Nederlandse voorwoord bij het pamflet ‘J’accuse von einem deutschen’ waarin hij stelde dat hij pro-Duits was en een ware vriend van de Duitsers, aangezien hij een vriend was die hen wilde behoeden voor de fouten en dwaalwegen die de Duisters in de oorlog begingen.53

Hiermee keurde hij dus Duitslands optreden in de oorlog af, maar stelde dat hij dit juist deed uit liefde voor Duitsland. Deze duidelijke scheiding die Van Eeden maakte tussen het

optreden van Duitsland in de oorlog en Duitsland in het algemeen, is volledig afwezig in zijn kritiek op Naeff. Haar beschuldigde hij precies van waar hij later afstand neemt: een

onkritisch gelijktrekken van liefde voor de Duitse cultuur en het eens zijn met Duitslands optreden in de oorlog. De verhouding met Duitsland bleef de gehele oorlog een heet hangijzer onder de leden van het comité.

1.2 Gendersymboliek

Het Comité Gave aan Koningin Elisabeth bestond grotendeels uit vrouwen. Zij zetten zich op verschillende manieren in om het leed van de Belgen te verzachten en in de meeste gevallen ook tegen de oorlog in het algemeen. In de secundaire literatuur is lange tijd een discussie geweest die in de woorden van historica Susan Grayzel kan worden samengevat onder de

51 Vaartjes, Rebel en dame, 195 en 217. 52 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 85. 53 Ibidem.

(26)

26

vraag ‘was de oorlog “goed” of “slecht” voor vrouwen in de actief oorlogvoerende landen’.54

Deze discussie wordt ondertussen als achterhaald gezien, daar argumenten voor de ene visie de andere visie niet uitsluiten. Toch zitten er nog altijd interessante elementen aan deze discussie. Historica Claire Tylee stelt in haar artikel ‘”Maleness run riot” – The Great War and women’s resistance to militarism’ uit 1988 dat de oorlog Britse vrouwen eerder kansen op emancipatie ontnam, dan dat deze door de oorlog geboden werden. Ze stelt dat met name vrouwen in sterke mate slachtoffer werden van conservatieve oorlogspropaganda.55 Zij maakt twee interessante punten in haar artikel. Ten eerste stelt zij dat de geschiedschrijving over vrouwen in de Eerste Wereldoorlog uitgaat van twee mogelijke scenario’s: vrouwelijke passiviteit of mannelijke agressie. Verder dan deze binaire oppositie wordt volgens haar niet gekeken.56 Zij pleit echter voor een derde mogelijkheid: vrouwelijke actie die werd gevoerd om de vrede te bewerkstelligen. Hierbij merkt zij op dat er zowel in de oorlog als in de geschiedschrijving over de oorlog mannelijkheid en vrouwelijkheid werd gebruikt in symbolische uitdrukkingen. De Duitse inval van België werd in propaganda bijvoorbeeld verbeeld en beschreven als ‘Germany’s rape of poor little Belgium’, waarin Duitsland als masculien en agressief wordt verbeeld en België als vrouwelijk en passief.57

Dit is te zien in een pamflet dat eind 1915 door Berdenis van Berlekom is geschreven en dat in verschillende kranten gepubliceerd werd. Ook zijn deze een goed voorbeeld van Tylee’s ‘derde optie’: vrouwen die actief waren door vrede te promoten. In het pamflet

werden vrouwen niet omschreven en verbeeld als dader of slachtoffer, maar als vredesapostel. De hoofdboodschap van het pamflet was dat zoveel mogelijk mensen in de eerste plaats boeken, maar daarnaast ook tabak, sigaren, sigaretten, chocola en geldelijke giften moesten doneren aan het comité. De nadruk op het schenken van luxegoederen zoals tabak en chocola, impliceert dat de basisbehoeften in de krijgsgevangenenkampen aanwezig waren – in

tegenstelling tot de situatie van de vluchtelingenkampen aan het begin van de oorlog. Aan het pamflet vallen een aantal dingen op. Ten eerste de zeer positieve bewoordingen over koningin Elisabeth. Zij wordt geprezen als volksheldin, ‘eene troosteres van ongelukkigen’ en ‘een engel van het Roode Kruis’.58 De Belgische soldaten worden aangeduid als ‘Haare strijders’.

In tegenstelling tot de lofuitingen op koningin Elisabeth, worden er geen tot weinig meldingen

54 S. Grayzel, Women and the First World War (Londen 2002) 7.

55 C.M. Tylee, ‘”Maleness run riot” – the great war and women’s resistance to militarism’ Women’s Studies 11 (1988) 199-210.

56 Ibidem, 200. 57 Ibidem, 204.

58 M. Berdenis van Berlekom, ‘Gave aan koningin Elisabeth’(ongedateerd), Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

(27)

27

gemaakt van de rest van het Belgisch Koningshuis. In een eerdere versie van het pamflet wordt Elisabeths dan veertienjarige zoon Leopold kort genoemd. Van Elisabeths man koning Albert I wordt in geen van de versies enige notie gemaakt. De vergelijkingen van koningin Elisabeth met een engel en moeder van het volk, gebruikt de retoriek van zogenaamde typische ‘vrouwelijke’ eigenschappen om de boodschap over te brengen.

Er zijn meerdere mogelijkheden waarom er bij het vinden van een muze voor het comité voor koningin Elisabeth is gekozen. Jacques Noterman beschrijft in zijn biografie over Albert I dat Elisabeth er in de Eerste Wereldoorlog om bekendstond op eigen houtje

vredesinitiatieven te ondernemen en zich graag liet afbeelden in verpleegstersuniform – al voegt hij er wel aan toe dat zij ondanks deze populaire beeldvorming nooit daadwerkelijk als verpleegster heeft gewerkt.59 Koningin Elisabeth was kennelijk een mediageniek persoon en diende als voorbeeldfiguur voor Berdenis van Berlekom en comitégenoten. Een ander figuur die door Berdenis van Berlekom werd neergezet als muze of voorbeeldfiguur is Edith Cavell. Zij werd door Berdenis van Berlekom in haar verzoekschrift aan De Telegraaf omschreven als een voorbeeldfiguur ‘die haar hart liet spreken en daarom de heldinnendood stierf’. Ook pleitte Berdenis van Berlekomvoor het hernoemen van een Londens ziekenhuis zodat het voortaan het ‘Edith Cavell Hospital’ zou heten. De oproep om de moeder van Cavell zoveel mogelijk postkaarten te sturen werd een ‘huldeblijk’ genoemd voor ‘iemand die wist wat liefde en opoffering [was]’. In haar leidende taken in verschillende comités riep Berdenis van Berlekom dus graag op tot bewondering of zelfs aanbidding van in haar ogen voortreffelijke vrouwelijke voorbeeldfiguren.

Naast het comité naar koningin Elisabeth vernoemen en haar uitgebreid eren in hun pamflet hebben Berdenis van Berlekom, Boudier-Bakker, Nellie van Kol, Margo Scharten-Antink en Hélène Swarth met de koningin gecorrespondeerd. Zij zonden haar hun

lofbetuigingen, maar tevens de exemplaren van de boeken die zij verzameld hadden.

Opvallend aan de briefjes van Ina Boudier-Bakker en Nellie van Kol is het sterk christelijke karakter. Beiden citeerde een stuk uit de bijbel. Boudier-Bakker stuurde een stuk van psalm 42 mee: ‘Mijn tranen zijn mij tot spijs dag en nacht omdat zij de ganzen dag tot mij zeggen: waar is uw God ? (42.11) Wat buigt gij u neder o mijn ziel! En wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want ik zal Hem nog loven; Hij is de menigvuldige Verlossing mijns aangezichts, en mijn God’.60 Van Kol citeerde in haar briefje uit Bijbelboek Openbaring:

59 J. Noterman, De val van Albert I (Leuven 2004) 36.

60 I. Boudier-Bakker, brief aan koningin Elisabeth, ongedateerd, Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

(28)

28

‘Want het lam zal hen weiden en zal hun leidsman zijn tot levende fonteinen der wateren en God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen’.61 Deze sterk christelijke passages vallen

des te meer op gezien deze in de rest van de correspondentie van Berdenis van Berlekom vrijwel afwezig zijn. Ook de brieven tussen Van Kol en Berdenis van Berlekom uit deze tijd dragen geen sterk christelijk karakter. Margo Scharten-Antink, Hélène Swarth en Berdenis van Berlekom benadrukten in hun brieven hun bewondering voor koningin Elisabeth. Scharten-Antink noemdeKoningin Elisabeth ‘de groote moeder der Belgen’ en Swarth sprakvan une ‘consolatrice des affligés’ (troosteres der geteisterden).62 Voor zover na te gaan

is er geen actief contact geweest tussen de mannen van het comité en koningin Elisabeth. Hoewel koningin Elisabeth contact had met de leden van het comité, is haar rol kleiner dan het pamflet doet vermoeden. Hierin werdopgeroepen boeken te zenden voor ‘een

keurcollectie die Koningin Elisabeth kan zenden aan hare strijders’. In werkelijkheid werden de meeste boeken echter zonder bemiddeling van koningin Elisabeth naar desbetreffende ontvangers gestuurd, blijkt uit veelvoudige correspondentie tussen Berdenis van Berlekom en verschillende ontvangers. Koningin Elisabeth vervulde vermoedelijk dus voornamelijk een gendersymbolische rol, waarbij pacifisme en vrouwelijkheid als aan elkaar verbonden werden gezien.

De verering van koningin Elisabeth lijkt naast gendersymbolisch ook nationalistisch geïnspireerd te zijn, al gaat dit nationalisme niet over heteigen land, maar over een buurland. Landen worden over het algemeen vaak nationalistischer op het moment dat er dreiging van buitenaf is. De eigen nationale waarden worden dan vaak extra onderstreept en publieke figuren die deze nationale waarden personifiëren, zoals de leden van het koningshuis, worden dan extra gewaardeerd. Door een cultus van bijvoorbeeld een koninklijk figuur, voelt de bevolking zich meer één geheel.63 In moeilijke tijden kan men moed putten uit deze

voorbeeldfiguren. Aangezien Nederland in de Eerste Wereldoorlog, zodra duidelijk werd dat Nederland voorlopig neutraal zou blijven, slechts in beperkte mate last had van dreiging van buitenaf, is de behoefte aan nationale figuren in Nederland niet sterk toegenomen. Berdenis van Berlekom was zeer sterk begaan met het lot van de Belgische bevolking. Op haar lijkt het

61 N. Van Kol, ‘Brief aan koningin Elisabeth’, ongedateerd, Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

62 M. Scharten-Antink en H. Swarth, ‘Brieven aan koningin Elisabeth’, ongedateerd, Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

63 D.L. Rousseau en R. Garcia-Retamero, ‘Identity, power and threat perception. A cross-national experimental study’ The journal of conflict resolution 51 (2007) 744-771.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gegeven uw verzoek om een verbeterplan te maken heeft VWS besloten om een programma in te richten dat ten doel heeft om een structurele verbetering van het financieel beheer van

Een vergelijking tussen stap la en stap 2 van tabel 3 maakt duidelijk dat de invloed van hoe een toekomstige vader denkt dat zijn partner zijn betrokkenheid bij de

Wanneer Becq opwerpt dat kinderen wel eens onder invloed van hun ouders kunnen vragen om hun leven te beëindigen, weet De Gucht niet meer waar hij het heeft. "Hoe komen ze daar

In laatstgenoemd arrest, dat ging over de vergoeding van immateriële schade wegens aantasting in de persoon op andere wijze (waaronder ook shockschade valt),

Waarom heeft er geen gesprek plaats gevonden van het college met de verontruste bewoners van Bergen aan Zee, zoals meer dan een jaar geleden is beloofd voordat het college een

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Vaak hebben gemeenten ook het idee dat ze hun inwoners sociodemografisch wel kennen, maar het model laat zien dat burgers ook kunnen worden aangesproken op leefstijl: “We geloven

Omdat u met een stempas overal binnen de gemeente mag stemmen vindt u hieronder een overzicht van de locaties waar een stembureau is gevestigd:.  1 Ons