• No results found

Het gevoel van nationale identiteit van Nederlanders werd beïnvloed door de oorlog. Ook voor het uitbreken van de oorlog leefde de idee van Nederland als pacifistisch gidsland dat een voorbeeld was voor andere landen. De oorlog versterkte dit echter nog meer en zeker de redactie van Evolutie zou grotendeels dezelfde oordelen blijven vellen over buurlanden, maar zou deze sterker formuleren. Dit was voornamelijk omdat er tijdens de oorlog meer heftige gebeurtenissen plaatsvonden waarover kon worden geoordeeld. Tames schrijft in Oorlog voor

onze gedachten dat de Eerste Wereldoorlog naast een militaire strijd, ook een culturele oorlog

was. Dit gold ook voor Nederland waar de neutraliteit tijdens de oorlog werd gezien als een onderscheidend deel van de eigen identiteit. In het begin van de oorlog hadden veel

Nederlandse publicisten het gevoel dat zij morele arbiters waren die het ‘Recht’ aan hun zijde hadden en dat Nederlandse media met andere neutrale landen de enigen waren die nog in staat waren tot onpartijdige berichtgeving. Deze rol van onpartijdige jury kregen de neutrale

Nederlanders aan het begin van de oorlog ook door andere landen toebedeeld. Als een

neutraal land één van de strijdende partijen gelijk gaf, werd dit in de propagandastrijd gebruik om het morele gelijk te halen.79

Om deze reden riep de regering Cort van der Linden de Nederlandse media op om vooral te berichten in lijn met de neutraliteit.80 Dit verzoek werd op 9 september 1914 ook

beschreven in Evolutie, maar er werd direct melding van gemaakt dat Evolutie zich van dit verzoek niets aan zal trekken en de redactie verwachtte dat veel andere media dit ook niet zouden doen gezien ‘den Nederlanders eigen aandrift tot critiek, zijn rechtsbewustzijn, zijn liefde voor het vrije woord, zal nog wel eens van deze waarschuwing worden afgeweken’.81

79 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 15. 80 Moeyes, Nederland buiten schot, 34.

39

Hieraan werd toegevoegd dat de redactie vond dat de regering te ver ging in betrachting van strikte neutraliteit. Zij stelden dat ‘alle zin voor objectief oordeel in oorlogsvoerende landen verdwenen schijnt’ en het dus noodzakelijk was dat ‘zij die van nationalen hartstocht vrij bleven, zich een oordeel trachten te vormen en dit uitspreken’. Verder sprak zij over het belang van een onpartijdige opvatting want ‘het uiten van een eerlijke mening getoetst aan begrippen kán niet anders dan tot verheffing leiden, niet alleen in eigen land, maar kan meewerken de vertoebelde meeningen en inzichten van anderen wier gezichtskring beperkt is door nationaliteitstrots en dito hartstocht te zuiveren’.82 Het is tegenstrijdig dat Evolutie hier

in één artikel zowel stelde dat het Nederlandse rechtsgevoel en liefde voor het vrije woord zo sterk waren dat ze zich niet lieten temmen als dat het Nederlandse volk vrij was gebleven van nationale hartstocht en daarom de plicht te had om onpartijdige –maar niet neutrale–

berichtgeving te betrachten in hun blad en dat dit zelfs tot verheffing van de oorlogvoerende volkeren zou kunnen leiden.83

Het gevoel een onpartijdige jury te zijn, leidde bij veel Nederlandse publicisten tot een positiebepaling en veroordeling van omringende landen. De Nederlandse pers richtte zich wat dit betreft vooral op Duitsland en Engeland. Dit kwam volgens historici Kraaijenstein en Schulten voornamelijk doordat Nederland afhankelijk was van deze landen. Duitsland was de grootste bedreiging maar tegelijkertijd ook de grootste handelspartner van Nederland en Nederland had de steun van Engeland nodig voor het voortbestaan van de koloniën en de continuïteit van de overzeese import en export.84 Evolutie richtte zich inderdaad voornamelijk

op Engeland en Duitsland en berichtte– zoals al aangekondigd – niet in lijn met de neutraliteitspolitiek. De redactie gaf op een direct niveau vrijwel de gehele

verantwoordelijkheid van de oorlog aan Duitsland en schreef in de loop van 1914 meerdere lange artikelen over de Duitse volksaard, die zo militaristisch en historisch gewelddadig zou zijn dat deze wel moest leiden tot oorlog.

Een voorbeeld is een artikel waarin het Duitse scholensysteem en legersysteem met elkaar werden vergeleken en waarin tot de conclusie was gekomen dat Duits militarisme vanaf kinds af aan aan het Duitse volk werd opgedrongen. Hierdoor was het volgens de auteur van dit artikel eigenlijk onvermijdelijk dat Duitsland uiteindelijk een grote agressor zou worden in een Europese oorlog. Over keizer Wilhelm werd gezegd dat hij zichzelf zag als een

82 Ibidem, 92.

83 Ibidem.

84 M. Kraaijenstein en P. Schulten, ‘Nederlandse gedenktekens van de Eerste Wereldoorlog’ in: J. Binneveld ed.,

40

wereldheerser en dat dit megalomane beeld van hem en zijn familie ‘de koorts in hem

voortdrijft en hem aanzet tot het bemesten van Europa met menschenbloed’. Het Duitse volk ontkwam ook niet aan kritiek en werd als volgt beschreven: ‘De Duitse burger, in hart en nieren nog lijfeigene. Serviel als geen ander’.85

Tames schrijft dat veel Nederlandse journalisten en publicisten een vergelijkbare afkeer van Duitsland voelden. Nederlanders probeerden in hun geschriften de Nederlandse volksgeest zoveel mogelijk te onderscheiden van de Duitse. Waar Duitsers volgens haar werden omschreven als jong, onbesuisd en militaristisch, werd de nadruk bij het beschrijven van de Nederlandse volksgeest gelegd op rijpheid, evenwichtigheid en vredelievendheid.86 Daarnaast gingen de meeste Nederlandse publicisten ver mee in de Engelse omschrijving van de oorlog. Tames omschrijft verschillende polemieken waarbij Nederlanders die ervan

verdacht werden pro-Duits te zijn of onder Duitse invloed te staan, volledig werden afgebrand door collega’s, terwijl Charlotte van Manen openlijk Engelse propagandastukken mocht publiceren en dit bijna werd gezien als neutrale berichtgeving.

Evolutie past deels in deze geschetste context. In de berichtgeving komen regelmatig zogenaamde ethnotypes naar voren. Dit zijn stereotype verbeeldingen van bepaalde

ethniciteiten of nationaliteiten. Zij verbeelden niet zozeer een werkelijkheid als wel een bepaald beeld waar in een zeker discours onbewust vanuit wordt gegaan.87 In lijn met andere

publicisten in Nederland berichtte Evolutie veel minder negatief over Engeland dan over Duitsland. De redacteurs echter wel zeer kritisch over Engeland. Dit gold overigens zowel voor de oorlog als tijdens de oorlog. Over België schreef de redactie vrijwel helemaal niet. De enige keren dat Evolutie over België schreef, was dit in de context van een beschuldiging van Duitsland: ‘bijgevolg kan het [Duitsland] daarom (…) België gerustelijk uitmoorden’.88 Over

bijvoorbeeld de Belgische vluchtelingenstromen aan het begin van de oorlog werd weinig geschreven. Dit onderschrijft het feit dat de redactie van Evolutie zich vooral richtte op de daders in plaats van de slachtoffers van de oorlog. Over Frankrijk werd relatief weinig, maar tegelijkertijd het positiefst bericht, zowel voor als tijdens de oorlog. Dit laatste is deels in tegenspraak met de analyse van Tames die stelt dat er brede overeenstemming heerste dat de Franse cultuur bijzonder was, maar dat dit niet mocht leiden tot ‘gevaarlijk dwepen’ met Frankrijk, gezien Nederlanders onderdeel van een ‘Germaans ras’ bleven. In de schaarse

85 Z.a., ‘In het onbegrenst krankzinnigenhuis’ Evolutie 10 (1914) 73-75. 86 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 256.

87 Beller en Leerssen, Imagology, xiv.

41

keren dat er in Evolutie over Frankrijk werd geschreven, dweepte de redactie wel degelijk en komt er een duidelijk ethnotype van het Franse volk naar voren. In de berichtgeving over de Franse feministen, werd hen een zekere elegantie en charme toegeschreven. Ook dit was al het geval voor het begin van de oorlog. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een verslag van Welmoet Wijnaendts Francken-Dyserinck over Franse suffragettes uit juni 1914: ‘En (…) gedurenden den ganschen dag niet één wanklank. De Fransche suffragette, zooals te verwachten was, heeft zich even gratievol als geestdriftig betoond (…)[en werd] nergens vinnig of kwisterig.89

Ook tijdens de oorlog werd Frankrijk en het Franse volk af en toe en passant genoemd, en vrijwel steeds in positieve context. De oorlog werd voor Frankrijk beschreven als iets dat Frankrijk was aangedaan en waar het Franse volk zich op dappere, elegante en zelfs humoristische wijze tegen verdedigden. Zo werd er in een artikel van 9 september 1914 gesteld dat in ‘straatliedjes’, prentbriefkaarten en gelegenheidsconcerten op ‘dikwijls artistieke wijze’ de ‘Franse geestigheid’ naar voren kwam. 90

Engeland en de Engelse feministen werden veel vaker beschreven in Evolutie. Hun gedrag werd echter ook sterker onder de loep genomen en niet zelden veroordeeld. Ook dit patroon was al voor de oorlog zichtbaar. Het doen en laten van de Engelse suffragettes werd regelmatig bediscussieerd en hun militante gedrag werd in lichte mate afgekeurd in de

stukken in Evolutie. Woorden als ‘weinig verfijnd’ en ‘kinderachtig’ werden gebruikt om hun gedrag te beschrijven. Aan de andere kant schreef de redactie ook dat de Engelse overheid de suffragettes te lang aan het lijntje had gehouden, waardoor hun acties van vernielingen wel te begrijpen waren. De conclusie van de redactie is dat de Engelse regering ‘meer fout zat dan de suffragettes’. Desondanks was het beschaafde gedrag van de Franse suffragettes volgens de redactie dus duidelijk te verkiezen boven de militantere aanpak van hun Engelse

tegenhangers. Ook tijdens de oorlog bekritiseerde Evolutie de Engelsen regelmatig omdat zij vooringenomen zouden zijn of niet de juiste partijen de schuld van de oorlog zouden geven. Een voorbeeld is een boekbespreking over het proces en de terdoodveroordeling van de Britse verpleegster Edith Cavell die, zoals we in het vorige hoofdstuk zagen, door onder andere Berdenis van Berlekom werd geadoreerd. In dat boek werd het ‘gedraai, geknoei en gejok’ van de ‘hooggeboren Germaansche personages’ uitgebreid beschreven.91 De schrijfster van

het stuk stelt dat zij hiermee had kunnen sympathiseren als het doel van het boek zou zijn geweest om aan te tonen dat een aristocratisch-autocratisch orgaan als de krijgsraad

89Z.a., ‘Uit den vreemde’, Evolutie 5 (1914) aldaar 33-40 aldaar40. 90 Z.a., ‘In het onbegrenst krankzinnigenhuis’ Evolutie 10 (1914) 73-75. 91 Z.a., ‘Literatuur’, Evolutie 21 (1915) 161-167 aldaar 166-167.

42

onrechtvaardig en uit de tijd was. De schrijvers van de uitgave werden bekritiseerd dat zij alleen de Duitse rechtspraak en de Duitse aristocratie aanvallen,terwijl ze het instituut van de krijgsraad zelf niet aanvielen: ‘zijn die lichamen in andere landen nu heusch zooveel beter? Schuilt in de afzichtigheid niet veeleer in de nog voortbestaande van een rechtspleging, waarbij de overwinnaar zich zelf bevoegd verklaart tot rechter, den burger sleept voor zijn rechtbank, die niets heeft met burgelijke moraal, al glorifiëert waarvan deze gruwt, dan in het vonissen van Edith Cavell?’ Het stuk eindigt met de woorden dat ‘zulk haatwekkend

geschrijf’ onwaardig is om ‘de heilige’ Cavell te eren.92

De meest opvallende kritiek op Engeland kwam naar voren in de polemiek die ontstond nadat de Engelse vrouwen kiesrecht hadden gekregen in 1918. Volgens Tames was de zelfgenoegzaamheid van de meeste publicisten aan het einde van de oorlog minder geworden dan aan het begin. Dit had te maken met de veranderde visie van oorlogvoerende landen op ‘de neutralen’. Waar zij in het begin van de oorlog nog werden gezien als morele arbiters, werden zij aan het einde van de oorlog neergezet als laffe buitenstaanders.93 Hierdoor berichtten de meeste publicisten minder verheven over neutraliteit. Bij Evolutie en andere feministische groeperingen in Nederland was hier weinig van te merken. Zij veroordeelden de Engelse vrouwen om hun bijdrage aan de oorlogsindustrie en stelden dat zij het kiesrecht, dat zij aan het einde van de oorlog verkregen, hadden ‘gekocht’ en hun goede eer verkwanseld.94

Evolutie deed verslag van de polemiek die vervolgens in feministische kringen in

Nederland opkwam. Er gingen stemmen op die stelden dat Engelse vrouwen hun kiesrecht zouden hebben gekocht en dat het vrouwenkiesrecht was ‘bezoedeld’ door het oorlogswerk dat zij gedaan hadden en hun ‘oorlogsbloeddorst’ die niet voor die van mannen onderdeed.

Evolutie stelde dat niet de moeder, niet de humaniste en zeker niet de pacifiste, maar de

ammunitiemaakster ervoor zorgde dat de Engelse vrouwen kiesrecht kregen. De redactie vroeg zich daarom af of dit verkrijgen van kiesrecht, gezien de omstandigheden, wel of niet’ moest worden gevierd door de Nederlandse vrouwen.95 In een later artikel ‘Beloond of recht gedaan’ kwam de redactie hier op terug met een een vlijmscherpe veroordeling: ‘We wezen er reeds meer dan eens op, dat de verkrijging van het kiesrecht voor die Engelsche vrouwen in het bijzonder en voor de gansche vrouwenkiesrechtbeweging in 't algemeen naar onze

92 Ibidem.

93 Tames, Oorlog voor onze gedachten, 263.

94 Z.a., ‘Uit den vreemde’, Evolutie 25 (1918) 169-176 aldaar 173. 95 Ibidem.

43

meening geenszins te rangschikken valt onder de „overwinningen" op vrouwenkiesrechtgebied waarover te juichen" of te „feesten" valt.’ 96

In een ongewoon scherp stuk haalde Evolutie uit naar de Engelse feministen die dit kiesrecht onder deze omstandigheden hadden geaccepteerd en alle Nederlandse feministen die wel van mening waren dat het verkrijgen van het Engelse vrouwenkiesrecht een heugelijk feit was. De redactie beschreef de blijdschap van Millicent Facett, een bekende Engelse

suffragette, over het verkrijgen van het vrouwenkiesrecht als ‘onmogelijk te begrijpen’. In de ogen van de redacteurs was het verkrijgen van dit kiesrecht namelijk een ‘goedkoope

overwinning’.97 De grootste boosheid van de redactie van Evolutie zat erin dat dit kiesrecht

niet was verleend als een ‘recht’ maar als een ‘gift uit dankbaarheid’98. In het artikel stond een lang citaat uit het blad ‘de Vaderlander’ waarin inderdaad werd geschreven dat men er niet over peinsde om het kiesrecht te verlenen aan de agressieve en destructieve suffragettes, maar dat dit was veranderd nu vrouwen er tijdens de oorlog in geslaagd waren om zich op zoveel verschillende manieren nuttig te maken en de maatschappij draaiende te houden. Evolutie was ook tegen het plan van de VVV om een ‘juichviering’ te organiseren en Aletta Jacobs werd neergezet als onoprecht omdat zij in het blad van de VVV de juichviering verdedigde, maar in andere bladen had geschreven dat zij juist wel vond dat de Engelse vrouwen het kiesrecht op een onheuse manier hadden verkregen.99

Deze sterke uitval naar de VVV en Jacobs valt deels te verklaren doordat Drucker twee jaar eerder de VVV had verlaten na conflicten over de politieke richting waarmee de organisatie zich zou moeten verbinden. In het stuk noemde Drucker, die het stuk vermoedelijk geschreven heeft, zich nadrukkelijk ‘buitenstaander’ van de VVV. Uit de aanval op Facett en andere Engelse suffragettes kan echter een aantal zaken worden afgeleid. Ten eerste dat op dat moment de pacifistische identiteit zwaarder lijkt te wegen dan de feministische. Dat het lang gewenste vrouwenkiesrecht was verkregen mocht niet worden gevierd, gezien het was

verleend in samenhang met de ‘oorlogwerk’ dat door vrouwen zou zijn verricht. Uit dit laatste spreekt ook een zeker superioriteitsgevoel en de aanname dat Nederlandse vrouwen anders gehandeld zouden moeten hebben. Het valt te betwijfelen of Nederlandse vrouwen

daadwerkelijk anders gehandeld zouden hebben. Eén reden om dit te geloven wordt later in hetzelfde nummer van Evolutie gegeven. Hierin werd kort melding gemaakt van een

96 Ibidem.

97 Z.a, ‘Beloond óf recht gedaan?’, Evolutie 24 (1918) 185-193 aldaar 187-189. 98 Ibidem.

44

vrouwencomité dat samenwerking zocht met de minister van oorlog om over de benodigde voeding voor militairen te spreken. Deze samenwerking werd besproken in een verslag over een vergadering van de ‘Commissie van Uitvoering (inzake distributie)’ waarvan Drucker presidente was.100 Op deze gewenste samenwerking met ‘het mannelijk oorlogsgezag’ werd geen kritiek geleverd. Het lijkt erop dat de ‘mate van collaboratie’ met diegenen die de oorlog voerden en gewenst hadden in het neutrale Nederland minder gebruikelijk was, maar zeker niet principieel geschuwd werd.