• No results found

Parehim was niet het enige krijgsgevangenenkamp waar het comité boeken naartoe stuurde. In een brief aan dr. Zerwagne Dépanté schreef Berdenis van Berlekom dat ze uit de

verschillende krijgsgevangenenkampen verzoeken van ‘Vlaamsche strijders’ voor specifieke werken kreeg. In de Franse kampen in Auvours en la Paume is er veel vraag naar romans over militairen en soldaten. Ze maakte zelfs melding van een bibliotheque militaire die in het laatste kamp werd aangelegd.67 De reden van het schrijven van Berdenis van Berlekom hangt

samen met praktische beslommeringen omtrent censuur van boeken in België en Frankrijk. Berdenis van Berlekom vertelde Dépanté dat veel boeken die zij naar Franse

krijgsgevangenkampen stuurt, door de censor werden teruggestuurd. Om deze censuur te omzeilen, bedacht Berdenis van Berlekom een plan om een samenwerking aan te gaan met de uitgever De wereldbibliotheek:

Nu dacht ik: als ik een bedragje in geld had, kan ik daarmee [langsgaan] bij de heer Simons , van uitgever der Wereldbibliotheek en hem vragen wat hij naar de kampen

66 Z.A. ’Briefkaart uit krijgsgevangenenkamp Parehim gericht aan Marie Berdenis van Berlekom’ (25-1-1918) Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

67 M. Berdenis van Berlekom, ‘Brief aan dr. Zerwagne Dépanté’ (6-3-1918) Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

31

die ik heb zou opgeven zou kunnen zenden? Ik zou die boeken van bijde. (sic) doen stempelen met ons stempel van de Nederlanders naar de Belgen.68

Het is niet helemaal duidelijk hoe Berdenis van Berlekom op deze manier dacht de censuur te kunnen omzeilen. In de eerste plaats verwachtte ze waarschijnlijk dat Leo Simons als uitgever het beste wist welke boeken hij waarheen kon sturen. In de tweede plaats leek zij te

suggereren dat ze een bepaalde stempel zou kunnen gebruiken als zij de boeken via de Wereldbibliotheek verzond, en dat de kans dat de boeken aankwamen als zij dit stempel gebruikte, groter was. Het extra geld dat zij nodig had, was waarschijnlijk nodig om grote voorraden boeken tegelijk in te slaan bij de Wereldbiblitheek.

Een groot deel van de boeken dat het comité verzond, ging niet naar

krijgsgevangenenkampen maar naar individuen. Sommige van deze individuen stuurden de boeken vervolgens weer door naar hun familie en vrienden aan het front. Een brief uit Zwitserland van ene mevrouw Meschi toont aan dat de ingezamelde boeken niet alleen aan soldaten werden verstrekt, maar tevens aan Belgische vrouwen in ballingschap. Ze schreef dat ze sinds enkele jaren in Zwitserland verbleef en alhoewel ze daar veilig was, het ook eenzaam kon zijn: ‘boeken zijn mijne beste vrienden’, stuurdezij in een brief. Ze bedankte Berdenis van Berlekom vervolgens voor de gestuurde boeken maar ook voor correspondentie die ze tijdens de oorlog waren begonnen. Berdenis van Berlekom onderhield tijdens de oorlog dus contact met bannelingen naast haar werk voor het comité.

Naast bedankbrieven, ontving het comité ook brieven. Soms hadden ze in deze brieven kritiek op de handelswijze van het comité of weigerden ze een verzoek dat hen was gedaan. De brieven van Johanna Naber en Jan Toorop zijn hier exemplarisch voor. Naber was een bekend feminist en zat jaren in het hoofdbestuur van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Ook was zij één van de oprichters van het Archief voor de Vrouwenbeweging, dat één van de voorgangers was van het huidige Atria, kennisinstituut voor emancipatie en

vrouwengeschiedenis. In haar brief leverde Naber kritiek op het deel van het pamflet dat

expliciet opriep tot het sturen van Vlaamse, Franse en Nederlandse lectuur

[Hier] een kleine gift in de vorm van lectuur voor Vlaamsche Belgen. Voor Fransche lectuur zal de Gallische propaganda wel zorgen en zo niet dan zou het toch nog niet op onze weg liggen, die mede tegen ons gerichte taak over te nemen en ons op

68M. Berdenis van Berlekom, ‘Brief aan dr. Zerwagne Dépanté’, Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

32

onsterfelijke wijze belachelijk te maken. Met verontschuldigingen wegens mijner vrijmoedigheid noem ik mij hoogachtend, Johanna Naber. 69

In Nabers ogen was het slechts taak van de Nederlanders om in Nederlandstalige lectuur te voorzien, niet in Franstalige of zelfs Vlaamse. In haar briefje suggereerde Naber dat het in Nederlands’ belang was om Belgen zover te krijgen Nederlandstalige literatuur te lezen. Als Nederlanders Belgen in Franstalige literatuur zouden voorzien, zouden zij zichzelf volgens Naber in de vingers snijden en belachelijk maken. Door het aansnijden van de taalkwestie lijkt Naber een Nederlands-nationalistisch standpunt in te nemen: het helpen van de Belgen vond zij prima, maar het moet niet ten koste gaan van de Nederlandse cultuur, of in elk geval de Nederlandse taal. Blijkens haar briefje moest Nederland ook in tijden van oorlog en

neutraliteit de eigen waarden en taal hooghouden om op internationaal gebied enig prestige te behouden.

Ook schilder Jan Toorop liet in zijn correspondentie met Berdenis van Berlekom zien niet kritiekloos op al haar verzoeken in te gaan, al blijkt wel duidelijk dat hij sympathiek staat tegenover het comité. In een brief uit Domburg uit september 1915 schreef hij dat hij

Berdenis van Berlekom graag door hem uitgegeven boeken wil zenden voor het goede doel. Haar verzoek om schilderijen of tekeningen van hemzelf op te sturen zodat zij die zou kunnen veilen voor het goede doel weigerde hij beleefd:‘Teekeningen kunt u m.i. niet gebruiken die dan verkocht kunnen worden voor uw doel (…) Eenige arme jeugdige onzer

schildersgezinnen lijden ook groot gebrek. En zooveel is niet daarheen gegaan’.70 In zijn

portret over kunstenaarscommune Ascona in Zwitserland laat Enno van der Eerden zien hoe hecht de internationale kunstenaarskringen destijds waren. Hij schrijft ook over Toorop die enige tijd aan in het dorpje net buiten de kunstenaarskolonie verbleef in gezelschap van schilder Otto van Rees, die Toorop als mentor zag. Ook in de kunstenaarskolonie in Domburg had Toorop sterke banden. Dat Tooropzich dus ontfermde over verarmde medekunstenaars en hun gezinnen in Domburg is niet verbazingwekkend. Eerder in zijn brief gaf Toorop aan pro deo werk te verrichten aan fresco’s in arme kerken. Zijn zorg voor de fresco’s in de verarmde katholieke kerken is begrijpelijk, gezien zijn dan recente bekering tot het katholieke geloof in 1907. Dit sterker wordend katholicisme wordt door Kieft in verband gebracht met het oorlogsenthousiasme dat Franse en Nederlandse intellectuelen voelden tijdens en na de

69 J. Naber, ‘Brief aan Marie Berdenis van Berlekom’ (2-9-1925), Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

70 J. Toorop, ‘Brief aan Marie Berdenis van Berlekom’ (1-9-1915) Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

33

Eerste Wereldoorlog. Kieft is baanbrekend en overtuigend in zijn analyse van Toorops sterker wordende geloof in het fascisme en zijn bewondering voor Mussolini in de jaren twintig. Hij geeft echter geen duidelijke voorbeelden van enthousiasme voor de oorlog dat Toorop tijdens de Eerste Wereldoorlog getoond zou hebben. Hij gaat er vanuit dat Toorops bekering tot het katholicisme in 1907 en zijn geloof in het fascisme als moderne probleemoplossende stroming in de jaren twintig onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn en dat het tweede een lineair gevolg van het eerste was.71 Het is waarschijnlijk dat Toorops steeds fanatieker wordende katholicisme heeft bijgedragen aan zijn fascistische gedachtegoed ruim een decennium later. Dit betekent echter niet dat hij deze sentimenten ook al had tijdens de Eerste Wereldoorlog. Uit zijn correspondentie met Berdenis van Berlekom blijkt dat hij sympathietoonde voor verschillende vredesinitiatieven en zelf hulp heeft gegeven aan bepaalde slachtoffergroepen. Zijn warme correspondentie met uitgesproken antimillitarist Berdenis van Berlekom – Hij begin zijn brief met een uitbreid dankwoord voor ‘uw zo heerlijke brieven’ – zijn belofte om boeken te sturen aan het Comité voor gave aan Koningin Elisabeth en zijn eigen hulp aan minderbedeelde kunstenaars in zijn omgeving wijzen erop dat Toorop tijdens de oorlog mededogen had voor de slachtoffers die deze oorlog maakte.

Invloed op andere netwerken

Om geld en goederen in te zamelen voor de Belgische bevolking zette Berdenis van Berlekom haar netwerk in. Op haar beurt werd zij aan het einde van de oorlog door anderen benaderd als spil in een netwerk en werd haar hulp gevraagd bij het verspreiden van andere initiatieven. Een voorbeeld hiervan is het initiatief van Jetta van den Broek. Zij liet activistische

ansichtkaarten drukken om mensen te informeren over de slechte voorwaarden voor de Belgische bevolking bij vredesonderhandelingen. Op één van de ansichtkaarten is een afbeelding te zien van twee zwarte handen met ketenen waaraan het woord ‘réquisitions’ (vorderingen) hangt. De handen houden een Jezusbeeld vast aan de horizontale latten van het kruis. Een derde hand, die hevig bloedt, houdt de rechte lat vast. Het onderschrift luidt: ‘Réquisitions N+1 million par jour!!! Ruine privée.’72 Ter toelichting staat erbij geschreven

dat er in de vredesonderhandelingen wordt gesproken van ‘Vrede zonder (schade)vergoeding’ maar dat België ondertussen door ‘opvorderingen’ van alles wordt beroofd. Op een andere

71 Kieft, Tot de oorlog bekeerd.

72 J. van de Broek, Postkaarten ‘Réquisitions N=1 million par jour’ (18-6-1918), Archief Mathilde Wibaut- Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

34

postkaart met een vergelijkbare afbeelding staat geschreven dat België door de

onderhandelingen wordt gedwongen tot werkeloosheid en elke dag twee miljoen franc moet betalen als ‘oorlogsbelasting’. Op de achterzijde van de kaarten staat zowel in het Nederlands als in het Frans de volgende boodschap: ‘koopt deze kaarten: U helpt de doodbloedende Belgen in ’t leven te houden, dank aan de Liefdeswerken. Verspreidt (sic) ze: Gij werkt mede aan de triomf van het Recht en bespoedigt een rechtvaardige, de eenig mogelijke, vrede’. In haar begeleidende brief schreef mevrouw Van de Broek:

Geachte mejuffrouw, zou ik ter wille van het goede doel even uw aandacht mogen vragen voor ’t volgende? Deze kaarten, die u misschien nog niet bekend zijn, worden verspreid, zoo nodig de over de hele wereld om propaganda te prediken voor de Belgische zaak, terwijl de opkomst ten goede komt aan de Belg. Leefdewerken (sic) en ’t Belg. Roode Kruis. Zoudt u misschien willen medewerken door eenige kaarten te kopen en te verspreiden?73

De kaarten waren geadresseerd aan Berdenis van Berlekom, maar zij werd aangeduid als ‘voorzitster van het comité Gave aan koningin Elisabeth’ Zowel Berdenis van Berlekom als persoon als het comité hebben dus een zekere mate van bekendheid verkregen binnen

antimilitaristische kringen. Aan het einde van de oorlog had Berdenis van Berlekom niet meer steeds de rol van gunst vragende, maar waren de rollen ook af en toe omgedraaid en werd zij om geld en verspreiden van naamsbekendheid gevraagd.

Ook eerder in de oorlog werden haar gunsten vaak beantwoord met een verzoek voor een tegenprestatie of de vraag kennis over een ander initiatief in haar netwerk te verspreiden. Soms was dit alleen dat zij in het ontvangersnetwerk werd toegevoegd. Berdenis van

Berlekom kreeg geregeld verzoeken van vergelijkbare comités met oproepen om geld te geven of pakketten samen te stellen voor de Belgische bevolking, zoals het initiatief Hulp

voor de soldaten aan het Belgische front dat het comité van Berdenis van Berlekom een

verzoek om geld en goederen stuurde met een bonnenboekje voor een eenmalige of maandelijkse bijdragen.74 Soms werd expliciet gevraagd haar netwerk in te zetten. Het

Officieel Belgisch Comiteit voor Nederland stuurde Berdenis van Berlekom al in september 1915 dat zij zeer positief stonden tegenover ‘uwe sympathieke beoordeling over “Vrij België.”’ Hierop vervolgden zij dat zij er vertrouwen in hadden dat ‘ons blad ook in de toekomst Uwe belangstelling zal waardig blijven en dat u gaarne bij Uwe bekenden een

73 Ibidem.

74 Z.a.,’Pamflet Hulp voor de Soldaten aan het Belgische front’, ongedateerd Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

35

woordje van aanbeveling zult willen geven voor zijn verspreiding’.75 Hierna vervolgde de

schrijver dat hij zoveel mogelijk boeken bijeengebracht had voor het comité en stelde dat er ‘geen schooner vorm van menschlievendheid kan worden gevonden, dan te voorzien in den geestelijken en den zedelijken nood van onze jongens’. 76 Het Officieel Belgisch Comiteit

voor Nederland gebruikte dezelfde techniek van vragen en vleien die Berdenis van Berlekom zelf ook graag toepastte.

Conclusie

In dit hoofdstuk zijn drie initiatieven voor hulp door Berdenis van Berlekom besproken. Haar werk voor het centraal comité voor een Nederlandse ambulance, haar afgewezen

verzoekschrift voor een huldebetoon aan Edith Cavell en haar werk voor het comité Gave aan koningin Elisabeth. De hulp aan de in Nederland verblijvende vluchtelingen was heel primair: zij zorgde dat de vluchtelingen van eten, onderdak en dekens waren voorzien. Op het moment dat de meest zichtbare nood was geledigd en de oorlog langer voortduurde, veranderde het karakter van de hulp en initiatieven. In plaats van het verstrekken van de meest primaire levensbehoefte, distribueerde zij de meer secundaire of zelfs tertiaire levensbehoeften door middel van het verzamelen en opsturen van zoveel mogelijk boeken. Haar verzoek om kaarten in te zamelen voor de moeder van Edith Cavellwas nog een stap symbolischer, en werd dan ook afgewezen. De manier waarop Berdenis van Berlekom hulp verleende was in elk initiatief sterk gendersymbolisch. Zij veronderstelde vrouwelijkheid en pacifisme als verlengden van elkaar.

In de correspondentie van Berdenis van Berlekom voor verschillende initiatieven viel het verder op dat de verschillende hulp- en vredesinitiatieven in zekere mate elkaars

concurrenten waren: ze riepen allemaal op tot het geven van geld, goederen en aandacht. Deze goederen zijn schaars; wie geld geeft aan het ene initiatief, zal het wellicht niet aan het andere geven. Toch hadden de verschillende initiatieven zoals Gave aan Koningin Elisabeth, het ‘postkaartinitiatief’ van Jetta van de Broek en Hulp voor de soldaten aan het Belgische Front elkaar ook nodig. Allemaal beschikten ze over een netwerk en profiteerden zij ervan wanneer ze konden delen in de personen van dit netwerk. Dit leidde in de veel gevallen tot een ‘gunst voor een gunst’-constructie. Ook binnen het comité Gave aan koningin Elisabeth viel deze te onderscheiden: Van Hamel stemde toe zitting te nemen in haar comité en speeldehaar andere

Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

36

eventueel geïnteresseerden toe en vroeg en passant om het aanhalen van banden met een auteur die hij graag in zijn blad wil.

Dit vraag en aanbod naar wederzijdse gunsten, wil niet zeggen dat de deelnemers aan het comité idealistisch niet achter het initiatief stonden. De leden in het comité en de mensen die gehoor gaven aan de oproep om boeken op te sturen, verschilden onderling enorm van elkaar. Ze hadden echter met elkaar gemeen dat ze allemaal de slachtoffers van de oorlog een warm hart toedroegen en wilden steunen. Dit doel bleek verenigbaar te zijn met een heleboel meningen die deze individuen over de rest van de oorlog hadden: Van Raemaekers die een ware kruistocht tegen de Duitsers voerde, tot Naeff die wordt beschreven als weinig politiek actief en Toorop die zich na de oorlog ontwikkelde als aanhanger van het fascisme en

Mussolini. Toch werden al deze verschillende personen bij elkaar gebracht door Berdenis van Berlekom in dit gelegenheidsinitiatief. De oorlog en hun gezamenlijk mededogen met het lijden van de Belgische bevolking, verenigde deze individuen tot een nieuw netwerk. Hun medeleven en verschillende acties voor de vluchtelingen maakte hen tijdens de oorlog een groep. Na de oorlog konden verschillende leden hier vriendschappelijk dan wel professioneel vruchten van plukken. Tijdens de oorlog verenigden zij zich echter in dit nu vergeten comité om te zorgen dat, zoals een sympathisant van het comité stuurde, de Belgische soldaten ‘die maanden als mollen hebben geleefd onder de grond (…) ten minste bij hunne rusturen een beetje kunnen opknappen door goede frissche lectuur’. 77

77 Z.a. ‘Brief van het Officieel Belgisch Comiteit voor Nederland aan Comité Gave aan Koningin Elisabeth’ (10-9- 1915) Archief Mathilde Wibaut-Berdenis van Berlekom, inv. 34, Internationaal Instituut voor Sociale

37 2. ‘De vrouw, het vrouwenkiesrecht en de vredesbeweging’ De feministische beweging in het tijdschrift Evolutie

Als (…) [deze feministische kwestie] zou worden opgelost door de oorlog, dan leiden de gruwelijkheden toch nog tot ietsje goed.78

Evolutie, (12-7-1916)

Inleiding

Het eerste hoofdstuk van deze scriptie ging over pacifisme en antimilitarisme vanuit

solidariteit met oorlogsslachtoffers. Uit een gevoel van mededogen probeerden Berdenis van Berlekom en andere pacifisten de nood zo veel mogelijk te ledigen door praktische redelijk kleine initiatieven in het leven te roepen. Dit hoofdstuk beschrijft hoe pacifistische feministen rond het tijdschrift Evolutie zich niet richtten op slachtoffers, maar op daders van de oorlog. Van een afstand beschouwen zij wie de schuldigen zijn van deze wrede ‘menschenslacht’. De meeste actieve feministen waren ook pacifistisch en antimilitaristisch. Dit stelde hen meerdere malen voor dilemma’s: zij verafschuwden de oorlog, maar moesten tegelijkertijd onderkennen dat deze zelfde oorlog de feministische netwerken en organisatie op positieve wijze zou kunnen beïnvloeden. Hoe het feminisme en het pacifisme zich tot elkaar verhielden ga ik bekijken vanuit drie invalshoeken. Ten eerste de vraag hoe Nederlandse pacifistische feministen zich verhielden tot de oorlog in het buitenland en de gevolgen die deze oorlog voor vrouwen in oorlogvoerende landen hadden. Ten tweede zal ik nagaan in hoeverre feministen en niet-feministen zich in de oorlog tot elkaar verhielden en in hoeverre de oorlog ook kansen bood voor uitbreiding van netwerken in binnen- en buitenland. Ten derde zal ik kijken hoe het Nederlandse feminisme zich internationaal ontwikkelde en hoe de begrippen vrouwen,

vrouwenkiesrecht en vrede zich tot elkaar verhielden.

Om dit te bereiken heb ik gekeken naar jaargangen van Evolutie tussen 1914 en 1918. Dit tweemaandelijkse feministische tijdschrift werd uitgegeven door de feminist en antimilitarist Wilhelmina Drucker en had een semi-vaste opmaak. Het blad bestond uit acht bladzijden met twee kolommen. De eerste twee bladzijden werden altijd gevuld met een hoofdartikel met een bepaald thema, gevolgd door een tweede thema-artikel van ongeveer dezelfde lengte. De rest van de rubrieken kon enigszins rouleren. Vaste of semi-vaste rubrieken waren ‘in- en uitvallen’, ‘vergaderingen’, ‘binnen de grenzen’, ‘uit den vreemde’,

38

‘literatuur’, ingezonden brieven en het feuilleton Het was gebruikelijk om lange artikelen te verspreiden over verschillende nummers. Dit gold vooral voor de hoofdartikelen en het feuilleton. Zowel voor als tijdens de oorlog was het blad zeer internationaal georiënteerd. In de semi-vaste rubriek Uit den vreemde werden de nieuwswaardigheden over feminisme uit omringende landen en de Verenigde Staten gebracht. Ook waren er regelmatig vertaalde artikelen uit andere feministische en niet-feministische internationale media. Regelmatig waren dit kiesrechtgerelateerde stukken uit het Britse Jus Sufragii, het tijdschrift van de International Women’s Suffrage Alliance.