• No results found

In tegenstelling tot de aanloop naar het dienstweigeringsmanifest toe worden de acties rondom het dienstweigeringsmanifest zelf in de secundaire literatuur nauwelijks besproken. Hierdoor blijven de mogelijkheden die het dienstweigeringsmanifest gaf wat betreft

netwerken onderbelicht. Vanaf de periode van 1916 richt Noordegraaf zich voornamelijk op de politieke ambities van de BCS en hun samenwerking met de Sociaaldemocratische Partij (SDP), een voorloper van de communistische partij CPN. Ook de beschrijvingen van De Lange over de bijdragen van de christenanarchisten aan het dienstweigeringsmanifest gaan niet verder dan enkele pagina’s. Wat beide auteurs vooral uitlichten over het

dienstweigeringsmanifest is het feit dat deze actie in tegenstelling tot eerdere acties illegaal was en tegelijkertijd juist hierdoor in de verspreiding erg succesvol.Dit succes was inderdaad niet gering. Een brede groep mensen ondertekende het manifest. Veel christenen die

ondertekenden, deden dit vanuit het standpunt dat ‘weerloosheid’ de beste manier was om de

158 Ibidem, 192.

159 Ibidem,192-194.

160 J. Bergsman, ‘Z.t.’, Algemeen Handselsblad (ongedateerd), Archief J.B. th Hugenholtz, inv. 287, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

70

boze te weerstaan. Een andere grote groep was op morele gronden tegen het militarisme en voor dienstweigering. Door de auteurs werd het dienstweigeringsmanifest gezien als nasleep van andere gebeurtenissen. Het is echter interessant om het dienstweigeringsmanifest centraal te stellen in analyse over de verschillende netwerken en de achterliggende doelen waarmee verschillende individuen tekenden te bezien.

Het manifest bereikte zoals gezegd in korte tijd een zeer grote groep ondertekenaars. De eerste druk van het manifest telde 178 ondertekenaars waaronder Bähler, Enka, De Ligt, Van Rees, Henriëtte Roland Holst en Jan Sevenster. De eerste versie van het pamflet had 336 ondertekenaars. Dit groeide enkele weken tijd uit tot meer dan 1000 ondertekenaars in de vijfde en laatste druk.162 In de secundaire literatuur wordt weinig ingegaan op hoe deze succesvolle verspreiding tot stand kwam. Ook wordt er wel melding gemaakt van de

rechtszaken die eigenlijk alleen maar in het voordeel van de antimilitaristen bleken te werken, maar niet wat er precies is gezegd in deze rechtszaken of hoe deze de populariteit van het manifest in de hand werkten. Een uitzondering hierop is het boek Nieuwe Geschiedenis: Het

antimilitarisme van de daad in Nederland dat in 1923 is geschreven door J. Giesen, de

secretaris van het Internationaal Antimilitaristisch Bureau. In dit boek worden de

dienstweigeraars en ondertekenaars van het manifest als helden en martelaars neergezet. Interessant zijn in deze beschrijvingen vooral de transcripties van verdedigingstoespraken. Het feit dat mensen met verschillende achtergronden dit manifest ondertekenden, blijkt relevant voor het doel dat zij hiermee hadden en wat zij meenden met het manifest uit te dragen.

In een interview uit 1916 gaf Louis Bähler, die bekendstond als het brein achter het dienstweigeringsmanifest, inzicht over de manier waarop het manifest tot stand is gekomen en verspreid is. In dit interview vertelde hij dat hij kort voor het uitbreken van de oorlog door Van Mierop was gevraagd om toe te treden tot de redactie van het tijdschrift De Vrije Mensch. Hij kon zich als christensocialist goed vinden in de opvatting van het tijdschrift dat

militarisme een vorm van slavernij was. Via dit circuit kwam hij op het idee dat het ‘religieuse animilitarisme zich moest verdedigen en de oude vredesbeweging van vóór de oorlog nieuw leven moest inblazen’. Hij schreef hierover een stuk in De Vrije Mensch en kreeg hier zoveel steunbetuigingen op dat hij oproepen in Opwaarts, De Blijde Wereld,

Hervorming en De Kerkelijke Courant plaatste. Al op de eerste bijeenkomst werden volgens

hem plannen gemaakt voor een dienstweigeringsmanifest. Ook was er al meteen een splitsing

162 H. Noordegraaf, ‘Christen-pacifisme tijdens de Eerste Wereldoorlog’, in: De kogel door de kerk? Het

71

tussen diegenen die de actie zo religieus mogelijk wilden voeren, waaronder Bähler zelf, en diegenen die de actie zo inclusief mogelijk wilden maken. Volgens Bähler wilde slechts een minderheid de actie zo breed mogelijk opzetten, maar conformeerde de meerderheid zich naar de wens van de minderheid. Hierdoor werd het manifest zonder christelijke of religieuze motivering de wereld ingestuurd. Op dit punt benadrukte Bähler dat iedere ondertekenaar zijn eigen motieven erin kon leggen. Zijn bedoeling was echter niet anders dan ‘getuigen,

manifesteren en gevoelens openbaar maken’. De laatste regel van het manifest suggereerde echter anders.Deze regel – ‘Immers wij beschouwen dienstweigering als één der middelen, welker samenwerking het militairisme zal vernietigen, waarbij de persoonlijke

dienstweigering groote, zedelijke waarde heeft, mede om tot massale dienstweigering te geraken’ – was er op uitdrukkelijk verzoek van de socialiste Henriëtte Roland Holst aan toegevoegd.163 In het algemeen is het duidelijk wat Bähler bedoelde met het gebrek aan christelijk gedachtegoed in het manifest. De oproep richtte zich op de volledige groep van antimilitaristen.

In het interview weidde Bähler ook uit over de manier waarop het manifest verspreid is. De eerste oplage van ongeveer duizend stuks werd volgens hem gestuurd naar mensen van wie min of meer zeker was dat ze sympathiek tegenover het onderwerp stonden. Op de envelop werd duidelijk gezet dat de inhoud vertrouwelijk was, en derhalve niet voor de pers bestemd. Daarna stuurden Bähler en de andere organisatoren een exemplaar van het manifest naar ‘alle mogelijke bladen en blaadjes’. Daarna werden er 10.000 exemplaren gedrukt die verspreid werden onder alle Kamerleden en ministers. Het manifest werd expliciet niet naar militairen gestuurd. De actie kwam dus voort uit een breed netwerk en het uiteindelijke product – het manifest – was voor iedereen een compromis. Dit zou echter ook betekenen dat individuen met zeer verschillende achtergronden en intenties het manifest steunden en het bijbehorende netwerk konden gebruiken.

Averechtse rechtsvervolging

Een grote groep ondertekenaars van het dienstweigeraarsmanifest werd gerechtelijk vervolgd. Hiervoor is tot nu toe in de secundaire literatuur weinig aandacht geweest, aangezien de straffen niet bijzonder hoog waren en meestal in het belang van de vervolgde uitwerkte. In de secundaire literatuur wordt gesteld dat de rechtszaken tegen de ondertekenaars van het

dienstweigeringsmanifest averechts werken omdat hun casus nu veel bekender werd dan als

163 Z.a., ‘Dienstweigeringsmanifest’, (1915), Archief J. van Rees, Inv. 33, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

72

zij niet vervolgd waren en een groot deel van de ondertekenaars redelijk flamboyante figuren waren die opbloeiden door aandacht.164 Dit is ook duidelijk terug te zien in de

rechtbankverslagen. De zittingen gaven de beklaagden een platform met veel publiek waar zij hun opvattingen uiteen konden zetten. Soms was het publiek zo enthousiast over de

uiteenzettingen van de beklaagde dat de rechters de rechtszaak stil moesten leggen. Dit was het geval bij de rechtszaak tegen Bähler. Na een vraag van de rechter of de verspreiders van het manifest bij het verspreiden rekening hadden gehouden met leeftijd, om te voorkomen dat een ‘achttien jarig jongmensch het pamflet in handen kreeg’, antwoordde Bähler dat zij dit niet hadden gedaan, ‘aangezien de regering dit ook niet deed bij het maken van militairen’.165 Op dit antwoord volgde zo’n hard applaus vanuit de publiekstribune dat de rechter moest dreigen deze te ontruimen totdat het weer stil werd. Op deze publiekstribune ontstond ook een nieuwe groep geïnteresseerden voor het dienstweigeringsmanifest zoals blijkt uit een brief die na Van Rees’ rechtszitting naar Van Rees werd gestuurd:

Schore 19 februai 1916 Weledere Heer! [Van Rees]

Reeds meermalen met belangstelling uw proces gevolgd hebbende zou ik gaarne eens kennis maken met het “dienstweigeringsmanifest”. U zou me dan ook ten zeerste verlichten met het toezenden van enkele exemplaren van bedoeld manifest. Bij voorbat dankzeggen,

Hoogachtend, S. Dervisfer166

Het is niet bekend hoe groot de groep van nieuwe aanhangers precies was, maar deze brief laat wel zien dat het mogelijk was om nieuwe aanhangers van het manifest te vinden via de rechtszaak, een gevolg waar de vervolgers vermoedelijk niet erg blij mee waren.

De antwoorden die ondertekenaars van het manifest en dienstweigeraars gaven, op de vragen tijdens de openbare hoorzittingen, leggen echter veel bloot over de intenties van de individuen, hun strategieën en hoe dit voor hen persoonlijk en voor hun netwerk uitpakte. Sommige beklaagden leken sterker beïnvloed door de situatie dan anderen: een ondervraging van Bähler werd in het rechtsbankverslag als volgt getranscribeerd;

- President: wat voor doel heeft u met het maken van het manifest gehad?

164 De Lange, Tolstojanen in Nederland, 33-40.

165 Z.a., ‘Rechtbankverslag dagvaarding L.A. Bähler en J.B. th. Hugenholz’ (11-12-1915), Archief J.B. th. Hugenholz, Inv. 284, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

166 J. Devisver, ‘Brief aan J. van Rees’ (19 -1-1916), Archief J. van Rees, Inv. 33, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

73

- Bähler: Om een religieus en zedelijk getuigenis af te leggen tegen het militarisme. Wij hadden dezelfde bedoeling als de predikanten, die elke zondag prediken en hun christelijke getuigenis geven.

- P: Dat manifest moet met dat (sic) getuigenis toch wat uitwerken? Wat moet het uitwerken?

- B: Dat is niet gerealiseerd. We wilden alleen getuigen en ten slotte de ban, die op de zielen lag, afschudden. We wilden de menschen zich doen oprichten in vrijheid en in zedelijken moed, anderen net zoo getuigen als wij

- P: Was aansporen tot dienstweigering uw bedoeling?

- B: [ontkent] Ik geloof niet dat er een geval van dienstweigering is ontstaan door dit manifest.167

Christensocialist De Baan gaf in zijn ondervraging ongeveer hetzelfde antwoord op de vraag van de rechter wat zijn doel was met deze actie. Iets meer dan Bähler echter gaf hij aan dat het uitoefenen van invloed een doel van de actie was: ‘We wilden onze eigen meening te kennen geven en hoopten dat er invloed van zou uitgaan. Primair was het doel het geven van een getuigenis. Mijn bedoeling is geweest dat de inhoud kenbaar aan het Nederlandse volk moest worden gemaakt. Niet bepaald om het huis aan huis te verspreiden.’168 Overigens is het

onwaarschijnlijk dat Bähler op het moment van zijn rechtszaak in maart 1916 van geen enkel geval van dienstweigering had gehoord. Sinds het uitkomen van het dienstweigeringsmanifest groeide het aantal dienstweigeraars exponentieel. Tot 1915 waren er minder dan twintig gevallen van principiële dienstweigering bekend. In 1917 was dit aantal gegroeid tot zeventig personen en aan het einde van de oorlog in 1919 waren er meer dan vierhonderd

dienstweigeraars. Het is daarom niet waarschijnlijk dat Bähler zich niet bewust was van de invloed die ‘zijn’ pamflet had op dienstplichtigen. Wel maakt dit duidelijk dat voor de rechtbank zowel christenanarchist Bähler als christensocialist De Baan persoonlijke overtuiging en individuele getuigenis noemden als belangrijkste drijfveer voor het tekenen van het manifest. Dat Bähler puur ontkende dat het manifest invloed zou hebben uitgeoefend om zijn straf te ontlopen is niet waarschijnlijk gezien de rest van het verhoor waar hij

nadrukkelijk bekende waar hij van beschuldigd werd. Op de vraag wat zijn rol was geweest in de organisatie, antwoordde hij dat hij samen met anderen het manifest had opgesteld en van harte had ondertekend. Daarnaast stelde hij dat hij het manifest niet had verspreid, maar wel centraal informatiepunt was geweest voor iedereen die zich kon vinden in het manifest.

167 Z.a., ‘Rechtbankverslag dagvaarding L.A. Bähler en J.B. th. Hugenholz’ (11-12-1915), Archief J.B. th. Hugenholz, Inv. 284, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

168 Z.a., ‘Rechtbankverslag dagvaarding L. De Baan’ (28-10-1915) Archief J.B. th. Hugenholz, Inv. 285, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

74

De verdedigingsredes in de rechtszaal boden een goede gelegenheid om de

wereldbeschouwingen van de beklaagden uiteen te zetten. Zo beschrijft Giesen een zeer lange verdedigingsrede van ondertekenaar M.C. van Wijhe in zijn rechtszaak in februari 1916. In dit stuk stelde Van Wijhe dat de dienstweigering geen geïsoleerd probleem was en zette

vervolgens alle volgens hem verbonden problemen uiteen. Hiertoe behoorde voornamelijk het veranderde karakter van het kapitalisme en de omwentelingen in de steelkool en ijzerindustrie die volgens hem hierdoor plaatsvonden. Van Wijhe werd na Hoger Beroep tot een relatief hoge straf voor dergelijke vergrijpen veroordeeld. Waar de meeste personen enkele weken gevangenisstraf of het betalen van een boete van enkele tientallen gulden kregen, werd Van Wijhe tot drie maanden cel veroordeeld. Na een verzoek aan de troon van onder andere dr. G van der Bergh van Eysinga Elias, dr. Ph. Kohnstamm en enkele professoren werd deze straf omgezet naar 35 dagen hechtenis.169

Ook andere verdedigingen die dichter bij de beschuldigingen bleven, konden vooral door bijzijn van publiek en pers bijdragen aan meer begrip voor de dienstweigeraars en ondertekenaars. De advocaat van G. Bosman, die in februari 1916 voor de krijgsraad stond, maakte van de begrippen ‘ongeschikt voor militaire dienst’ en ‘niet geschikt om te dienen’ een definitiekwestie. Volgens het militair recht konden militairen die ongeschikt voor militaire dienst bleken – bijvoorbeeld omdat zij gestolen hadden – voor vijf jaar uit de militaire dienst ontzet worden. Volgens advocaat Geerlings waren beide van toepassing op dienstweigeraars aangezien zij ‘niet in staat waren te dienen’ omdat hun overtuiging dit niet toestond. Dit maakte hen moreel ongeschikt.170

Wat echter ook blijkt uit de rechtbankverslagen was de manier waarop de vervolgden hun christendom inzetten en zichzelf openlijk vergeleken met Jezus Christus en de strijd die Hij voerde. Op deze manier scherpte hun veroordeling hun overtuiging. Zo zei Sevenster na zijn veroordeling wel te begrijpen dat hij veroordeeld was, maar vroeg hij om morele

vrijspraak – die hij van God en zijn geweten reeds gekregen had. Hij maakt een vergelijking tussen zijn eigen veroordeling en de veroordeling van Jezus Christus door de joodse

opperrechter Kefajas. In tegenstelling tot de redenering van Kefajas dat er beter één persoon geofferd kon worden dan een heel volk, stelde hij dat beter een volk ten onder kon gaan, in plaats van één persoon. Met die ene persoon bedoelde hij volgens eigen zeggen niet zichzelf, maar datgene van God en Jezus wat in hem leefde. “In Christus Jezus is er Jood noch Griek, is de geest van het internationale Christendom. Daarvoor zou spreker zijn leven willen geven.

169 J. Giesen, Nieuwe geschiedenis. Het antimilitarisme van de daad in Nederland (Utrecht 1923) 50-55. 170 Ibidem.

75

Mijn schat is niet het vaderland, doch Christus. U, Rechters offert op het altaar van uw vaderlanschen God, ik wat mijn Christus op het altaar van mijn Vader. Uit uw beginsel komt oorlog, uit mijn beginsel liefde.’171

M.A. Romers, een huisschilder en een van de eerste vervolgde dienstweigeraars na het uitkomen van het manifest, noemde als motivatie in zijn rechtszaak voor zijn daden dat hij de vaste overtuiging had dat Jezus Christus ook een dienstweigeraar zou zijn geweest.172 Ook Bähler haalde de motivatie voor zijn acties uit de Bijbel. In een interview rechtvaardigde hij zijn gebrek aan openbare stellingname met de volgende woorden: ‘na gezegd te hebben hoe diep het uitbreken van den oorlog de rechtsschennis tegenover België hem had geschokt – zo diep geschokt dat hij erover spreken, noch schrijven kon, zei hij : “Men kon m’n zwijgen niet verklaren. Men zocht naar iemand die ’t uitsprak en neerschreef. Herhaaldelijk hoorde men: Je hoort niets van Bähler. Maar het ging me als de vrienden van Job… Nu was er een tijd dat men niet praten kon, de smart was te groot.’173

Soms kwam er kritiek van tegenstanders van het antimilitarisme en het

dienstweigeringsmanifest op deze verwijzingen naar Bijbelse figuren en het vermeende martelaarschap van de ondertekenaars en dienstweigeraars. Dit kwam bijvoorbeeld naar voren in een brief van Anne de Koe aan Jacob van Rees waarin De Koe een conflict met Charles Boissevain beschreef en zich zeer beledigd toonde over de beschuldigingen van hoogmoed van Boissevain: ‘schrijvende over ’t zich beledigd voelen van de marine-officiers beriep ik mij op ’t voorbeeld van Jezus door wiens woorden o.a. de Farizeeërs zich gekrenkt voelden. ‘De Heer Boissevain zegt nu dat ik mij vergelijk met Christus en krijt mij op deze vondst uit voor een, die zich door zelfverheffing keurmerkt. Zo vergelijkt men zich dus met iemand, dan wie een voorbeeld noemt! Op deze wijze blijft er voor de stumperachtigheid altijd

strijdmateriaal over’.174 Het opzichtig profileren van de christelijke identiteit zorgde voor een

eenheidsgevoel onder de christenen en bracht daardoor de eens zo gescheiden

christenanarchisten en christensocialisten dichter bij elkaar nu zij een gemeenschappelijke vijand, de vervolger, hadden.

171 Z.a., ‘Rechtsbankverslag dagvaarding A. Sevenster’ (26-10-1915) Archief J.B. th. Hugenholz, Inv. 284, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

172 Giesen, Nieuwe geschiedenis, 27.

173 Z.a., ‘Interview met Louis Bähler’ (medium onbekend) (26-10-1915) Archief J.B. th. Hugenholz, Inv. 285, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

174 A. de Koe, ‘Brief aan J. van Rees’ (ongedateerd) Archief J. van Rees, Inv. 33, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

76

Een bijzondere positie binnen de vervolgde ondertekenaars nam de socialistische en marxistische dichteres Henriëtte Roland Holst in. In tegenstelling tot de meeste andere

ondertekenaars had Roland Holst geen christelijke achtergrond. Haar blik was in deze periode veel meer naar het buitenland gericht dan die van de andere ondertekenaars. Zij beschouwde het marxistisch gedachtegoed als strikt internationaal en onderhield nauwe contacten met onder andere Kautsky, Trotski en Lenin. Haar grote voorbeeld was volgens biograaf Elsbeth Etty Rosa Luxemburg. Ook Roland Holst moest in juni 1916 voor de rechtbank verschijnen voor haar medewerking aan het dienstweigeringsmanifest. In navolging van Luxemburg wilde zij in deze rechtszaak haar eigen verdediging doen. Dit deed zij met veel pathos. Zij moest samen met Van Rees en Jacoba Mossel voorkomen. Haar verdedigingsrede nam echter vrijwel de hele zitting in beslag. In deze rede declameerde zij onder andere delen van haar eigen treurspel De opstandelingen. Haar rede lijkt daarnaast niet geheel intern consistent. Aan de ene kant ontkende zij, net als Bähler en De Baan, dat het manifest opruiend was bedoeld, maar als een persoonlijke getuigenis. Aan de andere kant citeerde zij passages uit een artikel dat zij voor De Internationale geschreven had, waarin zij opriep tot massale boycot van munitiefabrieken met als doel het kapitalisme te vervangen door het socialisme. Roland Holst werd uiteindelijk veroordeeld tot vijftig gulden boete of tien dagen gevangenisstraf. Hoewel zij grote bewondering toonde voor onder andere De Ligt en Van Rees, die kozen voor gevangenisstraf, koos zij zelf uiteindelijk voor de boete, die voor haar zeer makkelijk op te brengen was. Etty suggereert dat deze keuze van Roland Holst voortkwam uit haar labiele geestelijke toestand. Hoewel zij met veel energie en overtuiging de rechtszaak in was gegaan, had deze kennelijk toch zijn tol geëist. 175

Dat zelfs de activistische Roland Holst, zij het dan halfslachtig, in haar

verdedigingsrede stelde dat het manifest niet het doel had op te ruien, doet vermoeden dat onder alle ondertekenaars was afgesproken deze verdedigingsstrategie te volgen in de rechtbank. Buiten de rechtbank hield Roland Holst zich niet aan deze strategie, blijkt uit het pamflet ‘Waarom ook sociaal-democraten met “manifest der dienstweigeraars”

onderteekenden’. Hierin probeerde ze andere sociaaldemocraten ervan te overtuigen dat ook zij het dienstweigeringsmanifest moesten ondertekenen. De sociaaldemocraten tot wie Roland Holst zich richtte waren marxistisch gezind en uit principe zowel tegen dienstweigering als tegen afzonderlijke bestrijding van het militarisme aangezien zij geloofden dat individueel verzet averechts werkte en alleen massaal verzet bonafide was. Toch werd het