• No results found

Een decenniumlange zoektocht. Het Comité Zuid-Afrika en de strijd tegen apartheid, 1959-1971

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Een decenniumlange zoektocht. Het Comité Zuid-Afrika en de strijd tegen apartheid, 1959-1971"

Copied!
70
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een decenniumlange zoektocht

Het Comité Zuid-Afrika en de strijd tegen apartheid, 1959-1971

1

Masterscriptie, Geschiedenis van de Internationale Betrekkingen Universiteit van Amsterdam C. Gjaltema 10758208 cleo.gjaltema@student.uva.nl

Scriptiebegeleider: dr. P.H. van Dam Tweede lezer: dr. J.J.V. Kuitenbrouwer Datum van afronding: 11 juni 2015 Aantal woorden: 21.267

                                                                                                               

1 Geheugen van Nederland, ‘Demonstratie tegen apartheid in Zuid-Afrika, Amsterdam (1960)’,

http://www.geheugenvannederland.nl/?/nl/items/NFA07:DKR-1387-34 (geraadpleegd op 5 juni 2015).

(2)
(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

1.1 De Nederlandse strijd tegen apartheid 5

1.2 De Britse strijd tegen apartheid: Anti-Apartheid Movement 10 1.3 Anti-Apartheidsgroeperingen als sociale beweging 12

1.4 Het CZA en de samenleving 14

1.5 Voorgeschiedenis: de Boerenoorlogen 15

1.6 Voorgeschiedenis: de jaren 1940-50 17

2. Van vriendschap naar afkeuring 21

2.1 Bloedbad van Sharpeville 22

2.2 De oprichting van het Comité Zuid-Afrika 23

2.3 Nationale publieksactiviteiten 26

2.4 Internationale groeperingen 29

2.5 Conclusie 30

3. Een gebrek aan balans 32

3.1 Groeiende internationale kritiek 33

3.2 Blank – zwart, niet apart 35

3.3 Boycotactie Zuid-Afrikaanse producten 37

3.4 De internationale positie van het CZA 39

3.5 World campaign for the release of the South African political prisoners 41

3.6 Conclusie 45

4. Politieke affaires en groeiende belangstelling 47

4.1 Defence and aid fund en de ton van Luns 48

4.2 Ton d’r op! 51

4.3 Kwestie Bakker 53

4.4 Esau du Plessis 56

4.5 De oprichting van de AABN 58

(4)

5. Conclusie 62

Geraadpleegde archieven en bronnen 66

IISG 66 Kranten 67 AAM Archives 67 Websites 68 Literatuurlijst 69 Boeken 69 Artikelen 69  

(5)

1. Inleiding

In 1948 werd in Zuid-Afrika het apartheidsbeleid geïnstitutionaliseerd. Historica Deborah Posel definieert de term ‘apartheid’ als een woord dat in eerste instantie ontstaan is om het systeem van geïnstitutionaliseerd racisme en raciale maakbaarheid te duiden. Dit systeem werd ingevoerd door de Nationale Partij in Zuid-Afrika. In de loop der jaren heeft de term wereldwijd een andere definitie gekregen. Apartheid wordt nu grotendeels uitgelegd als raciale scheiding, onmenselijkheid en uitbuiting.2 Het apartheidsbeleid kon niet geruisloos bestaan, omdat het op veel kritiek kon rekenen. Deze kritiek kwam niet alleen vanuit de eigen bevolking maar ook vanuit de internationale gemeenschap. In verschillende landen, waaronder Engeland, de Verenigde Staten maar ook Nederland, werden er bewegingen opgericht die expliciet tegen dit apartheidsbeleid protesteerden. Deze bewegingen waren in meer of mindere mate van invloed op het buitenlandbeleid van de regeringen van deze landen en de houding van de samenleving.

Binnen dit onderzoek zal gekeken worden naar de Nederlandse houding jegens Zuid-Afrika en apartheid in de jaren zestig van de twintigste eeuw. In deze periode begon er langzaamaan een groepering op te staan die zich zou gaan inzetten voor de strijd tegen apartheid. Deze groepering, het Comité Zuid-Afrika (CZA), probeerde in te spelen op de internationale campagnes tegen apartheid, met wisselend succes. Alvorens dit onderzoek plaats kan vinden is het echter van groot belang om te kijken naar de stand van de wetenschap omtrent het thema anti-apartheidsbewegingen, zowel op nationaal (Nederland) als internationaal niveau. In eerste instantie zal worden stil gestaan bij de Nederlandse strijd tegen apartheid, daarna zal gekeken worden naar de literatuur omtrent internationale anti-apartheidsbewegingen en vervolgens naar het concept ‘sociale bewegingen’.

1.1 De Nederlandse strijd tegen apartheid

Een van de meest voorkomende termen die gebruikt wordt om de Nederlandse verhouding met Zuid-Afrika aan het einde van de negentiende- en het begin van de twintigste eeuw te typeren is ‘stamverwantschap’. Over dit woord, en over de verhouding van Nederland met Zuid-Afrika is reeds in 1993 het zeer invloedrijke boek De mythe van de stamverwantschap van Bart de Graaff verschenen. De Graaff schrijft over het gevoel van                                                                                                                

2 Deborah Posel, ‘The Apartheid Project, 1948-1970’, in: Robert Ross, Anne Kelk Mager en Bill Nasson

(6)

stamverwantschap als een uiting van het nationalisme van het Nederlandse volk. De strijd tussen de ‘heldhaftige Nederlandse nazaten’ en het sterke Engeland tijdens de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) versterkte het zelfvertrouwen en de nationalistische sentimenten van de Nederlandse bevolking. Na deze oorlog nam de belangstelling onder de Nederlandse bevolking voor dit land echter snel af. De Graaff is van mening dat Zuid-Afrika na de eeuwwisseling niet meer nodig was om de nationalistische sentimenten van de Nederlanders hoog te houden. De Nederlanders concentreerden zich nu vooral op binnenlandse trots zoals economische ontwikkeling en modernisering.3 Toch bleven de gevoelens van stamverwantschap volgens De Graaff in bepaalde kringen in de samenleving voortbestaan. Deze kringen beriepen zich op de historische-culturele banden omdat deze potentieel voor goede politieke en economische kansen zouden kunnen zorgen.4 Deze houding is veelal terug te vinden in de literatuur over de houding van Nederland tegenover Zuid-Afrika rond de jaren 1950, waarbij over het algemeen wordt gesteld dat in dit decennium hechte banden bestonden tussen de twee landen.

Vanaf het moment dat de apartheid geïnstitutionaliseerd werd in Zuid-Afrika heerste er in Nederland een opmerkelijk spanningsveld. Aan de ene kant wezen de Nederlanders Zuid-Afrika af aangezien zij een verband zagen tussen de nazi-ideologie en het apartheidsbeleid maar aan de andere kant zaten Zuid-Afrika en Nederland binnen de context van de Koude Oorlog in hetzelfde westerse kamp.5 Roeland Muskens schrijft in zijn werk Aan de goede kant dat de Nederlandse overheid een pragmatische positie aanhield ten overstaande van Zuid-Afrika. Dit had te maken met economische belangen en de steun die Nederland ontving van Zuid-Afrika naar aanleiding van de Nederlandse bezetting van westelijk Nieuw-Guinea. Deze pragmatische positie past volgens Muskens goed bij de Nederlandse publieke opinie van de jaren 1950. Muskens is van mening dat het Bloedbad van Sharpeville (1960) zorgde voor een ommekeer in deze publieke opinie. Deze gebeurtenis zorgde ervoor dat de Nederlandse regering zijn conservatieve positie niet kon behouden. De regering stemde binnen de Verenigde Naties nu vóór twee moties tegen apartheid maar tégen een motie voor rechtstreekse actie.6

In zijn werk beschrijft Muskens de weg die de Nederlandse anti-apartheidsbeweging aflegde vanaf omstreeks 1960 tot 1990. Hij begint zijn uiteenzetting                                                                                                                

3 Bart de Graaff, De mythe van de stamverwantschap. Nederland en de Afrikaners 1902-1930 (Proefschrift

Geschiedenis, Amsterdam 1993) 299, 303.

4 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 315.

5 Roeland Muskens, Aan de goede kant. Een geschiedenis van de Nederlandse anti-apartheidsbeweging

1960-1990 (Proefschrift Geschiedenis, Amsterdam 2013) 32.

(7)

met de oprichting van het Comité Zuid-Afrika aan het einde van de jaren vijftig. Dit CZA bestempelt hij als ‘niet effectief’. Hij stelt dat het CZA zich in haar eerste levensjaren niet of nauwelijks tot het publiek richtte, maar wel tot politici. Hij beargumenteert dit door te schrijven: ‘De activiteiten beperkten zich tot het schrijven van (protest)brieven en het informeren van politici en de media over gebeurtenissen in Zuid-Afrika, bijvoorbeeld door het organiseren van lezingen’.7 Opvallend genoeg gebruikt hij voor deze stelling archiefmateriaal van het CZA, hetgeen wel degelijk activiteiten gericht op een breder publiek laat zien. Uit dit archiefmateriaal blijkt namelijk dat het CZA bijvoorbeeld tentoonstellingen, filmvertoningen en protestberichten gericht op verschillende Nederlandse bevolkingsgroepen produceerde.8 De belangrijkste conclusie van Muskens over het CZA is dat de beweging niet ‘effectief’ was. Hij toetst de mate van effectiviteit aan het succes dat het CZA had met betrekking tot het beïnvloeden van de Nederlandse regering. Aangezien het CZA binnen de Nederlandse politiek slechts een bescheiden rol speelde stelt Muskens vast dat de beweging weinig succesvol was.9 Een veel groter deel van zijn proefschrift besteedt Muskens dan ook aan de Nederlandse Anti-Apartheidsbeweging, opgericht in 1971. Deze was radicaler en effectiever volgens Muskens. Met betrekking tot de effectiviteit bedoelt de auteur te zeggen dat de Nederlandse Anti-Apartheidsbeweging een groter draagvlak in de samenleving wist te verwerven en ook op de politiek een grotere invloed kon uitoefenen dan het Comité was gelukt.

Zoals uit dit onderzoek zal blijken waren de historische banden met Zuid-Afrika niet alleen aanwezig bij de Nederlandse bevolking. Ook voor de Nederlandse regering waren deze banden van groot belang en speelden economische en politieke aspecten een grote rol. Van Sharpeville tot Soweto van Stefan de Boer schept een helder beeld over de houding van de Nederlandse regering jegens Zuid-Afrika vanaf het bloedbad van Sharpeville tot aan de Soweto opstand van 1976. De Boer stelt in zijn boek: ‘het is een interessante vraag of, en in welke hoedanigheid, de historische banden hebben doorgewerkt in het Nederlandse regeringsbeleid ten aanzien van Zuid-Afrika na 1960’.10                                                                                                                

7 Muskens, Aan de goede kant, 46.

8 Zie bijvoorbeeld: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Stichting Comité Zuid-Afrika,

ARCH03104, 18. Programmaboekje toneelvoorstelling De Honden (1960). IISG, Stichting Comité Afrika, ARCH03104, 18. Flyer filmvertoning Come Back, Africa! (1960). IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 18. Brief van J.J. Voogd aan de Nederlandse leraren (februari 1963). IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 23. Oproep aan alle Nederlandse huisvrouwen (april 1963).

9 Muskens, Aan de goede kant, 51-53.

10 Stefan de Boer, Van Sharpeville tot Soweto. Nederlands regeringsbeleid ten aanzien van apartheid,

(8)

De Boer schrijft dat de betrekkingen met Zuid-Afrika na 1902 (het einde van de Tweede Boerenoorlog) van onderschikt belang waren voor de Nederlandse regering en dat de gevoelens van stamverwantschap ook snel wegebden. Voor de rest van de Nederlandse bevolking waren deze gevoelens er nog wel, echter waren deze gevoelens vooral gericht op de nostalgische herinneringen aan de Tweede Boerenoorlog.11 De jaren 1950 typeert de auteur als een decennium waarin het koloniale aspect (kwestie Nieuw-Guinea) een belangrijke rol speelde binnen het Nederlandse buitenlandbeleid. In het daaropvolgende decennium trad er een verandering in dit koloniaal gerichte beleid op. Dit had te maken met het einde van de Nederlandse bezetting van Nieuw-Guinea maar moet toch gerelativeerd worden aangezien deze gebeurtenis niet direct zorgde voor een omwenteling in het Nederlandse beleid. In deze periode was Joseph Luns minister van Buitenlandse Zaken en binnen zijn beleid waren mensenrechten van ondergeschikt belang.12

Pas in de jaren 1970 begon de Nederlandse regering zich actief bezig te houden met de kwestie van het apartheidsbeleid. Dit past, zo schrijft De Boer, goed binnen de gidslandgedachte, waarbij Nederland een leidende morele rol ten aanzien van het buitenland moest vervullen, die de Nederlandse politiek in deze jaren ontwikkelde. Deze nieuwe houding werd in eerste instantie in de Nederlandse kerken ontwikkeld maar werkte vervolgens door in de regering.13 In deze jaren, en binnen de gidslandgedachte, begon de kwestie van mensenrechten een aanzienlijkere rol te spelen. Dit was ook terug te zien in de samenleving. Echt grootse protesten kwamen dus pas in de jaren 1970-80 voor. De Boer schrijft dat het politieke klimaat in dit decennium gunstig was voor dergelijke protesten. Dit legt hij uit door te stellen: ‘er was een geringe ‘repressie’ van de overheid, binnenlandse eisen werden parlementair verwoord en de progressieve politieke partijen waren in opkomst.’14 De Boer richt zich zeer sterk op de houding van de Nederlandse regering en heeft daarmee weinig plaats voor sentimenten uit de bevolking en Nederlandse sociale bewegingen zoals het CZA.

Binnen de strijd tegen apartheid speelden de (protestantse) kerken een aanzienlijke rol. Zij stonden dicht bij de Nederlandse samenleving en hadden nauwe banden met de Zuid-Afrikaanse kerken. Een belangrijk boek dat over dit onderwerp verschenen is komt uit 2008 en is geschreven door Erica Meijers. In Blanke broeders – zwarte vreemden beschrijft Meijers de geleidelijke ommekeer in de houding van de kerken jegens het                                                                                                                

11 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 33. 12 Ibidem, 43.

13 Ibidem, 371-372. 14 Ibidem, 56.

(9)

apartheidsbeleid. Deze houding wordt door Meijers aan het begin van de jaren 1960 getypeerd door terughoudendheid. Waar er vanuit de Nederlandse samenleving en media kritische geluiden naar aanleiding van het Bloedbad van Sharpeville kwamen schonken de theologische bladen hier vrijwel geen aandacht aan. De bladen die dit wel deden veroordeelden apartheid maar brachten ook een groot begrip voor de blanke Afrikaners op.15 Meijers betoogt dat de kerken zich, net als de regering, niet mengden in het debat over het bloedbad. Ze concludeert dan ook dat het bloedbad niet zorgde voor een keerpunt in de houding van de Nederlandse Hervormde Kerken. Toch hecht Meijers wel belang aan deze gebeurtenis: voor het eerst zagen de kerken de blanke Afrikaners van een andere kant.16 Naarmate het decennium vorderde kwam er echter wel degelijk een verandering in deze kerkelijke houding. Meijers schrijft: ‘De groeiende welvaart, emancipatie en ontkerkelijking die de Nederlandse samenleving in de jaren zestig kenmerken, bevorderen de veranderingen in de kerken.’ Dit zorgde voor twee verschillende visies. Aan de ene kant was er de angst voor het verdwijnen van de morele waarden en aan de andere kant hoop op openheid, samenwerking en een minder grote kloof tussen zwart en wit.17

Aan het einde van de jaren zestig maakte de weifelende houding van de Nederlandse kerken uiteindelijk plaats voor voornamelijk kritiek. Meijers schrijft daarom ook: ‘blanke broeders worden vreemden, zwarte vreemden worden bondgenoten.’ Volgens de auteur heeft dit voornamelijk te maken met de ‘mondialisering’ van de wereld tussen 1960 en 1968. Dit ging gepaard met het groeiende belang van de Wereldraad van Kerken. Deze was al in de jaren veertig opgericht maar werd in de jaren zestig steeds belangrijker. Verder waren de Nederlandse kerken, door hun hechte banden met de Zuid-Afrikaanse kerken, goed geïnformeerd over de situatie in dat land. Hierdoor speelden de kerken een belangrijke rol in de bewustwording van de Nederlandse samenleving.18 Meijers gebruikt binnen haar onderzoek vooral artikelen uit gereformeerde tijdschriften, gepubliceerd in de jaren zestig. Dit geeft een goed beeld van de denkwijze en motivaties van kerkelijke leiders in die jaren. Haar werk laat veel verschillende inzichten zien en is dan ook zeker te gebruiken in kader van mijn onderzoek. Het onderzoek van Meijers beperkt zich echter voornamelijk tot de positie van de Nederlandse kerken. De kerken zijn een belangrijk deel van de Nederlandse samenleving, aan de andere kant zijn zij ook een wereld op zichzelf.                                                                                                                

15 Erica Meijers, Blanke broeders – zwarte vreemden. De Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde

Kerken in Nederland en de apartheid in Zuid-Afrika 1948-1972 (Hilversum 2008) 194, 195.

16 Meijers, Blanke broeders – zwarte vreemden, 225. 17 Ibidem, 267.

(10)

De hierboven genoemde auteurs bekijken allen een ander aspect van de Nederlandse strijd tegen apartheid. Toch weten zij geen goed beeld te scheppen van de activiteiten en attitude van het CZA in de jaren zestig. Alleen Roeland Muskens beschrijft deze organisatie, maar hij toetst hij alleen de mate van succes in het behalen van politieke invloed van deze beweging. De overige besproken auteurs gebruiken het archiefmateriaal van deze beweging niet. Daarom zou een onderzoek, expliciet gericht op het Comité vele nieuwe inzichten kunnen verschaffen over de vroege Nederlandse strijd tegen apartheid aangezien het CZA hierin al vroeg het voortouw nam.

1.2 De Britse strijd tegen apartheid: Anti-Apartheid Movement

Een vergelijking tussen Nederland en Engeland is zeer interessant in licht van dit onderzoek. Ook Engeland had sterke historische banden met Zuid-Afrika. Het land was een kolonie van de Britse kroon geweest en later deel uit gaan maken van het Gemenebest. Ook de Britten hadden, net als de Nederlanders, veel familieleden in het Zuid-Afrika wonen en voelden dus een sterke band met de Afrikaners. Toch had de strijd tegen apartheid in Engeland al vroeg een heel ander karakter dan die in Nederland. Door het oproepen van boycotten, het onderhouden van nauwe banden met grote organisaties als Amnesty International en de Verenigde Naties en het inspelen op wat er leefde in de Britse samenleving wist de Britse Anti-Apartheid Movement (AAM) grootschalige belangstelling te verwerven.

Zoals uit dit onderzoek zal blijken was de Britse AAM wellicht een van de belangrijkste internationale bewegingen te noemen. Deze organisatie wist al snel internationale aandacht te vergaren en het CZA hield de activiteiten van de AAM nauwlettend in de gaten. In de jaren 1960 werd, als voorloper op de AAM, de Boycott Movement opgericht. Christabel Gurney bespreekt in haar artikel deze beginjaren van protest tegen apartheid in Engeland. De Boycott Movement werd opgericht in 1959 en had als doel een consumentenboycot op Zuid-Afrikaanse goederen af te kondigen. Deze beweging kwam voort uit verschillende organisaties die in het decennium daarvoor waren ontstaan en die alle posities op het politieke spectrum bekleedden.19 In korte tijd wist deze boycotbeweging wijdverspreide aandacht te vergaren. Een opvallende stelling die Gurney maakt gaat over het precieze moment waarop de Boycott Movement overging in de AAM. Gurney stelt dat er over het algemeen door historici wordt gedacht dat het Bloedbad van                                                                                                                

19 Christabel Gurney, ‘A great cause. The origins of the Anti-Apartheid Movement, June 1959-March 1960’

(11)

Sharpeville op 21 maart 1960 heeft gezorgd voor de oprichting van de AAM. Volgens Gurney was dit echter bij de oprichting van het Boycot Comité al bepaald, waarmee de Boycott Movement geen tijdelijke organisatie zou zijn.20 Gurney baseert deze bevindingen

op archiefmateriaal van de organisatie. Veelal wordt door haar gebruik gemaakt van citaten die uit dit archiefmateriaal afkomstig zijn. Daarmee is haar argumentatie over het algemeen zeer overtuigend. Een ander opvallend punt dat Gurney maakt, is dat de Boycott Movement niet vroeg om actie van de Britse overheid. Ook hier haalt ze een citaat aan uit het AAM archief. Ze stelt dat de beweging: ‘fully mindful of the difficulties involved in official recognition or approval’ was. Volgens Gurney richtte de beweging zich dan ook volledig op de Britse samenleving.21

‘Het samenbrengen van verschillende activiteiten in de nasleep van de Bloedbad van Sharpeville op 21 maart 1960’, dat is hoe historicus Genevieve Kleine de oprichting van de AAM definieert.22 De AAM voerde onder andere veel succesvolle campagnes voor de Zuid-Afrikaanse politieke gevangenen en voor de mensenrechten in Zuid-Afrika onder het apartheidsbeleid. Later in het decennium probeerde het CZA op dit succes mee te liften, waardoor deze Nederlandse beweging haar activiteiten grotendeels aan die van de Britten spiegelde. Kleine beargumenteert dat het gericht campagne voeren voor de mensenrechten ervoor zorgde dat de AAM een breed publiek aantrok. Volgens Kleine heeft dit te maken met het feit dat er in de naoorlogse periode veel internationale aandacht was voor de mensenrechten.23 Kleine onderbouwt dit argument door te kijken naar de oprichting van Amnesty International in 1961. Uit haar artikel blijkt dat de AAM en Amnesty International hechte banden hadden. Na het Bloedbad van Sharpeville kon het apartheidsbeleid op steeds meer internationale aandacht rekenen, waardoor de twee bewegingen gingen samenwerken. Ook werkte de AAM nauw samen met de Verenigde Naties, wat zorgde voor een grote internationale aandacht. De AAM verkreeg zijn informatie volgens Kleine van het ANC (Afrikaans Nationaal Congres, een Zuid-Afrikaanse groepering die de belangen van de gekleurde bevolking probeerde te behartigen). Met het proces van Nelson Mandela in 1962 stond de AAM sterk in de belangstelling in Groot-Brittannië. Na de veroordeling van Mandela ebde deze belangstelling echter al snel weg, om pas weer terug te keren in de jaren zeventig. Deze                                                                                                                

20 Gurney, ‘A great cause’, 143. 21 Ibidem, 141.

22 Genevieve Kleine, ‘The British Anti-Apartheid Movement and political prisoner campaigns, 1973-1980’,

Journal of Southern African Studies Vol. 35 No. 2 (2009) 455-470, 455.

(12)

terugkeer een decennium later kwam, zo stelt Kleine, door de focus van de Verenigde Naties op de herdenking van de Rivonia processen (waarbij Mandela was veroordeeld) en de 25e verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens.24

Internationaal gezien wist de AAM de kwestie van de apartheid dus al vroeg in de jaren zestig op de agenda te zetten.

1.3 Anti-Apartheidsgroeperingen als sociale beweging

De strijd tegen apartheid valt goed te plaatsen binnen de opkomst van zogenaamde ‘nieuwe sociale bewegingen’. Het bestaan van sociale bewegingen, als collectieve acties ondernomen door een georganiseerde groep mensen, was niet iets nieuws in deze periode. De invalshoek van deze bewegingen begon in deze periode echter te veranderen. Historicus Gay W. Seidman is van mening dat een grote drijfveer achter het ontstaan van deze nieuwe bewegingen de opkomende globalisering van de twintigste eeuw is. Seidman stelt dat globalisering niet per definitie iets nieuws is, het is volgens hem al een langere periode aan de gang. De manier waarop globalisering echter te merken werd in het dagelijkse leven is wel iets zeer moderns.25 Dit brengt met zich mee dat het karakter van

soevereiniteit van de natiestaat is veranderd. Seidman stelt vast dat door sociale wetenschappers op een zeer nationale manier gekeken wordt naar sociale activisten, terwijl met een transnationale bril onderzoek gedaan moet worden naar deze groeperingen. Toch, zo is Seidman van mening, worden sociale activistische groeperingen samengesteld op nationaal niveau waarin zij mondiale belangen en identiteiten in nationale raamwerken proberen te gieten.26 Deze nieuwe groeperingen probeerden dus internationale waarden op

te dringen aan hun nationale regeringen, terwijl zij onderling grensoverschrijdend verbonden waren.27

Deze nadruk op grensoverschrijdende transnationale verhoudingen is zeer goed terug te vinden binnen de anti-apartheidsbewegingen. Hakan Thorn bestempelt de transnationale anti-apartheidsbeweging zelfs als zijnde een van de meest invloedrijke sociale bewegingen van het naoorlogse tijdperk. Deze sociale beweging was in meer dan

                                                                                                               

24 Kleine, ‘The British Anti-Apartheid Movement and political prisoner campaigns’, 459-460.

25 Gay W. Seidman, ‘Adjusting the Lens. What do globalizations, transnationalism, and the Anti-apartheid

Movement mean for social movement theory?’, in: John A. Guidry, Michael D. Kennedy en Mayer N. Zald (eds.), Globalizations and social movements. culture, power, and the transnational public sphere (Michigan 2000) 339-357, 340.

26 Seidman, ‘Adjusting the lens’, 347.   27 Ibidem, 349.

(13)

honderd landen actief, waarvan de grootste gevestigd was in Groot-Brittannië.28 Verschillende historici als Stuart Hall en Christine Jennett hebben de transnationale anti-apartheidsbewegingen geplaatst binnen de context van de ‘nieuwe sociale beweging’. Thorn definieert deze nieuwe sociale bewegingen als groeperingen die ontstonden binnen de context van een opkomende nieuwe transnationale politieke cultuur in de naoorlogse wereld. De anti-apartheidsbewegingen waren in staat om een breed scala aan sociale groeperingen voor hun doel te winnen en maakten veel gebruik van de media.

In de loop van de jaren vijftig en zestig groeide de transnationale inslag van de bewegingen dus enorm. Toch moeten historici volgens Thorn niet een te scherpe scheiding maken tussen de oude- en nieuwe sociale bewegingen binnen de strijd tegen apartheid. Oude sociale groeperingen als kerkgroepen maakten namelijk een belangrijk deel uit van de transnationale anti-apartheidsbewegingen.29 Uit dit onderzoek blijkt echter dat daar in het Nederland van de jaren zestig nog weinig sprake van was. Tevens is Thorn van mening dat historici deze theorie over de nieuwe sociale bewegingen moeten loskoppelen van het heersende eurocentrisme. Dit standpunt beargumenteert hij door te stellen dat de anti-apartheidsbewegingen opkwamen in een tijd van dekolonisatie en zodoende ook in deze context bekeken moeten worden.30

Er zijn verschillende benaderingen in de studie van sociale bewegingen mogelijk. Donald R. Culverson schrijft dat de studie naar sociale bewegingen in de jaren 1960 opkwam, waarbij de individuele motieven voor deelname aan een dergelijke organisatie voorop stonden in de bestudering. In reactie op dit ‘klassieke model’ kwam de ‘resource mobilization approach’ op. Deze benadering focust zich op de afgesloten politieke instituties en hoe verschillende groepen hun middelen inzetten om toegang tot deze instituties te verkrijgen. De aanhangers van deze benadering zien, zo stelt Culverson, sociale bewegingen als politiek gemotiveerde acties. In reactie op deze visie werd de ‘political process approach’ opgesteld. Deze benadering richt de aandacht op hoe sociale bewegingen ontstaan als een functie van de veranderingen binnen de gevestigde politieke systemen en binnen de benadeelde bevolking.31 Als gekeken wordt naar deze benaderingen lijkt het dus vast te staan dat de sociale bewegingen bekeken moeten worden in licht van hun politieke gemotiveerdheid. Het is dan ook interessant om te onderzoeken op welke                                                                                                                

28 Hakan Thorn, ‘Solidarity across borders. The transnational Anti-Apartheid Movement’, Voluntas 17

(2006) 285-301, 285.

29 Thorn, ‘Solidarity across borders’, 286-287. 30 Ibidem, 288.

31 Donald R. Culverson, ‘The politics of the Anti-Apartheid Movement in the United States, 1969-1986’,

(14)

manieren het Comité Zuid-Afrika de politiek probeerde te beïnvloedden en ook of het draagvlak wist te creëren onder leden van de Tweede Kamer.

1.4 Het CZA en de samenleving

Uiteindelijk kan naar aanleiding van het besproken historiografisch materiaal een groot hiaat worden opgemerkt. Een degelijk historisch onderzoek naar het ‘wel en wee’ van het Comité Zuid-Afrika schittert door afwezigheid binnen het historisch-wetenschappelijke landschap van Nederland. Veelal beginnen onderzoeken naar de houding van Nederland tegenover apartheid bij de jaren zeventig. Er zijn echter verschillende redenen aan te wijzen waaruit blijkt dat het CZA zeker een interessant onderzoeksonderwerp is. Juist in het Nederlandse politieke klimaat van de jaren zestig is het zo intrigerend dat een dergelijke groepering opkwam. Van echte mensenrechtendebatten was nog geen sprake, de regering hield zich hier dan ook vrijwel niet mee bezig en zag Zuid-Afrika als een belangrijke bondgenoot, er waren onder bepaalde kringen in de bevolking nog stamverwante gevoelens en Nederland bevond zich in een koloniale crisis. Een belangrijke vraag die hierbij gesteld kan worden is: hoe probeerde het CZA in dit lastige politieke klimaat tóch draagvlak te creëren?

Een ander hiaat binnen de aanwezige literatuur is dat ontwikkelingen in Nederland nauwelijks worden gerelateerd aan wat er over de grens gebeurde. Ook wordt vrijwel niets geschreven over de communicatie tussen de CZA en bijvoorbeeld de AAM. Hoewel in de gelezen literatuur sterke nadruk op het fenomeen ‘nieuwe sociale bewegingen’ ligt en deze bewegingen worden gezien als een gevolg van de verregaande globalisering van de twintigste eeuw, worden er weinig verbanden gelegd tussen de verschillende bewegingen. Veelal worden zij in nationale context beschreven. Opvallend is bijvoorbeeld dat Engeland, net als Nederland, ook een koloniaal verleden had met Zuid-Afrika en hier een dergelijke anti-apartheidsbeweging al wel van de grond kwam in de jaren 1960. Het zou dan ook interessant zijn om onderzoek te doen naar de vraag: hoe waren de verhoudingen tussen het CZA en de internationale anti-apartheidsbewegingen?

Binnen het onderwerp van het CZA is dus nog veel ruimte voor onderzoek. De jaren zestig zijn veelal onderbelicht gebleven terwijl het juist zeer verhelderend is om onderzoek te doen naar het begin van de Nederlandse strijd tegen apartheid. Bij deze zal dan ook gericht gekeken worden naar de volgende vraag: in hoeverre wist het Comité Zuid-Afrika draagvlak en medestanders te vinden tussen 1959 en 1971, zowel in nationale als internationale context? Nationaal gezien zal het zwaartepunt liggen op de

(15)

publieksactiviteiten die het Comité ondernam in de jaren zestig. De reden hiervoor ligt in het feit dat er al omvattend werk beschikbaar is over het Nederlandse regeringsbeleid. Internationaal gezien zal voornamelijk gekeken worden naar een eventuele relatie tussen het CZA en Britse anti-apartheidsbewegingen als de AAM. Reden hiervoor is dat Engeland, net als Nederland, een bijzondere verhouding had met Zuid-Afrika. Beide landen waren historisch en koloniaal met Zuid-Afrika verbonden. Alvorens het CZA te bespreken is het derhalve van belang de historische banden tussen Nederland en Zuid-Afrika globaal te bespreken.

1.5 Voorgeschiedenis: de Boerenoorlogen

Om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden zal eerst gekeken moeten worden naar de voorgeschiedenis van zowel de Nederlandse burgermaatschappij als de Nederlands-Zuid-Afrikaanse betrekkingen. Het is hier verleidelijk om deze voorgeschiedenis, zoals vele historici doen, helemaal te herleiden naar de stichting van Kaap de Goede Hoop door Jan van Riebeeck in 1652. Natuurlijk geeft dit aan dat Nederland een belangrijke rol heeft gespeeld in het ontstaan van hedendaags Zuid-Afrika. Deze gebeurtenis heeft zelfs gezorgd voor de viering van Stigtingsdag, een Zuid-Afrikaanse nationale feestdag waarbij de stichting door Van Riebeeck herdacht werd maar welke reeds in 1995 door het Afrikaans Nationaal Congres (ANC) is afgeschaft. Ondanks het feit dat deze gebeurtenis niet relevant meer lijkt, aangezien het wel erg ver terug in de geschiedenis ligt, heeft het zeker meegespeeld in de vorming van de wederzijdse gevoelens van zowel de Nederlandse- als Afrikaner bevolking. Ook als gekeken wordt naar de meer contemporaine geschiedenis van de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika valt te bezien dat deze stamverwante gevoelens van relatief belang bleven.

Zoals al eerder is aangegeven heeft historicus Bart de Graaff onderzoek gedaan naar het fenomeen stamverwantschap binnen de wederzijdse verhoudingen tussen de Nederlandse- en Afrikaner bevolking. De Graaff stelt hierin dat deze stamverwante gevoelens vooral tijdens de Tweede Boerenoorlog tot uiting kwamen. Om deze stelling verder te kunnen bestuderen is het noodzakelijk eerst verder uit te weiden over deze Tweede Boerenoorlog. Dit om te zien in hoeverre die gevoelens tot uiting kwamen en wat voor een rol zij speelden na afloop van deze oorlog. De benaming van deze oorlog impliceert al dat deze de tweede in een reeks van conflicten betreft. Deze oorlogen speelden zich af tussen de ‘Boeren’ in Zuid-Afrika en het Britse rijk. De Eerste Boerenoorlog (1880-1881) was een reactie op de Britse annexatie van Transvaal (het

(16)

gebied waar de Nederlandstalige boeren woonden). Deze oorlog werd in 1881 gewonnen door de boeren. Na deze oorlog was de spanning tussen beide landen echter nog niet weggeëbd, waarna het tot een Tweede Boerenoorlog (1899-1902) kwam, die uiteindelijk door de Engelsen werd gewonnen. Dit betekende het einde van Transvaal en de inlijving van Zuid-Afrika onder het Verenigde Koninkrijk van Engeland.

In context van dit onderzoek is het niet zozeer van belang om diep in te gaan op het precieze verloop van deze oorlog. Wat wel van belang is, is het feit dat de Nederlanders massaal de kant van de Boeren kozen omdat zij in hen Nederlandse nazaten zagen. Deze nadruk op de historische banden tussen beide landen past goed in de tijdgeest van het einde van de negentiende eeuw. In deze periode begon het nationalisme een belangrijk bindmiddel te worden in de verschillende samenlevingen van Europa, zo ook in Nederland. Niek van Sas beschrijft in zijn artikel ‘Fin-de-siècle als nieuw begin’ deze opkomst van nationalistische gevoelens binnen de Nederlandse context. Hij stelt vast dat al in de Eerste Boerenoorlog (1880-81) ‘gevoelens van stamverwantschap met de boeren de vorm aannamen van een plaatsvervangend nationalisme’. De Nederlandse bevolking zag Zuid-Afrika als een soort ‘Nieuw-Nederland’ en de bevolking werd gezien als ‘oudhollands’ met de oudhollandse normen en waarden.32Deze eerste oorlog bleek een succes voor de Afrikaner boerenbevolking, waar zij een Britse annexatie wisten af te wenden. Deze successen werden met grote ‘sympathie’ ontvangen door de Nederlandse bevolking. 33 Ook tijdens de Tweede Boerenoorlog (1899-1902) speelden deze nationalistische gevoelens een belangrijke rol. Het heldhaftige optreden van de Nederlandse nazaten in Zuid-Afrika tegen het machtige Britse Rijk was iets om trots op te zijn, zo dacht de Nederlandse bevolking. Dit gevoel leidde tot een enorme toename in de stamverwante gevoelens. Daarnaast reisden steeds meer Nederlandse vrijwilligers naar Zuid-Afrika om aan de kant van de Boeren mee te vechten.

Toch liet de Nederlandse regering zich over het algemeen niet meesleuren door deze nationalistische gevoelens. Volgens historicus Friso Wielenga heeft dit vooral te maken met het feit dat de regering de goede betrekkingen met Engeland niet wilde riskeren. Na afloop van de Tweede Boerenoorlog werd duidelijk dat ‘militair nationalisme’

                                                                                                               

32 N.C.F. van Sas, ‘Fin-de-siècle als nieuw begin. Nationalisme in Nederland rond 1900’, BMGN – Low

Countries Historical Review Vol. 106 No. 4 (1991) 595-609, 604.

(17)

geen toekomst had in Nederland. De Afrikaner boeren konden geen overwinning boeken op de Britten waardoor het Nederlands nationalisme langzaam wegebde.34

Bart de Graaff bedoelt met het woord stamverwantschap het gevoel van verbondenheid en boerenliefde die een onmiskenbare rol speelde in zowel de maatschappelijke als politieke banden tussen Nederland en Zuid-Afrika. De auteur schrijft dan ook dat ‘de stamverwantschapsidee loopt als een rode draad door de geschiedenis van de Nederlandse belangstelling voor Zuid-Afrika vanaf 1880.’ De Graaff gaat zelfs zo ver door te stellen dat deze verbondenheid zorgde voor het idee dat Nederland, als geen ander land, de Zuid-Afrikanen kon bewegen tot het afschaffen van de apartheidspolitiek.35

1.6 Voorgeschiedenis: de jaren 1940-50

De Tweede Wereldoorlog zorgde voor korte tijd voor een spanningsveld in de verhoudingen tussen Nederland en Zuid-Afrika. Aan de ene kant had de oorlog een diepe inslag gehad op de nationale identiteit van de Nederlanders en waren de antinazistische sentimenten diep in de samenleving geworteld. In Zuid-Afrika was het tegenovergestelde aan de hand. De Afrikaner bevolking had niet onder een dergelijke bezetting van de Duitsers geleefd en in verscheidene kringen werd er zelfs met de Nazi’s gesympathiseerd. Ook het wereldwijde proces van dekolonisatie speelde een rol in deze periode. Terwijl Nederland in een koloniale crisis verkeerde werd in Zuid-Afrika de suprematie van de blanke bevolking vastgelegd door de eerste apartheidswetten. Toch bleven de hechte banden tussen beide landen ook na de oorlog wel degelijk bestaan. Zo stuurde de overheid vele afgevaardigden naar Zuid-Afrika en werd er emigratie onder de Nederlandse bevolking aangemoedigd.36 Ondanks deze sterke banden tussen beide landen ging de

institutionalisering van apartheid niet aan de Nederlandse bevolking voorbij. Toen de Nationale Partij in 1948 de verkiezingen won, en Daniël François Malan minister-president van de Unie van Zuid-Afrika werd, reageerde de Nederlandse pers hier heftig op. Historicus Stefan de Boer merkt op dat dit kwam doordat ‘het apartheidssysteem werd geassocieerd met het nazisme en er werd op gewezen dat veel NP-aanhangers pro-Duits waren geweest.’ Dit alles leidde al in datzelfde jaar tot een diplomatiek incident: Nederland liet een Zuid-Afrikaanse diplomaat het land niet in door zijn vermeende                                                                                                                

34 Wielenga, Nederland in de twintigste eeuw, 64-65. 35 De Graaff, De mythe van de stamverwantschap, 20-21.

36 Vincent Kuitenbrouwer, War of words. Dutch pro-Boer propaganda and the South-African war

(18)

nationaalsocialistische ideeën.37 De diepe indruk die de Tweede Wereldoorlog maakte bleef na de oorlog uiteraard bestaan, maar de mate waarin het de Nederlandse gemoederen bezig hield verminderde snel na 1948. De buitenlandse politiek van Nederland richtte zich nu meer op de Koude Oorlog die in deze periode vorm aan begon te nemen en de koloniale crisis in Nederlands-Indië. Dit alles legde de weg open voor hernieuwde warme banden met Zuid-Afrika.

Een van de eerste stappen richting deze hernieuwde vriendschap is te vinden omstreeks 1951, wanneer er tussen beide landen een cultureel verdrag wordt opgesteld. Dit verdrag moest zorgen voor uitwisselingen met Zuid-Afrika op het gebied van sport, educatie en cultuur. Historicus Kenneth Grundy schrijft in zijn essay echter dat dit verdrag in de loop der jaren grote druk uitoefende op Nederland. Langzaam maar zeker verminderde de Nederlandse regering de meer publieke uitingen van de culturele uitwisseling dan ook. 38 Grundy beargumenteert dat de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika na de Tweede Wereldoorlog gereduceerd werd tot officiële routine bezoeken zonder warme vriendschappelijke houdingen jegens elkaar. Dit had zowel te maken met de Tweede Wereldoorlog zelf (zoals eerder besproken: de pro-Duitse houding van de Afrikaner) en ook met de manier waarop Nederland door deze kwestie gezien werd op het internationale toneel. Binnen de Verenigde Naties stelde Nederland dat de kwestie van apartheid een interne aangelegenheid was, en derhalve geen reden om af te keuren binnen het internationale politieke orgaan. De nieuw onafhankelijke staten in Afrika en Azië, evenals de Nederlandse Antillen en Suriname, lieten grote afkeuring blijken in reactie op dit beleid.39

Roeland Muskens beaamt dit verhaal over de houding van Nederland binnen de Verenigde Naties. Muskens nuanceert Grundy’s beeld over de aard van de banden tussen Nederland en Zuid-Afrika in de eerste naoorlogse jaren wel. Hij stelt zelfs dat de eerste jaren na de oorlog de banden tussen de landen nog ‘uitstekend’ waren. De Zuid-Afrikaanse president Jan Smuts, die er een sterke anti-Duitse stellingname op na hield, genoot dan ook grote populariteit in Nederland. Ook Muskens beschrijft de grote tegenstand van de Nederlanders op de overwinning van de Nationale Partij onder leiding van Malan. Vooral binnen de pers werd deze partij en hun programma afgewezen. Met de aanstelling van                                                                                                                

37 Stefan de Boer, ‘Nederland en de apartheidskwestie’, in: M. Kuitenbrouwer en M. Leenders (eds.),

Geschiedenis van de mensenrechten. Bouwstenen voor een interdisciplinaire benadering (Hilversum 2000)

257-280, 261.

38 Kenneth W. Grundy, “We’re against apartheid, but…” Dutch policy toward South Africa (Denver 1974)

3.

(19)

Willem Drees als Nederlands premier in augustus 1948 leken de banden weer een stukje beter te worden. Drees stond volgens Muskens voornamelijk positief tegenover Zuid-Afrika. Muskens beargumenteert dat dit te maken had met het sentimentele gevoel dat Drees overgehouden had aan de Boerenoorlog. Muskens schrijft: ‘Drees stond in beginsel positief ten opzichte van Zuid-Afrika. Drees was het met de Zuid-Afrikaanse machthebbers eens dat de verschillen wat betreft beschavingspeil tussen zwart en blank in Zuid-Afrika een gezamenlijke ontwikkeling verhinderden.’ Maar ook andere omstandigheden zorgden er volgens Muskens voor dat de betrekkingen tussen Nederland en Zuid-Afrika goed bleven, en dat de kwestie van apartheid niet zorgde voor een distantiëring. Deze omstandigheden moeten gezocht worden binnen de context van Koude Oorlog, die in deze jaren ontstond en tegelijkertijd zeer heftig werd. Binnen de context van deze internationale situatie waren er twee invloedsferen gevormd. Het oostelijke kamp, onder leiding van de Sovjet-Unie, en het westelijke kamp, onder leiding van de Verenigde Staten. Zowel Nederland als Zuid-Afrika bevonden zich binnen deze westelijke invloedsfeer en stonden in kader van de internationale verhoudingen aan dezelfde kant. Ook de context van de dekolonisatie zorgde niet voor een distantiëring tussen beide landen. Indonesië had zich in deze periode onafhankelijk verklaard en zich losgemaakt van Nederland. Muskens beargumenteert dat dit, naast een mentale, een economische klap was voor Nederland. Nederlands-Indië was een goede afzetmarkt geweest waarvoor nu vervanging moest worden gezocht. Deze vervanging werd gevonden in Zuid-Afrika, waardoor het economische belang van dit land groeide.40

In de jaren vijftig stond de Nederlandse regering onder leiding van minister-president Willem Drees (1948-1958). Onder zijn leiderschap kwam de wederopbouw van Nederland op gang en groeide het land langzaam maar zeker uit tot een verzorgingsstaat. Zijn beleid leidde tot een daling van de grote werkloosheid en tot de totstandkoming van verschillende wetten als de Algemene Ouderdomswet. Onder zijn presidentschap werd Joseph Luns in 1956 benoemd tot minister van Buitenlandse Zaken (Luns diende als ‘minister zonder portefeuille’ vanaf 1952 waarbij hij ook verantwoordelijk was voor het buitenlandbeleid), een positie die hij tot 1971 heeft bekleed. In zijn buitenlandbeleid was weinig ruimte voor zaken als mensenrechten. Derhalve besteedde hij zeer weinig aandacht aan de apartheid in Zuid-Afrika.

                                                                                                               

(20)

Concluderend kan dus vastgesteld worden dat de relatie tussen Nederland en Zuid-Afrika vanaf het einde van de negentiende eeuw tot en met de jaren vijftig van de twintigste eeuw overwegend goed was. Tijdens de Boerenoorlogen zorgden de gevoelens van stamverwantschap voor warme verhoudingen tussen beide landen, gevoelens die ook in de twintigste eeuw in bepaalde kringen een belangrijke rol speelden. De Tweede Wereldoorlog zorgde voor een korte periode van spanning maar toen de wederopbouw van Nederland was ingezet vormde dit oorlogstrauma nauwelijks meer een barrière. Hier zou uiteindelijk een verandering in optreden in de daaropvolgende decennia.

                                                                         

(21)

2. Van vriendschap naar afkeuring

Het bloedbad van Sharpeville en de oprichting van het Comité Zuid-Afrika, 1959-1963 Waar de houding van de Nederlandse regering jegens Zuid-Afrika aan het einde van de jaren vijftig nog gereflecteerd werd in de Nederlandse samenleving, kwam daar in de jaren zestig langzaamaan verandering in. Tot aan maart 1960 werd de houding van het Nederlandse volk nog gekenmerkt door stamverwantschap en overwegend warme gevoelens richting de Afrikaners. Dit kwam aan de ene kant door de vriendschappelijke houding van de Nederlandse regering en aan de andere kant speelde de Nederlands Hervormde Kerk hierin ook een grote rol.

Met betrekking tot de houding van de Nederlandse regering is deze goed te verklaren. Nog tot 1962 bepaalde de kwestie-Nieuw-Guinea in belangrijke mate de buitenlandpolitieke koers die de Nederlandse overheid voer. Na de onafhankelijkheid van Nederlands-Indië in 1949 bleef Nieuw-Guinea nog onder Nederlandse controle. Net als de politionele acties tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog, werd de aanhoudende Nederlandse bezetting van het eiland Nieuw-Guinea op het internationale toneel sterk afgekeurd. Volgens De Boer nam deze koloniale factor een cruciale rol in binnen de Nederlandse samenleving en politiek. De koloniale houding van Nederland zorgde voor een ambivalente positie jegens de Verenigde Naties. Aan de ene kant was het bestaan van een dergelijke organisatie voor een klein land als Nederland van groot belang. Aan de andere kant stond het de Nederlandse economische belangen in Nieuw-Guinea in de weg. Naast deze koloniale crisis zorgden de wederopbouw en belangen op het gebied van vrede en veiligheid ervoor dat kwesties als mensenrechten op de achtergrond bleven staan. Dit zou pas na 1962 langzaamaan veranderen.41

Ook de Nederlandse Hervormde Kerk had een bijzondere band met Zuid-Afrika. De Zuid-Afrikaanse historicus Otto Terblanche beschrijft in zijn artikel ‘Die verskille tussen Nederland en Vlaandere ten opsigte van Suid-Afrika tydens die apartheidsjare’ de rol die de Nederlandse Hervormde Kerk speelde in Afrika. Hij stelt dat de Zuid-Afrikaanse kerk volledig mee ging in de koers die in Nederland werd gevaren.42 Deze

hechte band werd ook in Nederland gevoeld. De kerken waren dan ook, vooral in de beginjaren, terughoudend met het formuleren van standpunten omtrent de apartheid.                                                                                                                

41 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 39-41.

42 Otto Terblanche, ‘Die verskille tussen Nederland en Vlaandere ten opsigte van Suid-Afrika tydens die

(22)

2.1 Bloedbad van Sharpeville

Apartheid werd officieel geïnstitutionaliseerd in 1948, maar dit betekent niet dat deze ideeën en omgangsvormen compleet nieuw waren voor de bevolking. Historica Deborah Posel stelt dat in de decennia voor 1948 al vele verschillende vormen van ‘segregationisme’ aanwezig waren in Zuid-Afrika.43 Al in 1913 werd de ‘Native Land Act’ opgesteld waarbij slechts 7 procent van het land gereserveerd werd voor de gekleurde bevolking: daarbuiten mochten zij geen land bezitten. Hiermee kwam dus al een raciale scheiding op territoriaal gebied.44 Ook stonden in de Zuid-Afrikaanse grondwet verschillende wetten die de positie van de blanke bevolking bevorderden. Zo had alleen de blanke bevolking stemrecht en waren zij de enigen die geschoolde beroepen mochten uitoefenen.45

In 1914 werd de Nationale Partij opgericht door James Hertzog.46 Deze partij stond tegenover de Zuid-Afrikaanse Partij van Jan Smuts, die meer toenadering tot Engeland zocht. De Nationale Partij had een programma waarin twee punten de prioriteit hadden: aan de ene kant een verbreking van het contact met Engeland en aan de andere kant een verregaande invoering van wetten die de apartheid zouden moeten bewerkstelligen. Toen de partij in 1948 een verkiezingsoverwinning behaalde onder leiding van Daniel Malan werden de eerste stappen ondernomen tot het officieel vastleggen van de politieke, sociale en economische superioriteit van de blanke bevolking. Zo werden er zogenoemde ‘townships’ ingericht, buurten die specifiek bestemd waren voor de gekleurde bevolking. Deze townships waren vaak buitenwijken van grotere metropoolgebieden. Om zich binnen de ‘witte gebieden’ van deze steden te begeven moest de gekleurde bevolking ‘pasjes’ bij zich dragen. Deze pasjes zijn te vergelijken met een intern paspoort. Op deze pas stond of de persoon in kwestie recht had om zich in dat gebied te vertonen, en hoe lang hij of zij daar mocht blijven. In de loop van de jaren vijftig werd deze wetgeving steeds verder aangescherpt.

In maart 1960 riep het Pan-Afrikaans Congres op tot een staking tegen deze pasjeswetten. Dit was een politieke partij in Zuid-Afrika die in haar beginjaren graag op een geweldloze manier wilde strijden tegen de apartheid. Op 21 maart kwam het tot deze staking. Rondom het politiebureau in het township Sharpeville, gelegen tussen de steden                                                                                                                

43 Posel, ‘The Apartheid Project’, 321.

44 Martin Harlaar, ‘Overschat u vooral de mogelijkheden in Nederland niet’, in: Carry van Lakerveld (ed.),

Nederland tegen apartheid (Den Haag 1994) 43-57, 43.

45 Muskens, Aan de goede kant, 28.   46 Ibidem, 30.

(23)

Vanderbijlpark en Vereeniging in de provincie Gauteng, verzamelde zich een menigte om tegen de pasjeswetten te demonstreren. Hierop opende de Zuid-Afrikaanse politie het vuur op de groep demonstranten waardoor er 186 mensen gewond raakten, 67 mensen overleden en 18.000 mensen gearresteerd werden.47 Zodoende wordt deze gebeurtenis het Bloedbad van Sharpeville genoemd. Er is onder historici geen consensus over de sfeer aan het begin van de demonstratie. Aan de ene kant wordt gezegd dat deze vanaf het begin agressief was, anderen stellen dat de demonstranten een vreedzame houding aan hadden genomen. Vast staat wel dat de sfeer steeds grimmiger werd naarmate er meer politieagenten op af kwamen. Veel demonstranten werden in de rug geschoten toen zij probeerden te vluchten.

2.2 De oprichting van het Comité Zuid-Afrika

Het Bloedbad van Sharpeville ging niet geruisloos voorbij aan de Nederlandse bevolking. De gevoelens van stamverwantschap, de culturele banden en het politieke bondgenootschap wisten niet te voorkomen dat er een heftige reactie vanuit de samenleving tot stand kwam. Op 23 maart 1960 gingen ongeveer 200 jongeren de straat op in Amsterdam om te demonstreren naar aanleiding van de gebeurtenis. Dit ging gepaard met relletjes en opstootjes waarna de politie er aan te pas moest komen.48 Ook op 26 maart 1960, om 3 uur, vond er een grootse protestbeweging plaats in Amsterdam. De oproep tot deze protestactie werd breed gepubliceerd in de dagbladen, waarin ook de leuzen gepubliceerd werden die daarbij gescandeerd zouden worden: ‘1. Denk aan de doden in Sharpeville. 2. Tegen de apartheid in Afrika. 3. Stop de negervervolging in Zuid-Afrika. 4. Één ras: de mens! 5. Negervervolging is goddeloos. 6. Mensenrechten ook in Zuid-Afrika.’49

De Nederlandse regering nam echter ook nu geen afwijzend standpunt in. Minister-president Jan de Quay bleef bij zijn positie van ‘geen Nederlandse inmenging.’ Zodoende bleef de apartheid een Zuid-Afrikaanse binnenlandse aangelegenheid. Joseph Luns herhaalde deze Nederlandse houding nogmaals binnen een vergadering van de Verenigde Naties over dit onderwerp. Stefan de Boer schrijft dat Luns daar meldde dat ‘de VN waren nu eenmaal niet het forum waar stappen werden ondernomen tegen interne zaken van andere landen.’ Dit betekent volgens De Boer niet dat de gehele Tweede Kamer achter dit                                                                                                                

47 Muskens, Aan de goede kant, 41.

48 Koninklijke Bibliotheek, Friese Koerier 24 maart 1960. 49 Koninklijke Bibliotheek, De Waarheid 26 maart 1960.

(24)

standpunt van De Quay en Luns stond. Er bestonden verschillende meningen binnen de regering die leidden tot discussies. De Partij van de Arbeid (PvdA) bijvoorbeeld, probeerde de minister-president ertoe te bewegen een afwijzende stellingname in te nemen. Dit gebeurde echter niet.50

Ondanks het feit dat het Bloedbad van Sharpeville over het algemeen wordt gezien als hét keerpunt in de houding van de publieke opinie ligt de oprichtingsdatum van het CZA nog verder in het verleden. Al in 1957 werd het Nederlandse volk gevraagd om geld te doneren voor de slachtoffers en hun familie van het Treason Trial. Tijdens het Treason Trial (1956) waren vele gekleurde Zuid-Afrikanen gearresteerd, waaronder Nelson Mandela. Deze mensen waren de leiders van de anti-apartheidsbewegingen in Zuid-Afrika en hadden een jaar eerder het ‘Freedom Charter’ opgesteld waarin stond: ‘We, the People of South Africa, declare for all our country and the world to know. That South Africa belongs to all who live in it, black and white, and that no government can justly claim authority unless it is based on the will of all the people…’51 Na deze inzameling hield het CZA vrijwel op te bestaan, het had zijn doel bereikt.52 In 1959 wilde Karel Roskam, degene die de eerste aanzet tot het CZA had bewerkstelligd, het Comité weer nieuw leven inblazen. Om dit te realiseren nam hij contact op met de dominee Jan Buskes. Buskes was echter niet zo enthousiast als Roskam. Het eerste archiefstuk dat te vinden is binnen het archief van het CZA is een brief van Buskes aan Roskam waarin hij schrijft: ‘nu reeds moet ik U zeggen, dat U naar mijn overtuiging teveel hooi op Uw vork neemt. Ik doe alleen mee, als de taak van het comité veel beperkter wordt gezien, omdat ik er niet veel voor voel mee te werken aan een actie, die tot mislukking gedoemd is.’53 Ondanks dit

pessimistische bericht van Buskes blijkt uit het latere archiefmateriaal dat hij wel degelijk een belangrijke rol ging bekleden binnen het Comité. Hij werd zelfs voorzitter.

Uit een interview dat plaats heeft gevonden in 2004, blijkt dat Roskam al tijdens zijn middelbareschooltijd begaan was met de situatie in Zuid-Afrika. Op het gymnasium had Roskam een verhaal van een gastspreker moeten aanhoren, dat zijn afkeer van de situatie aanwakkerde. In het interview zegt hij: ‘Totdat die man, waar ik dus met grote tegenzin naar zat te luisteren, vertelde van een bezoek aan familie daar. Zijn gastheer zou 's avonds in Johannesburg uitgaan, en hij kreeg te horen: "Ik heb maar één revolver, maar                                                                                                                

50 De Boer, Van Sharpeville tot Soweto, 81-82 51 Muskens, Aan de goede kant, 38.

52 Harlaar, ‘Overschat u vooral de mogelijkheden in Nederland niet’, 48.

53  IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Brief van Buskes aan Roskam omtrent de oprichting

(25)

hier heb je een hondenketting. Wikkel die om je hand, en als een kaffer je aanvalt sla je hem z'n ogen uit." Letterlijk... dat heb ik nooit vergeten.’ Roskam besloot na zijn middelbareschooltijd Rechten te gaan studeren, waarbij hij zijn afstudeeronderzoek in Zuid-Afrika deed. Tijdens dit bezoek aan Zuid-Afrika woonde Roskam de Treason Trials bij, waar hij Nelson Mandela en Albert Luthuli ontmoette. Tijdens zijn gehele studieperiode heeft hij zich dus zeer verdiept in de situatie in Zuid-Afrika.54 De ‘rode dominee’ Jan Buskes had aan het eind van de jaren vijftig al een bewogen leven achter de rug. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had Buskes deel uit gemaakt van het verzet, waarna hij opgepakt werd door de Duitsers. Na de Tweede Wereldoorlog uitte hij openlijk zijn afkeer van de politionele acties in Nederlands-Indië en ook al snel van de apartheid. Daarom is het begrijpelijk dat Roskam juist met Buskes contact zocht in deze periode.

Al in november 1959 communiceerde Buskes met een onbekend persoon over de oprichting van een eventuele stichting die zich inzet tegen de apartheid in Zuid-Afrika.55 Vanaf 19 februari 1960 stromen de aanmeldingen voor het Comité binnen. ‘Zeer geachte Heren, graag wil ik zitting nemen in het op te richten Comité Zuid-Afrika’ schrijft letterkundige Margrit de Sabloniere op 19 februari 1960.56 Naast deze aanmeldingen die in

februari gedaan werden waren Karel Roskam en Jan Buskes in maart bezig met het werven van meerdere leden.57 Daarop kwamen er nog verscheidene aanmeldingen binnen. Onder deze deelnemers is ook een aantal noemenswaardige personen aan te wijzen waaronder dichter Adriaan Roland Holst. Roland Holst schrijft op 23 maart: ‘ik haast mij, u mede te deelen, dat ik gaarne zitting zal nemen in het Comité Zuid-Afrika. Tot actieve deelneming ontbreekt mij de gelegenheid, maar gaarne verklaar ik bij dezen mijn adhaesie met de doelstellingen van het Comité’.58 De grootste toestroom van nieuwe leden had echter

plaats vlak na het Bloedbad van Sharpeville, vanaf mei 1960.

Reeds in 1961 vond er een grote verandering in het bestuur van het CZA plaats. De dan al 62-jarige Buskes moet terugtreden van zijn arts om gezondheidsredenen en Roskam vertrekt naar Nigeria om daar te werken. De leiding van het CZA wordt overgenomen door J.J. Voogd. Hij kwam bij zijn aantreden een ‘vrij benarde financiële situatie’ tegen. Zijn                                                                                                                

54 IISG, ‘Karel Roskam en Nelson Mandela. Strijdliederen zingen bij proces’,

http://socialhistory.org/nl/ontmoetingen/karel-roskam-en-nelson-mandela (Geraadpleegd op 6 maart 2015).

55 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Brief aan Buskes (3 november 1959). 56 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Aanmeldingsbrief Margrit de Sabloniere (19

februari 1960).

57 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Uitnodiging tot lidmaatschap CZA (vóór 12 maart

1960).

58 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Aanmeldingsbrief Adriaan Roland Holst (23 maart

(26)

zoektocht naar financiële begunstigers leidde hem naar het Nederlands Verbond van Vakverenigingen (NVV) en de PvdA.59 Deze groeperingen, die zich voornamelijk aan de

linkerzijde van het politieke spectrum bevonden, konden zicht grotendeels vinden in de actiepunten van het CZA. Zij waren dan ook bereid financiële bijdragen te leveren. Ook werd financiële steun gevraagd aan de regering van Suriname. Hierbij werd sterk op het morele gevoel gespeeld: ‘jullie regering keurt toch ook rassendiscriminatie af?’ Tussen neus en lippen door werd vervolgens om een donatie gevraagd. De regering wees dit verzoek af omdat het land zich in financieel slecht vaarwater bevond (land in opbouw).60 Voogd was in de positie om het CZA een meer politieke koers te laten varen. Dit kwam voornamelijk door de politieke achtergrond van Voogd, die lid was van de PvdA en later van 1963 tot 1981 namens deze partij ook lid was van de Tweede Kamer. Vele nieuwe leden bevonden zich dan ook in links-politieke kringen, waarbij CPN-leden vrijwel uitgesloten werden. Historicus Martin Harlaar beargumenteert dat dit te maken had met het feit dat de CPN (Communistische Partij van Nederland) door velen niet beschouwd werd als een democratische partij.61

2.3 Nationale publieksactiviteiten

Vlak na de oprichting van het Comité werd besloten dat het belangrijk was dat prominente Nederlanders publiekelijk zouden toetreden tot de organisatie. Dit zou ervoor zorgen dat het Comité vrijwel direct in de publieke belangstelling zou staan. Ook werden belangrijke programmapunten of doelstellingen opgesteld. Ten eerste ‘de verspreiding van inlichtingen betreffende politieke- en sociale verhoudingen in Zuid-Afrika’. Ten tweede ‘voorlichtingen aan aspirant-emigranten’. Ten derde het ‘parlement en regering bewegen’. Als vierde het ‘inzamelen van gelden’ en tot slot het ‘verbreken van economische en sociale betrekkingen met Zuid-Afrika’.62 Zoals te zien is ligt hierin de nadruk, vooral bij de eerste punten, al vrij sterk op het publieke aspect. Hoe het Comité dit streven naar publieke steun probeerde te winnen wordt al snel duidelijk uit het archiefmateriaal.

Een groot gedeelte van het onder de aandacht brengen van de anti-apartheidssentimenten van het Comité Zuid-Afrika geschiedde via de pers. Vlak na de                                                                                                                

59 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Brief van J.J. Voogd aan de PvdA over financiële

situatie CZA (2 maart 1962).

60 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 5. Brief van J.J. Voogd aan de regering van Suriname

over financiële steun (13 september 1962).

61 Harlaar, ‘Overschat u vooral de mogelijkheden in Nederland niet’, 52.

(27)

officiële oprichting verscheen dan ook een oproep in de verschillende Nederlandse kranten:

‘De gebeurtenissen in Zuid-Afrika hebben ook in Nederland grote verontrusting gewekt. Het gevolg van de apartheidspolitiek is, dat enkele duizenden Zuid-Afrikaanse staatsburgers voor onbepaalde tijd gedetineerd worden, terwijl vele anderen naar afgelegen oorden worden verbannen.

De historische verbondenheid van Nederland met Zuid-Afrika vraagt van ons, Nederlanders, in de eerste plaats daadwerkelijke solidariteit met alle Zuidafrikaanse staatsburgers, die door de apartheidspolitiek getroffen worden.

[…]

Het protest van het Nederlandse volk tegen ras-discriminatie moet zich ook uiten in een bijdrage voor deze steun.’63

Wat opvallend is aan deze oproep, is het feit dat de Nederlandse sentimenten betreffende de historische verbondenheid doelbewust werden aangesproken. De nadruk wordt nu echter gelegd op verbondenheid met de ‘zwarte bevolking’ in plaats van met de ‘stamverwante blanke Afrikaner bevolking’. Een andere manier waarop via de pers op het Nederlandse gevoel werd ingespeeld was een persbericht naar aanleiding van de uitreiking van de Nobelprijs voor de Vrede. De prijs was in december 1960 uitgereikt aan Albert Luthuli, een lid van het ANC en voorman van de strijd tegen apartheid. Deze gebeurtenis was een goede kans voor het Comité om nieuwe steun vanuit de Nederlandse samenleving te verkrijgen voor het doel. Op 11 december 1961 vaardigde het Comité een oproep uit naar de Nederlandse bevolking waarin om solidariteit met Luthuli gevraagd werd. Er wordt in dit bericht veel nadruk gelegd op het deugdzame karakter van Luthuli: ‘Als christen heeft hij het principe van de geweldloosheid daarbij nooit verlaten. Dat hem thans een zo hoge onderscheiding te beurt is gevallen, stemt ons tot voldoening en dankbaarheid.’64 Ook wordt er op het gevoel van de Nederlandse bevolking gespeeld, door te benadrukken dat solidariteit getoond kan worden door het Comité Zuid-Afrika (financieel) te steunen.

                                                                                                               

63 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 18. Oproep van het Comité Zuid-Afrika in het

Algemeen Handelsblad (1960).

64 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 18. Oproep aan het Nederlandse Volk (11 december

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Omdat veel ouders van jonge kinderen ook moeten werken en er geen andere plek voor de kinderen is gaan sommige kinderen van amper 1 jaar hier al naar school.. De school is voor

Electoraal onderzoek heeft de laatste jaren een vaste plek veroverd in de Nederland- se politiek. Niet alleen de grote politieke partijen doen onderzoek, ook GroenLinks

Er zijn ongetwijfeld mensen die soberder kunnen eten, er zou ook veel gewonnen worden als geen voedsel meer bederft (nu circa 1 0-30%) of niet meer gedumpt

In het verkiezingsprogramma van de Partij van de Arbeid wordt gesteld: 'De banden met de Antillen en Aruba worden voortgezet, maar in overleg met hen op een

De Vaste Kamercommissie heeft haar wens voor handhaving van het eerder genomen besluit neergelegd in een zogenoemde „Commissie-motie", die uiteraard met algemene stemmen

70 Zo lwidt de uit de argumenten van beide partijen in het conflict getrokken conclusie van Robert F. Lamberg, 'Redaktionelle Notizen', Ostprobleme, 15 nov. In het

Op grond van het kwaliteitsprofiel van de school dat naar aanleiding van een vorig inspectiebezoek is opgemaakt, op basis van risicofactoren die bij de inspectie bekend zijn

[r]