• No results found

3. Een gebrek aan balans

3.3 Boycotactie Zuid-Afrikaanse producten

Al omstreeks 1960, naar aanleiding van de arrestaties in Zuid-Afrika die uiteindelijk leidden tot het Rivonia proces, had het ANC opgeroepen tot een internationale boycotactie. In Nederland werd deze oproep luid en duidelijk ontvangen maar door het CZA afgedaan als ‘niet haalbaar’. Toen in de vroege jaren zestig bleek dat het CZA er niet in slaagde voor haar boodschap grote groepen mensen op de been te brengen werd de roep binnen het Comité voor concrete actie steeds groter:

‘Geleidelijk aan begint het internationale klimaat voor een boycot van Zuid-Afrika op alle mogelijke terreinen te verbeteren […] Is het niet mogelijk dat deze kwestie in het Comité Zuid-Afrika aan de orde wordt gesteld. En wel in de zin dat er contact wordt opgenomen met het NVV dat toch al een relatie met het comité heeft.’82

Dit leidde ertoe dat in 1964 alsnog over werd gegaan tot een boycot van Zuid-Afrikaanse producten en levensmiddelen.83 Wellicht was deze actie ook geïnspireerd op zelfde acties

in Engeland. Hier was al aan het einde van de jaren vijftig de Boycott Movement opgericht, een beweging die veel aanhang en media aandacht wist te vergaren in het Verenigd Koninkrijk. Zoals al eerder geschreven was de strijd tegen apartheid in dit land al vroeg zeer heftig van aard. Op politiek en economisch gebied waren de verhoudingen tussen Zuid-Afrika en Engeland vrijwel hetzelfde als die tussen Zuid-Afrika en Nederland. De conservatieve Britse regering zag de apartheid als een interne aangelegenheid en de Engelse handelaren zagen het land als een belangrijke economische partner en afzetmarkt.84 Een groot gedeelte van de Britse bevolking had echter grote problemen met het apartheidsbeleid. Zij zag dit beleid als niet-Brits en moreel niet te verantwoorden. Dit betekende dat de strijd tegen apartheid werd gevoerd op alle plekken van het Britse politieke spectrum. In dit opzicht wist de Boycott Movement snel draagvlak te vinden voor haar acties, en was het al snel een groot succes. In Nederland was de situatie echter anders. Lang niet elk deel van de bevolking was een fervent tegenstander van het Zuid-Afrikaanse beleid. Doormiddel van het verspreiden van flyers en het publiceren van oproepen in de Nederlandse kranten probeerde het CZA medestanders te vinden. Deze oproepen zijn                                                                                                                

82 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 6. Brief van F.Tichelman aan Holtslag over een

eventuele boycot van Zuid-Afrika (11 juli 1963).

83 Muskens, Aan de goede kant, 47. 84 Gurney, ‘A great cause’, 128.

echter nauwelijks noemenswaardig te noemen: dit betroffen vaak zeer korte berichtjes in hele kleine columns. Overigens bleef het CZA tijdens deze actie wel enigszins realistisch over de omvang en het effect van de actie: ‘Van de zijde der initiatiefnemers wordt meegedeeld, dat zij met de aktie meer een psychologisch dan een economisch effekt beogen.’85 Een economisch effect had het dan ook nauwelijks. Wel formuleerde het CZA een duidelijk vertrekpunt van waaruit de boycotactie werd ondernomen. Het belangrijkste motief achter de boycot actie was als volgt:

‘Het C.Z.A. wil, dat, temidden van een wereld die zich in toenemende mate met de daad verzet tegen het Zuidafrikaanse rassenbewind, juist Nederland niet achterblijft. Het toenemend isolement van Zuid-Afrika in de wereld maakt, dat zij een onevenredig grote waarde hecht aan de vriendschap met het “stamverwante” Nederland. Hierdoor draagt Nederland, of zij het wil of niet, een bijzondere verantwoordelijkheid t.s.v. de gebeurtenissen aldaar.’86

Juist Nederland moest dus stelling nemen tegenover Zuid-Afrika. Door de wederzijdse stamverwante gevoelens tussen beide landen was Nederland in de positie om Zuid-Afrika in een verder isolement te sturen. Deze boodschap viel niet in de gehele samenleving even goed. Alhoewel Zuid-Afrika naar aanleiding van het Bloedbad van Sharepville op steeds meer kritiek kon rekenen, bleven de stamverwante gevoelens in veel Nederlandse kringen nog zeer belangrijk. Deze negatieve houding tegenover de boycotactie is voornamelijk te zien binnen de NZAV en de NZAW. De boycotactie leidde dan ook tot verhitte discussies tussen de organisaties:

‘De NZAW noemt dr. Verwoerd een bekwaam staatsman en een gelovig christen die het in alle oprechtheid goed met de Bantoes meent.

Naar aanleiding van de Outspansinaasappelen-boycot schreef zij aan de Amsterdamse gemeenteraad: ‘Het hoofdbestuur van de stichting Nederland-Zuidafrikaanse Werkgemeenschap acht boycot-acties, die morele steun willen verlenen aan subversieve organisaties in hoge mate ongewenst.’

                                                                                                               

85 Koninklijke Bibliotheek, Leeuwarder Courant 14 april 1964.

86 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 24. Richtlijnen voor de onderhandelaars van het C.Z.A.

De secretaris van de stichting, dr. W.A. Veenhoven, is gaarne bereid om over de apartheidspolitiek van gedachten te wisselen. ‘Met name met het socialistische volksdeel zouden wij gaarne meer contact hebben,’ zegt hij. Dr. Veenhoven is lid van de KVP; behalve de CPN en de PSP zijn alle partijen in het stichtingsbestuur vertegenwoordigd.’87

De boycotactie vond weinig gehoor in de samenleving en politiek. Dit kan gedeeltelijk worden geweten aan de omvang van de actie, de tijdspanne van de actie en de manier waarop informatie omtrent de actie verspreid werd. Met betrekking tot de omvang valt te vermelden dat het Comité slechts een zeer klein ‘assortiment’ aan producten wilde boycotten. Vooral de zogenaamde Outspansinaasappel en ingeblikt fruit stonden op het ‘verbodenlijstje’. Deze producten waren in deze periode sowieso al moeilijk verkrijgbaar. Het is dan ook aannemelijk om te stellen dat de Nederlandse bevolking deze producten al voor de boycot nauwelijks kocht, en deze levensmiddelen tijdens de boycot dan ook niet misten. Daarnaast was de boycot niet als permanent pressiemiddel bedoeld. Het was slechts als een tijdelijke actie opgezet, derhalve stond de boycot niet lang in de belangstelling van de Nederlandse bevolking.

Ondanks de beperkte schaal van de boycot investeerden de leden van het CZA wel veel tijd en moeite in de actie. Niet alleen door middel van flyers werd opgeroepen tot steun, ook protestacties hoorden bij het plan. Op zaterdag 18 april 1964 werd in Amsterdam een openbare protestactie gehouden. Dit protest hield in dat voor verschillende Amsterdamse winkels (zoals de Bijenkorf en de Albert Heijn) demonstranten zouden staan. Dit werd goed voorbereid: de plaatsen van de ‘posters’ werden al ver van te voren bepaald zodat verspreid door de stad genoeg demonstranten zouden staan. De actie had echter vrijwel geen effect: over de actie werd bijvoorbeeld nagenoeg niet geschreven in de Nederlandse- en regionale kranten. Dit kan ook geweten worden aan het feit dat de actie zich alleen manifesteerde in Amsterdam en dat slechts enkele tientallen ‘posters’ meededen aan het protest. Ook op dit gebied wist het CZA dus geen groot draagvlak te creëren.