• No results found

De oprichting van de AABN, het begin van de jaren zeventig

4. Politieke affaires en groeiende belangstelling Politieke acties, grotere achterban en de oprichting van de AABN, 1966-

4.5 De oprichting van de AABN, het begin van de jaren zeventig

Aan het eind van het decennium van de jaren zestig had de CZA dus een kleine koerswisseling ingezet. Het werd steeds meer politiek van aard en vond ook steeds meer aanhang binnen de samenleving. De apartheid, en de strijd hier tegen, kwamen steeds meer in de belangstelling te staan bij de Nederlandse bevolking. Veel meer dan aan het begin van de jaren zestig groeide de kritiek tegen het Zuid-Afrikaanse beleid. Hiermee hing samen dat er steeds meer anti-apartheidsgroeperingen opstonden, zowel landelijk als regionaal. Vanaf omstreeks 1970 vond steeds meer contact plaats tussen de verschillende groeperingen. Dit betroffen vergaderingen tussen de grootste bewegingen (zijnde het CZA, het Angola Comité en het Rhodesië Comité) waarbij de besturen van de verschillende groeperingen met elkaar meedachten over verschillende acties. Opvallend hierbij is dat geen gezamenlijke activiteiten werden ondernomen. Er werd heel bewust gekozen voor een scheiding tussen de verschillende comités. Verder werden verschillende bijeenkomsten gehouden, waarbij workshops werden gegeven over de verschillende aspecten van Zuid- Afrika en de apartheid. Voorbeelden van deze activiteiten waren onder andere het B(l)ackening Southern Africa congres en de Manifestatie Kolonialisme Onafhankelijkheid bijeenkomsten. Deze congressen brachten zowel landelijke als regionale groeperingen bij elkaar. De noodzaak om concreet met elkaar samen te werken om zo invloed te krijgen in het gehele land werd echter steeds groter.

Onder het CZA had de strijd tegen apartheid een geweldloos karakter gehad. Dit was een zeer bewuste keuze geweest maar zorgde er wellicht wel voor dat de activiteiten niet heel opvallend waren. Deze vrij onopvallende positie bracht met zich mee dat het Comité, vooral in haar beginjaren, nauwelijks aan aanhang of publiciteit won. De acties van het CZA misten balans. Aan de ene kant werden activiteiten georganiseerd die alleen in beperkte kringen aandacht hadden en aan de andere kant werden activiteiten bedacht die een grotere groep van de bevolking aanspraken, maar waarbij het uiteindelijke doel ondersneeuwde. In de jaren zeventig kwam hier verandering in. Deze verandering werd reeds ingezet aan het einde van het bestaan van het Comité door de meer politieke campagnes. Later in de jaren zeventig radicaliseerde de strijd tegen apartheid langzaamaan. Dit kan mede verklaard worden door de rol die Esau du Plessis speelde met zijn Boykot Outspan Aktie en met de oprichting van de Anti-Apartheid Beweging Nederland. Met de oprichting van deze twee bewegingen hield het CZA in vorm dan ook op met bestaan. Mede dankzij het Comité was de strijd tegen apartheid steeds meer onder de Nederlandse aandacht gekomen, er zou dus gesteld kunnen worden dat het CZA voor

haar eigen ‘teloorgang’ gezorgd heeft. Gezien in de tijdgeest van de jaren zestig was het CZA vrij vernieuwend geweest maar met haar geweldloze karakter kon het in de huidige constructie niet meer mee in de radicalere jaren zeventig.

Uit de notulen van de CZA-vergadering waarin de constructie van de AABN wordt besproken is te zien dat de oprichting van een overkoepelende organisatie niet per definitie het definitieve einde betekende voor het CZA. In tegendeel, het behelsde eerder een voortzetting in samenwerking met andere Zuid-Afrikagroepen. Uit de notulen blijkt dit onder andere uit de volgende passage:

‘Het Comité Zuid-Afrika gaat deel uitmaken van een overkoepelende landelijke organisatie, genoemd onder punt 2. en wordt eventueel qua organisatie en qua doelstelling losgemaakt van het DAF. […] c. De AABN wordt samengesteld als overkoepelend orgaan voor de bestaande organisaties van CZA, Stucosa en Pluto en van alle plaatselijke Z.Afr.groepen. Uit de komparanten wordt een d.b. gevorm bestaande uit minstens 5 personen, t.w. een voorzitter, een plaatsverv.voorzitter, een sekretaris en twee of meer andere leden. De plaatselijke groepen moeten tenminste 2/5 van het d.b. uitmaken. […] Het DAF gaat nu een eigen leven leiden (politiek iets minder geprofileerd dan het AABN) en krijgt tot taak fund-raising, literatuurvoorziening, kontakt met IDAF.’130

De AABN wist veel sneller draagvlak te krijgen in de samenleving. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat deze organisatie veel meer media aandacht wist te verkrijgen en doordat gebeurtenissen plaatshadden die de Nederlandse publieke opinie veranderden. Zo zorgde de Soweto opstand van 1976, waarbij de Zuid-Afrikaanse politie op 10.000 studenten het vuur opende, voor een schok in Nederland. Deze schok betrof de publieke opinie maar zorgde ook voor een verandering in de koers van de Nederlandse regering. Zo werd het Cultureel Verdrag van 1951 bevroren. Deze gebeurtenis zorgde voor veel meer aanhang onder de AABN en een vergroting van de aandacht voor de strijd onder de Nederlandse bevolking. Over de rest van de jaren zeventig zal in dit onderzoek echter niet gesproken worden, omdat het CZA toen in haar eigen vorm niet meer bestond.

                                                                                                               

130 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 40. Voorstellen voor reorganisatie van het Comité

4.6 Conclusie

Concluderend kan gesteld worden dat het CZA aan het eind van de jaren zestig steeds succesvoller werd in het creëren van een achterban. Dit heeft te maken met de meer politieke koers die het Comité voer en de steeds grotere aandacht die het onderwerp Zuid- Afrika en mensenrechten kreeg onder de Nederlandse bevolking. De meer politieke richting die het CZA insloeg kan verklaard worden uit het feit dat steeds meer PvdA-leden deel uit gingen maken van het Comité, waardoor kwesties die het CZA van belang achtte in de Tweede Kamer besproken konden worden. Ook waren er meer grote politieke affaires waarop het Comité kon inhaken. Zowel de ton van Luns als de kwestie Bakker hielden Nederland voor een langere tijd in hun ban. Het CZA wist succesvolle acties omtrent deze affaires op te zetten. Dit zorgde ervoor dat het Comité nu ook kringen in de bevolking kon bereiken die eerder geen interesse toonden in de strijd tegen apartheid.

Ondanks de successen in het binnenland werden nog steeds vrij weinig mondiale contacten gelegd door het CZA. Het lijkt er echter op dat het CZA hier in deze periode ook weinig actief naar zocht. Interne politieke affaires bleken vooralsnog voldoende om zich mee bezig te houden. Wel nam Esau du Plessis in deze periode contact op met het CZA. Als internationaal contact was hij goed op de hoogte van de situatie in Zuid-Afrika waardoor hij overtuigd was van het feit dat geweld door geweld bestreden moest worden. Het CZA koos echter zeer bewust voor een geweldloze tactiek waarna de contacten tussen beide zeer stroef verliepen.

Dat het CZA omstreeks 1971 opging in de AABN betekent niet per definitie dat het Comité had ‘gefaald’. In tegendeel, er zou gesteld kunnen worden dat de AABN een voortzetting van het CZA behelsde. Het CZA wist steeds meer aanhang in de samenleving te verkrijgen en kreeg een bredere groep gelijkgestemden met zich mee. De strijd tegen apartheid was echter niet georganiseerd genoeg, daar aan het einde van het decennium ontzettend veel kleine lokale groeperingen actief waren. Het oprichten van de AABN maakte hier een einde aan omdat vele groeperingen nu met elkaar verbonden zouden zijn. Dit betekende tegelijk dat de strijd tegen apartheid een veel groter bereik kreeg. Het CZA was voornamelijk actief geweest in Amsterdam. Buiten de Randstad was het derhalve moeilijk voor het Comité om een actieve bijdrage te leveren aan de vorming van de publieke opinie. De AABN had met de samenvoeging van de lokale groeperingen een veel groter bereik. Ook werd de aard van het actievoeren anders vanaf de jaren zeventig. Al aan het eind van de jaren zestig had Esau du Plessis het CZA aangeraden om radicaler te werk te gaan, wat het CZA uitgesproken verwierp. Vanaf de jaren zeventig werd deze radicalere

koers toch ingeslagen. Dit zorgde voor veel media aandacht en grotere invloed op de Nederlandse regering en politiek.

5. Conclusie

Aan het begin van de jaren zestig bleek de Nederlandse publieke opinie nog niet klaar voor een verwerping van de apartheid. De stamverwante gevoelens jegens de blanke Zuid- Afrikaanse bevolking waren tijdens de twee Boerenoorlogen in de negentiende eeuw zeer belangrijk geweest, en bleken ook nu nog een rol te spelen. Vooral binnen de protestantse kerken was deze visie op de bevolking van Zuid-Afrika nog voelbaar aanwezig. Dit blijkt onder andere uit de oprichting van organisaties als de NZAV en de meer radicale NZAW. Beide organisaties vonden de verhoudingen met Zuid-Afrika zeer belangrijk en het NZAW keurde zelfs de apartheid goed. Ook het ‘gewone volk’ wilde geen concrete stelling nemen tegenover de apartheid. Dit had niet alleen te maken met de gevoelens van verbondenheid maar ook met de grote rol die racisme speelde binnen de samenleving. In bepaalde kringen werd het geloof gedeeld dat de gekleurde Zuid-Afrikaanse bevolking nog niet toe was aan democratische rechten. Dit maakte het voor het CZA lastig om steun voor hun doel te verkrijgen onder alle kringen van de Nederlandse samenleving.

Het Nederlandse regeringsbeleid aan het begin van het decennium was in zijn geheel niet gericht op het nastreven van mensenrechten. Minister Joseph Luns hield zich voornamelijk bezig met het nastreven van politieke- en economische belangen binnen het Nederlandse buitenlandbeleid. Ook de rest van de Nederlandse regering wilde zich niet richten op de apartheidspolitiek in Zuid-Afrika. Het land bleek een bondgenoot tijdens de Nederlandse koloniale crises en een handelspartner die voorzag in economische belangen. Na de institutionalisering van apartheid werd Zuid-Afrika dan ook niet afgewezen maar werden de banden juist versterkt. Dit kwam tot uiting door de naleving van het cultureel verdrag van 1951 en de bevordering van emigratie tussen de beide landen.

Aan deze bedeesde houding van de Nederlandse bevolking kwam voor kort een einde op 21 maart 1960. Naar aanleiding van het bloedbad van Sharpeville werd door de media en de Nederlandse samenleving veel blijk van afkeuring gegeven. Het net opgerichte Comité Zuid-Afrika wist hier in haar beginjaren dan ook dankbaar van te profiteren. Het CZA probeerde doormiddel van oproepen in de media op het gevoel van de Nederlandse bevolking in te spelen. Ook het CZA benadrukte de historische verbondenheid met Zuid-Afrika, alleen zagen zij dit als iets waardoor juist de Nederlandse bevolking ‘verplicht’ was tegen de apartheid op te staan. Verder speelde het CZA in haar berichtgeving en campagnes in op de actualiteit. Zo zorgde de nobelprijsnominatie van

Albert Luthuli voor een manier om de Nederlandse bevolking te bereiken. Ook kunst en cultuur speelde een belangrijke rol binnen de eerste activiteiten van het Comité. Er werden kunst- en filmvertoningen naar Nederland gehaald en toneelstukken opgevoerd. Hiermee probeerde de groepering specifiekere kringen in de bevolking aan te spreken. Deze manier van actievoeren zorgde wel degelijk voor een stroom van aanmeldingen binnen het Comité. Onder deze leden bevond zich ook een aantal prominente Nederlanders zoals Adriaan Roland Holst. Desalniettemin wist het CZA in de beginjaren van de jaren zestig nog geen beeldbepalende rol op te eisen. Zoals uit dit onderzoek blijkt waren de stamverwante gevoelens onder de Nederlandse bevolking waarschijnlijk nog te prominent aanwezig waardoor er een gebrek aan belangstelling was voor een dergelijk actiecomité.

In het midden van de jaren zestig (1963-65) was de eerste schok die Sharpeville met zich mee had gebracht grotendeels weggevaagd. De publieke opinie hield zich dan ook niet zozeer meer bezig met de schending van mensenrechten in Zuid-Afrika. Het CZA had grote moeite om door middel van nationale activiteiten het anti-apartheidsdoel onder de Nederlandse belangstelling te krijgen. Enerzijds ondernam het Comité acties die slechts gericht waren op een klein gedeelte van de bevolking, een gedeelte dat sowieso al stelliger tegenover de apartheid stond. Hierbij valt te denken aan protestbijeenkomsten. Anderzijds werden meer populaire en succesvolle acties opgezet die minder doeltreffend het anti- apartheidsdoel uitten. Hierbij valt te denken aan ‘Blank – zwart, niet apart’ waarbij grootschalige media-aandacht verkregen werd maar de strijd tegen apartheid net te weinig belicht werd.

De moeite die het CZA in deze periode ondervond paste niet bij de internationale trend op dit gebied. Juist binnen de internationale politiek werd de apartheid meer en meer een onderwerp van gesprek. Zo begon de Britse actiegroep AAM samen te werken met de VN en werd binnen deze wereldorganisatie een speciaal comité ter bestrijding van apartheid opgericht. In deze periode startte de AAM met de World Campaign for the Release of the South-African Political Prisoners. Deze actie vond internationaal gezien veel weerklank en ook het CZA nam deel aan deze campagne. In Nederland, in tegenstelling tot Engeland, ondervonden de activisten veel meer moeite met het vinden van draagvlak. Ook nu bleken stamverwante overwegingen en racistische gedachten een barrière zoals te zien is in de afwijzende reacties op de rondgestuurde petitie van het CZA. Hierin werd door de respondenten meermalen gesproken over het feit dat de gekleurde bevolking van Zuid-Afrika nog niet klaar was voor het verwerven van democratische rechten.

In de laatste periode van het bestaan van het CZA (1966-71) begon de organisatie een meer concrete politieke koers te varen. Dit had aan de ene kant te maken met het feit dat er steeds meer bondgenoten werden gevonden onder de PvdA-leden. Deze bondgenoten werden zeer bewust opgezocht naarmate steeds meer PvdA-leden lidmaatschap van het Comité kregen. Belangen van het CZA konden nu veel directer in de Tweede Kamer besproken worden. Aan de andere kant kon deze politieke koers worden ingeslagen omdat er meer politieke affaires plaatshadden waar het Comité op in kon spelen. Hierbij valt natuurlijk te denken aan de ‘ton van Luns’ en de kwestie Bakker. Deze acties zorgden voor een groei in media aandacht voor het Comité en een enorme toename van het aantal leden. Het CZA wist steeds meer een zichtbare positie in te nemen binnen de Nederlandse samenleving. Dat de AABN in 1971 werd opgericht heeft dan ook niet zozeer te maken met een gebrek aan steun voor het CZA maar meer met de groei aan belangstelling voor de apartheidskwestie. In de loop van het decennium waren steeds meer lokale groeperingen in het leven geroepen. Dit zorgde voor een weinig georganiseerde warboel van acties tegen apartheid. Het AABN fungeerde derhalve als overkoepelende organisatie waar het CZA deel van uit zou gaan maken. Het is dan ook niet terecht om te stellen dat het CZA, om in de woorden van Roeland Muskens te spreken, niet effectief was. Het Comité zat in een lastige politieke en maatschappelijke omgeving en wist in het kader van deze situatie wel degelijk aanhangers te vergaren. Organisatorisch gezien was het onderbrengen van het Comité bij de AABN een verstandige keuze.

Op de vraag in hoeverre het CZA draagvlak en medestanders wist te vinden in nationale en internationale context is geen eenduidig antwoord te geven. De reden hiervoor is te vinden in het feit dat de koers van het CZA in de loop van het decennium een aantal keren veranderde. Belangrijk is de omslag van het meer mediagericht naar het meer politiekgericht zoeken naar medestanders. Deze omslag is te lokaliseren in de tweede fase van het bestaan van het Comité (1963-65), toen verschillende PvdA-leden in het bestuur plaats gingen nemen en waardoor de belangen van het CZA in de politiek door konden gaan werken. Deze meer politieke richting sluit een mediagerichte werkwijze echter niet uit. Beter kan gesteld worden dat het CZA aan het einde van de jaren zestig een combinatie van beide nastreefde. Uiteindelijk bleek deze koerswijziging ervoor te zorgen dat het Comité meer in de belangstelling kwam te staan. Dit is te zien aan het aantal vermeldingen van de acties in de Nederlandse kranten en de toename van het aantal leden. Internationaal gezien kon het CZA de gehele periode vrijwel geen bondgenoten vergaren. Belangrijke internationale anti-apartheidsgroeperingen als de AAM besteedden vrijwel

geen aandacht aan het CZA. Het Comité was overigens wel zeer goed op de hoogte van de internationale acties. Zo was het geabonneerd op nieuwsbulletins en probeerde het zich te spiegelen aan de activiteiten van internationale bewegingen.

Al met al zou gesteld kunnen worden dat het CZA een gemotiveerde sociale beweging was die binnen de tijdgeest van de jaren zestig moeilijk haar ideeën onder de publieke opinie kon verspreiden. Een interessant vervolgonderzoek zou dan ook plaats kunnen vinden door te kijken naar de invloed die CZA-leden uitoefenden binnen de AABN. Zodoende zou er gekeken kunnen worden naar in hoeverre er daadwerkelijk van een voortzetting van het CZA gesproken kan worden. Konden de ideeën van CZA-leden in de jaren zeventig wel zorgen voor een beïnvloeding van de publieke opinie? Verder is een onderzoek mogelijk naar de specifieke houding van politiek gemotiveerde Nederlanders die zich aan de linkerzijde van het politieke spectrum bevonden. Uit dit onderzoek is al duidelijk geworden dat verschillende PvdA-leden steun verschaften aan het CZA. Hoe zat het met de leden van andere partijen? En hoe zat het met bijvoorbeeld communisten? Een dergelijk perspectief zou zeer de moeite waard zijn als aanvulling op dit huidige onderzoek. Vooral het feit dat het CZA de leden van de CPN bewust uitsloten van deelname werpt de vraag op welke rol zij speelden binnen de strijd tegen apartheid. Een dergelijk onderzoek zal derhalve een completer beeld scheppen over alle lagen van de Nederlandse bevolking ten aanzien van apartheid. Concluderend kan gesteld worden dat de rol die het CZA speelde in context van de jaren zestig zeer interessant is gebleken. De beeldvorming die Muskens schetst waarbij de jaren zestig in termen van de strijd tegen apartheid vrijwel niets betekenden en deze pas in de jaren zeventig op gang kwam dient derhalve bijgesteld te worden. Het verhaal van een vereniging die als een van de eerste nieuwe sociale bewegingen in Nederland geldt en, ondanks het terughoudende politieke- en maatschappelijke klimaat, langzaamaan de houding van Nederland jegens Zuid-Afrika veranderde verdient het dan ook zeker om verteld te worden.