• No results found

World Campaign for the Release of the South African Political Prisoners

3. Een gebrek aan balans

3.5 World Campaign for the Release of the South African Political Prisoners

In juli 1963 werden Walter Sisulu en andere leden van het ANC opgepakt. Tezamen met Nelson Mandela, die toen al in de gevangenis zat, werden zij tijdens het Rivonia Proces verhoord. Dat de leden ter dood veroordeeld zouden worden was een reële mogelijkheid. De feiten die hen ten laste werden gelegd hadden voornamelijk te maken met eventuele revolutionaire ideeën (waaronder het rekruteren van militanten en daarbij behorende trainingen voor een guerrillaoorlog) en een veronderstelde affiniteit met de communistische partij van Zuid-Afrika. Het proces kon rekenen op enorme kritiek en protest. Steeds meer ging de gekleurde bevolking van Zuid-Afrika de gedaagden zien als hun leiders waardoor grote demonstraties voor het Zuid-Afrikaanse Vredespaleis plaatshadden. Ook internationaal gezien werd het proces afgewezen als een walgelijke gebeurtenis. Zowel anti-apartheidsbewegingen als internationale organisaties als de VN probeerden overheden er van te overtuigen sancties te overwegen tegenover Zuid-Afrika.

Roeland Muskens schrijft dat het CZA dit Rivonia proces niet aangreep voor publieksgerichte acties. Derhalve deed het CZA, meent Muskens, niet genoeg om de strijd tegen apartheid dichter bij de Nederlandse bevolking te brengen.89 Uit het archief van het Comité blijkt echter het tegendeel. Wel degelijk probeerde het CZA in te haken op het Rivonia proces. Dit werd gedaan in de vorm van de World Campaign for the Release of the South African Political Prisoners. Een campagne die internationaal gezien veel voeten in de aarde wist te krijgen en waarbij de Britse AAM het voortouw nam.

Voor de AAM waren campagnes voor Zuid-Afrikaanse politieke gevangenen een belangrijk gebied van actie. Dit toont ook de overwegend politieke koers die de AAM voerde. November 1963 werd door de organisatie uitgeroepen tot ‘AAM’s Anti-Apartheid Month’, een maand waarin drie campagnes werden gevoerd, waaronder de bovengenoemde campagne gericht op de vrijlating van Zuid-Afrikaanse politieke gevangenen. Naast nationale aandacht stond de AAM hiermee ook in de internationale kijker. Pamfletten gericht op de internationale samenleving werden opgesteld:

‘World attention is focussed on the " Rivonia " trial of Walter Sisulu and nine other prominent leaders who are on trial for their lives.

                                                                                                               

Don't remain silent in the face of injustice

ONLY IMMEDIATE WORLD ACTION CAN SAVE THESE BRAVE OPPONENTS OF APARTHEID’90

Naast het onder de aandacht brengen van de actie door middel van flyers zocht de AAM ook aandacht doormiddel van samenwerking met personen die in de mediabelangstelling stonden. Zo stelde de organisatie een verklaring op die ondertekend werd door 160 aanzienlijke personen als kunstenaars, prominente kerkleiders, belangrijke geleerden, vakbondsleiders en politici.91 In een daaropvolgende petitie werd gevraagd om steun voor het anti-apartheid comité van de Verenigde Naties. Dit comité was, zoals al eerder genoemd, in het leven geroepen in samenwerking met de AAM en gericht op het doorvoeren van economische, culturele en politieke sancties tegen Zuid-Afrika. De petitie werd over de hele (westerse) wereld verspreid en door meer dan 200.000 mensen ondertekend,92 waaronder 187 in België, 489 in Canada, 295 in Colombia, 6.273.741 in de Bondsrepubliek Duitsland, 7.436 in de Duitse Democratische Republiek en 4.894 in Italië.93 De wereldcampagne speelde een grote rol in het afhouden van de doodstraf voor de Zuid-Afrikaanse politieke gevangenen. Internationaal gezien was de campagne een effectief pressiemiddel dat de Zuid-Afrikaanse politiek in dit opzicht een andere kant op kon sturen.

Nederland was ook een van de landen waarin de campagne gevoerd werd. Na het succes van de wereldcampagne in Engeland alsmede in de rest van de wereld nam het Comité contact op met de AAM. Het wilde zich aansluiten bij de campagne en vroeg dan ook om informatie en middelen van de AAM. De zoektocht naar mediabelangstelling en aanhang verliep in Nederland echter niet zo soepel als in Engeland. Het archief van het CZA zit bomvol met afwijzende responsen op de rondgestuurde petities. De weigeringen werden met een aantal verschillende argumenten gemotiveerd. Zo schrijft mevrouw P. Stoffels:

‘De blanke bevolking van Zuid-Afrika is met ons stamverwant; dat schept m.i. bepaalde verplichtingen. […] Ik kan mij niet geheel aan de indruk onttrekken dat Uw comité oordeelt over een materie die zij niet

                                                                                                               

90 AAM Archives, 60s15. Free the Prisoners.

91 AAM Archives, pri01. Declaration calling for the release of South African political prisoners. 92 AAM Archives, pri06. Petition for the release of South African political prisoners.

of onvoldoende kent, en dat Uw comité de blankheid van ziel van zwarte mensen – ook al neem ik aan dat ze gemiddeld blanker is dan de onze – overschat.’94

Dit argument laat zien dat de notie van stamverwantschap ook medio jaren zestig onder grote groepen van de bevolking een rol speelde. Aan de ene kant werd discriminatie afgewezen, aan de andere kant werd voorzichtig gehandeld ten aanzien van het broedervolk. Een ander argument was de mening dat de Zuid-Afrikaanse samenleving nog in een andere fase zat dan die van Nederland. Het land was nog niet toe aan een democratie:

‘Ik krijg uit Uw circulaire het gevoel, dat door U de situatie in een “geheide” democratie als de Nederlandse als wenselijkheid wordt gesteld voor dit land, dat zich in deze ontwikkelingsperiode bevindt en daaraan nog niet toe is.’95

Uit dit fragment blijkt onder andere dat de Nederlandse bevolking niet per definitie geheel afkeurend stond tegenover apartheid. In sommige lagen werd dit beleid zelfs verdedigd. Ook uit het volgende document blijkt deze houding:

‘Hoe men ook over apartheid moge oordelen, één ding staat vast, namelijk dat de kleurlingenbevolking van Zuid-Afrika in dit tijdsbestek nog niet rijp is voor het verkrijgen van democratische rechten. En aangezien dit de kern van Uw betoog is geef ik er de voorkeur aan Uw oproep niet mede te ondertekenen.’96

Dit fragment gaat zelfs een stapje verder dan voorgaande: de nadruk wordt hier gelegd op de gekleurde bevolking. Er wordt dus expliciet geschreven dat deze bevolkingslaag nog niet rijp was voor het verkrijgen van democratische rechten. Stond de Nederlandse bevolking dan wel echt zo afkeurend tegenover apartheid? Of speelde de notie van stamverwantschap nog zo’n immense rol dat de Nederlanders geen stelling tegen apartheid                                                                                                                

94 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 19. Brief van mevrouw P. Stoffels omtrent afwijzing

van de petitie (28 januari 1964).

95 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 19. Brief van P. van Delden omtrent afwijzing van de

petitie (7 februari 1964).

96 IISG, Stichting Comité Zuid-Afrika, ARCH03104, 19. Brief van J. Meynen omtrent afwijzing van de

wilden nemen? Verder blijkt een mate van racisme ook een grote rol te spelen in de bovenstaande fragmenten. Misschien speelden niet alleen de gevoelens van stamverwantschap een rol maar waren racistische denkwijzen dusdanig aanwezig dat bepaalde Nederlanders het ook daadwerkelijk eens waren met het apartheidsbeleid. Het is lastig om de beweegredenen van een hele bevolking te onderzoeken en te illustreren. Wel is duidelijk dat het Nederlandse volk terughoudend was met het veroordelen van hun nazaten in Zuid-Afrika. Het was om deze reden lastig voor het CZA om draagvlak te vinden binnen het ‘gewone volk’ van Nederland.

Uiteindelijk, zo blijkt uit het archiefmateriaal van de AAM, wist het CZA toch aanhang te vergaren. Vooral opvallend is dat de petitie veelal ondertekend werd door politici. Negentig Tweede Kamerleden tekenden uiteindelijk het document en betoogden steun aan de VN-resolutie. De petitie werd vervolgens aan de Zuid-Afrikaanse ambassadeur aangeboden.97 Politici uit de linkerzijde van het politieke spectrum stonden achter de acties van het Comité en de strijd tegen apartheid. Zoals al eerder gezien is wist het CZA vooral in te spelen op de leden van de PvdA. Aan de ene kant is dit te verklaren door de grotere belangstelling voor mensenrechten binnen deze partij, aan de andere kant had de rol van voorzitter J.J. Voogd hier ook een belangrijk aandeel in. Als partijlid (en later Tweede Kamerlid) kreeg Voogd het voor elkaar zijn partij voor het doel van het CZA in te zetten. De communisten van de CPN werden in deze periode echter nog steeds uitgesloten. Deze partij was, zo stelde het CZA, té radicaal en de partij lag niet altijd even goed binnen de Nederlandse samenleving. In geval van samenwerking met deze partij zou de geloofwaardigheid van het CZA wel eens te lijden kunnen hebben.

Muskens’ kritiek op het succes van het CZA had te maken met het feit dat deze laatste de Nederlandse politiek in zijn geheel niet wist te beïnvloedden. Bewijst deze actie dan toch het tegendeel? Tweede Kamerleden werden er toch toe bewogen de petitie te ondertekenen. Ditzelfde gold echter niet voor de Nederlandse regering: zij bleef zich grotendeels afzijdig houden. Culturele en politieke overwegingen bleken nog steeds te belangrijk waardoor de regering een verslechtering van het bondgenootschap met Zuid- Afrika niet wilde riskeren.

                                                                                                               

3.6 Conclusie

In deze periode (1963-1965) groeide de politieke insteek van het CZA dus enorm. Onder leiding van Joop Voogd werden de PvdA-leden aangesproken en geactiveerd mee te doen en steun te betuigen aan de acties van het CZA. De Nederlandse regering bleef zich echter grotendeels afzijdig houden. Voor haar was het economische en culturele bondgenootschap belangrijk genoeg om een conflict met Zuid-Afrika uit de weg te gaan. Ook de Nederlandse bevolking bleef zich afzijdig houden. Voor velen van hen golden de stamverwante gevoelens nog als belangrijk. Dit is in vele kringen van de Nederlandse samenleving te herkennen, maar nergens zo overduidelijk aanwezig als in de confessionele hoek van de Nederlandse bevolking. Hoewel binnen de protestantse kerk steeds meer een visie tot stand kwam die tegen de apartheid was gericht, werden nog geen concrete stappen ondernomen tegen de Afrikaner geloofsbroeders. Dit werd temeer duidelijk door de oprichting van de NZAV en NZAW die voor het overgrote deel bestonden uit christelijke leden. Vooral het NZAW wist in deze periode veel aandacht te vergaren. Het kreeg veel zendtijd van christelijke omroepen en verkondigde stellingen die bij CZA-leden in het verkeerde keelgat schoten.

Verder valt op te merken dat het CZA weinig contacten had met het buitenland: niet omdat het Comité hier geen behoefte aan had maar meer omdat de buitenlandse bewegingen weinig omkeken naar het CZA. Wel was het CZA zich zeer bewust van de internationale activiteiten en campagnes. Door middel van nieuwsbulletins bleef het op de hoogte van ontwikkelingen en het probeerde deze campagnes door te voeren in Nederland. Dat het hier ietwat minder succesvol was dan in Engeland wordt duidelijk door de vele afwijzende brieven naar aanleiding van een petitie voor de World Campaign for the Release of the South African Political Prisoners.

De acties van het CZA in deze periode van de jaren zestig kunnen concluderend gekenmerkt worden door een gebrek aan balans. Aan de ene kant werden acties georganiseerd die het anti-apartheidsdoel sterk benadrukten maar daarmee slechts een klein groepje mensen aanspraken. Hierbij valt te denken aan de protestvergaderingen tijdens ‘Freedom Day’. Aan de andere kant werden evenementen gehouden die wel een groot gedeelte van de samenleving aanspraken maar daarmee sterk aan het uiteindelijke doel voorbij gingen. Een voorbeeld hiervan was de ‘Blank – zwart, niet apart campagne’ van ‘Jonge Strijd’ waarbij het verzet tegen apartheid slechts op de achtergrond zichtbaar werd. Dit gebrek aan balans zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat het CZA ook

in deze periode grote moeite had met het vinden van een draagvlak, in tegenstelling tot buitenlandse verenigingen als de AAM.

4. Politieke affaires en groeiende belangstelling