• No results found

Beïnvloedt het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Beïnvloedt het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant?"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Beïnvloedt het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de

accountant?

Bachelorscriptie

Bsc Accountancy & Controle

Faculteit van Economie en Bedrijfskunde Universiteit van Amsteram

Nadia Arbaj 10631461

Scriptiebegeleider

dhr. drs. (B.J.M) Ben van Dam

(2)

2

Inhoudsopgave

1 Abstract ... 4

2 Inleiding ... 5

3 Audit- en non auditdiensten ... 8

3.1 Auditdiensten... 8

3.1.1 Het ontstaan van auditdiensten ... 8

3.1.2 Controleverklaring ... 9

3.1.3 Agency Theory ... 11

3.2 Non auditdiensten ... 12

3.2.1 Het probleem van non auditdiensten ... 12

4 Onafhankelijkheid ... 14

4.1 Onafhankelijkheid in wezen ... 14

4.2 Onafhankelijkheid in schijn... 14

5 Literatuuronderzoek ... 15

5.1 De onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door non auditdiensten ... 15

5.1.1 Kinney, Palmrose en Scholz (2004) ... 15

5.1.2 Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008) ... 18

5.2 De onafhankelijkheid van de accountant wordt niet aangetast door non auditdiensten ... 21

5.2.1 Mitra (2007) ... 21

5.2.2 Ashbaugh, Lafond en Mayhew (2003) ... 24

6 Conclusie ... 26

(3)

3

Verklaring eigen werk

Hierbij verklaar ik, Nadia Arbaj, dat ik deze scriptie zelf geschreven heb en dat ik de volledige verantwoordelijkheid op me neem voor de inhoud ervan. Ik bevestig dat de tekst en het werk dat in deze scriptie gepresenteerd wordt origineel is en dat ik geen gebruik heb gemaakt van andere bronnen dan die welke in de tekst en in de referenties worden genoemd. De Faculteit Economie en Bedrijfskunde is alleen verantwoordelijk voor de begeleiding tot het inleveren van de scriptie, niet voor de inhoud.

(4)

4

1 Abstract

Na de vele boekhoudschandalen zijn er twijfels ontstaan over de auditkwaliteit en met name, de onafhankelijkheid van de accountant. De accountant heeft als taak om met een redelijke zekerheid vast te stellen dat bepaalde financiële verantwoordingsinformatie vrij is van materiële fouten. Dit doet hij in het belang van het maatschappelijk verkeer. De kennis en ervaring die wordt opgedaan tijdens een accountantscontrole, stelt de accountant in staat om ook andere non auditdiensten te leveren. Het leveren van zowel audit als non auditdiensten zorgt voor veel discussie omdat de onafhankelijkheid aangetast kan worden. De onafhankelijkheid vormt de basis van het

accountantsberoep hierbij is het cruciaal dat dit gewaarborgd wordt.

In deze scriptie wordt daarom onderzoek gedaan, aan de hand van een literatuuronderzoek, naar de onafhankelijkheid van de accountant. Er is gekeken of het leveren van non auditdiensten in combinatie met auditdiensten de onafhankelijkheid aantasten. De onderzoeksvraag luidt: Beïnvloedt het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant? Om de

onderzoeksvraag te beantwoorden zijn in hoofdstuk drie en vier relevante begrippen en de theorie uitgelegd. In hoofdstuk vijf zijn vier onderzoeken besproken en hoofdstuk vijf biedt vervolgens de conclusie.

Op basis van de gevonden onderzoeksresultaten is het lastig om een concreet eindoordeel te stellen over de onafhankelijkheid omdat in elk onderzoek verschillende maatstaven en

onderzoeksmethodes is gebruikt. Één van de onderzoeken, die een reeds bestaand onderzoek opnieuw heeft getest, toont aan dat de onderzoeksresultaten beïnvloedt kunnen worden door de gehanteerde onderzoeksmethode. Er is dus ruimte voor verder onderzoek. Aanbevelingen voor vervolgonderzoek zijn vermeld aan het einde van deze scriptie.

(5)

5

2 Inleiding

Op 11 december 2012 heeft de Eerste Kamer de nieuwe wet op het accountantsberoep (Wab) aangenomen naar aanleiding van twee amendementen die zijn ingediend in de Tweede Kamer door R.A. van Vliet (toenmalig PVV) en R.H.A plasterk (toenmalig PvdA). Deze wet is in werking getreden op 1 januari 2013 met een overgangstermijn van drie jaar. Met het aannemen van deze wet zijn twee bepalingen opgenomen die trachten de onafhankelijkheid van een accountant die een wettelijke controle verricht bij beursgenoteerde bedrijven, banken of verzekeraars beter te waarborgen. De eerste bepaling houdt een verbod in voor accountantsorganisatie om naast

controlediensten ook andere werkzaamheden te verrichten bij dezelfde klant. Ook wel aangeduid als “scheiding van controle en advies”. Deze regel dient de onafhankelijkheidspositie van de

accountant te versterken. De tweede bepaling introduceert de verplichte kantoorroulatie. Hierin wordt geregeld dat een accountantsorganisatie niet langer dan een periode van acht jaar achtereen een wettelijke controle mag uitvoeren. Dit heeft als doel om, naast de onafhankelijkheid te waarborgen, ook de kwaliteit van de controle te bevorderen.

De nieuwe wet over de scheiding van audit- en non auditdiensten bracht, zowel in de politiek als het bedrijfsleven, discussies met zich mee. De politieke partij CDA uitte zijn

ontevredenheid over de nieuwe wet en bracht daarbij twee gevolgen in beeld. De mogelijkheid dat de regeldruk in de accountantssector disproportioneel zal toenemen en de hogere kosten voor het bedrijfsleven. Ook vanuit de beroepswereld werd gereageerd. Ernst & Young bestuurslid Giljam Aarnink is van mening dat de adviserende rol van de accountant geen problemen oplevert voor de onafhankelijkheid. Volgens hem is het geven van meer verantwoordelijkheid aan het auditcomité een betere stap om de onafhankelijkheid van de accountant te waarborgen (2010, p.). Toenmalig fractiespecialist, Mathijs Huizing stelt echter dat de afbakening van deze diensten een toegevoegde waarde zal hebben, maar vindt het onverstandig dat Nederland op onwenselijke wijze vooruitloopt op de Europese regelgeving.

De nieuwe bepalingen in de Europese regelgeving op het gebied van wettelijke controles zijn pas vanaf 17 juni 2016 van kracht gegaan. Die bepalingen bestaat uit een lijst van

adviesdiensten die accountantskantoren niet langer mogen aanbieden aan klanten waarvan zij ook de jaarrekening controleren. Één van de verboden diensten is het geven van fiscaal- en/of financieel advies. Het gevaar van het verstrekken van dergelijk advies is dat de controlerende accountant een oordeel moet vellen over het werk dat zijn collega van de adviesafdeling heeft verricht. Hierbij wordt de kans te groot geacht dat de onafhankelijkheid van de accountants in het gedrang komt.

In tegenstelling tot de Nederlandse regelgeving zijn niet alle adviesdiensten verboden, maar stelt het Europees akkoord wel een plafond vast. Zo mogen dergelijke adviesdiensten niet méér

(6)

6 opleveren dan 70% van de omzet die met de controle zijn verdiend. De scheiding van controle- en adviesdiensten is echter in Nederland nog altijd strikter dan de EU-richtlijnen. Hoewel er

verschillen bestaan tussen de Nederlandse regelgeving en de EU-richtlijnen, ziet minister van Financiën Jeroen Dijselbloem geen reden voor een versoepeling van de wet. De strikte regels hieromtrent zorgen volgens hem voor meer vertrouwen van het maatschappelijk verkeer.

Aanleiding voor dit politiek debat over de inhoud van het accountant vak is tweeledig, namelijk de financiële crisis en de verschillende fraudeschandalen (Enron, Worldcom). Kort voordat banken omvielen in 2008 en bedrijven failliet werden verklaard publiceerden enkele onder hen jaarrekeningen met een goedkeurende accountantsverklaring. Met deze verklaring stelt de

onafhankelijke accountant dat de jaarrekening geen onjuistheden van materieel belang bevat en een getrouw beeld weergeeft van de financiële situatie van de organisatie. In de meeste gevallen was dit onterecht en is hierdoor de geloofwaardigheid in de financiële rapportering en het

accountantsberoep achteruitgegaan.

De Nieuwe wet is ontstaan met het oog op het verhelpen van de vertrouwenscrisis. Het is afgeleid uit een aanbeveling uit het Groenboek van Barnier (2010). Het Groenboek bevat essentiële thema’s die het fundament raken van het accountantsberoep. Het wordt gezien als discussiestuk en omvat problemen waarover vele uiteenlopende meningen op zijn gegeven. Één van de

aanbevelingen is het scheiden van audit en non auditdiensten als mogelijke oplossing voor het beter waarborgen van de onafhankelijkheid van de accountant. Deze aanbeveling kent een jarenlange discussie die tot op heden nog actief wordt gevoerd en die zowel in de politiek als daarbuiten gekenmerkt wordt door de verschillende opvattingen over de gevolgen van de afbakening van non auditdiensten op de onafhankelijkheid van de accountant.

Het doel van een accountant is om met redelijke zekerheid te kunnen stellen dat bepaalde verantwoordingsinformatie een getrouwe weergave geven van de werkelijkheid zodat gebruikers de jaarrekening kunnen gebruiken voor het maken van beslissingen. Ook verwacht men een oordeel over de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Één van de pijlers voor een goede auditkwaliteit is de onafhankelijkheid van de accountant. De gebruikers vertrouwen er daarom op dat de

accountant onafhankelijk is en professionele oordeelvorming toepast. Het vertrouwenstheorie positioneert de accountant als een vertrouwenspersoon voor het maatschappelijk verkeer, net zoals Limperg in zijn Leer van het gewekte Vertrouwen heeft beschreven. Limperg ziet vertrouwen als de essentie van de accountantscontrole. Dit vertrouwen is gebaseerd op de onafhankelijkheid van de accountant. Het ontstaan van de twijfels of de onafhankelijkheid wel gewaarborgd is en blijft, is een essentieel punt voor een kwalitatieve audit. Theoretisch gezien roept dit vragen op omdat er

onzekerheid ontstaan is over een fundamenteel beginsel in het accountantsberoep, namelijk

(7)

7 onafhankelijkheid te waarborgen. Dit zorgt tevens voor de achtergrond van mijn vraagstelling. De onafhankelijkheid staat de afgelopen jaren steeds meer ter discussie met verschillende opvattingen als uitkomst en dan met name met betrekking tot de vraag of de onafhankelijkheid nu wel of niet wordt beïnvloed door het leveren van non auditdiensten.

Beide bepalingen die opgenomen zijn in de wet hebben als doelstelling bij te dragen aan de onafhankelijkheid van de accountant. Deze thesis gaat in op de eerste bepaling, namelijk de

scheiding van audit- en non auditdiensten. De hoofdvraag van deze thesis luidt: Beïnvloedt het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant? In deze thesis richt ik mij tot de accountantsorganisaties die non auditdiensten verlenen in combinatie met een audit. Het is wezenlijk om te onderzoek of de strengere wetgeving in Nederland bijdraagt aan het waarborgen van de onafhankelijkheid. Indien dit niet het geval is wordt het bedrijfsleven onnodig

geconfronteerd met hogere kosten en de regeldruk in de accountantsbranche verhoogt.

De hoofdvraag wordt door middel van een literatuuronderzoek beantwoord. Het derde hoofdstuk biedt een verklaring voor verschillende begrippen en theorieën. Eerst wordt aandacht besteed aan hoe audit dienst gedefinieerd wordt in de wetenschappelijke literatuur en gaan we nader in op het ontstaan ervan. Ook de theorie die betrekking heeft op dit onderwerp wordt besproken. Vervolgens wordt stil gestaan bij de non audit dienst waarbij ook hier de definitie wordt toegelicht om verder in te gaan op de discussie omtrent de non auditdiensten. Het vierde hoofdstuk handelt over de onafhankelijkheid die een splitsing kent in de onafhankelijkheid in wezen en

onafhankelijkheid in schijn. Hoofdstuk vijf houdt de literatuuronderzoek in. Op basis van bestaand literatuur wordt de invloed van non auditdiensten op de onafhankelijkheid onderzocht. Als laatst sluit hoofdstuk zes af met de conclusie en aanbevelingen voor vervolgonderzoek.

(8)

8

3 Audit- en non auditdiensten

In dit hoofdstuk wordt aan de hand van de literatuur uitleg gegeven over verschillende begrippen die van invloed zijn op het onderwerp. Allereerst wordt het begrip audit dienst nader besproken. De soorten controleverklaringen worden weergegeven en zal vanuit het perspectief van de Agency Theorie uitgelegd worden waarom een audit essentieel is. Ten tweede wordt er inzicht gegeven in de non auditdiensten waarbij ook het probleem van deze dienst besproken zal worden.

3.1 Auditdiensten

In de literatuur zijn verscheidene definities terug te vinden van de term ‘auditing’, vaak passend in het tijdsbeeld. Men kan een onderscheid maken tussen verschillende soorten audits: interne audits, externe- of financiële audits, operationele audits en certificeringsaudit. Deze thesis handelt alleen over de externe- of financiële audit. Het controleren van de jaarrekening is een voorbeeld van een externe audit.

Goldman en Barlev (1974) zien een audit als een onderzoek waarbij de accountant een mening vormt over het jaarverslag van de onderneming en nagaat of deze conform het relevante stelsel inzake financiële verslaggeving is. De NBA, Nederlandse Beroepsorganisatie voor accountants biedt een meer formele definitie; zij omschrijven een audit dienst als “een opdracht waarbij een accountant een conclusie formuleert die is bedoeld om het vertrouwen van de beoogde gebruikers, niet zijnde de verantwoordelijke partij, in de uitkomst van de evaluatie van of de toetsing van het object van onderzoek ten opzichte van de criteria, te versterken” (NBA, 2017). Grof weg kan een audit dienst beschouwd worden als de controle die een accountant uitvoert op de financiële gegevens die ondernemingen dienen te publiceren. Door de jaren heen is de definitie verder ontwikkeld maar de harde kern hetzelfde gebleven.

3.1.1 Het ontstaan van auditdiensten

De pincoffs-affaire wordt vaak genoemd als dé gebeurtenis die heeft geleid tot het ontstaan van het externe accountantsberoep. De grote boekhoud-fraude die hierbij ontstond legde de gebreken in de boekhouding en controle in het bedrijfsleven bloot. Dit was het laatste zetje om het bestaansrecht van accountants te garanderen (Eimers, 2008). Bij het ontstaan van het accountantsberoep, eind 19e eeuw bestond de controletaak in de boekhouding uit andere werkzaamheden dan de huidige

werkzaamheden. Namelijk het inspecteren en verifiëren van alle betalingen, zonder enige

uitzondering. Enkele jaren later werden de werkzaamheden aangepast omdat dit tijdrovend bleek te zijn en hoefde daarom niet elke transactie gecontroleerd te worden. Indien transacties van dezelfde

(9)

9 soort zich voordeden, moest er een steekproef genomen worden dat vervolgens gecontroleerd werd (Jeppesen, 1998). Deze manier van controle stemt overeen met het onderscheid dat Limperg (1932) maakt tussen volkomen controle en volledige controle. Volgens Limperg moet elke

accountantscontrole voldoen aan volkomenheid waarbij de controle en transacties een sluitend geheel moeten vormen. De controle hoeft niet volledig te zijn, wat wil zeggen dat niet iedere transactie of gebeurtenis gecontroleerd moet worden (Power, 1992).

Midden de jaren 60 werd gekozen om nog verder te gaan in het aanpassen van het beroep om efficiënter en effectiever werk te leveren. Om dit te kunnen realiseren is de analytische

benadering geïmplementeerd. Hierbij werd de nadruk meer gelegd op het controleren en evalueren van het interne beheersingssysteem en minder op het verifiëren van transacties. Organisaties dienden een analyse te maken van de effectiviteit van hun eigen interne beheeringssysteem. Vervolgens stellen accountants vast welke verbeteringen gerealiseerd kunnen worden. Op deze manier wordt er meer zekerheid verkregen over het bereiken van de doelstellingen en de

betrouwbaarheid van de financiële gegevens van de organisatie. Het interne beheersingssysteem is van belang voor zowel interne als externe belanghebbenden (Mitra et al., 2013).

In de jaren 80 werd de laatste wijziging ingebracht waarbij de risicofactor toegevoegd werd aan de analytische benadering. Dit houdt in dat de posten in de jaarrekening die een laag risico hebben op materiële fouten, nauwelijks gecontroleerd hoeven te worden. De accountantscontrole is erop gericht dat de jaarrekening geen materiële fouten bevat die het getrouwe beeld kunnen

aantasten. (Jeppesen, 1998). Materialiteit is een begrip dat vooral wordt gedefinieerd vanuit gebruikersperspectief. Een fout is pas materieel als het economische beslissingen van

jaarrekeninggebruikers beïnvloedt De hoogte van het materieel belang wordt voornamelijk bepaald door de kennis van de accountant en de ontwikkelde richtlijnen (Tuttle et al., 2002).

3.1.2 Controleverklaring

Na het controleren van de jaarrekening verstrekt de accountant een controleverklaring. In een controleverklaring wordt een oordeel gegeven over de betrouwbaarheid van de financiële gegevens en wordt er rekening gehouden met wet- en regelgeving die van toepassing zijn in de branche. Aandeelhouders, banken, beleggers, crediteuren en andere belanghebbenden hebben zo zekerheid over de juistheid van de cijfers en kunnen dit gebruiken bij het nemen van hun beslissingen (Boyd et al., 2000).

De International Standard on Auditing (ISA) behandelt de verantwoordelijkheid van de accountant voor het vormen van een oordeel over de financiële overzichten. Het behandelt tevens de inhoud van de controleverklaring wannneer de accountant een bepaald oordeel tot uitdrukking

(10)

10 brengt. De ISA bevordert de consistentie in de controleverklaring waardoor het bijdraagt aan de geloofwaardigheid doordat deze controles volgens standaarden zijn uitgevoerd die wereldwijd gelden. Deze standaard stelt vier soorten controleverklaringen vast waarvan drie een aangepaste oordeel bevatten; een goedgekeurde verklaring, een goedkeurende verklaring met beperking, een verklaring van oordeelonthouding en een afkeurende verklaring. De beslissing welk soort aangepast oordeel passend is hangt van twee factoren af. Eerst wordt gevraagd of de jaarrekening een

afwijking van materieel belang bevat of mogelijk een afwijking kan bevatten. Ten tweede wordt nagegaan of de gevolgen of mogelijke gevolgen van de aangelegenheid van diepgaand invloed zijn op de jaarrekening (NBA, 2017).

Wanneer een goedkeurende verklaring volgt, verklaart de accountant, met een redelijke mate van zekerheid, dat er geen reden is om te twijfelen aan de financiële gegevens van de organisatie en dat de jaarrekening voldoet aan de gestelde eisen. Een zekerheid kan niet gegeven worden omdat het economisch gezien niet verantwoord is om alle transacties individueel te verifiëren of omdat het niet uit te sluiten is dat de organisatie verkeerde informatie doorgeeft (Boyd et al., 2000).

Van een goedkeurende verklaring met beperking is sprake in twee gevallen. Wanneer de accountant niet in staat is voldoende en geschikte informatie te verkrijgen, om te concluderen dat de jaarrekening als geheel geen afwijking van materieel belang bevat maar tot de conclusie komt dat de mogelijke gevolgen van de niet-gedetecteerde afwijking geen diepgaand invloed kunnen hebben. Of wanneer hij wel voldoende en geschikte informatie heeft verkregen en tot de conclusie is

gekomen dat de afwijkingen van materieel belang zijn, maar geen diepgaand invloed hebben op de jaarrekening (NBA, 2017).

De accountant dient een verklaring van oordeelonthouding te formuleren als hij al dan niet over voldoende en geschikte informatie beschikt en echter zeker weet dat de eventuele

niet-gededecteerde onzekerheden zowel van materieel belang als van diepgaand invloed kunnen zijn op de jaarrekening (NBA, 2017).

Bij een afkeurende verklaring keurt de accountant de jaarrekening als geheel af. Hierbij voldoet de jaarrekening niet aan de gestelde eisen en weet hij ook zeker dat de geconstateerde onzekerheden van materieel belang en van diepgaand invloed zijn op de jaarrekening. De

accountant blijft aansprakelijk voor zijn controleverklaring. Hij dient de controle zo in te richten dat elke vorm van materiële tekortkoming opgespoord kan worden. Indien de accountant er niet in slaagt om een materiële tekortkoming op te sporen die nadien wel aan het licht is gekomen, bestaat de mogelijkheid dat hij hiervoor aansprakelijk wordt gesteld (NBA, 2017).

Niet elke organisatie is onderworpen aan een controleverklaring. In Nederland is de meest bekende wettelijke controle, de controle van een jaarrekening die voortvloeit uit artikel 396 boek 2 van het Burgerlijk wet.Hier staan bepalingen in welke organisaties moeten komen met een

(11)

11 accountantsverklaring. Een accountantsverklaring is alleen verplicht als een organisatie

controleplichtig is. Om te voldoen aan de controleplicht dient er twee boekjaren achtereen aan ministens twee van de drie volgende voorwaarden te voldoen. Er moet meer dan 8,8 miljoen aan omzet gegenereerd zijn, de balanstotaal is minstens 4,4 miljoen euro en er zijn meer dan 50 werknemers in dienst. Indien aan minstens twee voorwaarden is voldaan, verplicht de wet om een jaarrekening op te maken en een controleverklaring van de accountant toe te voegen.

3.1.3 Agency Theory

In het vakgebied accountancy is de agency theorie een belangrijk begrip omdat de functie van de accountant hiermee verklaard kan worden. Centraal bij deze theorie staat het gedrag van twee partijen. Het betreft de relatie tussen aandeelhouders en bestuurders waarbij de aandeelhouders gezien worden als de principaal en de bestuurders, samen met de managers, als de agent. Overigens kunnen principalen bestaan uit iedereen die baat heeft bij een goed bestuur wat ook wel omschreven wordt als het maatschappelijk verkeer (Eisenhardt, 1989).

De theorie heeft als basis twee veronderstellingen. De eerste houdt de belangentegenstelling tussen de principaal en de agent in. De principaal heeft andere belangen voor ogen dan de agent nastreeft in zijn werkzaamheden. Beide partijen proberen hun nut te maximaliseren. Onder de tweede veronderstelling wordt de informatie-asymmetrie begrepen. Het is voor de principaal niet mogelijk om de agent voortdurend te controleren, dit is inefficiënt en duur. De tijd en kosten die nodig zijn om toezicht en controle te houden over de agent worden aangeduid als de agency kosten (Watts & Zimmerman, 1966, p. 614).

Agency kosten worden gezien als de som van monitoring kosten, bonding kosten en residual losses. Monitoring kosten zijn de kosten van controle en toezicht op de activiteiten van de agent die de principaal moet maken. Bonding kosten omvatten de kosten die de agent maakt om de principaal te overtuigen dat hij in het belang van de principaal handelt. Ondanks dat de monitoring en bonding kosten zijn gemaakt, zijn niet alle ongewenste gedragingen van de agent te voorkomen en zullen er altijd wel negatieve effecten zijn voor de principaal. Dit laatste wordt gezien als de residual losses. Er bestaat nu eenmaal geen perfect systeem om alles te controleren wat de agent doet (Jensen & Meckling, 1976). Tevens beschikt de principaal met betrekking tot bepaalde zaken over

onvoldoende kennis en informatie in tegenstelling tot de agent waardoor de agent informatievoorsprong heeft (Harris et al., 1991).

Met betrekking tot de nutsmaximalisatie kan vermeld worden dat de managers in de verleiding kunnen komen, indien hun beloning resultaat gebonden is, hun eigen inkomen te

(12)

12 van de organisatie. De aandeelhouders daarentegen zijn eerder geneigd om de organisatie naar haar lange termijn succes te leiden. Door deze belangentegenstelling ontstaat er een conflict tussen beide partijen. Vanuit de principaal ontstaat hierdoor een behoefte aan iemand die de financiële

verantwoordingen van het management kan controleren. Om tegemoet te komen aan deze behoefte en voor de principaal een beheersingsinstrument te zijn, is het belangrijk dat de betrokken

informatie objectief en onafhankelijk is (Quick & Warming-Rasmussen, 2009).

De onafhankelijke controle door de accountant zorgt ervoor dat de informatiekloof tussen de principaal en de agent verkleind wordt. Het is zijn taak om met zijn deskundigheid een oordeel te geven over de gecontroleerde financiële overzichten ten behoeve van het vertrouwen van de principaal. Het is daarom van essentieel belang dat de financiële verantwoording van een organisatie gecontroleerd worden (Harris et al., 1991).

3.2 Non auditdiensten

Naast auditdiensten kan een accountant ook andere diensten aanbieden, de zogenaamde non auditdiensten. Met het begrip non- auditdiensten worden de diensten bedoeld die door een accountantskantoor geleverd worden tijdens de controleopdracht, maar niet samenhangen met de controle van de jaarrekening (SOX, 2002). Enkele voorbeelden van non auditdiensten zijn het verlenen van belastings- en juridisch advies, het implementeren van interne controle en

accountingsystemen en het verschaffen van financiële en forensische diensten (Quick & Warming-Rasmussen, 2009).

3.2.1 Het probleem van non auditdiensten

De afgelopen decennia is het werkveld van accountants verbreed. Bij het ontstaan van het

accountantsberoep aan het eind van de 19e eeuw, hadden de werkzaamheden enkel betrekking op het controleren van de financiële gegevens. De toegenomen democratisering in het maatschappelijk en economisch verkeer heeft ertoe geleid dat de behoefte aan financiële en economische informatie noodzakelijk is in het bedrijfsleven. De vraag naar non auditdiensten bleef maar groeien en zorgde voor een bredere rol van de accountant. Uit de controle opdrachten die werden uitgevoerd door de accountant kwamen vele non auditdiensten tot stand. Door de specifieke vaardigheden en brede kennis van de accountant was hij in staat deze extra diensten aan te bieden (Ashbaugh, 2004).

In 1959 uitte de Security and Exchange Commission (SEC) zijn zorgen over de combinatie van beide diensten door dezelfde accountant. De diepe betrokkenheid bij de adviesdiensten voor het management, kan de objectiviteit en onafhankelijkheid in het geding brengen (Effectiveness, 2000).

(13)

13 Tevens concludeerden twee hoogleraren in hun onderzoek, naar het effect van auditdiensten, dat de combinatie van audit- en non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant kan

beïnvloeden. Zij waren van mening dat de controlediensten van de overige diensten gescheiden moeten worden om belangenconflicten te voorkomen en te voldoen aan de verwachtingen die de maatschappij stelt aan hun functioneren (Effectiveness, 2000).

In 1978 wilde de SEC meer transparantie creëren in het verdienmodel van

accountantskantoren. Accountants worden rechtstreeks betaald door hun klanten en dat kan prikkels genereren om hun commercieel belang boven het publiek belang te stellen. Er werden concrete regels opgesteld over de vergoedingen van non auditdiensten. Indien de vergoedingen meer dan 3% bedroegen van de totaal ontvangen vergoedingen moest openbaar gemaakt worden welke diensten geleverd zijn. Deze regels hielden niet lang stand en werden enkele jaren later ook afgeschaft (Moore et al., 2006).

Naarmate de jaren passeerden en het accountantsberoep een andere wending dreigde te krijgen heeft de Independence Standards Board in 1999 een standaard ingevoerd die stelt dat accountants alle klantrelaties verplicht openbaar moeten maken en daarnaast hun onafhankelijkheid bevestigen. Aanleiding voor deze standaard was het feit dat de winsten van grote

accountantskantoren voor 70% gegenereerd werd uit het verlenen van non auditdiensten. Het verlenen van non auditdiensten is voor accountants interessant omdat de informatie die hierbij verkregen wordt, gebruikt kan worden voor de audit. Hierdoor kunnen bepaalde kosten gedrukt worden en wordt er meer winst gegenereerd (Moore et al, 2006). Volgens Kinney e.a (2004) kan deze kostenbesparing ertoe leiden dat de onafhankelijkheid van de accountant, waarmee de audit wordt uitgevoerd, aangetast wordt.

Ondanks alle toezichthoudende organen en ingevoerde regels konden een aantal

boekhoudschandalen, in de gevallen van energiebedrijf Enron en telecombedrijf Worldcom, niet voorkomen worden. Deze schandalen zorgden voor een golf van verontwaardiging in het

maatschappelijk verkeer. De maatschappelijke functie van de accountant waarbij de samenleving een vertrouwen in hem of haar stelt was geschaad. Door de schandalen werd de noodzaak duidelijk om wetgeving in te voeren met betrekking tot een deugdelijk ondernemingsbestuur waarbij ook de onafhankelijk van de accountant aangescherpt werd. In 2002 is daarom de Sarbanes-Oxley (SOx) wetgeving geaccordeerd in de Verenigde Staten. De invoering van deze wet luidde een nieuw tijdperk in van regulering van het accountantsberoep. Het is van toepassing op bedrijven die op de Amerikaanse beurs genoteerd staan (Coates, 2007). Ook dochterbedrijven die een notering hebben in Amerika vallen hieronder zoals Nederlands bedrijf Ahold, ABN amro en Unilever. Één van de artikelen in de SOx verklaart dat een aantal specifieke non auditdiensten niet uitgevoerd mogen worden door dezelfde accountant die ook de audit dienst verricht (Coates, 2007). In 2013 volgde

(14)

14 Nederland en voerde de Nederlandse versie van de SOx in. In tegenstelling tot de SOx heeft

Nederland een volledige scheiding van audit en non auditdiensten ingevoerd. De invoering wordt gezien als de eerste stap naar herstel van het vertrouwen in financiële informatie.

4 Onafhankelijkheid

Onafhankelijkheid is een belangrijke pijler in het accountant vak. De accountant kan dit aangrijpen als bewijs naar derden toe dat men zich gedurende de controlewerkzaamheden wel degelijk houdt aan de ethische vereisten. De onafhankelijkheidsvereiste die fundamenteel is voor de

geloofwaardigheid van het accountantsberoep valt in twee domeinen uiteen: onafhankelijkheid in wezen en onafhankelijkheid in schijn. Beide aspecten zijn even noodzakelijk in het bereiken van de objectiviteit en integriteit van de accountant (Gul et al., 2007). Indien belanghebbenden twijfelen aan de onafhankelijkheid in schijn, ook al is de accountant onafhankelijkheid in wezen, zal er geen vertrouwen meer zijn in de financiële overzichten (Quick en Warmin-Rasmussen, 2009).

4.1 Onafhankelijkheid in wezen

Onafhankelijkheid in wezen wordt gezien als een voorwaarde voor het accountantsberoep. Het houdt in dat de accountant rekening houdt met alle zaken die mogelijk betrekking kunnen hebben op het uit te voeren opdracht. Het moet voor iedere accountant een tweede natuur zijn om enerzijds een kritische houding op te stellen ten opzichte van de controle informatie en het eigen

oordeelvormingsproces en anderzijds niet te laten leiden door eventuele neveneffecten (DeAngelo, 1981). Onafhankelijkheid in wezen geeft volgens Antle (1984, p. 135) aan dat de accountant bij het plannen en uitvoeren van de audit daadwerkelijk onafhankelijk handelt. De nadruk wordt hierbij gelegd op de mentale ingesteldheid waarbij men tot een opinie komt zonder dat men hierbij negatief wordt beïnvloed. Dit geeft dus aan dat een accountant geen eigen belang mag nastreven bij het uitvoeren van een controle. Het accountantsberoep bevat vijf cruciale basisprincipes die elke accountant moet bezitten. Professionaliteit, integriteit, objectiviteit, deskundigheid en

vertrouwelijkheid. De onafhankelijkheid in wezen is een onderdeel van de objectiviteit die eist dat de professionele beoordeling van de accountant de volledige auditproces niet vatbaar is voor belangenconflicten of neveneffecten (DeAngelo, 1981).

4.2 Onafhankelijkheid in schijn

De onafhankelijkheid in schijn heeft veel te maken met percepties van belanghebbenden. Het publieke vertrouwen in het oordeel van de accountant is essentieel omdat twijfels aan de

(15)

15 onafhankelijkheid van de accountant het vertrouwen en beroep kunnen schaden. Een derde mag de onafhankelijkheid daarom niet in twijfel trekken. Accountants moeten feiten en situaties vermijden die van belang kunnen zijn waarbij zij een redelijk geïnformeerde derde ertoe kunnen brengen, de objectiviteit van de accountant, in twijfel te trekken (Antle, 1984).

In de literatuur is de onafhankelijkheid in schijn moeilijk meetbaar waardoor er

verschillende maatstaven worden gebruikt om tot onderzoeksresultaten te komen. Onderzoekers proberen factoren te vinden die de onafhankelijkheid in schijn kunnen aantasten. Echter blijkt dat dit afhankelijk is van de tijd omdat dit zorgt voor de veranderingen. Hiermee wordt bedoelt dat de gedachtegang in de jaren 70 over de risico’s van audit- en non adviesdiensten op de

onafhankelijkheid geen opspraak leverden, maar vandaag de dag verboden zijn (Beattie er al. 1999).

5 Literatuuronderzoek

5.1 De onafhankelijkheid van de accountant wordt aangetast door non auditdiensten 5.1.1 Kinney, Palmrose en Scholz (2004)

Al jaren bestaat de discussie omtrent het leveren van audit- en non auditdiensten door dezelfde accountant. Als reactie op deze discussie en de verschillende fraudezaken die zich in het verleden hebben voorgedaan, speculeert de SEC dat de combinatie van beide diensten de onafhankelijkheid kan aantasten wat vervolgens leidt tot minder vertrouwen in de kapitaalmarkt (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p562). Om hun standpunt te ondersteunen benadrukt de SEC,dat de toegenomen restatements midden de jaren 90, een periode waar men ook een stijging zag in de non audit vergoedingen. Met de term restatement wordt het aanpassen van de jaarrekening bedoelt. Een restatement wordt uitgevoerd indien blijkt dat na een accountantscontrole nog materiële fouten aanwezig zijn. Het vermoeden op een causale verband tussen de non audit vergoedingen en de restatements en het gebrek aan empirisch bewijs om deze aanname te bevestigen vormde de basis voor het onderzoek van Kimney, Palmrose en Scholz (Kimney, Palmrose & Scholz, 2004, p562).

Het gevolg van deze speculaties zorgde in 2000 dat de SEC regels met betrekking tot de onafhankelijkheid van de accountant heeft herzien. De regels limiteerde enerzijds bepaalde combinaties van audit en non auditdiensten en anderzijds de maximale hoogte van non audit vergoedingen. In 2002 kwam de Sarbanes-Oxley act (SOX) tot stand en werden de regels

aanscherpt aangaande de non auditdiensten. In de SOX is een lijst met activiteiten opgenomen die onverenigbaar zijn met de onafhankelijkheid van de accountant (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p563).

(16)

16 Om de relatie tussen de non auditdiensten en de onafhankelijkheid van de accountant te onderzoeken, werd gebruik gemaakt van data vóór de SOX-fenomeen en invoering van de SEC-regels. Kinney, Palmrose en Scholz hebben voor hun steekproef alle tussentijdse en jaarlijkse restatements geïndentificeerd over een periode van 1 januari 1995 tot 31 december 2000. Het achterhalen van de restatements werd mogelijk gemaakt door publieke archieven zoals Lexis-Nexis News en Form 8-K bibliotheekbestanden te raadplegen. Een Form 8-K is een rapport van materiële gebeurtenissen of bedrijfswijzigingen in een organisatie die van belang kunnen zijn voor

belanghebbenden. In totaal waren er 713 organisaties met een restatement. Vervolgens zijn er 96 organisaties niet meegenomen omdat deze niet gecontroleerd werden door één van de zeven grootste audit bedrijven in de Verenigde Staten. Het onderzoek richtte zich alleen op data uit de zeven grootste audit bedrijven in de Verenigde Staten omdat kleinere audit bedrijven onvoldoende klanten hebben in dezelfde sector om te vergelijken. Er bleven dus 617 organisaties met een restatement over waarvan de jaarrekening onderzocht werd (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p. 564).

Vóór de invoering van de SEC regels en het ontstaan van de SOX, heeft geen enkel onderzoek aangetoond dat er een positieve relatie is tussen de non audit vergoedingen en de restatements. Vanuit deze opstelling nemen Kinney, Palmrose & Scholz (2004, p. 563) aan dat het leveren van non auditdiensten een positief of een negatief verband kan hebben met de restatements. Bij een positieve relatie wordt mogelijk de onafhankelijkheid aangetast doordat de accountant minder bereid is om materiële fouten te gecorrigeerd. Een negatieve relatie daarentegen zorgt er mogelijk voor dat de accountant, bij het leveren van non auditdiensten, over meer informatie beschikt en zorgt voor een afname van restatements.

In het onderzoek werden de vergoedingen van non auditdiensten bij verschillende

organisaties vergeleken. Een organisatie dat restatements heeft toegepast wordt gematched met een organisatie zonder restatement. In dit geval werden de 617 organisaties met restatement vergeleken met 617 organisaties zonder restatments.In de vergelijking procedure zijn een aantal constanten gebruikt om idiosyncratische effecten te voorkomen. De vergelijkende organisaties kwamen uit dezelfde periode, industrie en hadden dezelfde audit bedrijf (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p. 564). Vervolgens werden de vergoedingen ingedeeld in de volgende zes categorieën: (1) audit, (2) financial information systems design and implementation services (FISDI), (3) audit-related services and other assurance services, (4) internal audit services, (5) income tax services en (6) unspecified non audit services. Omdat sommige restatements betrekking hadden op meerdere fiscale jaren, is gebruik gemaakt van fee-jaren in het onderzoek. De 617 organisaties kenden tezamen 979 fee-jaren. Wegens verschillende redenen waren niet alle organisaties beschikbaar om deel te nemen. Sommigen waren failliet gegaan en van andere was niet alle data verkrijgbaar. De

(17)

17 uiteindelijke steekproef bestaat uit 432 fee-jaren met restatements en 512 fee-jaren zonder

restatments (Kinney et al., 2004, p. 572). Onderstaande tabel geeft overzichtelijk weer hoe de fee-jaren onderverdeeld zijn over de zes categorieën. Het gemiddelde fee, ratio en audit fee per categorie staan ook vermeld:

(Kinney et al., 2004, p. 574)

Het regressiemodel dat gebruikt is om te bepalen of er een relatie is tussen de non audit services en de restatements, wordt als volgt weergegeven:

(Kinney et al., 2004, p. 583)

In het model wordt de variabele Fee aangeduid als één van de zes fee categorieën die vervolgens gedeeld wordt door de vierkantswortel van de totale assets. De variabele ACQUIS behelst een acquisitie en wordt meegenomen in het model omdat acquisities de kans vergroten op een

restatement als gevolg van mogelijke problemen bij bedrijfsintegratie of ingewikkelde accounting kwesties (Kinney et al., 2004, p. 579).

Uit het onderzoek komen drie bevindingen naar voren. De eerste bevinding toont geen positieve relatie tussen de vergoedingen voor FISDI (2) en internal audit services (4) en de restatements. Omdat hooguit 5% van de organisaties gebruik maakt van deze diensten bij hun auditbedrijf en bovendien deze vergoedingen maar 6,4% bedragen van de totale vergoedingen in het onderzoek, concluderen zij dat het verbieden van deze diensten effect kan hebben op maar enkele bedrijven en de kwaliteit van de jaarrekening hierdoor niet zal verbeteren. Overigens kan op basis van hun onderzoeksresultaten niet uitgesloten worden dat deze diensten de onafhankelijkheid van de accountant aantasten omdat de gevonden associatie niet statistisch significant is (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p. 584).

Bij de tweede bevinding is er wel een positieve relatie gevonden tussen audit fees (1), audit-related fees (3) en unspecified non audit services (6) en de restatements.

(18)

18 Hoewel de aard van de unspecified non audit service niet helemaal bekend is, kan het verlenen hiervan de onafhankelijkheid van de accountant toch aantasten wat vervolgens tot meer

restatements zal leiden (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p. 585).

Raghunandan, William en Whisenant (2003) hebben een soortgelijk onderzoek verricht, maar deels in een ander tijdsperiode. In hun onderzoek werd gebruik gemaakt van resatements over januari 2000 tot en met juni 2002. In tegenstelling tot het onderzoek van Kinney, Palmrose & Schols, werden organisaties in deze periode wel onderworpen aan de SEC regels. Uit hun onderzoek blijkt dat er geen positieve relatie tussen de non audit services en de audit fees en de restatements is. Zij concluderen dat hun bevindingen niet consistent zijn met hetgeen de SEC speculeert (Raghunandan, William & Whisenant, 2003, p. 232).

De laatste bevinding geeft de negatieve relatie weer tussen tax service vergoedingen en restatements. Organisaties die hun audit bedrijf veel geld betalen voor tax services, hebben minder restatements vergeleken met organisaties die minder tot niets betalen voor tax services (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p. 585).

Seetharaman, Sun en Wang (2011) daarentegen kwamen met een ander bevinding. In hun onderzoek werd over de periode 2003 en 2005 hetzelfde onderzoek verricht, maar gebruik gemaakt van andere constanten. Zij matchen organisaties met en zonder restatements op basis van total assets en industrie. Uit de onderzoeksresultaten bleek dat er geen verband was tussen tax service vergoedingen en de restatements. Zij stellen daarom dat de aanname van SOX, dat alle non audit service vergoedingen de onafhankelijkheid aantast nooit empirisch is bewezen (Seetharaman, Sun, en Wang, 2003, p. 691).

In dit onderzoek kan geconcludeerd worden dat, gezien de verschillende soorten non audit services, hierin onderscheid gemaakt moet worden omdat deze de onafhankelijkheid elk op een ander manier beïnvloeden (Kinney, Palmrose & Scholz, 2004, p. 585).

5.1.2 Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008)

Basioudis, Papakonstantinou en Geiger onderzoeken de invloed van het verlenen van non

auditdiensten op de onafhankelijkheid van de accountant in het Verenigd Koninkrijk. Zij stellen dat prijzen voor auditdiensten per land verschillen waardoor eerder gevonden onderzoeksresultaten niet representatief zijn voor ieder land. De kloof die ze met dit onderzoek willen sluiten, is dat er nog geen eerdere onderzoeken zijn geweest die specifiek organisaties in het Verenigd Koninkrijk hebben onderzocht (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p285).

Om te onderzoeken of het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant aantast, hebben Basioudis, Papakonstantinou en Geiger gekeken of er een relatie is

(19)

19 tussen de non audit vergoedingen en het al dan niet afgeven van een going-concern verklaring. Een going concern-verklaring houdt in dat de accountant een unqualified audit report with explanatory paragraph, waarin zijn twijfels opgenomen zijn over de continuïteit van de organisatie, uitgeeft aan de gecontroleerde organisatie (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p285 ). In het

onderzoek verwacht men een negatieve correlatie waar te nemen, tussen de vergoedingen en het afgeven van een going concern-verklaring door de accountant, indien het accountantskantoor een substantiële incentive heeft om onjuistheden in de jaarrekening onvermeld te laten. Dit houdt in dat er minder twijfels bij de accountant ontstaan over de continuïteit van de organisatie naarmate de vergoedingen verhogen (Basioudis, Papakonstantinou & Geiger, 2008, p286).

Dit in tegenstelling tot auditdiensten waar uit eerdere onderzoeken van Simunic (1980), Francis (1984) en Davis et al. (1993) (Basioudis et al. p. 285 ) blijkt dat de toenemende

vergoedingen bij deze diensten positief gecorreleerd zijn met het wijzigen van de

accountantsverklaring. Met de veronderstelling dat bij het wijzigen van de accountantsverklaring meer audit werkzaamheden en onderhandelingen geschieden wat resulteert in toenemende vergoedingen. Basioudis, Papakonstantinou en Geiger verwachten deze correlatie terug te zien in hun onderzoek (Basioudis et al., 2008, p. 286).

De hypotheses voor dit onderzoek luidt als volgt:

“H1: There is a negative association between the magnitude of non audit fees and audit opinions modified for going concern.”

“H2: There is a positive association between the magnitude of audit service fees and audit opinions modified for going concern.”

(Basioudis et al., 2008, p. 290-291)

In het onderzoek is een steekproef genomen onder alle organisaties die genoteerd staan op de London Stock Exchange in 2003. De gebruikte data voor dit onderzoek was afkomstig uit de Global Access en Fame Database. De sample resulteert in jaarverslagen van 2200 organisaties. Vervolgens zijn er 1365 buiten beschouwing gelaten vanwege een ander gestructureerde financiële verslaggeving. Tot slot zijn nog 192 organisaties uit het onderzoek geweerd als gevolg van

ontbrekende of onvolledige beschikbare data. Van de overgebleven 643 organisaties kwamen 29 naar voren met een going concern-verklaring (Basioudis et al., 2008, p. 292). Op basis van eerdere onderzoeken (Mckeown et al., 1991; Hopwood et al., 1994) stellen Basioudis, Papakonstantinou en Geiger dat organisaties met een going concern opinion vergeleken moeten worden met organisaties in financiële problemen zonder een going concern opinion. Van een organisatie in financiële

problemen is sprake als er over een jaar een nettoverlies is geleden of een negatief werkkapitaal aan het einde van een boekjaar is (Basioudis et al., 2008, p. 292). Uit de 614 organisaties zonder een going concern-verklaring kwamen er 392 naar voren die aan één van de twee criteria, voor

(20)

20 financiële problemen, voldeden. Op basis van de netto verkopen, industrie en kans op faillissement zijn hieruit 29 organisaties geselecteerd en vergeleken met de 29 organisaties die een going

concern-verklaring hebben ontvangen (Basioudis et al., 2008, p. 293).

Basioudis, Papakonstantinou en Geiger maken gebruik van de volgende logaritmische regressieanalyse om te bepalen of er een verband is tussen vergoedingen van non auditdiensten en het afgeven van een going concern-verklaring.

(Basioudis et al., 2008, p. 293)

Uit de resultaten blijkt dat de variabele NASFEE negatief gecorreleerd is wat aangeeft dat er een negatief verband is tussen de vergoedingen op non auditdiensten en het ontvangen van een going concern-verklaring. Dit impliceert dat organisaties die in financiële problemen verkeren en hogere non auditvergoedingen betalen, een kleinere kans hebben om een going concern-verklaring te ontvangen (Basioudis et al., 2008, p. 303). Daarnaast heeft de variabele AUDFEE, zoals verwacht, een positief verband met het verkrijgen van een going concern-verklaring. Organisaties waarbij aanpassingen in de accountantsverklaring gebeuren, resulteren in hogere auditvergoedingen omdat de extra werkzaamheden die hieraan verbonden zijn in rekening worden gebracht door de

accountant. Bovendien zijn deze onderzoeksresultaten consistent met de onderzoeksresultaten die gevonden zijn in de Australische markt. Beide variabelen zijn significant tot in het 5% niveau met respectievelijke p-waarde van 0.013 en 0.018. Het onderzoek met een verklaringskracht van 89,6% toont dus aan dat de onafhankelijkheid van de accountant betwistbaar is. Basioudis,

Papakonstantinou en Geiger concluderen op basis hiervan dat het leveren van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant aantast (Basioudis et al., 2008, p. 304).

(21)

21 5.2 De onafhankelijkheid van de accountant wordt niet aangetast door non auditdiensten

5.2.1 Mitra (2007)

Mitra (2007) onderzoekt of er een verband is tussen de niet-audit vergoedingen en de onafhankelijkheid van de accountant in de olie- en gasindustrie. Er is voor dit industrie gekozen enerzijds vanwege hun complexiteit die hen onderscheid van andere industrieën. De complexiteit wordt veelal gekenmerkt door de prijsschommelingen en innovatie waar de sector aan bloot wordt gesteld. Anderzijds om andere specifieke industrie invloeden uit te sluiten. Mitra stelt namelijk dat de specifieke industrie elementen een invloed kunnen hebben op de resultaten. Door de fragiele reputatie en de wet- en regelgevingsuitdagingen van deze sector, heerst er onzekerheid over de toekomstige vraag naar hun product (Mitra, 2007, p. 86).

Bovendien wordt de olie- en gasindustrie geconfronteerd met twee soorten risico’s. De olieprijs risico en de exploratie risico. De olieprijs risico behelst de risico op inkomstenfluctuatie als gevolg van de volatiele olie- en gasprijs. De exploratie risico is de risico op ineffectief zoeken naar nieuwe voorraden als gevolg van droge putten. Deze risico’s zorgen voor een volatiliteit in cash flow en earnings wat vervolgens managers er toe kan leiden om de de cash flow en earnings te manipuleren door middel van accrual adjustments. Dit houdt in dat managers bewust onterecht kosten en opbrengsten al dan niet opnemen om op die manier hun winst te sturen, ookwel earnings management genoemd (Mitra, 2007, p. 87).

Door de unieke kenmerken en risico’s in deze industrie wordt zoveel mogelijk beroep gedaan op accountants om hen te adviseren. Het gaat hierbij over accountants die gespecialiseerd zijn in deze sector en hun specifieke kennis en ervaring gebruiken om hen te helpen. Mitra stelt dat in zulke gevallen de onafhankelijkheid van de accountant niet noodzakelijk aangetast wordt omdat het advies vanuit een praktisch belang wordt gegeven. Echter kan dit ook een situatie crëeren waarbij de accountant minder geneigd is om earnings management te corrigeren om zijn non audit opdracht te behouden (Mitra, 2007, p. 87). Het is daarom interessant om te kijken of de vergoedingen die de accountant ontvangt voor deze niet-auditdiensten een impact hebben op zijn onafhankelijkheid (Mitra, 2007, p. 93).

Om dit te onderzoeken wordt de onafhankelijkheid van de accountant getest aan de hand van earnings management. Als maatstaf voor earnings management wordt de abnormal accruals aangehouden. De abnormal accruals is niets meer dan het verschil tussen total accruals en normal

(22)

22 accruals waarbij de normal accruals een schatting zijn van de gemiddelde accruals van 184 industrie portfolio’s (Mitra, 2007, p. 93).

De sample die Mitra gebruikt is proxy statements met fee disclosures van 71 olie- en gasorganisaties. Een proxy statement is een document dat informatie bevat over de organisatie en die verplicht overhandigd moet worden aan de aandeelhouders samen met de fee disclosure waarin alle betaalde audit en non audit vergoedingen opgenomen zijn van de meest recente fiscale jaar (2007, p. 86). Op basis van deze fee disclosures is de nodige data over de vergoedingen verkregen. Overigens lieten alle organisaties hun audit uitvoeren bij één van de Big Five accountantskantoren (Mitra, 2007, p. 96).

Mitra maakt gebruik van de volgende hypothese in zijn onderzoek:

“H1: Ceteris paribus, the relative level of nonaudit service fees is not related to abnormal accrual adjustments in the financial reporting process of oil and gas firms”.

(2007, p. 91)

Het model dat gebruikt wordt is afgeleid van het Jones model (DeFond & Jiambalvo, 1994). Er wordt dus een meervoudige regressie met cross-sectionele data uitgevoerd. Het model bestaat uit meerdere variabelen waaronder de onafhankelijke fee variabele, FEEVAR, die als maatstaf voor de economische afhankelijkheid van de accountant wordt genomen. Er worden vijf modellen getest waarbij de FEEVAR in elk model uit andere ratio’s bestaat (Mitra, 2007, p. 91). Hierdoor wordt het effect van het belang van de klant in verschillende mate gemeten, wat overigens ook een gelegenheid biedt om de empirische relatie tussen de fee variabelen en abnormal accruals uitgebreid te testen (Mitra, 2007, p. 92). Daarnaast laat de beschrijvende statistieken, voor variabelen die gebruikt zijn voor de analyse, zien dat er een groot verschil is tussen de audit- en non audit vergoedingen, met een gemiddelde van resp. 698,41USD en 1880,471USD. De vergoedingen voor niet-auditdiensten zijn substantieel hoger dan die voor de auditdiensten. Accountants in de olie- en gasindustrie verdienen dus aanzienlijk meer voor hun niet auditdiensten dan hun auditdiensten (Mitra, 2007, p. 96). Om te bepalen of abnormal accruals een relatie hebben met de fee vergoedingen, maakt Mitra gebruik van het volgende regressiemodel:

(23)

23

(Mitra, 2007, p. 94)

Uit de resultaten blijkt dat de intercept in alle de modellen insignificant is. Ook de fee variabele is in elk model insignificant bevonden wat aantoont dat de nulhypothese niet verworpen mag worden. Meer specifiek gezien wijst het onderzoek uit dat accountants in de olie- en gasindustrie niet minder onafhankelijk worden bij het ontvangen van hoge non audit vergoedingen (Mitra, 2007, p. 99). Deze uitkomst is consistent met eerdere onderzoeken (Chung and Kallapur, 2003; Reynolds et al., 2004) die concluderen dat er geen bewijs is dat de onafhankelijkheid wordt aangetast door het verlenen van non auditdiensten. Overigens meent Reynolds et al. (2004) in zijn onderzoek dat de reputatieschade en de juridische risico’s voor de accountant de redenen zijn voor dit uitkomst (Mitra, 2007, p. 87). Tot slot laat dit onderzoek zien dat zelfs na het elimineren van specifieke industrie invloeden, resultaten uit eerdere onderzoeken alsnog bevestigen (Mitra, 2007, p. 99).

(24)

24 5.2.2 Ashbaugh, Lafond en Mayhew (2003)

Uit het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson (2002) kwam naar voren dat de onafhankelijkheid in wezen van de accountant wordt aangetast door het verlenen van non

auditdiensten. Dit concludeerden zij op basis van hun onderzoek die gericht was op de correlatie tussen vergoedingen van non auditdiensten en het toepassen van earnings management. Hierbij werd gekeken naar de discretionary accruals en de earnings benchmarks. Als maatstaf hiervoor werd gebruik gemaakt van de ‘fee ratio’. De fee ratio wordt weergegeven als de vergoedingen voor non auditdiensten ten opzichte van de totale vergoedingen (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p. 613). De onderzoeksmethode en gebruikte data in het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson (2002) betwisten Ashbaugh, Lafond en Mayhew en voeren daarom hetzelfde onderzoek uit met enkele aanpassingen. Zij stellen namelijk dat zowel de vergoedingen voor auditdiensten als non auditdiensten meegenomen moet worden in het onderzoek. Daarnaast mag de bedrijfsprestatie als extra variabele niet ontbreken. Dit zijn representatievere maatstaven om de financiële relatie tussen de accountant en de organisatie weer te geven en beter inzicht te krijgen in de onafhankelijkheid in wezen van de accountant (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p. 612).

Ashbaugh, Lafond en Mayhew maken, net als bij Frankel, Johnson en Nelson (2002), gebruik van de discretionary accruals en de earnings benchmarks om de earnings management te meten. De earnings benchmarks houdt in, in welke mate de voorspellingen van analisten worden gehaald. In het onderzoek wordt gebruik gemaakt van fee data van 4959 organisaties uit de

Verenigde Staten over de periode november en december 2001. Vervolgens werden 761 financiële instellingen en 1028 organisaties geëlimineerd wegens gebrek aan financiële data. De uiteindelijke steekproef bestond uit 3170 organisaties (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p. 616). Om de discretionary accruals en de earnings benchmarks te meten wordt een specifieker model gebruikt dan in het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson (2002), namelijk de Ordinary Least Squares regressiemodel. Ook zijn er relevantere variabelen aanwezig zoals de totale inkomsten aan audit- en non auditvergoedingen (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p. 620). De regressianalyse voor discretionary accruals wordt als volgt weergegeven:

(25)

25

(Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p624)

Het regressiemodel voor earnings benchmarks is het volgende:

(Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p630-631)

De eerste regressieanalyse met betrekking tot de discretionary accruals vindt geen significant verband tussen de totale inkomsten aan non auditdiensten en de discretionary accruals. Overigens wordt ook geen verband gevonden tussen de vergoedingen voor auditdiensten en de accruals. Dit in tegenstelling tot het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson (2002) waarin een positieve

correlatie is gevonden tussen deze twee variabelen. Volgens Ashbaugh, LaFond & Mayhew is de gevonden positieve correlatie bij Frankel et al. (2002) het gevolg van het niet opnemen van de bedrijfsprestaties. Door de bedrijfsprestaties te elimineren, blijkt het onderzoek gevoelig te zijn voor het onderzoeksopzet (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p. 634).

(26)

26 De tweede regressieanalyse met betrekking tot de earnings benchmark geeft ook geen

significant verband weer tussen de totale inkomsten aan non auditdiensten en het behalen van prognoses. Op basis van hun onderzoek concluderen Ashbaugh et al. (2002) dat de

onafhankelijkheid in wezen van de accountant niet wordt aangetast door het verlenen van non auditdiensten (Ashbaugh, LaFond & Mayhew, 2003, p634).

6 Conclusie

In deze thesis is met behulp van een literatuuronderzoek geprobeerd een antwoord te geven op de volgende centrale vraag: Beïnvloedt het verlenen van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant? Aanleiding voor dit onderzoek zijn de twijfels die ontstaan zijn over de

onafhankelijkheid van de accountant.

In het vorige hoofdstuk zijn vier onderzoeken, die betrekking hebben op de centrale vraag, bestudeerd. Deze onderzoeken hebben het verband tussen het leveren van non auditdiensten en de onafhankelijkheid van de accountant onderzocht. De besproken artikelen geven uiteenlopende resultaten weer die in dit hoofdstuk met elkaar worden vergeleken om tot een conclusie te komen.

Aangezien er in de literatuur geen consensus is over het begrip onafhankelijkheid, worden verschillende maatstaven gebruikt om de onafhankelijkheid te meten. De gebruikte maatstaven in de besproken artikelen zijn: het afgeven van een going concern-verklaring, restatements,

discretionary accruals, ookwel abnormal accruals genoemd en earnings benchmarks. De onderzoeken zijn overzichtelijk weergegeven in onderstaand tabel:

Artikel Data Onafhankelijkheid Maatstaf NAS hebben invloed op

onafhankelijkheid Kinney, Palmrose &

Scholz (2004) Organisaties met restatements in periode 1995-2000 In wezen Restatements ja Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008) Organisaties die genoteerd staan op de London Stock Exchange in 2003

In wezen Afgeven van een going

concern-verklaring

ja

Mitra (2007) Proxy statement van olie- en gasbedrijven

In wezen Abnormal accruals nee

Ashbaugh, Lafond en Mayhew (2003)

Proxy statements van organisaties ui Verenigde Staten in periode november-december 2001

In wezen Discrectionary accruals & earnings benchmarks

nee

Zelfgemaakte tabel: overzicht onderzoeken

Kinney, Palmrose en Scholz (2004) hebben onderzocht of het leveren van non auditdiensten de onafhankelijkheid van de accountant aantast. Als maatstaf is de mate waarin restatements hebben

(27)

27 plaatsgevonden over de periode 1995 tot en met 2000 gebruikt. Door de verschillende audit- en non auditvergoedingen afzonderlijk te testen, zijn zij tot de conclusie gekomen dat audit fees, audit-related fees en unspecified non auditservice fees de onafhankelijkheid aantast wat leidt tot een verlaging in de kwaliteit van de financiële verslaggeving. De tax service fees daarentegen zorgen juist voor een betere kwaliteit. Raghunandan, William en Whisenant (2003) concluderen echter in een soortgelijk onderzoek het tegenovergestelde. Het verschil met dit onderzoek is dat de gebruikte restatements over de periode 2000 tot en met 2001. In deze periode werden de organisaties wel onderworpen aan de SEC regels.

In het onderzoek van Basioudis, Papakonstantinou en Geiger (2008) is gekeken of er een verband is tussen het al dan niet afgeven van een going concern-verklaring en de non audit vergoedingen. Ze hebben zich gefocust op organisaties in het Verenigd Koninkrijk. Zij stellen dat onderzoeksresultaten per land kunnen verschillen omdat prijzen voor auditdiensten uiteen kunnen lopen. Uit hun onderzoeksresultaten blijkt dat bij organisaties die financiële problemen hebben en hoge non audit vergoedingen betalen, de accountant minder geneigd is om een going concern-verklaring af te geven. Op basis hiervan concluderen zij dat het verlenen van non auditdiensten, de onafhankelijkheid van de accountant beïnvloedt.

Echter concludeert Mitra (2007) in zijn onderzoek dat de onafhankelijkheid van de accountant niet wordt aangetast door het leveren van non auditdiensten. Hij richt zich in zijn onderzoek specifiek op de olie- en gasindustrie om industrie invloeden uit te sluiten. Als maatstaf worden de abnormal accruals gebruikt. In het onderzoek worden vijf modellen getest waarin de fee ratio telkens uit andere componenten bestaat. In alle vijf de modellen is er geen relatie gevonden tussen de fee ratio’s en de abnormal accruals. Op basis van deze resultaten wijst het onderzoek dus uit dat de accountant bij het ontvangen van hoge non audit vergoedingen niet minder onafhankelijk wordt. De redenen hiervoor is de reputatieschade en juridische risico’s die de accountant wil voorkomen.

Ook uit het onderzoek van Ashbaugh, Lafond en Mayhew (2003) blijkt dat er geen verband is tussen het verlenen van non auditdiensten en de onafhankelijkheid van de accountant. Aanleiding voor dit onderzoek was het onderzoek van Frankel, Johnson en Nelson (2002) waar kritisch naar werd gekeken. Ashbaugh, Lafond en Mayhew stellen dat resultaten beïnvloedt kunnen worden door de onderzoeksmethode die gebruikt wordt. Dit onderzoeken zij door de resultaten van het

onderzoek van Frankel et al. (2002) opnieuw te testen op basis van een ander onderzoeksmethode en variabele. In het model worden namelijk de totale inkomsten die betaald zijn voor non

auditdiensten opgenomen als variabele. De resultaten geven een andere conclusie weer waardoor de conclusie van Frankel et al. (2002) weerlegt wordt in dit onderzoek.

(28)

28 Middels dit literatuuronderzoek, is het lastig om een eenduidige conclusie te trekken over de onafhankelijkheid van de accountant. Door de verschillende onderzoeksmethode en variabelen in de besproken literatuur, lopen de resultaten uiteen waardoor ze ook moeilijk te vergelijken zijn. Er kan wel vanuit de theorie een conclusie gevormd worden over de bestaande discussie.

Als we het hebben over de onafhankelijkheid van de accountant is de agency theorie van groot belang. Het accountantsberoep vindt haar oorsprong in deze theorie wat de aanwezigheid van vertrouwen ziet als een bestaansgrond voor de accountantsfunctie. Het maatschappelijk verkeer ziet de accountant als een vertrouwenspersoon omdat hij een belangrijk maatschappelijke rol heeft. Het vertrouwen gaat hierbij over de verwachting die het publiek heeft. Het maatschappelijk verkeer heeft behoefte aan een getrouwe weergave van de werkelijkheid van de organisatie hierbij verwacht men dat de accountant onafhankelijk opereert. Om deze functie uit te voeren is het essentieel dat er geen twijfels over de onafhankelijkheid van de accountant zijn omdat twijfels het vertrouwen kunnen beschamen wat leidt naar andere verwachtingen van het maatschappelijk verkeer. Vanuit de bestaande discussie, over de onafhankelijkheid, en de bestaansgrond van de accountantsfunctie ben ik van mening dat het scheiden van audit en non auditdiensten een vooruitgang biedt om de

onafhankelijkheid te waarborgen.

In elk onderzoek is gebruik gemaakt van verschillende indirecte maatstaven om de onafhankelijkheid te meten, wat leidt tot beperkingen in het onderzoek. De gebruikte maatstaven zorgen voor uiteenlopende resultaten. Daarnaast zijn de resultaten ook afhankelijk van de

onderzoeksopzet dat gebruikt is in het onderzoek. Het onderzoek van Ashbaugh, Lafond en Mayhew (2003) heeft getoont dat hetzelfde onderzoek met een ander onderzoeksopzet leidt tot andere resultaten. Als laatst hebben de onderzoeken zich voornamelijk gericht op de

onafhankelijkheid in wezen.

Om een goed antwoord op basis van de literatuur te geven is vervolgonderzoek

noodzakelijk. Aanbeveling voor verder onderzoek is onderzoeken te verrichten per land aangezien vergoedingen voor audit en non auditdiensten per land verschillen waardoor gevonden resultaten niet representatief zijn voor andere landen. Vervolgens moet een onderzoek ook rekening houden met de onafhankelijkheid in schijn. De onafhankelijkheid bestaat immers uit twee bouwstenen.

(29)

29

7 Bibliografie

Antle, R. (1984). Auditor Independence. Journal of Accounting Research, 22(1), 1-20. Ashbaugh, H. (2004). Ethical issues related to the provision of audit and non audit services:

evidence from academic research. Journal of Business Ethics, 52, 143-148. Ashbaugh, H., LaFond, R., & Mayhew, B. W. (2003). Do non audit services compromise

auditor independence: Further evidence. The Accounting Review, 78(3), 611-639. Basioudis, I.G., E. Papakonstantinou, en A.M. Geiger (2008). Audit fees, non audit fees and

auditor going-concern reporting decisions in the united kingdom. ABACUS, 44(3), 284-309. Beattie, V., Brandt, R., & Fearnley, S. (1999). Perceptions of auditor independence: UK evidence.

Journal of international accounting, auditing and taxation, 8(1), 67-107.

Boyd, D. T., Boyd, S. C., & Boyd, W. L. (2000). The Audit Report: A "Misunderstanding Gap" Between Users and Preparers. The National Public Accountant, Vol.45(10), 56-60. Coates, J. (2007). The goals and promise of the Sarbanes-Oxley act. Journal of Economic

Perspectives, 21, 91-116.

DeAngelo, L. E. (1981). Auditor independence, ‘low balling’, and disclosure regulation. Journal of Accounting and Economics, 3(2), 113-127.

Effectiveness, P. O. A. (2000). Panel on audit effectiveness; Report and Recommendations. Stamford: The Public Oversight Board.

Eimers, P.W.A. (2008). De betekenis van de accountant in een dynamische wereld: Wat hetzelfde blijft en wat verandert (Rede hoogleraar). Faculteit der economische wetenschappen en bedrijfskunde, Vrije Universiteit Amsterdam.

Eisenhardt, M. (1989). Agency theory: An assessment and review. The Academy of Management Review. 14, 1, 57-74 .

Goldman, A., & Barlev, B. (1974). The auditor-firm conflict of interests: Its implications for independence. The Accounting Review, 49(4), 707-718.

Gul, F., Jaggi, B., & Krishnan, G. (2007). Auditor independence: Evidence on the joint effects of auditor tenure and nonaudit fees. Auditing. A Journal of Practice & Theory, 26, 117-142. Harris, M., & Raviv, A. (1991). The Theory of Capital Structure. The Journal of Finance, Vol.46(1),

297-355.

Jensen, M.C., and W.H. Mecklin (1976) Theory of the firm: managerial behaviour, agency costs and ownership structure, Journal of Financing Economics, 3, pp. 305-360.

Jeppesen, K. K. (1998). Reinventing auditing, redefining consulting and independence. European Accounting Review, 7(3), 517-539.

(30)

30 Kinney, W.R., Palmrose, Z., Scholz, S. (2004). Auditor Independence, Non audit Services

and Restatements: Was the U.S. Government Right? Journal of Accounting Research, 42(3), 561-588.

Limperg Jr, T. (1932). De functie van de Accountant en de Leer van het Gewekte Vertrouwen’. Maandblad voor accountancy en bedrijfshuishoudkunde, 2, 17-20.

Moore, D., Tetlock, P., Tanlu, L., & Bazerman, M. (2006). Conflict of interest and the case of auditor independence: Moral seduction and strategic issue cycling. Academy of Management Review, 31, 10-29.

Mitra, S., 2007. Nonaudit Service Fees and Auditor Independence: Empirical Evidence

from the Oil and Gas Industry, Journal of Accounting, Auditing & Finance, Vol 22, 85-107. Mitra, S., Jaggi, B., & Hossain M. (2013). Internal Control Weaknesses and Accounting

Conservatism: Evidence From the Post-Sarbanes-Oxley Period. Journal of accounting, Auditing & Finance, Vol.28(2), 152-191.

NBA (2017), Handleiding Regelgeving Accountancy

(https://www.nba.nl/tools/hra-2017/?folder=431) 27 mei 2018

Power, M. K., (1992). From common sense to expertise: Reflections on the prehistory of audit sampling. Accounting, Organizations and Society, 17(1), 37-62.

Quick, R., & Warming-Rasmussen, B. (2009). Auditor independence and the provision of

non audit services: Perceptions by German investors. International Journal of Auditing, 13, 141-162.

Raghunandan, K., William, R.J., Whisenant, J.S., (2003). Initial evidence on the association between nonaudit fees and restated financial statements. Accounting Horizons, Vol.17(3), 223(12).

SARBANES-OXLEY ACT (2002). The Sarbanes-Oxley Act of 2002

(http://www.sox-online.com/sarbanes-oxley-act-the-basics/), 25 mei 2018

Seetharaman, S., Sun, Y., Wang, W., (2011). Tax-related financial statement restatements and auditor-provided tax services. Journal of Accounting, Auditing & Finance, Vol.26(4), 677-698.

Tuttle, B., Coller, M., & Plumlee, R.D. (2002). The effect of misstatements on decisions of financial statement users: An experimental investigation of auditor materiality thresholds Auditing. A journal of practice & theory, Vol. 21(1) p. 11-27.

Watts, L. and J. L. Zimmerman (1983), Agency Problems, Auditing, and the Theory of the Firm: Some Evidence, the journal of Law and Economics, 26, (3), 613-633.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eén van de waarborgen die NIVRA en NOvAA hebben getroffen om de bedreiging van de onafhankelijkheid van de accountant weg te nemen of tot een aanvaard- baar niveau terug te brengen,

12 Door de scheiding van controle en advies, is de accountant minder financieel afhankelijk van zijn cliënten +2 25 Door economische incentives, kan de accountant nooit en te

Daarom is de relatie tussen non-audit fees en earnings management onderzocht en worden de resultaten gebruikt om conclusies te trekken over de relatie tussen non-audit

Dit onderzoek vult bestaande wetenschap (onderzoeken van onder andere Goldman & Barlev, 1974; Nichols & Price, 1976) aan door het opnemen van een analyse van de

Door het (gelijktijdig) analyseren van de stellingen 1 t/m 3, 6, 10, 11 en 19 – waarbij nadrukkelijk de verschillen maar ook de overeenkomsten in de antwoorden

Er is al veel geschreven over het double duty-systeem en dit heeft geleid tot tal van discussies. Verschillende instanties zijn naar aanleiding hiervan gekomen met nieuwe wet-

Een benchmark is bijvoorbeeld: de resultaten van een peer group met vergelijkbare ondernemingen.. is een steekproef van 3074 in Amerika gevestigde ondernemingen gebruikt. Het

De Veiligheidsraad wordt opgeroepen de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten te houden en er zorg voor te dragen dat resolutie 1244 en het VN Handvest gerespecteerd worden, maar