• No results found

De Kosovaarse Onafhankelijkheid

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De Kosovaarse Onafhankelijkheid"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Kosovaarse Onafhankelijkheid

Juridische theorie versus Politieke realiteit

Masterscriptie Internationale Betrekkingen en Internationale Organisatie Augustus 2010

Thera Eising

Aquamarijnstraat 125 9743 PC Groningen 06-15539777

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding 3

Hoofdstuk 1: De Engelse School: blauwdruk van een complex bouwwerk

Inleiding 7

De Engelse School: ontstaansgeschiedenis 7

De Engelse School binnen de Internationale Betrekking en 9

De Engelse School: kernconcepten 11

Het pluralisme-solidarisme debat 15

Criteria voor solidarisme 18

Kernthema’s van het solidarisme 20

Conclusie 22

Hoofdstuk 2: Van Kosovo Polje tot Operation Allied Force:

Inleiding 25

Het Kosovo-conflict: perspectief van beide partijen 25

1483 – 1918: het pan-slavistische ideaal 27

1918 – 1981: koninkrijk en republiek 28

1981 – 1999: oplaaiend nationalisme 30

De rol van de internationale samenleving 32 Samenvatting 45

Analyse: Kosovo in het licht van de Engelse School 46 Hoofdstuk 3: Naar een “Final Settlement

Inleiding 51

Het statusproces 51

Ahtisaari’s Kosovo 53

De (il)legaliteit van onafhankelijkheid 54

De realiteit van onafhankelijkheid 57

Tweede breekpunt na het Ahtisaari -plan: herconfiguratie van UNMIK 67

Samenvatting 74

Conclusie 76

Conclusie 81

(3)

Inleiding

Met het uiteenvallen van de Federale Republiek Joegoslavië kwam in de jaren ‟90 van de vorige eeuw het kruitvat de Balkan tot ontploffing, met jarenlange

onafhankelijkheidsoorlogen tot gevolg. De verdragen van Brioni en Dayton bewerkstelligden onafhankelijkheid voor Slovenië, Kroatië en Bosnië-Herzgovina. Aan de onvrede van de Albanese Kosovaren over het Servische bewind in de autonome regio kwam hiermee geen eind. Kosovo bleef een brandhaard die pas ingedamd kon worden na een memorabel luchtoffensief van de NAVO in 1999.

Het ingrijpen van de internationale gemeenschap in Kosovo is uniek in die zin dat dit de eerste keer is dat werd ingegrepen op humanitaire gronden zonder dat hier een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties aan ten grondslag lag. Dit is op zijn zachtst gezegd opmerkelijk aangezien de internationale samenleving gestoeld is op de soevereine gelijkheid van de lidstaten, en als een logisch uitvloeisel hiervan is het principe van non-interventie één van de vast verankerde kernwaarden van de internationale samenleving.

In de loop der tijd heeft het vastleggen van menselijk lijden door de media direct en indirect – via beïnvloeding van de publieke opinie- grote invloed gehad op overheidsbesluitvorming. In het licht van deze ontwikkelingen is humanitaire interventie een van de belangrijkste

discussiepunten op de mondiale agenda geworden.1 De vraag of voorrang dient te worden gegeven aan het beginsel dat staten elkaars soevereiniteit dienen te respecteren (internationale orde), of het beginsel dat staten zich dienen te onthouden van grove en systematische

schendingen van fundamentele mensenrechten (internationale gerechtigheid) werd nog

actueler toen Kosovo op 17 februari 2008 unilateraal de onafhankelijkheid van Servië uitriep.

De Engelse School

Juist over deze vraag, of er situaties denkbaar zijn waarin een uitzondering gemaakt mag worden op het principe van non-interventie, is de laatste jaren een levendig debat ontstaan tussen verschillende auteurs van de zogeheten Engelse School.

1

(4)

De Engelse school wordt vaak beschouwd als een minder coherent en “grijpbaar” paradigma dan bijvoorbeeld het realisme of het (neo)liberalisme. Het idee van de Engelse School is ca. twintig jaar geleden ontstaan en is tot op heden nog steeds in ontwikkeling. Alhoewel er binnen de Engelse School vele benaderingen zijn die ieder een ander accent leggen, bestaat er ook een bindende factor: ze leggen zich allen toe op het verklaren van de aard en het

functioneren van internationale samenlevingen alsmede hun historische ontwikkeling.

Over de vraag naar de (morele) gerechtvaardigdheid van humanitaire interventie wordt hevig gediscussieerd tussen aanhangers van de zogeheten pluralistische en solidaristische

stromingen. Solidaristen zijn van mening dat er in acute humanitaire noodgevallen een uitzondering gemaakt mag worden op het principe van non-interventie en het verbod op het gebruik van geweld, mits de basisvoorwaarde van de ordelijke co-existentie van staten niet in gevaar wordt gebracht.

Puralisten daarentegen zijn van mening dat het toestaan van uitzonderingen op het principe van non-interventie de internationale orde zal ondermijnen, wat te allen tijde voorkomen dient te worden, en dat humanitaire interventie daarnaast een vorm van paternalisme is die moreel verwerpelijk is. 2

In deze scriptie wordt geanalyseerd hoe de internationale samenleving omgaat met de spanning tussen internationale orde en internationale gerechtigheid, om op deze manier inzicht te krijgen in de positie die de internationale samenleving inneemt op de schaal tussen pluralisme en solidarisme. De onderzoeksvraag van deze scriptie luidt dan ook:

“In hoeverre kan de huidige internationale samenleving gekarakteriseerd worden als pluralistisch dan wel solidaristisch?”

Deze vraag zal beantwoord worden aan de hand van een nadere beschouwing van de

Kosovaarse onafhankelijkheid die aan het begin van deze inleiding al even aangehaald werd.

Kosovo als case-study

“Kosovo” is in een aantal opzichten een zeer uniek geval van humanitaire interventie, wat de casus een uitstekende case-study voor de onderzoeksvraag van deze scriptie maakt.

(5)

Ten eerste werd het NAVO-ingrijpen in 1999 door de internationale samenleving gezien als humanitaire interventie, en als zodanig aanvaard als een legitieme inbreuk op het non-interventie principe.

Ten tweede is Kosovo vooralsnog het enige geval van humanitaire interventie waarbij de interveniërende partijen besloten hebben tot een politiek proces om tot een eindoplossing voor de humanitaire kwestie te komen.

Verder onderscheidt Kosovo zich van andere separatistische gebieden door het feit dat de Federale Republiek Joegoslavië in 1999 weliswaar de iure niet ontdaan werd van haar gezag over Kosovo, maar dit was de facto wel het gevolg van resolutie 1244 van de Veiligheidsraad (VR) van de Verenigde Naties (VN). Het vermogen om de effectieve controle uit te oefenen over een bepaald gebied is een van de voorwaarden voor het zijn van een staat en dit roept dan ook de vraag op of Servië überhaupt nog kan claimen dat Kosovo een onderdeel van de Servische staat vormt.

Ten slotte riep Kosovo niet alleen unilateraal de onafhankelijkheid uit, daarmee het internationaal recht opzij zettend, maar deze schending van het internationaal recht werd vervolgens door een groot deel van de internationale samenleving erkend. Een gegeven dat grote gevolgen kan hebben voor de ontwikkeling van het internationaal recht en daarmee uitdrukking kan geven aan een veranderende wil van de leden van de internationale samenleving.

Methode

Het eerste hoofdstuk van deze scriptie is theoretisch van aard en staat in het teken van de Engelse School. Wat is de Engelse School precies, hoe is deze ontstaan en wie zijn de toonaangevende auteurs binnen dit paradigma? Daarnaast wordt er meer specifiek aandacht besteed aan de pluralistische en solidaristische stromingen binnen de Engelse School. Wat zijn de kenmerken van pluralisten en solidaristen, en wat zijn hun visies op de internationale samenleving in het algemeen en humanitaire interventie in het bijzonder?

(6)

waarop de verschillende partijen zich hierin opstellen. Dit hoofdstuk beslaat de vroege geschiedenis van Kosovo tot en met de beëindiging van “Operation Allied Force” op 10 juni 1999. De verschillen in de Albanese en Servische representaties van deze periode komen aan bod, evenals de manier waarop de internationale samenleving in de jaren ‟90 van de vorige eeuw ingreep – of volgens critici naliet om in te grijpen- in de situatie. Aan de hand van het gedrag van de verschillende actoren kunnen vervolgens conclusies getrokken worden over de vraag of de internationale samenleving destijds pluralistische dan wel solidaristische

kenmerken vertoonde.

Hoofdstuk 3 gaat verder waar het tweede hoofdstuk is geëindigd en gaat dieper in op de situatie die ontstaan is na het beëindigen van “Operation Allied Force”. Kosovo werd door VNVR resolutie 1244 onder toezicht van de internationale gemeenschap geplaatst. De jarenlange situatie van limbo die hierdoor ontstond heeft diepe gevolgen gehad voor de ontwikkelingen die begin 2008 culmineerden in de Kosovaarse onafhankelijkheidsverklaring. Aan de hand van resoluties van de VN Veiligheidsraad, Algemene Vergadering, rapporten van de Secretaris-Generaal van de VN en documentatie van de EU wordt in dit hoofdstuk gekeken hoe de internationale samenleving reageerde op de Kosovaarse

(7)

Hoofdstuk 1

De Engelse School: blauwdruk van een complex bouwwerk

Inleiding

De Engelse school wordt vaak beschouwd als een minder omlijnd paradigma als bijvoorbeeld het (neo)realisme of het liberalisme. Dit hoofdstuk zal dan ook als eerste ingaan op de

historische totstandkoming van de benadering die we heden ten dage de „Engelse School‟ noemen. Welke auteurs hebben bijgedragen aan het ontstaan van de Engelse School en welke punten kunnen we aanwijzen als centrale elementen van deze theorie?

In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt vervolgens ingegaan op het debat tussen de pluralistische en de solidaristische visie op de internationale samenleving. De tegenstelling tussen deze beide visies geeft uitdrukking aan de spanning die heerst tussen de waarden van internationale orde en internationale rechtvaardigheid. Op een dieper niveau komt hier de spanning tussen twee belangrijke kernwaarden van de internationale samenleving uit naar voren die van belang is voor het onderhavige onderzoek, namelijk tussen

non-interventie/territoriale integriteit en respect voor de mensenrechten.

Het ontstaan van de Engelse School

(8)

School ligt in haar theoretisch pluralistische benadering.3 Wat de verschillende auteurs verbind is dat ze zich allen toeleggen op het verklaren van de aard en het functioneren van internationale samenleving, alsmede de historische ontwikkeling daarvan.

Het ontstaan van de Engelse School werd in grote mate gestimuleerd door een extern element; de publicatie van Roy Jones‟ artikel „The English School of International Relations: A Case for Closure‟ in de jaren ‟80 van de vorige eeuw. Jones was daarin de eerste auteur die de titel „Engelse School‟ bezigde. Naar aanleiding van de publicatie van dit artikel ontstond grote discussie over de vraag of er zoiets als een Engelse School bestaat, en zo ja, wat de identiteit van deze school is. Jones lokaliseerde het institutionele centrum van de Engelse School aan de London School of Economics (LSE), waaraan de voor hem belangrijkste auteurs van de Engelse School verbonden waren.4 Ook Suganamien Linklater zijn van mening dat de oorsprong van de Engelse School ligt in het werk van Charles Manning, de man die in een leerstoel in de Internationale Betrekkingen verkreeg aan de LSE en hier dertig jaar als het hoofd van het undergraduate programma functioneerde. Martin Wight en Hedley Bull, twee andere kernauteurs, werden door hem uitgenodigd om bij de LSE te komen. Het concept van internationale samenleving die het unieke karakter benadrukt van een sfeer die formeel anarchisch is, maar toch in grote mate ordelijk werd een brandpunt van de universitaire colleges in IB in Groot-Brittannië5.

In 1962 werd Manning‟s ‘The Nature of International Society’ gepubliceerd, gebaseerd op zijn colleges die hij in de dertig jaar daaraan voorafgaand gegeven had aan de LSE. In 1966 volgde „Diplomatic Investigations: Essays in the Theory of International Politics’, een collectie van essays geschreven door de leden van het British Committee on the Theory of International Politics.6 In de daaropvolgende jaren volgden nog een aantal publicaties door auteurs die vergelijkbare dingen aan de orde stelden, en voortdurend aan elkaar refereerden. In 1989 citeerde Wilson een aantal recent gepubliceerde artikelen om aan te tonen dat er sprak was van een groeiende acceptatie onder theoretici van de Internationale Betrekkingen dat een groep auteurs was die een kenmerkende gedachteschool representeerden.7 Aan het eind van de jaren ‟80 ontstond daarmee een brede consensus dat er zoiets als een Engelse School bestaat. Hiermee kon het debat zich in de jaren negentig van de vorige eeuw verplaatsen van de

3

Andrew Linklater en Hidemi Suganami., The English School of International Relations. A Contemporary Reassessment (Cambridge University Press: 2006) 16

4 Linklater en Suganami, ‘The English School of International Relations, 19 5

Ibidem, 35

6

Ibidem, 21

(9)

existentiële vraag of er zoiets als een Engelse School was, naar de meer inhoudelijke vraag naar wat de Engelse School precies inhoudt, welke theoretische standpunten ze inneemt.

Waar Jones, Suganami e.a. van mening zijn dat het institutionele centrum van de Engelse School in de LSE licht, zijn andere auteurs van mening dat dit in het British Committee on the Theory of International Politics gezocht moet worden. Dit is een comité dat in 1959 opgericht werd onder leiding van de historicus Herbert Butterfield, met steun van de Rockefeller

foundation.

Barry Buzan en Richard Little suggereren dat Jones de eerste was die verwees naar een Engelse School, maar dat het in werkelijkheid het British Committee on the Theory of International Politics is die te boek kwam te staan als de Engelse School. Linklater en Suganami stellen dat het belang van de bijdragen van dit comité niet onderschat mogen worden, maar dat het te ver gaat om te stellen dat het British Committee on the Theory of International Politics de Engelse school ís. Little schenkt geen aandacht aan het debat in de jaren ‟80 over de institutionele basis van de school in de LSE, en wijdt niet uit over de stelling dat het Brtish Committee on the Theory of International Politics gelijk gesteld kan worden aan de Engelse School. Het wordt gepresenteerd als zijnde iets van algemene kennis.8

De Engelse School binnen de Internationale Betrekkingen

Volgens de Engelse School kunnen er drie tradities onderscheiden worden binnen de IB:9

1. Realisme of de Hobbesiaanse/Machiavellistische traditie. 2. Rationalisme of de Grotiaanse traditie

3. Revolutionisme of de Kantiaanse traditie

Deze drie tradities kennen een verschillende analytische focus. Bij het Realisme ligt deze op het internationale systeem, bij het Rationalisme op de internationale samenleving en bij het Revolutionisme op de wereldgemeenschap.10

Een internationaal systeem of statensysteem ontstaat wanneer twee of meer staten voldoende onderling contact hebben, en voldoende invloed hebben op elkaars beslissingen om er voor te

8 Ibidem, 29 9

Ibidem, 29-30

10

(10)

zorgen dat ze zich (tot op zekere hoogte) gedragen als onderdelen van een geheel.11 In een internationaal systeem draait het om eigenbelang. Staten zijn de belangrijkste actoren en er is geen sprake van gedeelde interesses of belangen tussen de betrokken staten.12

Een internationale samenleving gaat een stap dieper en ontstaat wanneer een groep van staten zich bewust is van bepaalde gemeenschappelijke belangen en waarden een samenleving vormen in die zin dat ze zichzelf in hun onderlinge relaties als gebonden beschouwen door een gemeenschappelijke set van regels13 Het kenmerkende element waarmee een systeem van staten overgaat in een internationale samenleving ligt dus in de (h)erkenning van

gemeenschappelijke belangen en waarden en de daaruit voortvloeiende samenwerking in instituties. De nadruk ligt in een internationale samenleving dan ook op orde en het

handhaven van regels en instituties, en de principes soevereine gelijkheid en non-interventie staan centraal.

Revolutionisme gaat nog een stap verder door uit te gaan van een wereldgemeenschap waarbij ook transnationale contacten tussen non-statelijke actoren meegenomen worden, in het

bijzonder contacten tussen wereldburgers onderling. Individuen zijn in deze visie de belangrijkste actoren in plaats van staten. Het revolutionisme kent een universalistische aanpak en is als het ware gericht op het “overwinnen van het statensysteem”

De meeste auteurs die tot de Engelse School gerekend worden zien zichzelf als opererend binnen het kader van de rationalistische visie, en hebben de analytische focus van hun onderzoek per consequentie gericht op de internationale samenleving. Rationalisme volgens Wight houdt in dat interstatelijke relaties geregeerd worden door normatieve principes, ondanks de formeel anarchistische structuur van de Internationale Betrekkingen. Hierdoor gedragen staten zich verantwoordelijk ten opzichte van elkaar.14 Rationalisme moet gezien worden als de „via media‟ tussen realisme en revolutionisme.

De Engelse school theorie is gebaseerd op de gedachte dat internationaal systeem,

internationale samenleving en wereldgemeenschap naast elkaar bestaan. De Engelse school is

11

Neumann, Iver B., “John Vincent and the English School of IR”, in: The Future of International Relations. Masters in the making? (London en New York: Routledge 1997) pp. 38 – 65, aldaar pp.39-40

12

Linklater en Sugamnami, ‘The English School of International Relations’, 29-30

13

Linklater en Sugamnami, ‘The English School of International Relations’, 29-30

(11)

daarmee in essentie een holistische benadering, wat haar onderscheid van de traditionele IB- theorieën met hun oppositionele of-of benaderingen.15

De Engelse School: kernconcepten

Volgens Buzan kan de Engelse School gezien worden als een „established body of both theoretical and empirical work dating back to the late 1950‟s‟16

Het onderscheidende element van de Engelse School bestaat voor hem uit haar drie sleutelconcepten: internationaal

systeem, internationale samenleving en wereldsamenleving, en haar theoretisch pluralistische benadering.17 Deze drie sleutelconcepten komen bij de verschillende auteurs onder

verschillende namen naar voren. Hedley Bull spreekt achtereenvolgens van de Hobbesiaanse, Kantiaanse en Grotiaanse traditie. Martin Wight daarentegen spreekt van „drie tradities‟: realisme, rationalisme en revolutionisme.18

Wat de verschillende benaderingen binnen de Engelse School met elkaar verbind is dat ze zich allemaal toeleggen op het verklaren van de aard en het functioneren van internationale samenlevingen, alsmede de historische ontwikkeling daarvan. 19 De invalshoek en de vooronderstellingen van waaruit internationale samenlevingen bestudeerd worden is

afhankelijk van het gekozen sleutelconcept. Deze concepten en de bijbehorende kernideeën worden kort samengevat in de onderstaande tabel:20

15 Buzan, Barry., From International tot World Society? Englisch School Theory and the Social Structure of

Globalisation, (Cambridge: Cambridge University Press 2004) p.46

16 Barry Buzan., From International to World Society? English School Theory and the Social Structure of

Globalisation (Cambridge: Cambridge University Press 2006) 6

17

Barry Buzan., From International to World Society? 6-7

18 Ibidem, 7., Hedley Bull., The Anarchical Society. A Study of Order in World Politics (3e editie; New York:

Columbia University Press 2002) 23

19

Barry Buzan, From International to World Society?, 8

20

Naast de eerder genoemde bronnen tevens Jaewon Lee, Paths to Democracy, the Post-Cold War and 21st Century New Standard of Civilization: Iraq, China and South Korea. (The Third Wave Expansion of International Society),

(12)

Barry Buzan

Internationaal Systeem Int. Samenleving Wereldgemeenschap

Hedley Bull Hobbesiaans Grotiaans Kantiaans

Martin Wight Realisme Rationalisme Revolutionisme

Kernideeën - Machtspolitiek tussen staten. Interactie op basis van berekening. - Staten zijn de belangrijkste actoren. - Geen gedeelde interesses - Geen moraliteit - Anarchie als de primaire sociale omgeving - Dwang - De institutionalisati e van gedeelde belangen en waarden. - Staat als primaire actor - Orde door het

(13)

De sleutelconcepten van de Engelse school zijn alle drie in meer of mindere mate aanwezig in de Internationale Betrekkingen. De voortdurende krachtmeting tussen de drie visies resulteert in het tweede kenmerkende element van Buzan: het pluralistische karakter van de Engelse school. Voor de Engelse school is de internationale samenleving een element op zich, met eigen concepten, niet een via media tussen realisme en revolutionisme.21 Richard Little ging zelfs zo ver om te stellen dat het kenmerkende element van de Engelse School niet zozeer haar preoccupatie met wereldsamenleving is, maar haar theoretisch pluralisme.22 Hij stelt dat de benaderingen realisme, rationalisme en revolutionisme gezien kunnen worden als de belichaming van verschillende methodologiën binnen de sociale wetenschappen; respectievelijk positivisme, hermeneutiek en kritische sociale theorie.23

Hedley Bull en de internationale samenleving

De werken van Hedley Bull, en met name van „The Anarchical Society‟ worden algemeen erkend als teksten van belang voor de studie van de Internationale Betrekkingen. Over waar Bull ingedeeld moet worden in het brede spectrum aan theoretische benaderingen bestaat minder consensus. Bull richtte zich voornamelijk op de kwestie van orde in de Internationale Betrekkingen. Onder internationale orde verstaat hij:

“A Pattern of activity that sustains the elementary or primary goals of the society of states, or international society”24

Instituties en regels van de internationale samenleving

De internationale samenleving kent volgens Bull weliswaar een anarchische structuur, maar door middel van de eigen, historisch gegroeide instituties van de internationale samenleving wordt een zekere mate van interstatelijke orde gehandhaafd.25 De instituties die Bull

identificeerde zijn de machtsbalans, het internationaal recht, diplomatie, oorlog en het concert van de grootmachten.26 Via deze instituties worden de regels van de internationale

samenleving toegepast. Bull identificeert drie verschillende sets van regels; het fundamentele

21

Barry Buzan., From International to World Society? 10

22

Linklater en Sugamnami, ‘The English School of International Relations’, 31

23 Ibidem, 31 24

Hedley Bull., The Anarchical Society, 8

25

Linklater en Suganami, The English School of International Relations, 46

(14)

normatieve principe van de wereldpolitiek, de regels van co-existentie en de regels voor de regulering van samenwerking tussen staten.27

Onder „het fundamentele normatieve principe van de wereldpolitiek‟ verstaat Bull het idee van een samenleving van staten als tegengesteld aan alternatieve concepten van een

universeel rijk, kosmopolitische samenleving, Hobbesiaanse natuurstaat e.d. Dit idee van de samenleving van staten gaat uit van staten als de enige competente actoren in de

Internationale Betrekkingen. De relatie tussen deze actoren is er één van leden van een samenleving, die gebonden zijn aan gemeenschappelijke regels en toegewijd aan gemeenschappelijke instituties.28

De regels van co-existentie hebben betrekking op de minimumvoorwaarden voor het

samenleven in de samenleving van staten. Deze omvatten volgens Bull ten eerste de regels die het gebruik van geweld beperken, de regel dat gedane beloften nagekomen moeten worden (pacta sunt servanda), en de regels die zorgen voor een stabiel eigendomsrecht.29 De regels ter regulering van de samenwerking ten slotte zijn de regels die zaken in goede banen leiden die verder gaan dan simpele co-existentie. Het gaat hier om regels die naast politieke en

strategische samenwerking, ook het sociaal-economische gebied bestrijken. Het zijn regels die betrekking hebben op de zogeheten secundaire doelen van de samenleving. De ontwikkeling van regels en consensus op dit gebied versterkt naar verwacht het kader voor co-existentie. Bull verwijst expliciet naar de ontwikkeling van het juridische kader op het gebied van economie, sociale voorzieningen, communicatie en milieuproblematiek.30

Doelen van de internationale samenleving

Iedere samenleving kent volgens Bull drie primaire doelen: bescherming tegen geweld, het nakomen van overeenkomsten, en het handhaven van een stabiel eigendomsrecht. Volgens Bull beschouwen de leden van de moderne internationale samenleving, in het bijzonder de grootmachten, de volgende zaken als de doelen van de moderne maatschappij31: 1) De bescherming van het systeem en de samenleving van staten tegen uitdagingen uit

kosmopolitische hoek, of supra-, sub- en transstatelijke actoren om de positie van soevereine staten als de belangrijkste actoren in de wereldpolitiek te ondermijnen. 2) De handhaving van de externe soevereiniteit van de individuele staten. 3) Vrede, in de zin van de afwezigheid van 27 Ibidem, 65-68 28 Ibidem, 65 29 Ibidem, 66-67 30 Ibidem, 67-68

(15)

oorlog tussen de leden van de internationale samenleving. Deze vrede mag alleen verbroken worden onder bijzondere omstandigheden en volgens algemeen geaccepteerde principes. 4) De beperking van interstatelijk geweld, en 5) Het handhaven van datgene wat tot de

binnenlandse jurisdictie van iedere staat behoort.

De laatste drie doelen worden beschouwd als de internationale applicatie van de drie basisdoelen van iedere samenleving. De vijf doelen die Bull identificeert kunnen vertaald worden naar het handhaven van de vrede (3,4), het handhaven van de soevereiniteit (2,5) en het handhaven van de machtsbalans (1). Bull constateerde dat het doel van het handhaven van de soevereiniteit vaak conflicteert met de doelen van het handhaven van de machtsbalans en het handhaven van de vrede, waarbij in de praktijk orde prevaleert boven rechtvaardigheid als het er op aan komt.32 Ook Martin Wight bemerkte de spanning tussen wat hij de politieke orde (machtsbalans), de juridische orde (soevereiniteit) en de morele orde (zelfbeschikking)

noemt.33 Het is precies deze spanning die tot uiting komt in het Kosovo-conflict.

Het Pluralisme-Solidarisme debat

Geen van de aartsvaders van de Engelse school was bijzonder geïnteresseerd in de wereldgemeenschap op zich, zij richtten zich op de internationale samenleving. De wereldgemeenschap werd gemarginaliseerd tot een alternatief voor de internationale

samenleving, of kwam naar boven in het pluralisme – solidarisme debat.34 Het werk van Bull geeft blijk van een voortdurende spanning tussen deze twee visies, waarbij hij in zijn vroege werk een overtuigd voorvechter van het pluralisme was om in zijn latere werk over te gaan op een meer solidaristische visie.

De pluralistische visie op de internationale samenleving gaat er van uit dat staten slechts in staat zijn om overeenkomsten te bereiken over bepaalde minimum doeleinden. De

belangrijkste hiervan vormen de hoeksteen van het hedendaagse Westfaalse statensysteem: de wederzijdse erkenning van soevereiniteit en de daarmee gepaard gaande norm van non-interventie.35 Het onderscheid tussen staten wordt zo beschermd op basis van consent tussen staten. Voor pluralisten zijn staten de enige rechtsdragers onder internationaal recht.

Individuen zijn objecten van het internationaal recht, geen subjecten. Individuen hebben

32

Andrew Linklater, “The English School”, in: Theories of International Relations Third Edition (Palgrave McMillan: Hampshire en New York 2005) 93

33 Jacek Czaputowicz, “The English School of International Relations and its Approach to European Integration”,

The ‘Polska w Europie’ Foundation Studies and Analysis vol. 2, no. 2 (2003) 10

34

Buzan, From International to World Society?, 30

(16)

slechts rechten voor zover staten hen die verschaffen. Het grote voordeel van pluralisme is uiteraard dat volgens deze logica staten met verschillende visies op rechtvaardigheid toch in een minimale interstatelijke orde kunnen voorzien. De pluralistische visie van Bull berust expliciet op deze claim. De morele waarde van een pluralistische samenleving van staten moet echter worden beoordeeld worden in termen van zijn bijdrage aan het individuele welzijn. Bull geeft aan dat individuen de uiteindelijke leden van de samenleving zijn, en dat wereldorde per consequentie voor internationale orde gaat:

“… Because the ultimate units of the great society of all mankind are not states (or nations, tribes, empires, classes or parties) but individual human beings, which are permanent and indestructible in a sense in which groupings of them of this or that sort are not. World order, finally, is morally prior to international order.”36

In deze passage schemert de grondslag van de latere meer solidaristische gedachten van Bull reeds door. Bull geeft als reden voor het feit dat staten slechts in staat zijn tot overeenkomsten te komen wat betreft minimumdoeleinden het feit dat staten conflicterende visies hebben op wat rechtvaardigheid is. Hij vreesde dat het opleggen van de visie van de ene staat aan de anderen de internationale samenleving juist zou ondermijnen.37 Hij verwijst hierbij naar de tribunalen die na de Tweede Wereldoorlog opgericht zijn om begane oorlogsmisdaden te berechten. Voor sommigen ging het hier niet om gerechtigheid, maar om „victor‟s justice‟. Een argument wat ook Saddam Hussein en Slobodan Milosevic hanteerden tijdens hun processen. Wat voor de ene man rechtvaardigheid is, is voor de andere modern imperialisme. Met name de westerse liberale noties van mensenrechten komen vaak niet overeen met de visie van niet-westerse landen en groeperingen. Bull vreesde dat de „westerse arrogantie‟ in dit opzicht het raamwerk van de internationale samenleving zou beschadigen.38

Tegenover de pluralistische visie staat de solidaristische visie. Solidarisme wordt gezien als een kosmopolitische theorie, en legt vanuit haar ontologie de nadruk op individuen in plaats van staten. Solidarisme wordt gekenmerkt door samenwerking en convergentie in plaats van simpelweg co-existentie. De uiteindelijke leden van de internationale samenleving zijn de afzonderlijke individuen, niet de afzonderlijke staten. Samenwerking houdt dan ook niet op bij de staatsgrenzen. Soevereiniteit en non-interventie kunnen opzij geschoven worden als een meerderheid van staten van mening is dat een andere staat de rechten van diens onderdanen,

36

Hedley Bull, The Anarchical Society, 21

37

Linklater, “The English School”, 94

(17)

leden van de internationale samenleving, schendt. Dit is ongekend in een pluralistische samenleving. Dit wil niet zeggen dat het gebruik van geweld de enige of zelfs de

voorkeursstrategie van solidaristen is. Veeleer zal gebruik worden gemaakt van overreding en consensus.

De kernveronderstelling van de solidaristen is dat er solidariteit bestaat, of ten minste in potentie bestaat, op het gebied van wetshandhaving, tussen de staten die deel uit maken van de internationale samenleving. Waar de pluralisten huiverig zijn voor de introductie van een individueel recht van humanitaire interventie, stellen solidaristen dat er een plicht is van collectieve humanitaire interventie in gevallen van extreem menselijk lijden.39 Individuen worden gezien als de uiteindelijke leden van de internationale samenleving, niet staten, en daarmee ook als subjecten van internationaal recht. Toegewijde solidaristen stellen dat er een universele standaard van rechtvaardigheid en moraliteit bestaat aan de hand waarvan het gedrag van staten en individuen beoordeeld kan worden. Vanwege die standaard is het mogelijk om het eens te worden over welk niveau van menselijk lijden humanitaire

interventie rechtvaardigt.40 Ethisch universalisme en het idee van eenheid worden beschouwd als de normatieve fundamenten van de internationale samenleving.41

Het debat tussen pluralisten en socialisten gaat over de aard van de internationale

samenleving, en met name over de daadwerkelijke en potentiële mate waarin normen, regels en instituties gedeeld worden. Het debat heeft zich met name gericht op mensenrechten en de daaraan gelieerde vraagstukken van de humanitaire interventie en de verantwoordelijkheid van het westen jegens de derde wereld.42

John Vincent stelt dat mensenrechten tegenwoordig een rol spelen bij het vaststellen van de legitimiteit van een staat. Het is niet langer voldoende om erkend te worden als soeverein, of een natiestaat te zijn in overeenstemming met het principe van zelfbeschikking. Een staat moet ook binnenlands zo handelen dat de basisrechten van individuen en groepen binnen het eigen grondgebied niet geschoffeerd worden. Vincent beschouwd daarbij het recht op leven

39

Nicolas Wheeler, ‘Pluralist or Solidarist Conceptions of International Society’, p.468

40 Ibidem, p.468 41

Czaputowicz, “The English School”, 94

42

(18)

als de meest basale van alle mensenrechten. De plicht om hen te helpen die niet in staat zijn om er zelf voor te zorgen dat dit recht beschermd wordt is een elementaire plicht.43

Deze redenering van Vincent heeft ertoe geleid dat men zich binnen de Engelse School is gaan buigen over de vraag of er in geval van acute humanitaire noodgevallen uitzonderingen mogen worden gemaakt op het principe van non-interventie en het verbod op het gebruik van geweld. Solidaristen stellen dat zulke uitzonderingen toegestaan moeten worden binnen bepaalde grenzen, al daarbij het minimalistische doel van de ordelijke co-existentie van staten maar niet in gevaar wordt gebracht. Pluralisten daarentegen stellen dat het toestaan van uitzonderingen naar alle waarschijnlijkheid de internationale orde ondermijnd, en dat humanitaire interventie een vorm van paternalisme is dat moreel verwerpelijk is. 44

Wanneer we de drie tradities binnen de Internationale Betrekkingen in gedachten roepen kunnen we zeggen dat pluralisten neigen naar de realistische kant van het rationalisme. Pluralisten zijn staatscentrisch, empirisch en zien het internationaal recht als positief recht (ook wel objectief recht genoemd; recht dat op een bepaalde plaats/tijdstip geldt, gemaakt door staten. Latijn: lege lata). Pluralisten gaan er van uit dat staten de facto de dominante actoren zijn, en gaan er net als realisten van uit dat het behoud van de politieke en culturele verschillen (die tot uiting komen in de (natie)staat) die het resultaat zijn van de geschiedenis van de mensheid het hoogste doel is. De reikwijdte van de internationale samenleving wordt daarmee minimaal; het omvat gedeelde belangen om de mate van orde die nodig is onder omstandigheden van anarchie om naast elkaar te kunnen bestaan. Het gaat voor pluralisten dan ook voornamelijk om de wederzijdse erkenning van soevereiniteit, spelregels voor diplomatie en bevordering van het non-interventieprincipe.45 De internationale samenleving moet gericht zijn op het creëren van een raamwerk waarbinnen ideologische en cultureel verschillende staten in relatieve harmonie naast elkaar kunnen bestaan. De internationale samenleving heeft een procedureel, en hierdoor onveranderlijk karakter.

(19)

omvatten. Solidaristen richten zich op de mogelijkheid van gedeelde morele normen die een meer expansief en meer interventionistisch begrip van internationale orde onderschrijven.46

Criteria voor solidarisme

Pluralisme is vanwege de staatscentrische focus relatief rechtlijnig en coherent. Solidarisme is in dat opzicht problematischer. Omdat zowel statelijke als non-statelijke actoren in

ogenschouw worden genomen vervaagt de grens tussen de internationale en de wereldsamenleving.

Net als Bull ziet ook Buzan pluralisme en solidarisme niet als wederzijds uitsluitende posities, maar als punten binnen een spectrum die een mate van verschil aanduiden. Het verschil ligt in de mate van de reikwijdte en de aard van gedeelde regels, normen en instituties tussen staten. Pluralisme en solidarisme beschouwen als wederzijds uitsluitende begrippen zou bovendien een van de belangrijkste zaken ondermijnen waarmee de Engelse School zich onderscheid van de traditionele paradigma‟s: haar methodologisch pluralisme en daarmee de potentie om te komen tot een “grand theory”. Als we beide begrippen beschouwen als wederzijds uitsluitend wordt de polarisatie tussen liberalisme en realisme die de Internationale Betrekkingen

verdeeld heeft slechts herschapen en niet overkomen. De visie dat pluralisme en solidarisme twee punten binnen een spectrum die een mate van verschil aanduiden versterkt de Engelse school juist in haar rol van bemiddelaar tussen realisme en revolutionisme.47

Pluralisme ziet een internationale samenleving met een enge reikwijdte van gedeelde normen, regels en instituties tussen staten. De focus van de internationale gemeenschap ligt op het creëren van een raamwerk om als individuele staten ordelijk samen te kunnen leven en het managen van gemeenschappelijke problemen die samenhangen met orde, zoals

wapenreductie. In de termen van Bull houdt de internationale samenleving zich volgens pluralisten uitsluitend bezig met zaken die voortvloeien uit de regels van co-existentie.48

Solidaristen zien juist een internationale samenleving met een brede reikwijdte van gedeelde normen, regels en instituties tussen staten. De focus van de internationale gemeenschap ligt dan ook niet alleen op orde, maar op samenwerking op een breder gebied. Staten kunnen samenwerken op economisch gebied, of bijvoorbeeld de realisatie van gemeenschappelijke waarden zoals mensenrechten. Het collectief afdwingen van naleving van de regels wordt

46

Idem, 47

47

Buzan, From International to World Society?, p.50

(20)

geaccepteerd. Als een staat hier mee instemt maakt hij immers gebruik van zijn soevereine recht om te beslissen.

Welke waarden kunnen nu gezien worden als solidaristisch? Pluralistische samenlevingen omvatten de eerste van de twee criteria van Bull: constitutieve principes en regels van co-existentie. Samen vormen deze de basis voor de instituties van de klassieke Europese

interstatelijke samenleving : diplomatie, internationaal recht, machtsbalans, oorlog, de rol van grootmachten. Volgens Buzan moet hieraan worden toegevoegd:

soevereiniteit/non-interventie.49 Soevereiniteit is het kernelement van internationale betrekkingen. Machtsbalans, oorlog en grootmachten hebben te maken met hoe het systeem beperkingen aan geweld

gesteld heeft. Diplomatie en internationaal recht hebben te maken met communicatie en eerbied voor overeenkomsten. Deze gebieden werken op elkaar in en vormen zo een pluralistische samenleving die orde probeert te bewerkstelligen d.m.v. co-existentie.

In de pluralistische visie komt samenwerking voort uit eigenbelang (overleving van de staat). Toch is het ook mogelijk dat de leden van een pluralistische samenleving een bepaalde mate van een gedeelde identiteit hebben. Soevereiniteit is de ondergrens voor gedeelde identiteit in die zien dat staten elkaar moeten erkennen als gelijke entiteiten. Daarnaast kan er sprake zijn van zwakke identiteitsbanden, bijvoorbeeld het christendom, of het idee „westers‟ te zijn. Bull‟s onderscheid tussen co-existentie en samenwerking en gedeelde identiteit zijn vormen dus niet hét onderscheid. Co-existentie kan niet eeuwig opgerekt worden.

De kerngedachte is dat pluralisten er van uit gaan dat staten elkaar slechts erkennen als gelijken. Voor convergentie in de zin van solidarisme is een dieper „wij-gevoel‟ nodig. Het gaat om waarden die niet alleen geassocieerd worden met het behoren tot dezelfde

beschaving, maar convergentie van normen, regels, instituties en doelen. Staten moeten zien dat een bepaalde mate van gelijkheid waardevol is , en de eigen veiligheid en legitimiteit van normen proberen te versterken, door ze bewust te koppelen aan die van gelijkgezinden en zo een gedeelde identiteit opbouwen. Convergentie begint de vorm van een samenleving aan te nemen, en men voelt een zekere verantwoordelijkheid voor de andere leden.50

Op globaal niveau is dit soort convergentie moeilijk te vinden, maar op subglobaal niveau zijn er sterke voorbeelden, met name de EU. De trans-Atlantische samenleving, „het Westen‟ en „liberale democratieën zijn zwakkere vormen.

49

Buzan, From International to World Society?, 143

(21)

Kernthema’s van het solidarisme

Zoals we eerder gezien hebben is mensenrechten het thema dat het meest aan bod is geweest binnen het solidarisme. Veel van de literatuur op dit gebied bestaat uit het koppelen van solidarisme aan vermeende universalistische kosmopolitische waarden. Dit universalisme brengt het probleem met zich mee dat een waarde wellicht opgelegd wordt aan een staat die het geloof in de waarde niet deelt, of conformering niet als in zijn voordeel ziet. Het project kan dan alleen uitgebreid worden d.m.v. dwang. Regels wat betreft „standards of civilization‟ worden vaak vanaf het subglobale niveau verspreid door een mix van middelen, waar dwang van een prominente plaats inneemt. 51 Het pessimisme van pluralisten aangaande de

mogelijkheden voor solidarisme komt voort uit de hoge standaard. Het probleem is dat niets minder dan universele deelname noodzakelijk is, al het andere is alliantievorming. De noodzaak tot universalisme zorgt voor het pluralistische pessimisme.52

Een ander gebied waar het soldidarisme zich mee bezigheid zijn milieuvraagstukken. Elementen daarvan kunnen ontwikkeld worden binnen de pluralistische logica van co-existentie, maar de agenda wordt via Spill over overgebracht naar een ambitieuzer collectief project. Net als bij mensenrechten is dit een kern aspiratie van het solidarisme, maar eentje waarin niet veel significante praktische maatregelen tot stand gebracht zijn.

De nadruk op mensenrechten heeft volgens Buzan geleid tot verwaarlozing van de economische sector. De samenwerking tussen staten om de handel te liberaliseren om gezamenlijke winsten te bereiken is het meest duidelijke voorbeeld van solidarisme. Er bestaan immer talloze regels over handel, eigendomsrechten, juridische processen,

investeringen e.d. Staten moeten overeenkomen om hun binnenlandse structuur op belangrijke punten te homogeniseren. Dit begon subglobaal, maar is nu vrijwel globaal. Daarnaast wordt het in stand gehouden door een mix van overtuiging, berekening en dwang , en laat alle complexiteiten van „thickness‟zien. 53

Ook op het gebied van kennis is solidarisme ver ontwikkeld. Internationale samenwerking op kennisprojecten is groot. Bijvoorbeeld ruimtevaart, natuurkunde, astronomie. In tegenstelling tot de economische sector speelt dwang hier nauwelijks een rol. Onder pluralisme zijn zulke projecten niet mogelijk uit het oogpunt van veiligheid (technologieën die militair gebruikt kunnen worden). Soevereiniteit in pluralistische termen wordt bedreigd door dit soort

51

Barry Buzan, From International to World Society?, 150

52

Buzan, From International to World Society?, 149

(22)

projecten. Soevereiniteit en grenzen moeten geherdefinieerd worden. Dit is hét onderscheid tussen pluralisme en solidarisme.54

Solidaristen zien het liefste dat men vrijwillige de waarden van mensenrechten accepteert, maar schuwen het gebruik van militair geweld niet en pleiten voor het opnemen van

mensenrechten in de criteria voor erkenning van staten en naleving van mensenrechten als een stadaard van beschaving. Er is sprake van een dubbele normatieve implicatie: is het juist om slechte middelen te gebruiken om een goed doel te bereiken? De verschillende middelen waardoor sociale structuren gecreëerd en onderhouden worden bepalen niet de waarden die de sociale structuur kenmerken. Men moet zich bij iedere solidaristische samenleving afvragen of deze voornamelijk berust op dwang, berekening, of overtuiging. De kern van solidarisme is welke waarden gedeeld worden, niet hoe/waarom. Het zal altijd gaan om een mix van

coercion/calculation/belief. Overtuiging is daarbij de vorm die de voorkeur verdient, maar niet de noodzakelijke vorm, zeker niet als solidarisme berust op een queeste naar gezamenlijke winst. Economisch liberalisme berust misschien deels op geloof in het systeem, maar voor een groot deel ook zeker op berekeningen van voordeel. Dat de goede waarden nageleefd worden is belangrijker dan hoe. In het geval van overtuiging zal de bindende kracht sterker zijn dan bij dwang of calculatie. Dan spelen veranderingen van omstandigheden een grotere rol, wat het project kwetsbaarder maakt. Met andere woorden, het hoe/waarom bepaald in grote mate de diepte van het solidarisme.55

Wat bepaald nu kort samengevat de dichtheid van solidarisme? Ten eerste kwalitatieve

factoren met betrekking tot het type van de gedeelde waarde. Waarden die gerelateerd zijn aan overleving en eigenbelang definiëren pluralisme en zijn daarmee „dun‟. Waarden met

betrekking tot convergentie en de queeste voor gezamenlijke projecten definiëren verdergaande projecten en zijn daarmee „thick‟.

Ten tweede is het aantaal gedeelde waarden van belang. De pluralistische waarden m.b.t. overleving en eigenbelang zijn het startpunt van welke samenleving dan ook. Hoe meer gedeelde waarden daar bij komen, hoe solidaristischer de samenleving wordt. Het delen van een waarde met een andere staat betekent minimaal dat de huidige leiding van een staat de waarde aanhangt. Maximaal betekent dit dat een waarde op een breed vlak gedragen wordt

54

Ibidem, 151-152

(23)

door de elite en massa. Daartussenin ligt een scala aan mogelijke combinaties van acceptatie/protest en onverschilligheid.

Ten derde kan ook de manier waarop waarden gedeeld worden iets zeggen over de mate van solidarisme van een samenleving. Zoals hierboven vermeld zal er altijd sprake zijn van een combinatie van dwang/calculatie/overtuiging. Welk element overheerst is belangrijk voor de mate waarin effect gesorteerd wordt. In het geval van overtuiging zal de bindende kracht sterker zijn dan bij dwang of calculatie. Dan spelen veranderingen van omstandigheden een grotere rol, wat het project kwetsbaarder maakt. De manier waarop waarden gedeeld worden heeft echter meer betrekking op de stabiliteit van de samenleving, niet op de mate waarin zij solidaristisch is.

Conclusie

De Engelse School is een historische, nog relatief jonge, benadering van de Internationale Betrekkingen. Tot op de dag van vandaag blijft de Engelse School zich ontwikkelen. Waar het debat zich aanvankelijk richtte op existentialistische vragen als “bestaat er een Engelse

School?” en “Wat is de identiteit van de Engelse School?” ligt de nadruk nu op de inhoudelijke vraag naar de kernwaarden en standpunten van de Engelse School.

Twee instituties die ieder op hun eigen manier van belang zijn geweest voor de ontwikkeling van het paradigma zijn de London School of Economics en het British Committee on the Theory of International Politics. Er bestaat brede consensus over het belang van de bijdragen van C.A.W. Manning, Martin Wight, Hedley Bull, John Vincent, Adam Watson en F.S. Northedge aan de ontwikkeling van de Engelse School. Minder consensus bestaat over de inhoud van de school, er bestaan vele benaderingen die ieder een ander aspect benadrukken. Wat zij gemeen hebben is dat ze zich allen toeleggen op het verklaren van de aard en het functioneren van internationale samenlevingpen, alsmede de historische ontwikkeling daarvan.

(24)

Solidaristen zien juist een internationale samenleving met een brede reikwijdte van gedeelde normen, regels en instituties tussen staten. De focus van de internationale gemeenschap ligt dan ook niet alleen op orde, maar op samenwerking op een breder gebied. Staten kunnen samenwerken op economisch gebied, of bijvoorbeeld de realisatie van gemeenschappelijke waarden zoals mensenrechten.Het collectief afdwingen van naleving van de regels wordt geaccepteerd. Als een staat hier mee instemt maakt hij immers gebruik van zijn soevereine recht om te beslissen.

Om te kunnen spreke van solidarisme is daarnaast een dieper „wij-gevoel‟ nodig, staten moeten meer dan elkaar erkennen als gelijken. Er moet sprake zijn van convergentie van normen, regels, instituties en doelen. Staten moeten inzien dat een bepaalde mate van gelijkheid waardevol is en bewust proberen een gedeelde identiteit op te bouwen.

De mate van solidarisme wordt in de eerste plaats bepaald door het type waarde dat gedeeld wordt. Waarden die gerelateerd zijn aan overleving en eigenbelang definiëren pluralisme, waarden met betrekking tot convergentie en gezamenlijke projecten definiëren solidarisme. Ten tweede is het aantal gedeelde normen van belang, waarbij het delen van een waarde minimaal inhoudt dat de huidige leiding van een staat de waarde aanhangt. Maximaal

betekent het delen van een norm dat deze op brede schaal gedragen wordt door elite en massa. Daar tussenin ligt een scala aan combinaties van acceptatie via onverschilligheid tot protest.

(25)

Hoofdstuk 2

Van Kosovo Polje tot Operation Allied Force

Inleiding

De Serviërs hechten grote emotionele waarde aan Kosovo, dat ooit het centrum was van het machtige 14e eeuwse Servische koninkrijk. In de slag op het Merelveld (Kosovo Polje) werden de Serviërs in 1389 verslagen door de Turken, en begon een vijfhonderd jaar durende – in Servische ogen – Turkse onderdrukking. Na de eerste Balkanoorlog werd Kosovo in 1912 bij het inmiddels onafhankelijk geworden Servië gevoegd. In 1974 verkreeg Kosovo binnen de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) de status van autonome provincie van Servië. De etnische spanningen die tot op de dag van vandaag bestaan tussen de Albanese meerderheid en de Servische minderheid kwam door deze verlening van autonomie op scherp te staan.56

Over de bevolkingsstromen in Kosovo bestaat een Servisch en een Albanees relaas. Beide bevolkingsgroepen hebben in de loop der tijd onderdrukking door de andere groep, of op zijn minst een gevoel van repressie gekend. Zoals uit dit hoofdstuk zal blijken spelen in het conflict om Kosovo zoals vaker het geval is geweest in andere conflicten perceptie, legenden en het daaraan gekoppelde zelfbeeld als een natie een belangrijkere rol dan de

wetenschappelijke waarheid. Dit is een feit waaraan de internationale samenleving in haar reactie op de steeds verder escalerende crisis wellicht meer aandacht had moeten besteden.

In dit hoofdstuk zal het verloop van de Kosovo-crisis in de jaren ‟90 van de vorige eeuw aan bod komen. Er zal aandacht worden besteed aan zowel de Albanese als de Servische visie op

56

(26)

hun „recht op Kosovo‟. Eveneens wordt aandacht besteed aan de manier waarop de

internationale samenleving ingreep in de situatie, of zoals critici van mening zijn, naliet in te grijpen. Het doel van dit hoofdstuk is om aan de hand van deze twee zaken te onderzoeken wat de mate van solidarisme was die binnen de internationale samenleving heerste ten tijde van wat we de eerste Kosovo-crisis kunnen noemen.

Het Kosovo-conflict: perspectief van beide partijen

De escalatie van geweld in de jaren ‟90 van de vorige eeuw was het resultaat van een eeuwenoude onenigheid. In hun strijd om het recht op Kosovo hanteren de Serviërs en de Albanezen vergelijkbare historische argumenten, beiden claimen ze het recht van de eerste bewoning. Wel is er sprake van een nuanceverschil. De Serviërs richten zich op geografie waar de Albanezen zich richten op demografie. Weinig verassend zijn Servische en Albanese historici het pertinent oneens over wie zich als eerste gevestigd heeft in het huidige Kosovo.

Vast staat dat Servische stammen zich na 610 n.Chr vestigden in wat nu Zuid-Servië is, en zich uitbreidden richting Kosovo. De afkomst van de Albanezen is een stuk minder duidelijk en heeft dan ook tot felle debatten tussen historici van beide kampen geleid. De Albanezen als zodanig worden voor het eerst genoemd in 1043 n.Chr, maar Albanese historici stellen dat de Albanezen afstammen van de Illyriërs – de vroegste bewoners van de Zuidwestelijke Balkan. Belgrado stelt zich op het standpunt dat de Albanezen afstammen van de Thracische stammen uit de oostelijke Balkan. Deze migreerden rond de negende eeuw n.Chr. naar het Albanese hooggebergte en daalden eeuwen na de Serviërs pas af naar Kosovo.57

Het Servische perspectief

Servië baseert zijn aanspraken op Kosovo voornamelijk op de (geografisch) centrale ligging die Kosovo innam in het Servische koninkrijk van de dertiende en veertiende eeuw. De Serviërs zien Kosovo als de wieg van de natie, de bakermat van de Servische cultuur en identiteit. Historisch gezien is Kosovo echter niet de Bakermat van Servië. De eerste Slavische staat ontstond al in de negende eeuw n.Chr in het zuiden van het huidige Servië.58 Wel werd Kosovo na het ontstaan van het verenigde Servische koninkrijk in de veertiende eeuw het geografische middelpunt van het rijk. Geleidelijk aan ging Kosovo ook functioneren als het religieuze en bestuurlijke centrum, de vele orthodoxe kloosters die er nu nog staan zijn

57

Coen van Zwol, “1389: het begin van een zwarte legende”, NRC Handelsblad 23 juni 1999

58

(27)

hier de stille getuigen van. De mythe van Kosovo als bakermat van de Servische beschaving was geboren.

Aan deze Servische gouden eeuw kwam volgens de overleveringen abrupt een einde met de slag op het Merelveld, waar de Serviërs verslagen werden door de Turken. In werkelijkheid was het Servische koninkrijk vijftig jaar voorafgaand aan de bewuste slag al begonnen te desintegreren.59 Alhoewel de slag op het Merelveld hierdoor historisch gezien geen grote breuklijn vormt, is de betekenis er van voor de Servische beeldvorming enorm. De Servische verliezen van die bewuste fatale slag zijn door de eeuwen heen levend gehouden door

dichters, de kerk, en politici. De legende van het verloren Kosovo heeft zo een belangrijke rol kunnen spelen bij de instandhouding van het Servische nationale bewustzijn.

Het Albanese perspectief

Albanese historici stellen zich op het standpunt dat het Albanese volk afstamt van de Illyriërs, de vroegste bewoners van de Balkan, en dat de Serviërs het thuisland van de Albanezen pas in de twaalfde eeuw op georganiseerde wijze gingen bewonen. Vanuit Albanees perspectief wordt de inlijving van Kosovo bij het Servische koninkrijk dan ook gezien als een buitenlandse bezetting van Albanees grondgebied.60

De Albanese claim op Kosovo wordt dan ook gerechtvaardigd met een beroep op het recht op zelfbeschikking. De Illyriërs vormden destijds de meerderheid in het huidige Kosovo, en ook tegenwoordig bestaat de bevolking van Kosovo (weer) voor het merendeel uit Albanezen. Als grootste bevolkingsgroep binnen het gebied hebben zij recht op een eigen staat, aldus de Albanezen. Dat hen in het verloop van de geschiedenis de mogelijkheid en het recht om een eigen staat te vormen ontnomen is versterkt in Albanese ogen die claim.61

1483 – 1918: het pan-Slavistische ideaal

De kiem voor het conflict tussen Serviërs en Albanezen werd al in oude tijden gezaaid en door de eeuwen heen gevoed, beschermd en gekoesterd. Na de slag op het Merelveld raakte Kosovo onder Ottomaans bestuur steeds meer „gealbaniseerd‟. De Serviërs emigreerden in grote getale, maar de Albanezen bleven. De Servische homogeniteit begon echter pas in de 18e eeuw minder te worden. De Albanezen waren vaker bereid om zich tot de Islam te

bekeren om zo gebruik te kunnen maken van de belastingvoordelen en carrièremogelijkheden

59 Coen van Zwol, “1389: het begin van een zwarte legende”, NRC Handelsblad 23 juni 1999 60

Florian Bieber, “Claims to Kosovo: Nationalism and Self-determination”, in: Florian Bieber en Zidas Daskalovski ed. Understanding the War in Kosovo (London en Portland: Frank Cas 2003) 18

(28)

die moslims binnen het Ottomaanse rijk ter beschikking stonden. Serviërs beschouwen Albanezen tot op de dag van vandaag dan ook als „collaborateurs‟ en „Turken‟. De Albanzen worden door hen (mede)verantwoordelijk gehouden voor vijf eeuwen van Ottomaanse overheersing.62

Het verval van „de zieke oude man van Europa‟ en het Habsburgse rijk in de negentiende eeuw maakte het ontstaan van nieuwe Balkanstaten mogelijk. Montenegro was in 1799 de eerste Balkanstaat die zijn onafhankelijkheid wist af te dwingen. Waar de onafhankelijkheid van Montenegro snel geregeld was, duurde de Servische onafhankelijkheidsstrijd maar liefst dertig jaar. Aan ambities ontbrak het de nieuwe staat vanaf het begin af aan al niet. In de negentiende eeuw kwam de pan-Slavistische visie op, die de vereniging van alle Serviërs in één land, en de uitbreiding van Servië richting de Adriatische zee voor ogen had. Men zou dit ideaal niet gerealiseerd zien tot de totstandkoming van het koninkrijk Joegoslavië in 1918.63 Dat de Serviërs zo lang hebben gewacht op de verwezenlijking van hun ideaal verklaart waarom men eind twintigste eeuw coute que coute de Joegoslavische federatie in stand wilde houden, en iedere afscheiding mordicus bestreed. Wederom speelt hier het emotionele

element.

De verzwakking van de traditionele grote rijken wakkerde de hebzucht van andere staten in de regio aan, en de laatste dertig jaar van de negentiende eeuw en de eerste tien jaar van de twintigste eeuw worden beheerst door oorlogen en conflict. Na de Balkanoorlogen wist Servië ten slotte eindelijk Kosovo in de wacht te slepen. Helemaal tevreden was men nog niet, want vanwege het ontstaan van de staat Albanië had Servië geen toegang tot de Adriatische zee veilig weten te stellen. Het feit dat de Kroaten en Slovenen wel oren hadden naar het pan-Slavistische ideaal gecombineerd met het feit dat de grenzen van de nieuwe Albanese staat nog allerminst geconsolideerd waren hield de Servische uitbreidingsdrang levend.64

1918 – 1981: koninkrijk en republiek

Uit de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog verrees in 1918 het koninkrijk Joegoslavië, een akkoord tussen de Serviërs, Kroaten en Slovenen. Wat voor de Serviërs een droom was die werkelijkheid werd, bleek voor de Kroaten al snel een nachtmerrie. De Kroaten voelden zich

62

Coen van Zwol, “1389: het begin van een zwarte legende”, NRC Handelsblad 23 juni 1999

63

Peter Michielsen, “1804: de Servische boerenopstand begint”, NRC Handelsblad 24 juni 1999

(29)

overheerst door de Serviërs, en het koninkrijk Joegoslavië werd al vanaf 1922 gedomineerd door de tegenstellingen tussen beide volken.

De Albanezen kregen binnen Joegoslavië niet de status van nationale minderheid, en mochten per consequentie geen eigen scholen en media hebben. De Kosovaren hadden in de

Balkanoorlogen aan de kant van de Turken gevochten, wat het beeld van „landverraders‟ bij de Serviërs alleen maar versterkte. Ze werden gediscrimineerd, onteigend en verdreven. Tegelijkertijd zetten de Serviërs een grootscheepse kolonisatie van Kosovo op touw. Weerstand van de Albanezen hiertegen werd beantwoord met nog meer geweld jegens die bevolkingsgroep. Het hoogtepunt van de vervolging lag in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen Servische nationalisten pleitten voor de verdrijving van driehonderdduizend Albanezen en het aantrekken van vierhonderdzeventigduizend Serviërs, om zo een Servische

meerderheid te creëren.65

Het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan dit plan. De Italiaans-Duitse bezetting die volgde werd door de Kosovaren beschouwd als een bevrijding. De Duitsers richtten een Albanese gendarmerie en nationale garde op en Albanees werd de officiële taal. De Serviërs op hun beurt viel een terreurbewind ten deel. Toen Kosovo in 1944 „bevrijd‟ werd door Joegoslavische partizanen volgde opnieuw een zes maanden durend schrikbewind jegens de Kosovaren. Toen het stof van de gebeurtenissen neer begon te slaan zette Tito uit oogpunt van etnische verzoening een stop op de terugkeer van Serviërs naar-Kosovo, Albanezen mochten zich daarentegen vrij vestigen. Tito hoopte met dit gebaar van goede wil Albanië ertoe te kunnen verleiden zich aan te sluiten bij de Joegoslavische federatie. Toen Stalin en Tito evenwel in botsing kwamen in 1948 koos Albanië voor de Sovjet-Unie en verloor Tito zijn belangstelling voor de Kosovaarse Albanezen en volgde opnieuw onderdrukking.66

In 1966 schoof Tito de architect van het nieuwe schrikbewind, Aleksander Rankovic, aan de kant, waarna de druk op de Albanezen enigszins verlicht werd. Albanezen kregen toegang tot bestuursfuncties en de universiteit van Pristina mocht colleges geven in het Albanees. De nieuwe ruimte leidde ertoe dat onder de Albanezen de wens voor de status van deelrepubliek van de Federale Republiek Joegoslavië (FRJ) groeide, en Servische klachten over

65

Peter Michielsen, “1918: Een staat, maar niet voor de Kosovaren”, NRC Handelsblad 26 juni 1999

(30)

discriminatie minsten even sterk toenamen. Veel Albanezen durfden het nu aan om terug te keren, en de etnische balans sloeg weer om in het voordeel van de Albanezen.67

De status van deelrepubliek werd nooit toegekend, in plaats daarvan verkregen Kosovo en Vojvodina bij de grondwet van 1974 de status van autonome provincie binnen de Servische deelrepubliek. Tito redeneerde dat de Hongaren in Vojvodina en de Albanezen in Kosovo onderdeel waren van een volk dat al een eigen vaderland had, terwijl de andere

Joegoslavische naties dit niet hadden.68 Het feit dat Kosovo nu niet langer verantwoording schuldig was aan Servië, maar aan de Joegoslavische regering zorgde voor een bloeiperiode in de Albanese cultuur. De sterke culturele groei van de Albanezen had een sterk nationalistische inslag, wat het ongenoegen van de Serviërs weer aanwakkerde. Zij voelden zich bedreigd door de „Albanisering‟ van het openbare leven.

1981 – 1998: oplaaiend nationalisme

In 1981 kwamen de borrelende spanningen tot een uitbarsting toen studenten van de universiteit van Pristina de straat op gingen om te protesteren tegen de armoedige

omstandigheden op de campus. Meerdere demonstraties volgden en het verzet verspreidde zich als een lopend vuurtje door heel Kosovo. Belgrado beantwoorde de ontrust met zuiveringen van het openbare leven en de jacht op nationalistische verzetsorganisaties. Serviërs binnen en buiten Kosovo begonnen de autonomie ter discussie te stellen. Servische media meldden aan de lopende band anti-Servische incidenten in Kosovo, en men eiste constitutionele garanties voor de Serviërs in Kosovo.69

Dit is het moment waarop Slobodan Milosevic voor het eerst in beeld komt. Milosevic is aanwezig in Kosovo op een vergadering van Joegoslavische politieke leiders als de

Kosovaarse oproerpolitie hardhandig een einde maakt aan een Servische demonstratie. Hij spreekt de geschrokken Serviërs toe met de legendarische woorden “Niemand heeft het recht jullie te slaan, niemand zal dit volk ooit meer slaan!”.70 Na goed geluisterd te hebben naar de angsten die leven onder de Servische bevolking van Kosovo ontpopt hij zich in sneltreinvaart tot de sluwe politicus die wereldwijde bekendheid verwierf met zijn beleid. Kosovo, de bevrijding van het vaderland, wordt het speerpunt van zijn politiek. Met de massale steun die

67

Ibidem

68 Renée Postma, “1974: Autonomie verbreedt de kloof”, NRC Handelsblad 29 juni 1999 69

Ibidem

70

(31)

hij met dit onderwerp weet te verwerven lukt het hem om Ivan Stambolic aan de kant te schuiven als president van Servië en diens plaats in te nemen.71

In 1989 komt Milosevic met een nieuwe grondwet, waarin de autonomie van Kosovo teruggedraaid wordt. Servië krijgt de controle over de Kosovaarse politie, gerechtshoven, sociaal-economisch beleid, en het Albanees wordt afgeschaft als officiële taal.72 De Servische ambitie om heel Joegoslavië te overheersen, waarin Kosovo een tussenstap vormde, leidde uiteindelijk tot het uiteenvallen van de federatie en burgeroorlog.

Het Servische nationalisme wakkerde het Kroatische en Sloveense nationalisme aan, en na de onafhankelijkheid van deze twee deelrepublieken in 1991 wilden ook Bosnië-Herzegovina en Macedonië niet achterblijven in een door Serviërs overheerst land. Zoals Fatos Tarifa en Peter Lucas stellen in hun artikel „The end of Balkan History‟

“One would hav thought that Serbia would have gotten the message by now – nobody wants to cohabit with Belgrade”73

Milosevic had de boodschap echter niet begrepen, en er waren drie bloedige oorlogen voor nodig om hem te overtuigen van de onontkoombaarheid er van.

In Kosovo leidde de afschaffing van de autonomie tot het ontslag van Albanezen uit het openbaar bestuur en „servisering‟. In reactie op deze beweging begonnen de Albanezen zich steeds meer ondergronds te organiseren. De Albanese parlementsleden werd de toegang tot het parlementsgebouw ontzegd, waarna zij op de trappen een verklaring aannamen waarin Kosovo een onafhankelijke eenheid binnen de FRJ werd genoemd. Zowel de Servische als de federale regering reageerden afkeurend, en de Serviërs ontbonden zowel het parlement als de Kosovaarse regering. Daarop ging het parlement ondergronds verder, en verklaarde Kosovo op zeven september 1990 onafhankelijk.74 Langzamerhand ontstonden twee ficties: de Serviërs beheersten de bovengrondse samenleving en hielden vol een Servische provincie te besturen, terwijl de Albanezen de ondergrondse samenleving controleerden en volhielden onafhankelijk te zijn.

71

Rob de Wijk, Pyrrus in Kosovo, 29

72

Noel Malcolm, Kosovo. A short history (London en Basingstoke: Macmillan 1998) 343

73 Fatos Tarifa en Peter Lucas, “The End of Balkan History”, Policy Review vol 141 (februari en mart 2007) 59-69,

aldaar 59.

74

(32)

Aanvankelijk was het verzet van de Kosovaren vreedzaam. De verkozen president Ibrahim Rugova en zijn LDK-partij volgden een drieledige strategie: het voorkomen van een

gewelddadige opstand, het probleem internationaliseren en het systematisch ontkennen van de Servische heerschappij.75 De onafhankelijkheid van Kroatië en Slovenië plus het feit dat de beëindiging van de oorlog in Bosnië geen einde maakte aan de crisis in Kosovo deed de stemming onder een deel van de bevolking omslaan.

In het verdrag van Dayton werd met geen woord over Kosovo gerept. Dit bracht de reputatie van Rugova een ernstige slag toe. Critici zagen dit als een bewijs dat zijn passieve beleid geen resultaat opleverde en begonnen een alternatieve strategie te bepleiten. De Kritiek kwam hierbij van twee kanten. Linkse critici verweten Rugova dat zijn weigering om met Belgrado te onderhandelen onrealistisch was, rechtse critici vonden hem niet absoluut genoeg in zijn afwijzing van Servië.76 Rugova zag zichzelf geconfronteerd met een sterk „onderbuikgevoel‟ onder zijn bevolking dat zijn beleid ineffectief was, en dat zijn partij wellicht te comfortabel geïnstalleerd was op het denkbeeldige regeringspluche. De splinterbeweging het Kosovo bevrijdingsleger (UCK) ging over tot de aanslagen en guerrillatactieken.

Naast interne ontevredenheid brak in 1997 tot overmaat van ramp een revolutie uit in Albanië, waarbij de zittende president Berisha ten val kwam. Berisha had al enige de onafhankelijkheid van Kosovo erkend en had altijd een morele en politieke steun gevormd voor de LDK. 77In 1998 escaleert het geweld ten slotte. In oktober van datzelfde jaar wordt een staakt-het-vuren tussen de partijen bewerkstelligd, waarna de kemphanen ontboden worden naar het Franse Rambouillet om te handelen over een interim-overeenkomst.

De rol van de internationale gemeenschap

De aandacht van de internationale gemeenschap was aanvankelijk gericht op het voorkomen van escalatie van het conflict, en toen dit niet mogelijk bleek op het voorkomen van spillover naar de omringende landen en het zoeken naar een oplossing. De onderschatting van het belang van Kosovo voor de Servische beeldvorming en gevoel van identiteit is hierin de achilleshiel van de internationale gemeenschap gebleken. Naast gevoelswaarde had Kosovo voor Milosevic grote politieke waarde. Hij wist aan de macht te komen juist door gebruik te maken van het Servische nationalisme.

75

Noel Malcom, Kosovo. A Short History, 348

76

Ibidem, 353., Peter Michielsen, “1989: het begin van het eind”, NRC Handelsblad 1 juli 1999

(33)

Kosovo is in de ogen van de Serviërs een soort Jeruzalem, de bakermat van de beschaving van het volk die in handen is van een vijandig volk. De internationale samenleving heeft

onvoldoende rekening gehouden met het belang van historische overleveringen op de Balkan. Gebeurtenissen van eeuwen geleden bepalen nog steeds de houding ten opzichte van andere bevolkingsgroepen. De Albanezen zijn in de ogen van Serviërs collaborateurs en

landverraders, en zullen dit altijd blijven.78

Daarnaast heeft men ook het politieke belang van Kosovo voor Milosevic onderschat. Vanaf het moment dat hij de Serviërs in zijn gedenkwaardige toespraak in Kosovo beloofde dat niemand hen ooit meer kwaad zou doen was zijn politieke loopbaan nauw verbonden met het lot van Kosovo. Zijn interne grip op de macht was in grote mate afhankelijk van zijn

capaciteit om de Kosovo-crisis te instrumentaliseren. In zekere zin had Milosevic zichzelf klem gezet in Kosovo. Het nationalisme dat ontketend werd verhinderde hem om ook maar de kleinste toegeving aan het westen te doen. Ultranationalisten stonden klaar om het stokje van hem over te nemen indien zijn beleid verslapte. De Internationale gemeenschap had Milosevic bovendien nodig voor het bewerkstelligen van vrede in Bosnië-Herzegovina. Westerse

diplomaten beschouwden hem als een constructieve kracht in de regio wiens val slechts tot meer instabiliteit kon leiden. 79

Een ander manco van de internationale gemeenschap was en is haar verdeeldheid. Bij de Kosovo-crisis in de jaren negentig van de vorige eeuw was een veelvoud aan actoren

betrokken. In multilateraal verband gaat het hierbij met name om de VN, de EU, de NAVO, OVSE en de zogeheten Contact Groep bestaande uit Groot-Brittannië, Frankrijk, Duitsland, Italië, Rusland en de Verenigde Staten. De neuzen stonden lang niet altijd dezelfde kant op. Het duidelijkst komt dit naar voren in de Amerikaans-Russische tegenstelling binnen de NAVO. Waar de Amerikanen al vroeg aangeven voorstander et zijn van militaire interventie, blijft Rusland voorstander van een politieke oplossing.80

78

Julie A. Mertus, Kosovo. How Myths and Truths Started a War (Berkeley, Los Angeles, London: University of California Press 1999) 9. Rob de Wijk, Pyrrus in Kosovo, 23.

79 Noel Malcom, Kosovo. A Short History, 353 80

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

• Schade aan de gevoelszenuwen, waardoor je stilaan geen gevoel meer hebt in je voeten en pijn, temperatuur en trillingen minder gevoeld worden.. • Schade aan de motorische

Want: als de Veiligheidsraad heeft vastgesteld dat een staat een daad van agressie heeft gepleegd, en een leider van dat land voor het Strafhof wordt vervolgd, moet deze leider

Kandidaten zijn Japan (maar dat wil China niet), India (maar dat wil Pakistan niet), een Afrikaans land (Egypte, Nigeria of Zuid-Afri- ka?), Duitsland (maar dat wil Italië niet)

Hij is ondervoorzitter van het beheerscomité van het Fonds voor de Medische Ongevallen, lid van de Ethische Commissie Zorg van UZ en KU Leuven en van het Raadgevend Comité

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

Wensen van ouderen | “Participatie en eigen kracht beleid”: mensen stimuleren te handelen vanuit hun eigen kracht (empowerment), onder meer door hun sociaal netwerk te benutten

Hoe kun je het mogelijk maken dat straks de nieuwe bewoners van de vrije sector woningen (koop en huur) die ouder worden en zorg nodig hebben, dat zij ook op termijn