• No results found

Onafhankelijkheid van de accountant; scheiding van controle en advies noodzakelijk? Opvattingen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Onafhankelijkheid van de accountant; scheiding van controle en advies noodzakelijk? Opvattingen"

Copied!
52
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Onafhankelijkheid van de accountant; scheiding van controle en advies noodzakelijk? Opvattingen 1 van stakeholders 2 3 --- 4 S2463288 5 Youssef Essarsri 6 Pontanusstraat 262 7 1093 SH Amsterdam 8 06 84 09 15 94 9 y.essarsri@student.rug.nl 10 youssef_essarsri@hotmail.com 11 12 Aantal woorden: 12.676 13

(2)

Inhoud

14 Voorwoord ... 5 15 Hoofdstuk 1 Inleiding ... 6 16 Achtergrond ... 6 17

Doel van het onderzoek ... 8 18 Probleemstelling ... 9 19 Wetenschappelijke bijdrage ... 9 20 Structuur onderzoeksrapport ... 9 21

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader ... 11 22 Agency theorie ... 11 23 Vertrouwenstheorie ... 12 24 Verwachtingskloof ... 13 25 Legitimatietheorie ... 14 26 Stakeholder theorie ... 15 27 Onafhankelijkheid ... 15 28 Bedreigingen onafhankelijkheid ... 18 29

Maatschappij, maatschappelijk verkeer en stakeholders ... 21 30

Hoofdstuk 3 (Q-)Methodologie ... 22 31

Introductie Q-methodologie ... 22 32

Q-methodologie ontwerp: Q-sets en Onderzoekvragen ... 23 33

Het veldwerk: Participanten, materialen en procedure ... 24 34

Hoofdstuk 4 Resultaten en statistische analyse ... 26 35

Statistische analyse ... 26 36

Drie methodologische transities ... 26 37

De eerste transitie, van Q-sorts naar factoren ... 26 38

De tweede transitie, van factoren naar factorreeksen ... 27 39

(3)

De derde transitie, van factorreeksen naar factorinterpretaties ... 27 40

De resultaten (factorinterpretatie) ... 27 41

Factor 1: De onafhankelijkheid van de accountant is niet, wat het moet zijn ... 27 42

Hoofdstuk 5 Discussie en conclusie ... 29 43 Hoofdstuk 6 Beperkingen ... 32 44 Literatuurlijst ... 33 45 Wetenschappelijke artikelen ... 33 46 Boeken ... 35 47 Tijdschriften/nieuwsartikelen ... 35 48 Appendix 1 ... 37 49

Voorbeeld Q-sort (afbeelding 1) ... 37 50

Voorbeeld Q-set (afbeelding 2)... 37 51

Verzameling gebruikte statements (afbeelding 3) ... 38 52

Digitale Q-survey (scherm 1 t/m scherm 12) ... 39 53

Tabel met verdeling van de Q-sorts in significant, confounded en non-significant ladende Q-sorts, 54

(Afbeelding 4) ... 40 55

Factor interpretation crib sheet for factor 1 (Afbeelding 5) ... 41 56

Appendix 2 ... 0 57

Tabel 1 Correlation Matrix Between Sorts... 0 58

Tabel 2 Unrotated Factor Matrix ... 0 59

Tabel 3 Cumulative Communalities Matrix ... 1 60

Tabel 4 Factor Matrix with an X Indicating a Defining Sort ... 2 61

Tabel 5 Free Distribution Data Results ... 3 62

Tabel 6 Factor Scores with Corresponding Ranks ... 4 63

Tabel 7 Factor Scores -- For Factor 1 ... 5 64

Tabel 8 Factor Q-Sort Values for Each Statement ... 6 65

(4)

Appendix 3 ... 7 66

Output digitale Q-survey (Scherm 1) ... 7 67

Output digitale Q-survey (Scherm 2) ... 8 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90

(5)

Voorwoord

91

Deze masterscriptie is geschreven ter afsluiting van de Master of Science Accountancy aan de 92

Rijksuniversiteit Groningen. De doelstelling van de scriptie, is wetenschappelijke onderzoek uit te voeren 93

naar een relevant onderzoeksgebied. Het onderzoek dient een bijdrage te leveren aan bestaande 94

wetenschappelijke onderzoeken, waarbij een theoretisch onderbouwing nodig is. 95

De afgelopen jaren is de onafhankelijkheid van de accountant veel in opspraak geweest. Het gevolg 96

hiervan zijn de twee wetswijzigingen in de Wet toezicht accountantsorganisaties en aanname van de 97

Wet op het accountantsberoep. Aanleiding voor deze wetswijzigingen, zijn een door Ronald Plasterk 98

(PvdA), Ewout Irrgang (SP) en Bruno Braakhuis (GL) ingediend amendement (33025, nr. 18 en 19, jaar 99

2012), het onderzoekrapport Prikkels voor kwaliteit accountantscontrole; Een verkenning (Autoriteit 100

Financiële Markten, 2011) en het Groenboek (Barnier, 2010). Uit deze hervormingsbeweging blijkt dat 101

de kwaliteit van de accountantscontrole en de onafhankelijkheid van de accountant moeten worden 102

verbeterd. Deze hervormingsbeweging heeft mij geleid een scriptie te schrijven naar de opvattingen van 103

de stakeholders over “de scheiding van controle en advies”. 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120

(6)

Hoofdstuk 1 Inleiding

121

Achtergrond

122

Op 1 januari 2013 zijn de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) en de twee nieuwe bepalingen in 123

de Wet toezicht accountantsorganisaties (hierna: Wta), in werking getreden. De twee bepalingen in de 124

Wta moeten er zorg voor dragen dat de onafhankelijkheid van de accountants(organisaties), welke 125

wettelijke controles verrichten bij organisaties van openbaar belang (hierna: OOB’s), beter wordt 126

gewaarborgd. OOB’s zijn voornamelijk beursgenoteerde ondernemingen, verzekeraars en banken. 127

De eerste nieuwe bepaling in de Wta heeft betrekking op de verplichte kantoorroulatie. Deze bepaling 128

eist dat accountantsorganisaties niet langer dan acht jaar, wettelijke controles mogen verrichten bij 129

OOB’s (Wta, art. 23 sub b). Dit houdt in dat OOB’s na acht jaar op zoek moeten gaan naar een nieuwe 130

accountantsorganisatie om de wettelijke controle te laten verrichten. De tweede nieuwe bepaling, heeft 131

betrekking op het verbod dat accountorganisaties naast controlewerkzaamheden geen overige 132

werkzaamheden mogen verrichten voor OOB’s (dit is beter bekend als ‘scheiding van controle en 133

advies’, Wta, art. 24b). 134

Het toezicht op de financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen is civielrechtelijk vorm 135

gegeven. De AFM beschikt als bestuursorgaan niet over juiste instrumenten om onderzoek te kunnen 136

doen. De handhaving van de verplichtingen, om de verslaggevingsvoorschriften juist toe te passen moet 137

via de rechter worden afgedwongen. De AFM heeft daartoe een zelfstandige procesbevoegdheid om 138

een jaarrekeningprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam te starten. 139

De wijzingen per 1 januari 2013 hebben het toezicht op de financiële verslaggeving fundamenteel 140

gewijzigd. Een lang gekoesterde wens van de AFM om de Chinese Walls af te breken, is in vervulling 141

gegaan. De uitbreiding van de bevoegdheden was naar de mening van de AFM noodzakelijk om 142

onderdelen van de financiële verslaggeving te kunnen onderzoeken, waarvoor verhoogde risico’s 143

bestaan op een onjuiste toepassing van de verslaggevingsvoorschriften en/of waarvoor veel 144

maatschappelijke aandacht bestaat. De AFM kan hierdoor onderdelen van de financiële verslaggeving 145

onderzoeken waar verhoogde risico’s bestaan op een onjuiste toepassing van de 146

verslaggevingsvoorschriften. Een versterking van toezichtbevoegdheden en het opheffen van Chinese 147

Walls kunnen bijdragen aan een verbetering van de transparantie en de vergelijkbaarheid van de 148

financiële verslaggeving van beursgenoteerde ondernemingen.'Chinese Walls' zijn onzichtbare 'muren' 149

tussen bedrijfsonderdelen binnen dezelfde onderneming, om belangenverstrengelingen te voorkomen 150

tussen medewerkers van twee of meer bedrijfsonderdelen die dezelfde klant bedienen. (Tijdschrift voor 151

Jaarrekeningenrecht 2013 nr. 5) 152

De NBA heeft twee nieuwe conceptverordeningen gepresenteerd: de Verordening op de gedrag- en 153

beroepsregels accountants (VGBA) en de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij 154

assurance-opdrachten (ViO). "Iedereen is het eens, dat over de onafhankelijkheid van de accountant 155

geen onduidelijkheid mag bestaan", aldus NBA-voorzitter Huub Wieleman. Opvallend is onder meer dat 156

de veelbesproken grens voor het geven of mogen aannemen van geschenken en gastvrijheid is gesteld 157

op € 100, terwijl dat in het eerste concept nog € 50 was. Verder is de ‘afkoelingstermijn’ verhoogd van 158

(7)

12 naar 24 maanden. Deze aangepaste verordeningen zijn in december 2013 definitief vastgesteld door 159

de algemene ledenvergadering van de NBA. (Accountant.nl, 2013a en 2013b) 160

De Nederlandse wetten voor scheiding van controle en advies en voor kantoorroulatie passen binnen 161

het akkoord dat in december 2013 op Europees niveau werd bereikt.Het akkoord bevat volgens 162

minister Dijsselbloem de nodige mogelijkheden voor lidstaten om zelf aanvullende eisen te stellen. Zo 163

kunnen lidstaten de roulatietermijn op minder dan tien jaar vaststellen, dit betekent dat de Nederlandse 164

roulatietermijn van acht jaar kan worden aangehouden, aldus de minister. De afkoelingsperiode is in 165

Nederland echter 24 maanden, dus korter dan de 48 maanden uit het Europese akkoord. Op dit punt zal 166

de Nederlandse wetgeving daarom moeten worden aangepast. De minister wijst wel op twee extra 167

eisen uit het akkoord waarmee rekening moet worden gehouden, waaronder het maximum van 70 168

procent van de controlekosten voor dienstverlening die wel is toegestaan naast de controle. De 169

Europese regels moeten nog worden aangenomen door het Europees Parlement en de Raad. Op 21 170

januari 2014 heeft de Juridische commissie van het Europees Parlement ingestemd met het bereikte 171

akkoord. De plenaire stemming in het Europese Parlement, zal waarschijnlijk in april plaatsvinden. 172

(Accountant.nl, 2014) 173

Topcurator Willem Jan van Andel trekt de conclusie dat controlerend accountants in overheidsdienst 174

moeten. Van Andel geeft aan dat accountants die wettelijke controleopdrachten uitvoeren echt 175

onafhankelijk moeten zijn en dat kan volgens Van Andel niet wanneer de gecontroleerde ook de 176

opdrachtgever is. Dit blijkt ook uit een peiling, onder 2263 deelnemers, op Accountancynieuws.nl. Een 177

grote meerderheid van 59,4% van de respondenten is van mening dat controlerend accountants in 178

overheidsdienst moeten. Accountancynieuws.nl was benieuwd naar de mening van haar bezoekers en 179

stelde de volgende vraag: Moeten controlerend accountants in overheidsdienst? Daarop antwoordden 180

1344 (59,4%) respondenten positief en 919 (40,6%) respondenten negatief (Accountancynieuws.nl, 181

2014). Niels van Zijl heeft in zijn onderzoek ‘Onafhankelijkheid is meer dan afstand alleen’ de 182

onafhankelijkheid van de accountant onderzocht. Niels heeft zijn onderzoek heeft opgesplitst in drie 183

onderdelen; (1) De definiëring van het begrip onafhankelijkheid; (2) De juridische benadering van de 184

onafhankelijkheid; (3) De sociale (maatschappelijke) aspecten van onafhankelijkheid. Voor de 185

onderzoeksresultaten wordt u doorverwezen naar het Jaarboek Corporate Governance 2013 – 2014 186

pagina 77 t/m 88. 187

Dit rapport onderzoekt de opvattingen van stakeholders van OOB’s (de gebruikers van de 188

gecontroleerde informatie, accountants(organisaties), management en audit comités van 189

controle(cliënten), overheden en politieke partijen) met betrekking tot het verbod op het verlenen van 190

non-audit diensten naast wettelijke controles en de verplichte kantoorroulatie. Het onderzoek richt zich 191

dus voornamelijk op de twee nieuwe bepaling in Wta (art. 23 sub b en art. 24b). Deze wijzigingen in de 192

wet- en regelgeving zijn het gevolg van de druk die op de onafhankelijkheid van de controlerend 193

accountants en accountantsorganisatie staat, doordat de (wettelijke) controlecliënten naast 194

controlewerkzaamheden ook betalen voor overige werkzaamheden. De positionering van de 195

accountants en de accountantsorganisaties ten opzichte van de (wettelijke) controlecliënt 196

respectievelijk de gebruikers van de gecontroleerde informatie (aandeelhouders, overheden, beleggers 197

en kredietverstrekkers) en anderen is onderwerp van (internationale) discussie. 198

(8)

Voor de openbaar accountant die een assurance-opdracht uitvoert zijn integriteit, objectiviteit en 199

deskundigheid de belangrijkste fundamentele beginselen die aan het uitvoeren van de assurance-200

opdracht ten grondslag liggen. Door daarnaast onafhankelijk te zijn, laat de openbaar accountant aan 201

het publiek zien dat de assurance-opdracht integer en op een objectieve wijze is uitgevoerd. 202

Objectiviteit (als geesteshouding) kan door een externe belanghebbende niet worden vastgesteld. 203

Integriteit kan evenmin vooraf worden beoordeeld. (Handleiding Regelgeving Accountancy Deel 1 - 204

augustus 2013, Nadere voorschriften onafhankelijkheid openbaar accountant, hoofdstuk 2.1, hierna: 205

NVO, 2013). De uitgangspunten en vereisten met betrekking tot de onafhankelijkheid van de openbaar 206

accountant bij de uitvoering van een assurance-opdracht moet een goed geïnformeerde, redelijk 207

denkende derde, die over alle van belang zijnde informatie beschikt, in staat stellen de procedures te 208

beoordelen die de openbaar accountant volgt om situaties die een bedreiging vormen voor de naleving 209

van de objectiviteit te vermijden of op te lossen (NVO, 2013). 210

Het gaat bij onafhankelijkheid zowel om onafhankelijkheid ‘in wezen’ als om onafhankelijkheid ‘in schijn’ 211

(Majoor, 2000). Bij onafhankelijkheid ‘in wezen’ (Independence in mind) gaat het erom dat de 212

controlerend accountant en de accountantsorganisatie een objectieve houding hebben ten opzichte van 213

de individuele (wettelijke) controlecliënt. Bij onafhankelijkheid ´in schijn´ (Independence in appearance) 214

gaat het erom dat de accountantsorganisatie en de controlerend accountant alle feiten en 215

omstandigheden vermijden die suggesties kunnen opwekken dat de objectiviteit van de controlerend 216

accountant en de accountantsorganisatie in het geding is. 217

De (goedkeurende) controleverklaring van de controlerend accountant voegt een redelijke mate van 218

zekerheid toe aan de financiële verslaggeving, daarnaast draagt de verklaring bij aan het vertrouwen in 219

de financiële verslaggeving. Een controleverklaring kan, voor gebruikers, alleen waardevol zijn als de 220

controlewerkzaamheden zijn verricht door een ‘onafhankelijke’ controlerend accountant. De gebruikers 221

van de financiële verslaggeving moeten er op kunnen vertrouwen dat de controlerend accountant 222

objectief, voldoende kritisch is geweest, voldoende controlewerkzaamheden heeft verricht en zijn 223

oordeel en werkzaamheden niet heeft laten beïnvloeden door andere dan vaktechnische overwegingen 224

(NVO, 2013). De accountant dient, zoals aangegeven door Majoor (2000), dus niet alleen feitelijke 225

onafhankelijk te zijn (onafhankelijkheid in ‘wezen’), maar de accountant dient ook de schijn te vermijden 226

dat hij niet (voldoende) onafhankelijk zou zijn geweest (onafhankelijkheid in ‘schijn’). 227

Doel van het onderzoek

228

Het onderzoek zal inzicht geven in de opvattingen van verschillende groepen stakeholders (de 229

gebruikers van de gecontroleerde informatie, accountants(organisaties), management en audit-comités 230

van controle(cliënten), overheden en politieke partijen) over de twee nieuwe bepalingen in de Wta en 231

de nieuwe Wab. En hoe deze verschillende groepen denken dat, de twee nieuwe bepalingen in de Wta 232

en de nieuwe Wab de onafhankelijkheid van de controlerend accountant zal doen toenemen. Het 233

onderzoek is verkennend van aard en de nadruk ligt in de zienswijze van de verschillende groepen 234

stakeholders, en het verschil in zienswijze binnen die groepen stakeholders over de wijziging in de wet- 235

en regelgeving. 236

(9)

Probleemstelling

237

Hoe denken stakeholders over de twee nieuwe bepalingen in de Wta en de nieuwe Wab? En hoe 238

denken de stakeholders dat de twee nieuwe bepalingen in de Wta en de nieuwe Wab, de 239

onafhankelijkheid van de controlerend accountant en de accountantsorganisaties zal doen toenemen? 240

Wetenschappelijke bijdrage

241

Dit onderzoek is vernieuwend en draagt bijaan de bestaande literatuur omdat eerder onderzoek zich 242

voornamelijk heeft gericht op de VS (Defond et al., 2002; Ashbaugh et al., 2003), de UK (Beattie et al., 243

1999) en Iran (Moradi & Salehi, 2010). In Nederland heeft er nog geen specifiek onderzoek 244

plaatsgevonden naar de invloed van non-auditdiensten op de onafhankelijkheid van de controlerend 245

accountant en de accountantsorganisatie. Dergelijk onderzoek zal in Nederland dus wel plaats moeten 246

vinden. Dit onderzoek lijkt grotendeels op het onderzoek van Moradi & Salehi (2010), dit onderzoek zal 247

net als die van Moradi & Salehi (2010) zich naast de opvattingen van de controlerend accountants en de 248

accountantsorganisaties zich ook focussen op de opvattingen van de overige (groepen) stakeholders. 249

Van beide groepen zal er enquête worden gehouden om tot een conclusie te komen. Wat vernieuwend 250

is aan dit onderzoek is het feit dat in plaats van de alom bekend R-methode (identificeren van 251

opvattingen die aan elkaar correleren, dus een factoranalyse op correlaties tussen opvattingen), gebruik 252

zal worden gemaakt van deQ-methode (identificeren van personen of groepen met dezelfde 253

opvattingen, dus een factoranalyse op correlaties tussen personen of groepen). 254

Voortdurend onderzoek naar de onafhankelijkheid van de controlerend accountant is van groot belang, 255

omdat zoals Habib (2012) aangeeft, het nodig is voortdurend de relatie tussen non-auditdiensten en de 256

kwaliteit (in dit geval het onderdeel: onafhankelijkheid) van de financiële verslaggeving te onderzoeken, 257

om zodoende de regelgevende instanties te informeren over de baten en lasten van de nieuw 258

ingevoerde wet- en regelgeving. Daarnaast zijn in Nederland onlangs nieuwe wetten (Wab en Wta) 259

aangenomen, die het aanbieden van non-audit diensten naast de wettelijke controles aan OOB’s 260

verbiedt. Het effect van deze nieuwe wetten (op de onafhankelijkheid en de perceptie van het 261

maatschappelijk verkeer op de onafhankelijkheid van de accountant) zelf is nog niet onderzocht, omdat 262

er nog geen of bijna geen wettelijke controles plaats hebben gevonden onder deze wetten. Wel kan al 263

onderzoek worden gedaan naar de verwachting en perceptie van het maatschappelijk verkeer (de 264

stakeholders) betreffende de Wab en de nieuwe bepalingen in de Wta. 265

Dit onderzoek zal bestaande wetenschappelijke onderzoeken en -literatuur aanvullen. Voorgaande 266

resultaten uit verscheidene jaren en in verschillende landen tonen geen eenduidig beeld over de relatie 267

tussen het aanbieden van non-auditdiensten, naast de wettelijke controles aan één en dezelfde cliënt, 268

en de onafhankelijkheid van de controlerend accountants(organisaties). Voorgaande onderzoeken tonen 269

dus zowel positieve als negatieve relaties (Ashbaugh et al., 2003; Beattie et al., 1999; DeFond et al., 270

2002; Moradi & Salehi, 2010). DeFond et al. (2002) concluderen zelfs dat er geen relatie zou zijn tussen 271

de onafhankelijkheid van accountant en de omvang van de non-audit fees. 272

Structuur onderzoeksrapport

273

In het tweede hoofdstuk zullen het bestaansrecht van het accountantsberoep, de onafhankelijkheid en 274

de bedreigingen op de onafhankelijkheid benoemd en uiteen gezet worden. In het derde hoofdstuk 275

(10)

worden de onderzoeksopzet en de gekozen methodologie (de nieuwe Q-methode) uitgebreid toegelicht, 276

daarbij komen ook de opbouw van de enquête en de gekozen populaties aan de orde. In het vierde 277

hoofdstuk zullen de resultaten uit het onderzoek beschreven worden en in het vijfde hoofdstuk zullen 278

de resultaten kritischbediscussieerd worden. In het laatste hoofdstuk zal een eindconclusie worden 279

genomen, met een verwijzing naar eventuele toekomstige onderzoeken. 280 281 282 283 284 285 286 287 288 289 290 291 292 293 294 295 296 297 298 299 300 301 302

(11)

Hoofdstuk 2 Theoretisch kader

303

Over het bestaansrecht van het accountantsberoep bestaan een aantal theorieën. In dit onderzoek zal 304

gebruik worden gemaakt van vier theorieën. Dit zijn de agency theorie, de vertrouwenstheorie van 305

Limperg, de legitimatietheorie en de stakeholder theorie. In dit onderzoek zal over deze theorieën 306

voornamelijk de maatschappelijke positie, het bestaansrecht en de taakinvulling van de accountant 307

worden behandeld. 308

Agency theorie

309

De Registered Compagnies Act van 1862 verplichtte bepaalde ondernemingen, de controle van de 310

jaarrekeningen te laten uitvoeren door een van het management onafhankelijke accountant. Deze visie 311

stelt dat het accountantsberoep is ontstaan door middel van wetgeving. Limperg veronderstelt echter in 312

zijn vertrouwensleer, dat het accountantsberoep is ontstaan uit de behoefte van het maatschappelijk 313

verkeer aan een onafhankelijk en deskundig oordeel over de getrouwheid van de jaarrekening. Deze 314

visie stelt dat het accountantsberoep is ontstaan door middel van marktwerking. 315

De visie die stelt dat de behoefte van aan een onafhankelijk en deskundig oordeel over de getrouwheid 316

van de jaarrekening is ontstaan door marktwerking, basseert zich op de agency theorie van Watts en 317

Zimmerman(1983). Jensen en Meckling (1976), omschrijven de agent-principaal relatie als: ‘A contract 318

under which one or more persons (the principal(s)) engage another person (the agent) to perform some 319

service on their behalf which involves delegating some decision making authority to the agent’. ‘If 320

Jensen and Meckling's hypothesis is correct, independent audits are expected in the earliest firms where 321

the manager did not supply all the capital’ (Watts en Zimmerman 1983). De agency theorie beschrijft de 322

relatie tussen agent (leiding, opdrachtnemer) en principaal (eigenaar, opdrachtgever) en de 323

veronderstelde belangentegenstellingen de tussen agent en principaal. De agency theorie berust dus op 324

twee basis veronderstellingen. De eerste veronderstelling is dat er in de economische relatie tussen de 325

agent en principaal een of meerdere belangentegenstellingen bestaan, waarbij de agent andere 326

belangen nastreeft dan de principaal voor ogen heeft. De tweede veronderstelling is dat de principaal 327

niet in staat is om de activiteiten (en de doelen van deze activiteiten) van de agent te achterhalen, 328

omdat de principaal niet over voldoende informatie beschikt. De agent heeft een informatievoorsprong 329

op de principaal en zo ontstaat er een informatiekloof, ook wel informatieasymmetrie genoemd. 330

Eisenhardt (1989) stelt dat de agency theorie uniek inzicht in informatiesystemen, uitkomsten van 331

onzekerheden, stimulansen en risico’s geeft, en daarmee is het een goed hulpmiddel voor de 332

onderbouwing van empirische onderzoeken. De (redelijke mate van) zekerheid die accountants kunnen 333

geven, komt ten goede aan het vertrouwen van het maatschappelijke verkeer in de organisatie en het 334

vertrouwen binnen de organisatie. Voornamelijk het maatschappelijke vertrouwen in financiële 335

instellingen en organisaties van openbaar belang is cruciaal. Deze instellingen zijn belangrijk voor de 336

economische ontwikkeling en economische stabiliteit (Annink et al., 2006), en kunnen dus een grote 337

impact hebben op de maatschappij. Met assurance over de soft controls van de organisatie kan de 338

informatieasymmetrie, tussen enerzijds het maatschappelijk verkeer (stakeholders) en de onderneming 339

en anderzijds tussen de ondernemingsleiding de eigenaren van de onderneming, verkleind worden. Soft 340

controls zijn (beheersings)maatregelen die, het persoonlijk functioneren van werknemers (overtuiging, 341

(12)

persoonlijkheid) beïnvloeden. Soft controls zijn op te vatten als maatregelen die van invloed zijn op 342

bijvoorbeeld de motivatie, loyaliteit, integriteit, inspiratie en normen en waarden van werknemers. 343

In deze agent-principaal relatie ontstaat er dus bij de principaal de behoefte aan een onafhankelijk en 344

deskundig oordeel. Hier ontstaat voor de accountant de kans, zijn rol als ‘vertrouwensman’ van het 345

maatschappelijk verkeer te vervullen (Limperg, 1932), en ligt er dus een taak voor de accountant om 346

met zijn deskundigheid een oordeel te geven over soft controls binnen ondernemingen en de 347

getrouwheid van de verslaggeving ten behoeve van het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer en 348

de eigenaren van de organisatie. “An audit will reduce the agency costs borne by the manager only if the 349

market expects the auditor to have a nonzero level of independence” (Watts en Zimmerman, 1983). Om 350

de onevenwichtigheid in de agent-principaal relatie op een, voor de agent en principaal, accepteerbaar 351

niveau te houden is het noodzakelijk dat de onafhankelijkheid van de accountant gewaarborgd blijft. De 352

perceptie dat de accountant onafhankelijk is komt de agent en principaal ten goede, want enerzijds zal 353

de agent de behoefte hebben aan zo laag mogelijke vermogenskosten, anderzijds heeft de principaal 354

behoefte aan een onafhankelijke en deskundig oordeel en dus heeft de principaal behoefte aan redelijke 355

mate van zekerheid met betrekking tot de financiële en niet-financiële prestaties van ondernemingen. 356

De agency theorie is gericht op de relatie tussen (ondernemings)leiding en aandeelhouders, maar is ook 357

toepasbaar op de relatie tussen accountant en maatschappelijk verkeer. In de huidige economie is de 358

groep belanghebbenden oftewel stakeholders breder. Naast de eigenaar (principaal) hebben ook alle 359

andere stakeholders een informatieachterstand op de ondernemingsleiding (agent). De overige 360

stakeholders zijn net als de eigenaren, voor informatie afhankelijk van de publicatie door de 361

ondernemingsleiding, hierdoor lopen de overig stakeholders net als de eigenaren de kans dat 362

gepubliceerde financiële en niet-financiële informatie geen getrouw beeld geeft van de werkelijkheid. 363

De accountant ontleent dus ook binnen de agency theorie zijn bestaansrecht uit het streven van het 364

maatschappelijk verkeer aan een onafhankelijk en deskundig oordeel (Watts en Zimmerman, 1983). De 365

rol van de accountant is dus zowel voor de ondernemingsleiding, de aandeelhouders als voor de overige 366

stakeholders van belang, op deze manier krijgen de aandeelhouders en de overige stakeholders beter en 367

meer inzicht in het functioneren van de onderneming(sleiding). “Jensen and Meckling hypothesize that 368

an audit is one type of monitoring activity that increases the value of the firm” (Watts en Zimmerman, 369

1983). Daarnaast zal ook de ondernemingsleiding gebruik maken van de diensten van de accountant, om 370

de informatie die zij wil delen door middel van een onafhankelijke controle, betrouwbaarder over te 371

laten komen op de aandeelhouders en haar overige stakeholders (Jensen en Meckling, 1976). 372

Vertrouwenstheorie

373

Limperg (1932) schrijft in zijn artikelenserie ‘de leer van het gewekte vertrouwen’ over, en is de eerste 374

die het concept van, de accountant als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer heeft gebruikt. 375

“Limperg zag als geen ander, dat de accountant naast de functie van controleur ten behoeve van de 376

ondernemingsleiding de functie van deskundige-vertrouwensman in en van het maatschappelijk verkeer 377

vervult” (Wallage, 2005). Als het maatschappelijke verkeer het vertrouwen in de accountant verliest, 378

dan verliest de accountant zijn bestaansrecht. Zoals verklaart door Limperg (1932): ‘’Dat vertrouwen is 379

dus dé bestaansvoorwaarde voor de functie; wordt dat vertrouwen beschaamd, dan wordt ook de 380

functie vernietigd, want zij wordt nutteloos”. Het is daarom essentieel dat de accountant volledig 381

(13)

onafhankelijk is van zijn cliënten. Volgens de vertrouwensleer van Limperg vloeit het bestaansrecht van 382

de accountant voort uit de behoefte van het maatschappelijk verkeer aan een onafhankelijk en 383

deskundig oordeel over de getrouwheid van de jaarrekening. Deze vertrouwensfunctie is gebaseerd op 384

vertrouwen, die het maatschappelijk verkeer heeft ten aanzien van de onafhankelijkheid van de 385

accountant en het hieruit voortvloeiende deskundig oordeel van de accountant over de getrouwheid 386

van de jaarrekening (Wallage, 2005). Enerzijds is de aanwezigheid van vertrouwen de 387

bestaansvoorwaarde voor de accountantsfunctie, en anderzijds is de onafhankelijkheid de belangrijkste 388

eis die gesteld wordt aan de accountant als vertrouwensman. De accountant functioneert dus als 389

vertrouwensman voor het maatschappelijk verkeer. Hierbij vertrouwen zowel de aandeelhouders als de 390

ondernemingsleiding en andere belanghebbenden op het oordeel van de accountant. “ Maar de grote 391

betekenis van zijn ambt wordt ontleend aan zijn functie van vertrouwensman van de onpersoonlijke 392

maatschappij, van de spaarders en van de andere belanghebbenden, die niet zijn opdrachtgever zijn. Die 393

functie van vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer is verreweg de belangrijkste functie van 394

de accountant. Zij geeft den hoofdinhoud aan zijn ambt, bepaalt ook in hoofdzaak zijn economische rol 395

in de maatschappij” (Limperg, 1932). Zowel de agency theorie als de vertrouwenstheorie hebben, als 396

essentieel onderdeel dat er sprake is van, een onafhankelijke accountant die een onafhankelijk en 397

deskundig oordeel geeft over de getrouwheid van de financiële en niet-financiële informatie, met als 398

doel de informatieachterstand van alle belanghebbende tegemoet te komen. 399

Verwachtingskloof

400

Limperg (1932) verklaart: “De accountant is verplicht om zijn arbeid zo te verrichten, dat hij de 401

verwachtingen, welke hij bij de verstandige leek opwekt, niet beschaamt; en omgekeerd, de accountant 402

mag geen grotere verwachtingen opwekken dan door de verrichte arbeid gerechtvaardigd wordt”. 403

Echter kan er een verwachtingskloof ontstaan, doordat het maatschappelijk verkeer overdreven 404

vertrouwen en/of verwachtingen heeft als gevolg van ondeskundigheid van gebruikers van de 405

controleverklaring. Om deze reden heeft Limperg, een voorwaarde gesteld aan de zelfstandige persoon 406

die zich wil kwalificeren als een verstandige leek oftewel als onderdeel van het maatschappelijke 407

verkeer. Limperg (1932) stelt: “Er wordt een bepaalde voorkennis betreffende het accountantsberoep 408

verondersteld bij degene die het vertrouwen in (de werkzaamheden van) de accountant vormen”. De 409

persoon in kwestie dient dus een zekere vorm van basiskennis te hebben betreffende het 410

accountantsberoep, om te kunnen kwalificeren als verstandige leek (Wallage, 2005). De 411

verwachtingskloof kan ook ontstaan door een tekortkoming in de vervulling van de functie door de 412

accountant. De accountantsfunctie dient, de taak te bepalen en niet andersom. De kern van de 413

accountantsfunctie is het verrichten van controlewerkzaamheden. De controlewerkzaamheden dienen 414

volgens de vertrouwenstheorie zo verricht worden dat de accountantsfunctie op economisch rationele 415

wijze wordt vervuld. Dit wil zeggen dat de omvang van de controlewerkzaamheden is begrensd door het 416

economische principe ‘kosten versus verkregen zekerheid’. Een tekortkoming in de 417

controlewerkzaamheden, doet afbraak aan de accountantsfunctie als vertrouwensman, en kan deze 418

zelfs in zijn geheel doen vernietigen. In dat geval schiet de accountant tekort in zijn functie, en loopt de 419

accountant het risico op civiel-, tucht- en strafrechtelijke procedures, waardoor de accountant boetes, 420

sancties en opgelegd kan krijgen (Wallage, 2005). 421

(14)

Legitimatietheorie

422

Net als de vertrouwenstheorie van Limperg gaat ook de legitimatietheorie uit van de gezamenlijke 423

verwachtingen die het maatschappelijk verkeer heeft van een onderneming. De legitimatietheorie 424

bekijkt de onderneming dus vanuit de positie die de onderneming inneemt binnen de maatschappij en 425

daarbij acceptatie van de onderneming door het maatschappelijke verkeer en welke verwachtingen het 426

maatschappelijk verkeer heeft met betrekking tot het functioneren van de onderneming (Suchman, 427

1995). In de legitimatietheorie wordt verondersteld dat de onderneming ‘contracten’ sluit met haar 428

omgeving (maatschappelijk verkeer) waaruit de onderneming haar bestaansrecht ontleent. De sociale 429

waarden van de onderneming sluiten aan bij de sociale waarden van de maatschappij. Suchman (1995) 430

definieert legitimatie als: ‘’Legitimacy is a generalized perception or assumption that the actions of an 431

entity are desirable, proper, or appropriate within some socially constructed system of norms, values, 432

beliefs, and definitions’’. Ondersteunend bewijs is te zien bij oliemaatschappijen die de 433

milieuproblematiek aangepakt hebben (Patten, 1992). Door het respect wat de onderneming naar het 434

milieu, en dus daarmee aan buitenwereld toont, krijgt de onderneming daar vervolgens van de 435

maatschappij waardering voor terug. Het maatschappelijk verkeer heeft in het bijzonder in de financiële 436

sector, er vertrouwen in dat de ondernemingen zorgvuldig en veilig omgaan met hun ingelegde gelden. 437

Daarmee toont het maatschappelijk verkeer vertrouwen in de integriteit van het stelsel (Annink et al., 438

2006). Het maatschappelijk verkeer gaat uit van wel gestelde integriteit binnen de ondernemingen, 439

echter doen fraudepogingen in falende interne beheersingsmaatregelen het vertrouwen minimaliseren 440

en zelfs doen verdwijnen. Door assurance te verlenen over de interne beheersingsmaatregelen binnen 441

ondernemingen, kunnen ondernemingen de wens van het maatschappelijk verkeer, om integer en 442

eerlijk te handelen, enigszins tegemoet komen. 443

Ook in deze vertrouwensproblematiek kan de accountant zijn rol als ‘vertrouwensman’ van het 444

maatschappelijk verkeer vervullen en aantonen (Limperg, 1932). De accountant kan door middel van het 445

controleren of beoordelen van de interne beheersing, het maatschappelijk verkeer in de vorm van een 446

controle- en/of beoordelingsverklaring informeren over de getrouwheid en effectiviteit van de interne 447

beheersing. Hierdoor is de accountant door zijn deskundigheid en reputatie een belangrijke schakel 448

tussen onderneming en maatschappij. Echter sluit de accountant zelf ook contracten af met zijn 449

omgeving oftewel de maatschappij, waaruit de accountant zijn bestaansrecht ontleent. Voorwaarden 450

voor dit bestaansrecht berust op het vertrouwen, dat de accountant onafhankelijk, integer en deskundig 451

handelt. De maatschappij ziet de accountant als de ‘vertrouwensman’ van het maatschappelijk verkeer 452

(Limperg, 1983). Als het maatschappelijke verkeer van mening is dat de onderneming de normen heeft 453

overtreden, wordt het vertrouwen in, en waardering van de onderneming aangetast die zij geniet van de 454

maatschappij, deze opvatting geldt dus dan ook voor de accountant. Limperg (1932) stelt dat de 455

aanwezigheid van vertrouwen, de bestaansvoorwaarde is voor de accountantsfunctie. Als de accountant 456

zijn onafhankelijkheid in het geding laat komen, dan doet deze afbraak aan de status en vertrouwen die 457

de accountant geniet van de maatschappij. Deze vermindering in vertrouwen heeft gevolgen voor alle 458

stakeholders. Enerzijds zullen de vermogensverschaffers een hogere vergoeding vragen over het 459

geïnvesteerd vermogen, vanwege de bestaande onzekerheid over de financiële en niet-financiële 460

prestaties van ondernemingen (Mansi et al., 2004, Jensen en Meckling, 1976). Anderzijds zal 461

ondernemingsleiding, buiten haar eigen schuld om, kampen met onbetaalbaar al dan niet onredelijke 462

(15)

hoge vermogenskosten. In dit format is het voor zowel ondernemingsleiding (First, 1997) als 463

vermogensverschaffers (eigenaren) en het maatschappelijk verkeer van belang dat de onafhankelijkheid 464

van de accountant gewaarborgd blijft en het vertrouwen in de accountant blijft bestaan. 465

Stakeholder theorie

466

De accountant dient zoals aangehaald door Limperg (1932) dient de accountant niet alleen rekening te 467

houden met de belangen van de ondernemingsleiding en de eigenaar, maar ook met de belangen van de 468

onpersoonlijke maatschappij (alle overige belanghebbenden oftewel stakeholders). R. Edward Freeman 469

(1984) wordt ook wel de vader van de stakeholder-benadering genoemd. De stakeholder theorie werd 470

oorspronkelijk beschreven in zijn boek ‘Strategic Management: A Stakeholder Approach, 1984’. Hierin 471

identificeert en geeft Freeman vorm aan de groepen die als stakeholders van een onderneming kunnen 472

worden aangemerkt, een van de eerste definities van een stakeholder komt dan ook van Freeman 473

(1984): “Elke groep of individu die invloed heeft of beïnvloed wordt door het bereiken van de doelen 474

van een organisatie”. In de traditionele benadering van de onderneming, de aandeelhoudersbenadering, 475

zijn de aandeelhouders de eigenaren van het bedrijf. De onderneming heeft de plicht om eerst in hun 476

behoeften te voorzien, door het verhogen van de (ondernemings)waarde voor haar aandeelhouders. 477

Echter, stelt de stakeholder theorie dat er ook andere belanghebbenden betrokken zijn, waaronder 478

overheden, politieke partijen, vakbonden, brancheorganisaties, financiers, leveranciers, werknemers en 479

klanten. Soms worden zelfs concurrenten geteld tot stakeholders van een onderneming, vanwege hun 480

vermogen om de onderneming en haar overige stakeholders te beïnvloeden. De aard van wat een 481

stakeholder is, is zeer omstreden (Miles, 2012), met honderden bestaande definities in de 482

wetenschappelijke literatuur (Miles, 2011). In dit onderzoek worden voornamelijk de gebruikers van de 483

gecontroleerde informatie, accountants, (controle)klanten, overheden, politieke partijen behandeld als 484

stakeholder. 485

Zoals aangehaald door Freeman is ieder groep of individu die invloed heeft of beïnvloed wordt een 486

stakeholder. De stakeholder-benadering kan ook worden toegepast op accountantsorganisaties en 487

individuele accountants. Het handelen van de accountant heeft niet alleen invloed op de eigenaren en 488

leiding van een onderneming, maar heeft ook invloed op andere groepen of individuele 489

belanghebbenden. Dit staat in lijn met de opvatting van Limperg (1932): “Maar de grote betekenis van 490

zijn ambt wordt ontleend aan zijn functie van vertrouwensman van de onpersoonlijke maatschappij, van 491

de spaarders en van de andere belanghebbenden, die niet zijn opdrachtgever zijn. Hier spreekt Limperg 492

(1932) dus over een bredere doelgroep dan de vermogensverschaffers alleen. De accountant dient dus 493

naast de belangen van de opdrachtgever en de vermogensverschaffers ook rekening te houden met de 494

belangen van de onpersoonlijke maatschappij oftewel alle overige stakeholders. De accountant ontleent 495

zijn functie dan ook van de onpersoonlijke maatschappij oftewel de accountant ontleent zijn functie dan 496

van alle stakeholders. De stakeholders hebben er vertrouwen in, dat de accountant te allen tijde in hun 497

belang handelt en representeert in zijn functie dus ook de belangen van de stakeholders. Ook Limperg 498

(1932) stelt dat het vertrouwen de bestaansvoorwaarde is voor de accountantsfunctie. 499

Onafhankelijkheid

500

De (goedkeurende) controleverklaring van de controlerend accountant voegt een redelijke mate van 501

zekerheid toe aan de financiële verslaggeving, daarnaast draagt de verklaring bij aan het vertrouwen in 502

(16)

de financiële verslaggeving. Een controleverklaring kan, voor gebruikers, alleen waardevol zijn als de 503

controlewerkzaamheden zijn verricht door een ‘onafhankelijke’ controlerend accountant. De gebruikers 504

van de financiële verslaggeving moeten er op kunnen vertrouwen dat de controlerend accountant 505

objectief, voldoende kritisch is geweest, voldoende controlewerkzaamheden heeft verricht en zijn 506

oordeel en werkzaamheden niet heeft laten beïnvloeden door andere dan vaktechnische overwegingen 507

(NVO, 2013). Kortom, deze redelijke mate van zekerheid kan alleen verkregen worden, indien de 508

gebruikers, van de financiële verantwoording, geloven en overtuigd zijn dat de accountant volledig 509

onafhankelijk en voldoende deskundig is. Het begrip onafhankelijkheid van de accountant wordt veel 510

genoemd en gebruikt in de wetenschappelijke literatuur, wet- en regelgeving, maar er bestaat geen 511

duidelijke eenduidige definitie voor onafhankelijkheid van de accountant (Kinney, 1999; Antle, 1984). 512

Maar als de onafhankelijkheid van de accountant het bestaansrecht is voor het vertrouwen in het 513

accountantsberoep dan dient er een eenduidige definitie voor de onafhankelijkheid aanwezig te zijn 514

(Patel, 2000). De NVO en de VGC geven geen expliciete definitie voor onafhankelijkheid, ook de Wta 515

biedt geen duidelijkheid over hoe onafhankelijkheid dient te worden geïnterpreteerd. De Wta stelt dat 516

de een accountant en/of accountantsorganisatie niet onafhankelijk is indien hij of zij: “…betrekkingen 517

onderhoudt met een controlecliënt of een met deze controlecliënt verbonden derde op grond waarvan 518

een objectieve, redelijke en geïnformeerde derde partij zou concluderen dat die een bedreiging kunnen 519

vormen voor de onafhankelijkheid van de accountantsorganisatie en de controlerend accountant ten 520

opzichte van die controlecliënt of derde…” (Wta art. 19 en 25a). 521

DeAngelo (1981b) en Watts en Zimmerman (1983) definiëren, in hun onderzoeken, de onafhankelijkheid 522

van de accountant, als het vermogen van de accountant om fouten en/of onzekerheden te vinden in de 523

jaarrekeningen van ondernemingen, en de conditionele kans dat de accountant gevonden fouten en/of 524

onzekerheden ook daadwerkelijk rapporteert. DeAngelo (1981b) en Watts & Zimmerman (1983) geven 525

aan dat het niet mogelijk is dat de accountant compleet onafhankelijk is van zijn cliënten. Deze 526

veronderstelling wordt volgens DeAngelo (1981b) opgewekt omdat de accountants vaak verwachten, 527

toekomstige quasi-opbrengsten te verdienen van hun cliënten. Deze toekomstige quasi-opbrengsten 528

moeten de toekomstige kosten dan wel overstijgen voordat besloten wordt te investeren in bepaalde 529

cliënten. Indien de accountants geen toekomstige quasi-opbrengsten verwachten van bepaalde cliënten 530

of dat de toekomstige quasi-opbrengsten, de toekomstige kosten niet zullen overstijgen, zal het de 531

accountant onverschillig laten dat de relaties mogelijk geen stand zullen houden. Dit betekent dat de 532

accountants in zulke gevallen geen economische belangen hebben bij het niet rapporteren van ontdekte 533

fouten en/of onzekerheden. Dit suggereert dat de accountants in zulke gevallen volledig onafhankelijk 534

zijn, van hun cliënten. Echter concludeert DeAngelo (1981b) dat wanneer er sprake is van toekomstige 535

economische belangen bij cliënten, de onafhankelijkheid van accountants daalt. In zulke gevallen zullen 536

accountants het vermoeden hebben dat de toekomstige quasi-opbrengsten, de toekomstige kosten 537

zullen overstijgen, bij het niet rapporteren van gevonden fouten en/of onzekerheden. Dit betekent dat 538

accountants in geval van positieve quasi-opbrengsten bij cliënten en dus economische belangen bij het 539

niet rapporteren van gevonden fouten en/of onzekerheden, moeilijk en bijna onmogelijk volledige 540

onafhankelijkheid kunnen zijn. 541

(17)

Bazerman (1997) omschrijft onafhankelijkheid als: “het vermogen van de accountant om objectieve 542

beoordelingen te maken vrij van enige invloed die andere partijen of factoren zouden kunnen 543

meebrengen”. Defond et al. (2002) definiëren, in hun onderzoek, de onafhankelijkheid van de 544

accountants als de kans dat de accountant een verklaring met een continuïteitsparagraaf afgeeft aan 545

ondernemingen, die in economische moeilijkheden verkeren. Aangezien Defond et al. (2002) de 546

onafhankelijkheid van de accountant omschrijven als het vinden van (materiële) fouten in de financiële 547

verslaggeving en het rapporteren van deze fouten in de vorm van een verklaring met een 548

continuïteitsparagraaf. Defond et al. (2002) suggereren dus dat de onafhankelijkheid van de accountant 549

afhankelijk is van het vermogen van de accountant om, om te gaan met de druk van cliënten en de 550

objectiviteit van de accountant. Als aan beide voorwaarden is voldaan, is er sprake van een juist 551

afgegeven verklaring met een continuïteitsparagraaf, en daarmee ook sprake van een onafhankelijke 552

accountant. De onderzoekresultaten van Defond et al. (2002) suggereren dat op markt gebaseerde 553

incentives, zoals reputatieverlies, de onafhankelijkheid van accountants verhogen en zwaarder wegen 554

dan de economische afhankelijkheid die ontstaat door hoge non-audit fees oftewel quasi-opbrengsten. 555

Er is dus geen (negatieve) relatie gevonden, tussen de omvang van non-audit fees en de 556

onafhankelijkheid van de accountant. Dit wordt ondersteund door het onderzoek van Hay et al.(2006), 557

ook zij vonden geen relatie tussen non-audit fees en het door de accountant afgeven van een verklaring 558

met een continuïteitsparagraaf. 559

De VGC, NVO, praktijk en de literatuur maken onderscheid tussen de onafhankelijkheid van de 560

accountant in ‘wezen’ en in ‘schijn’. (Firth, 1980; Limperg, 1932; Beattie et al., 1999; Majoor, 2000). Het 561

onderscheid dat de literatuur, praktijk en regelgeving, komt nauw met elkaar overeen. Zo beschrijven 562

Beattie et al., (1999) de onafhankelijkheid van de accountant als: ‘’Auditor independence is recognized 563

to have two distinct dimensions: independence in fact, which is an unbiased mental attitude of the 564

auditor, and independence in appearance, which is the perception by a reasonable observer that the 565

auditor has no relationship with an audit client which would suggest a conflict of interest’’. De NVO 566

(2013) omschrijft de twee dimensie van onafhankelijkheid als, onafhankelijk in wezen, dit is de 567

onafhankelijk in ‘geesteshouding’, de daadwerkelijke onafhankelijk van de accountant, waarbij de 568

accountant niet beïnvloed is door externe factoren, objectief en onbevooroordeeld is bij het vellen van 569

een oordeel betreffende de getrouwheid van de jaarrekening van een onderneming. Bij 570

onafhankelijkheid in schijn, vermijdt de accountant alle feiten en omstandigheden die bij een goed 571

geïnformeerde, redelijk denkende derde, die over alle van belang zijnde informatie beschikt, de 572

suggestie opwekken dat de objectiviteit van de openbaar accountant in het geding staat. Het gaat dus 573

bij onafhankelijkheid zowel om onafhankelijkheid ‘in wezen’ als om onafhankelijkheid ‘in schijn’, beide 574

zijn van even groot belang stelt Majoor (2000). 575

Om er voor te zorgen dat accountants handelen in het maatschappelijk belang noemt de VGC vijf 576

fundamentele beginselen: integriteit, objectiviteit, deskundigheid en zorgvuldigheid, geheimhouding en 577

professioneel gedrag. De NVO en de VGC noemen voor de onafhankelijkheid van de accountant en de 578

vijf fundamentele beginselen, dezelfde vijf bedreigingen. Dit zijn de bedreigingen eigenbelang, 579

zelftoetsing, belangenbehartiging, vertrouwdheid, intimidatie (NVO 2013, VGC 2013). Indien de 580

fundamentele beginselen en onafhankelijkheid dezelfde bedreigingen kennen, dan ontstaat het 581

(18)

vermoeden dat deze zaken aan elkaar gelijk zouden kunnen zijn. De regelgeving stelt dus de 582

fundamentele beginselen en onafhankelijkheid, daadwerkelijk gelijk aan elkaar. Aangenomen dat de 583

regelgeving de onafhankelijkheid en de fundamentele beginselen aan elkaar gelijk stelt, is het door deze 584

begrippen samen te voegen mogelijk een heldere definitie van onafhankelijkheid te definiëren. 585

‘Onafhankelijkheid van de accountant is het integer, objectief, deskundig, zorgvuldig, en professioneel 586

handelen van de accountant, rekening houdend met de nodige geheimhoudingsplicht’. Het gaat in dit 587

onderzoek enerzijds om de onafhankelijkheid in schijn, waarbij wordt gemeten hoe stakeholders van het 588

accountantsberoep, de onafhankelijkheid van de accountant ervaren en welke invloed de stakeholders 589

denken, dat de twee nieuwe bepalingen in de Wta en de nieuwe Wab op de onafhankelijkheid zullen 590

hebben, Anderzijds gaat het ook om de onafhankelijk in wezen waarbij wordt gemeten hoe de 591

accountants hun eigen onafhankelijkheid ervaren, en dus aangeven of zijn vinden dat zijn al 592

onafhankelijk genoeg zijn en welke invloed de accountants zelf denken, dat de twee nieuwe bepalingen 593

in de Wta en de nieuwe Wab op hun onafhankelijkheid zullen hebben. Beide dimensies van 594

onafhankelijkheid kunnen, met behulp van onderzoek, gemeten worden. Echter is de onafhankelijkheid 595

in schijn lastiger te meten, dan onafhankelijkheid in wezen, maar het gebruik van grote steekproeven 596

maakt het meten van beide dimensies wel mogelijk. Voortdurend onderzoek naar de onafhankelijkheid 597

van de accountant is van groot belang, omdat zoals Habib (2012) aangeeft, het nodig is voortdurend de 598

relatie tussen non-auditdiensten en de kwaliteit (in dit onderzoek het onderdeel: onafhankelijkheid) van 599

de financiële verslaggeving te onderzoeken, om zodoende de regelgevende instanties te informeren 600

over de kosten en baten van de twee nieuwe bepalingen in de Wta en de nieuwe Wab. 601

Bedreigingen onafhankelijkheid

602

De literatuur noemt ook enkele bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de accountant. Zo stelt 603

Defond et al. (2002) dat wanneer accountants naast auditdiensten ook andere non-auditdiensten 604

leveren aan dezelfde cliënt, de regelgevende instanties zich uitspreken over twee uitzonderlijke 605

situaties. De eerste situatie is dat een accountant afhankelijk zal van zijn cliënt omdat het verlenen van 606

non-auditdiensten, naast auditdiensten extra opbrengsten genereren. De onafhankelijkheid van de 607

accountant kan bedreigd worden door de druk van cliënten, waardoor er mogelijk sprake zou kunnen 608

zijn van de behartiging van het eigen belang door de accountant. De tweede situatie ontstaat wanneer 609

de accountant door het leveren van non-auditdiensten, de mogelijkheid bestaat dat de accountant 610

leidinggevende rol zal kunnen innemen. In deze situatie kan het zijn dat de accountant zijn eigen werk 611

controleert en kan er dus sprake zijn van zelftoetsing. 612

Limperg (1932) schreef in zijn ‘leer van het gewekte vertrouwen’, dat de adviesfunctie van de 613

accountant een belangrijk aspect is van zijn functie als vertrouwenspersoon van het maatschappelijk 614

verkeer. De twee functies horen bij elkaar en kunnen dus ook niet los van elkaar worden gezien. Echter 615

tonen recente boekhoudschandalen en fraudezaken, zoals Ahold en Enron echter een vertekent beeld. 616

Het verlenen van non-auditdiensten verzwakt de onafhankelijkheid wel degelijk. Dit wordt ondersteund 617

door diverse wetenschappelijke onderzoeken, waarin wordt geconcludeerd dat het verlenen van non-618

audit diensten aan controlecliënten, enkele negatieve gevolgen heeft voor de onafhankelijkheid van de 619

accountant (Beattie et al., 1999; Firth, 2002; Frankel et al., 2002; Moradi en Salehi, 2010; Sharma en 620

Sidhu, 2001). Sharma en Sidhu (2001) hebben uit hun onderzoek kunnen concluderen, dat de helft van 621

(19)

de accountants geen verklaring met een continuïteitsparagraaf hebben gegeven aan bedrijven, die een 622

jaar later failliet zijn gegaan, dit zou een verband hebben met de hogere (non-audit) fees van deze 623

bedrijven. Ook Firth (2002) concludeerde in zijn onderzoek dat, inderdaad sprake is van een negatieve 624

impact op de onafhankelijkheid van de accountant bij het afgeven van een verklaring met een 625

continuïteitsparagraaf. Uit dit onderzoek komen de bedreigingen belangenbehartiging en eigen belang 626

duidelijk naar voren, hogere fees schaden dus wel degelijk de onafhankelijkheid van de accountant. 627

Moradi en Salehi (2010) concludeerden, dat het verlenen van non-audit diensten aan controlecliënten, 628

een grote negatieve invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant. Ook Frankel et al. (2002) 629

concludeerden dat de onafhankelijkheid van accountant wordt aangetast bij het verlenen van non-audit 630

diensten en controlediensten aan dezelfde cliënten. 631

Echter zijn er ook wetenschappelijke onderzoeken die aantonen dat het verlenen non-audit diensten 632

naast auditdiensten, aan dezelfde cliënten, de onafhankelijkheid van de accountant niet beïnvloeden 633

(Ashbaugh et al., 2003; Defond et al., 2002; Hay et al., 2006; Chung en Kallapur, 2005). Chung en 634

Kallapur (2005) concludeerden dat voor (grote) ondernemingen er (bijna) geen verband bestaan tussen 635

het verlenen van non-audit diensten en onafhankelijkheid van de accountant, dit suggereert dat 636

reputatieschade en geschillen bijdragen aan de motivatie van de accountant om onafhankelijk te zijn en 637

te blijven. De onderzoeksresultaten van Defond et al. (2002), geven aan het verlenen van non-audit 638

diensten geen negatieve invloed heeft op de onafhankelijkheid van de accountant, er is dus geen relatie 639

tussen de omvang van non-audit fees en de onafhankelijkheid van de accountant. De resultaten 640

suggereren dat op markt gebaseerde incentives, zoals reputatieverlies, de onafhankelijkheid van 641

accountant verhogen en zwaarder wegen dan de economische afhankelijkheid die ontstaat door de 642

hoge non-audit fees (quasi-opbrengsten). Ook Limperg (1932) onderkende dat de onafhankelijkheid van 643

de accountant gevaar liep, aangezien de accountant in het belang van het maatschappelijk verkeer moet 644

optreden, die niet zijn opdrachtgever is en dus een oordeel moet geven, dat mogelijk in het nadeel staat 645

voor zijn opdrachtgever. 646

Bazerman et al. (2002) noemen zes bedreigingen die onafhankelijkheid van de accountant kunnen 647

beïnvloeden. Bazerman et al. (2002) stellen dat alle zes de bedreigingen weggenomen dienen te 648

worden, zodat er sprake kan zijn van onafhankelijke controle. In tegenstelling tot de NVO en VGC die 649

stellen dat bedreigingen, betreffende de onafhankelijkheid en de vijf fundamentele beginselen, alleen 650

maar tot een aanvaardbaar niveau dienen te worden teruggebracht. Bazerman et al. (2002) 651

onderkennen de volgende zes bedreigingen van: 652

- Ambiguïteit (Ambiguity) 653

De controlerend accountant, zal ingeval van onduidelijkheden, deze onduidelijkheden interpreteren 654

naar eigen interpretatie, denkvermogen en inzicht; 655

- Gehechtheid (Attachment) 656

De controlerend accountant kan op termijn een goede band creëren met zijn klant, dit kan ervoor 657

zorgen dat de accountant, sneller en meer fouten en/of onzekerheden door de vingers zal zien; 658

- Goedkeuring (Approval) 659

De controlerend accountant, zal ingeval van onduidelijkheden, sneller instemmen met de beweringen 660

van de klant. Men kiest bewust en onbewust de makkelijkste weg; 661

(20)

- Bekendheid/vertrouwdheid (Familiarity) 662

De controlerend accountant, heeft een nauwe band met zijn opdrachtgever of heeft veel sympathie 663

voor de belangen van anderen; 664

- Discontering (Discounting) 665

De controlerend accountant, kan twijfelen om gebeurtenissen die geen directe invloed hebben wel of 666

niet te rapporteren, omdat mensen eerder letten op korte termijn gebeurtenissen dan op lange 667

termijngebeurtenissen; 668

- Escalatie (Escalation) 669

De controlerend accountant, ziet onbewust kleine fouten en/of onzekerheden over het hoofd. Het 670

mogelijk is dat alle kleine fouten en/of onzekerheden samen wel een materiële betekenis hebben. 671

Ook de NVO en VGC onderkennen vijf bedreigingen voor de onafhankelijkheid van de controlerend 672

accountant bij de uitvoering van een assurance-opdracht: eigenbelang, zelftoetsing, 673

belangenbehartiging, vertrouwdheid en intimidatie. De omvang van de bedreiging voor de 674

onafhankelijkheid van de controlerend accountant bij de uitvoering van een assurance-opdracht, wordt 675

bepaald door het relatieve belang van deze bedreigingen samen en per bedreiging afzonderlijk. De 676

onafhankelijkheid van de accountant staat onder druk doordat de controlerend accountant door zijn 677

(wettelijke) controlecliënten, naast auditdiensten ook betaald wordt voor non-auditdiensten. Hieronder 678

zijn enkele situaties beschreven waarbij sprake kan zijn van een bedreiging voor de onafhankelijkheid 679

(NVO en VGC, 2013): 680

- samenloop wettelijke controle met overige dienstverlening; 681

- zakelijke relaties met een controlecliënt; 682

- langdurige relaties met een controlecliënt; 683

- financiële belangen in een controlecliënt; 684

- familie- en nauwe persoonlijke relaties met een controlecliënt; 685

- indiensttreding bij een controlecliënt; 686

- dienstverband of bestuurs- en toezichthoudende functies bij een controlecliënt. 687

De wet- en regelgeving en literatuur geven aan dat er een (negatief) verband bestaat tussen het 688

verlenen controlediensten en non-audit diensten en de onafhankelijkheid van accountant. Sharma en 689

Sidhu (2001) concludeerden dat een verklaring met een continuïteitsparagraaf minder snel werd 690

gegeven, wanneer er sprake zou zijn van hoge (non-audit) fees bij bepaalde cliënten. Ook Firth (2002) 691

concludeerde dat (hoge) non-audit fees in verband staan met schonere financiële verslaggeving. Beattie 692

et al. (1999) concludeerden dat wanneer de partner een fee-afhankelijk inkomen heeft, dit in verband 693

staat met het behouden van de cliënten. Deze economische afhankelijkheid zou dus een bedreiging 694

kunnen betekenen en de onafhankelijkheid van de accountant doen afnemen. De conclusie kan worden 695

getrokken, dat er een duidelijke en goede aanleiding bestaat om de onafhankelijkheid van de 696

accountant in twijfel te trekken bij het verlenen van zowel controlediensten als non-audit diensten aan 697

dezelfde cliënten, dit heeft dus gevolgen voor de onafhankelijkheid van de accountant in schijn. De twee 698

nieuwe bepalingen in het Wta en de nieuwe Wab, zijn verstandige initiatieven voor de waarborging van 699

de onafhankelijkheid van de accountant. De scheiding van controle en advies, is voor zowel de 700

individuele accountant, als voor de accountantsorganisaties en het maatschappelijke verkeer van 701

(21)

belang. De scheiding tussen de twee accountantsdiensten bevorderen niet alleen de onafhankelijkheid 702

in schijn maar ook in wezen. 703

Maatschappij, maatschappelijk verkeer en stakeholders

704

De aangehaalde theorieën gebruiken elke een andere benaming voor het aangegeven van de 705

belanghebbenden, hierdoor worden in dit onderzoek de definities maatschappij, stakeholders en het 706

maatschappelijk verkeer door elkaar heen gebruikt. Zo gebruikt de agency theorie de benaming 707

maatschappelijk verkeer, volgens Majoor en Van Kollenburg (2011) behoren tot het maatschappelijk 708

verkeer, de aandeelhouders, potentiële toekomstige aandeelhouders, werknemers, leveranciers, 709

financiers en overheidsorganen. De legitimatietheorie gebruikt de benaming maatschappij en de 710

stakeholder theorie de benaming stakeholders, volgens Freeman (1984) behoort tot de stakeholders 711

“Elke groep of individu die invloed heeft of beïnvloed wordt door het bereiken van de doelen van een 712

organisatie”. Ook Limperg (1932), gebruikt in zijn vertrouwenstheorie een eigen benaming. Deze 713

benaming van Limperg geeft ook de meeste duidelijk omschrijving voor het aangegeven van de 714

belanghebbenden en gebruikers van financiële en niet-financiële informatie, hij gebruikt hiervoor het 715

begrip de onpersoonlijke maatschappij, die niet zijn opdrachtgever is. “Maar de grote betekenis van zijn 716

ambt wordt ontleend aan zijn functie van vertrouwensman van de onpersoonlijke maatschappij, van de 717

spaarders en van de andere belanghebbenden, die niet zijn opdrachtgever zijn”. (Limperg, 1932). In dit 718

onderzoek worden als belanghebbenden aangemerkt, de gebruikers van de gecontroleerde informatie, 719

accountants(organisaties), ondernemingsleiding en audit-comités van controle(cliënten), overheden, 720

politieke partijen en burgers. 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732

(22)

Hoofdstuk 3 (Q-)Methodologie

733

Introductie Q-methodologie

734

De Q-methode maakte in 1935, via het tijdschrift Nature zijn eerste verschijning. De Q-methode is 735

ontwikkeld door William Stephenson. De Q-methode is een eenvoudige maar innovatieve adoptie van 736

de methode van factoranalyse van Charles Spearmean, beter bekend als Spearman’s correlation-toets. 737

De Q methode werd ontwikkeld door William Stephenson, als een manier, om toegang te krijgen tot 738

subjectieve standpunten. 739

De R methodiek is een verzamelnaam voor methoden die eigenschappen als variabelen gebruiken en die 740

werken door middel van een steekproef van personen. De R methodologische oftewel de by-variabele 741

factoranalyse beoogt de vele duidelijke associaties, die zijn vastgelegd in een correlatiematrix, te 742

verklaren. Een factor, in de R methodiek, identificeert van een groep variabelen de gemeten scores die 743

proportioneel variëren of samenhangen, ten opzichte van een populatie van personen. Stephenson 744

betoogde echter dat de factoren niet de uiteenlopende persoonlijke kenmerken van bepaalde personen 745

konden reflecteren. Stephenson had gelijk, de factoren weerspiegelen de verbanden en verschillen 746

tussen variabelen, die op populatieniveau in kaart zijn gebracht. De R methodologisch factoranalyse is 747

niet in staat specifieke individuen in een holistische wijze te definiëren en kan dus een grondige 748

vergelijking van hun individuele verschillen niet faciliteren. 749

De Q-methodiek is Stephenson's oplossing voor het probleem en tekortkoming van de R methodiek. De 750

term kan worden gebruikt als verzamelnaam voor methoden die de R methodologische traditie omkeert 751

door personen te gebruiken als variabelen voor de steekproeven of populaties. De Q-methodologische 752

oftewel de by-person factoranalyse kan gewoonlijk niet worden toegepast op gegevens die zijn 753

verzameld voor R methodologische doeleinden. Het vereist een nieuwe vorm van data die wordt 754

afgeleid wanneer een steekproef of populatie van items, relatief worden gerangschikt door een 755

verzameling individuen. 756

Het rangschikkingsproces wordt uitgevoerd op basis van een subjectieve perspectief met behulp van 757

een nieuwe manier van kwantificering. De relatieve rangorde van items is ook belangrijk omdat het 758

zorgt voor de holistische (integrale) kwaliteit van de betreffende data. Dit is in lijn met methodologisch 759

verlangen van Stephenson om zich te richten op ‘hele aspecten van personen’ en het identificeren van 760

‘personen die op elkaar lijken met betrekking tot hele aspecten van hun persoonlijkheid’. De 761

rangschikking van de items kan verder worden verbeterd en gestandaardiseerd door de toepassing van 762

een vooraf afgesproken frequentieverdeling. Deze frequentieverdeling is beter bekend als de Q-sort. 763

Een Q-sort is een verzameling van items die zijn gesorteerd door een participant volgens een subjectieve 764

dimensie, zoals 'eens/oneens' of 'lijkt het meest op mij/lijkt het minst op mij' (Zie appendix 1, Afbeelding 765

1, voor een voorbeeld Q-sort). Door het sorteren van items in de Q-sort, bieden de participanten een 766

overzicht van hun standpunten over de onderzoekskwestie (Doing Q Methodological Research, Simon 767

Watts en Paul Stenner, blz. 177 – 178). 768

In Q-methodologie, begint het factoranalyse-proces met de intercorrelatie van alle verzamelde Q-sorts. 769

Dit levert een person-by-person correlatiematrix op. Met dergelijke correlaties kan de mate van 770

overeenstemming, of onenigheid vastgesteld worden, tussen de Q-sorts die zijn vervaardigd door twee 771

(23)

personen. Het is dus mogelijk een directe en integrale vergelijking, van hun Q-sorts, te maken. Een 772

factor in Q-methode identificeert een groep personen die de verstrekte items in een zeer vergelijkbare 773

wijze hebben geordend of een groep van personen die een vergelijkbaar verwachting, standpunt of 774

houding hebben over een bepaald onderwerp. De items die in de Q-sorts gebruikt worden, zijn meestal 775

meningen en/of statements over het onderwerp. De meeste participanten zullen ook in staat zijn om de 776

items te rangschikken in volgorde van persoonlijk inzicht en voorkeur (Doing Q Methodological 777

Research, Simon Watts en Paul Stenner, blz. 7 – 23). 778

Q-methodologie ontwerp: Q-sets en Onderzoekvragen

779

In dit onderzoek zal gebruik worden gemaakt van de multi-participants design. De multi-participants 780

design vereist dat meerdere participanten onder dezelfde omstandigheden, een Q-sort dienen te 781

voltooien. Betrouwbaarheid en validiteit, zoals begrepen in R methodologie, zijn niet van toepassing op 782

Q-methodologie. Men kan echter aantonen dat Q-methodiek levert wat het beweert te leveren, dat wil 783

zeggen de standpunten van de participanten, en dat het daarmee ook geldig is. Dit kan gedaan worden 784

door meerdere participanten te vragen om een Q-set van items te sorteren, allemaal vanuit hun eigen 785

standpunt. 786

Een Q-set is een verzameling van meningen en/of statements over een bepaald onderwerp, dat door 787

participanten dient te worden gesorteerd naar persoonlijk inzicht en voorkeur. Een Q-set ontwerp 788

vereist inspanning en nauwkeurigheid. De definitieve set van de items moet een goede dekking 789

aantonen in relatie tot de onderzoeksvraag. Een Q-set met tussen de 40 en 80 items is uitgegroeid tot 790

de huisstandaard. Als het nodig is om het aantal items te reduceren, om de sorteringstaak te 791

vereenvoudigen, zal er geprobeerd worden de items in een meer algemene wijze uit te drukken. In dit 792

onderzoek zal gebruik worden gemaakt van een Q-set van ongeveer tussen de 30 en 40 items (Zie 793

appendix 1, Afbeelding 2, voor een voorbeeld Q-set). De statements in de Q-set zijn verzameld, door 794

potentiële participanten te vragen een statement te geven en door gebruik van artikelen uit financiële 795

tijdschriften, zoals de accountant.nl en accountancynieuws.nl. De verzamelde statements zijn achteraf 796

nog herzien, verwijderd en aangepast in samenspraak met de begeleidend docent. De Q-set voor dit 797

onderzoek bestaat, in verband met het vergemakkelijken van de sorteringstaak voor de participanten, 798

uit 34 statements. De statements zijn allen meningen van participanten en (vak)deskundigen en hebben 799

voornamelijk betrekking op de scheiding van controle en advies, de verplichte kantoorroulatie en de 800

onafhankelijkheid van de accountant in ‘wezen’ en in ‘schijn’, om zodoende de onderzoeksvraag 801

adequaat te dekken (Zie appendix 1, Afbeelding 3, voor de gebruikt verzameling statements). 802

Voordat wordt overgegaan tot een Q-methodologische onderzoek, is het nodig af te vragen of de 803

standpunten van de voorgestelde participanten er echt toe doen, en een verschil kunnen maken, in de 804

huidige situatie. De stakeholders en hun visie, in dit onderzoek, hebben directe invloed op het 805

vertrouwen in de accountant, en hebben juist geleid tot huidige wetswijziging in de Wta en de aanname 806

van de nieuwe Wab. Daarnaast dient er een goede onderzoeksvraag te zijn. Een goede onderzoeksvraag 807

moet eenvoudig en duidelijk zijn, idealiter moet het slechts 1 stelling bevatten. De onderzoeksvraag in 808

dit onderzoek luidt: Hoe denken stakeholders over de twee nieuwe bepalingen in de Wta en de nieuwe 809

Wab? En hoe denken de stakeholders dat de twee nieuwe bepalingen in de Wta en de nieuwe Wab, de 810

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Eén van de waarborgen die NIVRA en NOvAA hebben getroffen om de bedreiging van de onafhankelijkheid van de accountant weg te nemen of tot een aanvaard- baar niveau terug te brengen,

In algemene zin wordt gesteld dat als een accountant, of de organisatie waarvan hij deel uitmaakt, advieswerkzaamheden verricht voor de controlecliënt, de medewerkers niet

Een benchmark is bijvoorbeeld: de resultaten van een peer group met vergelijkbare ondernemingen.. is een steekproef van 3074 in Amerika gevestigde ondernemingen gebruikt. Het

Indien de basisgegevens door de cliënt worden geleverd en het werk van de accountant blijft beperkt tot verwerking en oplevering van staten en rapporten, zal

Neen, in dat opzicht past de gemeente-accountant geen klacht, maar in de uitoefening van die functie betaalt hij wel de prijs voor dat voorrecht in de vorm van het beleven

De accountant belast met de controle van de rekening van de gemeente kan nu niet meer als voorheen het standpunt innemen dat een boekhouding waarin alleen de ontvangsten en

Bij het lezen van het woord „audit” kan de vraag opkomen, of hier een terrein voor de accountants ligt of verloren gaat. W ij geloven het niet. De accountant

C. H et analyseren van de mogelijke invloed van eventueel geconstateerde 13) Prof. Mey, Syllabus Caoita Selecta CII, blz.. fouten in de juiste w erking der interne