• No results found

Van OBASA tot Huurdersvereniging Amsterdam. De ontwikkeling van de Amsterdamse huurdersbeweging tussen 1970-2000.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Van OBASA tot Huurdersvereniging Amsterdam. De ontwikkeling van de Amsterdamse huurdersbeweging tussen 1970-2000."

Copied!
163
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Van OBASA tot Huurdersvereniging Amsterdam

De ontwikkeling van de Amsterdamse huurdersbeweging tussen

1970-2000.

Bron: www.geheugenvannederland.nl Collectie: Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis

Jim Haijen Universiteit van Amsterdam

Faculteit der Geesteswetenschappen Master Geschiedenis

studentnummer 10873236

Begeleider: dhr. dr. M.J. Föllmer Tweede lezer: dhr. dr. J.J.B. Turpijn februari 2016

(2)

Voorwoord

De kiem voor deze scriptie is gezaaid tijdens mijn stage bij de gemeenteraadsfractie van de SP Amsterdam. In de periode van januari 2014 tot en met juni 2014 hebben Gerben van der Veen en Laurens Ivens, laatstgenoemde mag zich tegenwoordig wethouder Bouwen en Wonen noemen, mij ingewijd in de Amsterdamse volkshuisvesting. Ik wil dan ook graag van dit voorwoord gebruik maken om Laurens en Gerben te bedanken. Zonder de kennis en ervaringen die ik tijdens deze stage heb opgedaan had ik deze scriptie niet kunnen schrijven.

Een dankwoord is ook op zijn plaats voor de medewerkers van het Amsterdams Steunpunt Wonen en Huurdersvereniging Amsterdam, die mij zonder enige terughoudendheid een blik in de archieven gunden. In het bijzonder dank ik Danielle Olivieira en Jan Kok van Huurdersvereniging Amsterdam voor de geboden hulp en de tijd die ze hebben vrijgemaakt om mijn vragen te beantwoorden. Gezegd hebbende dat vanzelfsprekend alleen ik de verantwoordelijk draag voor het eindresultaat en eventuele onjuistheden in deze scriptie, wens ik de lezer veel leesplezier toe.

Jim Haijen

(3)

Inhoudsopgave

Inleiding...4

Hoofdstuk 1: OBASA en het ontstaan van de Amsterdamse huurdersbeweging...14

§1.1 Het openbreken van de gereguleerde huurmarkt 1945-1977...16

§1.2 OBASA en de stadsvernieuwing...25

Het verzet tegen de nieuwbouwhuren van de stadsvernieuwing...27

Overleg Bundeling Akties Stadsvernieuwing Amsterdam (OBASA)...30

§1.3 Stadsvernieuwing onder het kabinet Den Uyl: verheffing van de volksbuurten...36

De democratisering van de volkshuisvesting...43

Hoofdstuk 2: Het bouwen voor de buurt en de lange jaren zeventig...47

§2.1 Jan Schaefer en het Bouwen voor de buurt...49

Bouwen voor de buurt: stijgende woonlasten en stagnerende stadsvernieuwing...51

§2.2 Het politiseringsrepertoire van de lange jaren zeventig...54

Emancipatie van de buurt: de scholingen van OBASA...59

§2.3 Van huurstaking naar huurmanifestatie...71

Hoofdstuk 3: Van activisme naar consumentisme: van OBASA naar ASW...84

§3.1 De neoliberale omslag van Lubbers en de crisis in de verzorgingsstaat...87

De Wet op de Stads en dorpsvernieuwing en de Woonconsument...92

§3.2 Peter Shapely’s consumentendiscourse...94

§3.3 Van OBASA naar het ASW...98

De Vereniging OBASA en het woonconsumentenbeleid...101

Hoofdstuk 4: De oprichting van Huurdersvereniging Amsterdam...118

§4.1 De bruteringoperatie en het Besluit Beheer Sociale Huursector...120

Het einde van de stadsvernieuwing en de opmars van de marktwerking...127

§4.2 De oprichting van Huurdersvereniging Amsterdam...133

Conclusie...145

(4)

Inleiding

In de zomer van 2012 werd duidelijk dat de Rotterdamse woonstichting Vestia financieel op instorten stond. De grootste sociale verhuurder van het land dreigde als gevolg van fraude en giftige beleggingsproducten een verlies te lijden van drie miljard euro.1 Uit onderzoek van

het Centraal Fonds Volkshuisvesting, de financiële toezichthouder op de woningcorporaties, uit juni 2012 was gebleken dat niet alleen Vestia gebruik maakte van risicovolle derivaten, maar dat een groot aantal Nederlandse woningcorporaties dit deed.2 De Vestia affaire vormde

uiteindelijk de aanleiding voor de Tweede Kamer om in april 2013 een parlementaire enquête in te stellen naar de misstanden in de corporatiewereld. 3

Zonder twijfel kan worden gesteld dat sinds dit parlementaire onderzoek, waarvan de resultaten in oktober 2014 gepresenteerd werden, de huurder weer volop op de politieke agenda staat.4 Een van de consequenties die de Tweede Kamer uit het onderzoek trok is dat

de belangenbehartigers van huurders beter geschoold en geprofessionaliseerd moeten worden.5 De scholing moet er zorg voor dragen dat huurders meer tegenwicht kunnen bieden

aan de macht van corporaties. In het verlengde hiervan is bij de recente herziening van de Woningwet (juli 2015) besloten dat er extra middelen worden vrijgemaakt voor het scholen van bewoners en is ook de zeggenschap van huurders vergroot. Voortaan hebben huurders instemmingsrecht wanneer een corporatie voornemens is te gaan fuseren en mogen huurders een derde van de leden voor de raden van toezicht (raden van commissarissen) van de woningcorporatie voordragen. 6

In het recente collegeakkoord Amsterdam is van iedereen (2014-2018) onderkende ook het Amsterdamse college van Democraten 1966 (D66), de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie (VVD) en de Socialistische Partij (SP) het belang van goed georganiseerde huurders- en bewonersondersteuning. Zo lieten de drie partijen in het coalitieakkoord optekenen: ‘huurderondersteuning te verbreden naar bewonersondersteuning […] via het Wijksteunpunt Wonen.7 Evenals in de herziening van de Woningwet klinkt in het

Amsterdamse collegeakkoord het belang van huurders- en bewonersondersteuning door. Een 1 H. Verbraeken, De Vrije val van Vestia. Miljardendrama door hoogmoed en wanbeleid. (Amsterdam 2e druk

oktober 2014) 9,53 en 211-228. 2 http://www.cfvpublicaties.nl/verslag/Derivaten/a1037_Derivatenonderzoek (geraadpleegd 24-1-2016) 3 http://www.parlement.com/id/vj8qb1nuabtp/parlementaire_enquete_woningcorporaties (geraadpleegd 24-1-2016) 4 Ibidem. 5 Ibidem. 6 Ibidem.

(5)

verschil is wel dat politiek Den Haag aanstuurt op professionalisering van deze ondersteuning en de bewonersondersteuning van het Wijksteunpunt Wonen merendeels wordt verricht door vrijwilligers. Dit verschil moet echter niet te zwart-wit worden gezien, aangezien het Wijksteunpunt Wonen onder het Amsterdams Steunpunt Wonen valt, dat wordt bemand door beroepskrachten en woonspecialisten. Naast het Wijksteunpunt Wonen en het Amsterdams Steunpunt Wonen kent Amsterdam ook Huurdersvereniging Amsterdam, de overkoepelende vertegenwoordiger van alle huurdersverenigingen in Amsterdam. Het landschap van huurders- en bewonersondersteuning in Amsterdam mag met recht uitgebreid en bij tijd en wijle ingewikkeld genoemd worden.

Degene die zich wil verdiepen in de ontstaansgeschiedenis van dit Amsterdamse huurderslandschap komt van een koude kermis thuis. Politici mogen met dank aan de parlementaire enquête de huurder en het belang van bewonersondersteuning hebben herontdekt, Nederlandse historici zijn nog niet zover. In de historiografie is het Amsterdamse huurderslandschap een braakliggend terrein. Alleen de website van huurdersvereniging Amsterdam biedt een korte ontstaansgeschiedenis.

In een beknopte samenvatting valt te lezen dat de oorsprong van Huurdersvereniging Amsterdam teruggaat op het verzet tegen de stadsvernieuwing in de jaren zeventig. Toen de Amsterdamse gemeenteraad in het kader van cityvorming het plan had opgevat om het mes te zetten in de negentiende-eeuwse arbeidersbuurten kwam Amsterdam in opstand. Bewoners uit de Dapperbuurt, de Pijp, de Kinkerbuurt en vele andere buurten bundelden in de jaren zeventig samen de krachten in het zogenaamde: Overleg Bundeling Akties Stadsvernieuwing Amsterdam (OBASA). In de jaren tachtig en negentig groeide OBASA uit tot een huurdersvereniging, om uiteindelijk in 1999 plaats te maken voor Huurdersvereniging Amsterdam. Vandaag de dag is Huurdersvereniging Amsterdam een belangrijke gesprekspartner van de gemeente Amsterdam op het gebied van volkshuisvesting.8

Deze samenvatting is bovenal te kenschetsen als een chronologische opsomming van feiten. Dit deed bij ondergetekende de vraag rijzen hoe OBASA’s verzet tegen de stadsvernieuwing in de jaren zeventig uitgroeide tot een huurdersvereniging in de jaren tachtig en negentig om vervolgens in 1999 plaats te maken voor Huurdersvereniging Amsterdam. De vraag hoe OBASA’s verzet tegen de stadsvernieuwing heeft kunnen uitgroeien tot Huurdersvereniging Amsterdam vormt de onderzoeksvraag van deze scriptie.

(6)

Met deze onderzoeksvraag poog ik allereerst een hiaat in de sociale geschiedschrijving op te vullen. De onderzoeksvraag is bovenal ingegeven door gezonde nieuwsgierigheid die iedere historicus eigen is. Naast nieuwsgierigheid is dit onderzoek echter ook ingegeven door mijn opvattingen over de rol van de historicus in het publieke debat. Zoals naar voren gebracht staan huurders en huurdersorganisaties op dit moment in de schijnwerpers van politiek debat. De Tweede Kamer ziet voor huurders en huurdersorganisaties een belangrijke rol weggelegd in het controleren van de geprivatiseerde woningcorporaties. De politieke vraag welke rol huurders en huurdersorganisaties moeten worden toebedeeld in het controleren van de woningcorporaties laat naar mijn overtuiging zien dat het tijd wordt om het braakliggende terrein van huurdersgeschiedenis te ontginnen.

Hoewel deze scriptie deels voortkomt uit de behoefte bepaalde politieke vraagstukken met betrekking tot de volkshuisvesting van historisch perspectief te voorzien, zal deze scriptie geen antwoord geven op deze vraagstukken. De historiografie is op dit moment niet toereikend, hiervoor is simpelweg veel en grondig onderzoek nodig. In dat opzicht is het doel van deze scriptie bescheiden. Ze is een eerste aanzet om de geschiedenis van de Amsterdamse huurdersbeweging te ontsluiten. Anders dan de indruk die het voorgaande wellicht gewekt heeft, heb ik in mijn onderzoek wel degelijk vruchtbaar gebruik kunnen maken van enkele historische studies. In het nu volgende zal ik daarom allereerst een kort historiografisch overzicht uiteenzetten om vervolgens mijn werkwijze, bronnenselectie en verdere opzet van de scriptie toe te lichten.

Waar de literatuur over de volkshuisvesting, in de brede betekenis van het woord, uitputtend en omvangrijk te noemen is, is literatuur die zich specifiek toespitst op huurders dun gezaaid. Wie de historiografie van de volkshuisvesting doorwerkt komt al snel tot de ontdekking, dat huurders en huurdersverenigingen veelal zijdelings of als onderdeel van een groter thema aan de orde worden gesteld. Op hoofdlijnen gaat het hier om de thema’s: naoorlogse stadsvernieuwing van de jaren 1970 tot en met 1990, de geschiedenis van de woningbouwverenigingen en corporatiewereld en ten slotte is er literatuur die de democratisering van de ruimtelijke ordening belicht door bewonersinspraak en bewonersprotest te bestuderen.

Uitzonderingen op deze constatering vormen het bescheiden boekje Eerst het eten,

dan de huur Armoede-huurstaken-toen en nu (Amsterdam 1986), het jubileumboek Twintig jaar op de bres voor huurders: de geschiedenis van de Nederlandse woonbond (Amsterdam

2010) en het werk: Een staking van de huren ligt nu wel ’t verschiet. Een geschiedenis van de

(7)

dat ze alle drie in meerdere of mindere mate een journalistieke achtergrond delen. Zo boekstaafde journalist John Cüsters in opdracht van de Nederlandse Woonbond zijn geschiedenis en verscheen het boekje Eerst het eten, dan de huur naar aanleiding van de gelijknamige documentaire die documentairemaakster Annegriet Wietsma in 1987 maakte tezamen met historicus Gerard Nijsen en filmmaker Erik Willems. 9 De geschiedenis van de

Rotterdamse woonlastenacties is eveneens in opdracht geschreven. Ad van Oosten, toenmalig journalist van dagblad De Waarheid en de VARA, reconstrueerde naar het verzoek van de Werkgroep Woonlasten Crooswijk het verloop van de woonlastenacties. Naast bronnenmateriaal maakte hij hierbij voornamelijk gebruik van een twintigtal interviews met direct betrokkenen.10

Wanneer we het blikveld verruimen en een blik werpen op de literatuur over de landsgrenzen dan mag vooral het werk van de Britse historicus Peter Shapely niet onvermeld blijven. Het bijzondere aan Shapely zijn werk is dat hij zich niet richt op bewonersparticipatie in algemene zin, maar dat hij zich exclusief richt op de wereld van de huurders. Zijn belangrijkste werken over deze thema’s zijn het artikel Tenants arise! Consumenrism, tenants

and the challange to council authority in Manchester11 dat uitmondde in het boek: The

politics of housing: Power, consumers and urban culture (Machester 2007) en het artikel: Planning, housing, and participation in Britain 1968-1976.12

Tijdens mijn onderzoek heb ik met vrucht gebruik gemaakt van Shapely’s werk. Omdat de ideeën en bespiegelingen van Shapely zijn geïntegreerd in de hoofdstukken, is het voor nu niet nodig daar nader op in te gaan. De historiografische bespiegelingen die Shapely ter inleiding aan zijn boek The politics of housing meegaf, komen nu echter wel van pas. Volgens Shapely wordt de Britse historiografie van de volkshuisvesting gekenmerkt door een institutionele topdown benadering. Vanuit een nationaal perspectief is bovenal de politieke besluitvorming op het terrein van de volkshuisvesting en de verzorgingsstaat bestudeerd. De invloed van lokale actoren, als gemeenteraadsleden en huurders wordt in deze topdown benadering geheel genegeerd. 13

9 http://www.nrc.nl/handelsblad/2008/11/29/filmkilometers-11647174 (geraadpleegd 25-1-2016); http://jobproducties.nl/1987/06/26/eerst-het-eten-dan-de-huur-fragment/ (geraadpleegd 25-1-2016).

10 A. van Oosten, Een staking van de huren ligt nu wel in ’t verschiet. Een geschiedenis van de Rotterdamse woonlastenacties (Delft 1988) 5-6; https://nl.linkedin.com/in/ad-van-oosten-a3253813 (geraadpleegd 25-1-2016)

11 P. Shapely, ‘Tenants arise! Consumerism, tenants and the challege to council authority in Manchester’ Social History 31 (2006) 66-78.

12 P. Shapely, ‘Planning, housing and participation in Britain 1968-1976’ Planning Perspectives an international journal of history, planning and the environment 26 (2011) 75-91.

13 P. Shapely, The politics of housing. Power, consumers and urban culture (paperback editie; Manchester 2014) 1-13.

(8)

In reactie op deze topdown benadering heeft Shapely niet de nationale politiek, maar het lokale perspectief van Manchester als uitgangspunt verkozen. Met deze aanpak plaatste Shapely zich in het verlengde van het onder stadshistorici bekende A Tale of two cities

Global change, Local Feeling and Everyday Life in the North of England (Londen 1996).

In dit werk hebben Taylor, Evans en Fraser aangetoond dat een goed begrip van de lokale omstandigheden en lokale cultuur onontbeerlijk is om politieke en maatschappelijke processen - in hun studie de teloorgang van de industriële economie en de overgang naar een diensteneconomie – te analyseren. 14 Met dank aan deze lens heeft Shapely op succesvolle

wijze laten zien hoe het lokale huurdersprotest in Manchester tezamen met de keuzes van lokale politici en de lokale cultuur van Manchester van invloed zijn geweest op de volkshuisvesting in Manchester.

In de Nederlandse historiografie komen huurders zoals gezegd vooral zijdelings aan de orde, wanneer thema’s als de stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening worden besproken. Het bewonersprotest en de stadsvernieuwing zijn in de Nederlandse literatuur het meest uitvoerig beschreven door politicoloog en historicus Herman de Liagere Böhl. De monografie

Steden in de steigers. Stadsvernieuwing in Nederland 1970-1990 (Amsterdam 2012) handelt

zoals de titel al prijsgeeft, over de stadsvernieuwing in meerdere Nederlandse steden. Aan bod komen onder andere: Den Haag, Utrecht, Groningen, Maastricht, Rotterdam en Amsterdam.

Het hoofdstuk over Amsterdam vond zijn oorsprong in het boek: Amsterdam op de

Helling. De strijd om stadsvernieuwing (Amsterdam 2010). Op minutieuze wijze, buurt voor

buurt, heeft De Liagre Böhl in deze laatste titel beschreven wat de plannen van het Amsterdamse stadsbestuur waren, hoe bewoners hiertegen in opstand kwamen en wat voor resultaten de stadsvernieuwing uiteindelijk heeft opgeleverd. De stadsvernieuwing is in grote lijnen bepalend geweest voor de ontwikkelingen die de Amsterdamse huurdersbeweging heeft doorgemaakt. Voor deze scriptie is Amsterdam op de helling van onschatbare waarde gebleken. De caleidoscopische wijze waarop De Liagre Böhl te werk is gegaan bood mij de mogelijkheid om de diepte in te gaan en mijn relaas aanschouwelijk te maken. Tegelijkertijd bood deze aanpak de mogelijkheid een nieuw terrein te ontginnen. OBASA wordt namelijk maar één keer genoemd in de monografie.15 Waarschijnlijk is het buiten beeld blijven van

OBASA ook een gevolg geweest van de gedetailleerde aanpak die Liagre Böhl verkoos. Tot slot kan over Amsterdam op de helling nog het volgende worden gezegd. Het is bij uitstek een werk dat laat zien hoe belangrijk de lokale context is bij het bestuderen van de 14 Ibidem.

(9)

volkshuisvesting en ruimtelijke ordening en hoe groot de invloed van lokale omstandigheden als bewonersprotest kan zijn op beide beleidsterreinen. Gezegd hebbende dat Tim Verlaan een andere Nederlandse historicus is, die in zijn werk over stadsvernieuwing en ruimtelijke ordening de rol van lokale actoren op waarde weet te schatten, sluit ik dit korte overzicht af.16

Het feit dat er nog niet eerder onderzoek was verricht naar OBASA en haar later opvolgers verschafte een hoop mogelijkheden, maar confronteerde tegelijkertijd met een aantal problemen. De eerste weken van het onderzoek ben ik het Amsterdamse stadsarchief ingedoken en heb ter oriëntatie allerlei soorten archiefmateriaal en archieven ingezien. Van het archief van Huurdersvereniging De Pijp, het archief van wijkcentrum Postjes- en Admiralenbuurt, het archief van het Amsterdams Steunpunt Wonen tot het privéarchief van huuractivist Wil de Graaff. Deze eerste weken in het stadsarchief sterkte de overtuiging dat er genoeg bronnenmateriaal voorhanden was om een scriptie te schrijven en dit plaatste me tegelijkertijd voor de uitdaging orde te scheppen in de grote hoeveelheid materiaal dat ik had verzameld.

In mijn aanpak en werkwijze heb ik mij vooral laten inspireren door de stroming van het klassieke narrativisme en de strategieën zoals deze zijn verwoord door klassieke narrativisten als de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945) en de Duitse historicus Johann Gustav Droysen (1808-1884). ‘Het verhaal als zodanig bezit een verklarend vermogen’ zo heeft hoogleraar geschiedfilosofie Chris Lorenz het fundamentele uitgangspunt van het narrativisme omschreven.17 Uit deze overtuiging volgt dat de wijze waarop de

historicus zijn bronnenmateriaal ordent en de manier waarop hij zijn bevindingen presenteert niet zijn ingegeven door de chronologie van gebeurtenissen, maar door het beeld en het verhaal dat de historicus wil overbrengen. Met andere woorden: de historicus construeert een bepaalde samenhang in zijn bevindingen. Deze samenhang valt niet aan te treffen in het bronnenmateriaal zelf. Bij het construeren van deze samenhang is niet de volgorde van gebeurtenissen, maar het verhaal dat de historicus wilt overdragen leidend. 18

Zowel Huizinga als Droysen hebben erop gewezen dat de historicus, voor hij aan zijn onderzoek begint, eigenlijk al een idee moet hebben over de ‘samenhang’ die hij wilt gaan presenteren, anders weet hij immers ook niet welk bronnenmateriaal er onderzocht moet worden. 19 Bij het vormen van dit van tevoren geconstrueerde idee - Droysen sprak over een

16 Zie hiervoor bijvoorbeeld: T. Verlaan, ‘De in beton gegoten onwrikbaarheid van Hoog Catharijne. Burgers bestuurders en een projectontwikkelaar in Utrecht 1967-1973’ Stadsgeschiedenis (7) 2012 183-205 en 298-301.

17 C. Lorenz, De constructie van het verleden: een inleiding in de theorie van de geschiedenis (negende druk; Amsterdam 2008) 103.

18 Ibidem 103-106.

(10)

gedachtencomplex - is in mijn geval Wouter Beekers proefschrift Het bewoonbare land.

Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland (Amsterdam 2012) bepalend

geweest.20

Beekers is zijn proefschrift op zoek gegaan naar het antwoord op de vraag, om met zijn eigen woorden te spreken, ‘hoe de gedeelde verantwoordelijkheid in de volkshuisvesting onder druk is komen te staan’.21 Aan het einde van de negentiende eeuw is de

volkshuisvesting begonnen als een project van de hele samenleving. Tussen 1870-1890 stichtten arbeiders woningbouwverenigingen, die veelal gefinancierd werden door een kapitaalkrachtige en sociaal bevlogen elite. De woningbouwverenigingen kenmerkten zich door een vrijwillig en actief, Beekers gebruikt in zijn werk de term associatief karakter. De leden van de vereniging waren betrokken bij de bouw en het beheer van woningen en de onbezoldigde bestuursleden, veelal afkomstig uit de elite, gingen zelf de deuren langs om de huur te innen.22 Dit associatieve karakter is tegenwoordig uit de volkshuisvesting verdwenen.

Woningbouwverenigingen zijn veranderd in corporaties en stichtingen die volledig bestierd worden door professionals. Corporatiedirecteuren worden goed betaald en de inbreng en binding van bewoners bij een corporatie is nihil te noemen. In Beekers zijn eigen woorden: ‘In dit boek verdedig ik de stelling dat corporaties zich hebben ontwikkeld van verenigingen van actieve burgers tot autonome instituties van beroepskrachten. Vroeger kende de volkshuisvesting een sterk associatieve kleur vandaag de dag domineert de logica van de professionaliteit.’23

De wijze waarop Beekers de professionalisering heeft onderzocht kan worden bestempeld als een geslaagde kruisbestuiving tussen sociologisch en historisch onderzoek. Hij heeft de professionalisering namelijk doorgelicht aan de hand van sociologische ordeningsprincipes als statelijke logica, commerciële logica, informele logica en de associatieve logica. Deze ideaaltypen en andere sociologische theorievorming, zoals het dilemma van collectieve actie, worden door Beekers empirisch getoetst aan historisch bronnenmateriaal. 24

Met de beknopte ontstaansgeschiedenis van Huurdersvereniging Amsterdam in het achterhoofd en de these van Beekers bestuderend, kwam ik tot de voorlopige conclusie dat het 20C. Lorenz, De constructie van het verleden, 105.

21 Aedes Magazine vaktijdschrift voor woningcorporaties, september 2012, 22 ;

http://www.aedes.nl/binaries/downloads/aedes-magazine/2012/am-2012-09-100-jaar-vhv.pdf (geraadpleegd 25-1-2016)

22W. Beekers, Het bewoonbare land. Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland (Amsterdam 2012) 13-19 en 23-25.

23 Ibidem, 13

(11)

door Beekers beschreven proces zich ook binnen de Amsterdamse huurdersbeweging heeft voltrokken: van de vrijwillig en associatieve actiecomités gebundeld in OBASA naar de geïnstitutionaliseerde en door beroepskrachten bemande Huurdersvereniging Amsterdam. Deze hypothese vormde het startpunt van mijn archiefonderzoek, of in de woorden van het bovenstaande ‘dit was het gedachtencomplex’, dat ik wilde toetsen aan het bronnenmateriaal. Na enige tijd kwam ik tot de conclusie dat het inderdaad mogelijk was om een dergelijke hypothese op basis van het bronnenmateriaal te verdedigen. Hieruit volgde dat ik het wordingsproces van associatieve actie - OBASA - naar de geïnstitutionaliseerde Huurdersvereniging Amsterdam in een narratief wilde neerschrijven.

Om dit narratief te kunnen schrijven heb ik op één belangrijk punt moeten breken met de uitgangspunten van het klassieke narrativisme. Zo huldigen klassieke narrativisten het standpunt dat een geschiedenis alleen beeldend als een verhaal kan worden opgeschreven, wanneer de feiten uit het bronnenmateriaal te herleiden zijn tot de handelingen van individuele personen. 25 Om de verbeeldingskracht van het narratief te vergroten heb ik in

deze scriptie waar mogelijk dit uitgangspunt gehandhaafd en de intentionele handelingen van huurders als vertrekpunt genomen. Omdat ik echter ook sociologische processen als professionalisering en institutionalisering in kaart wilde brengen was dit niet altijd mogelijk. Deze processen zijn immers niet te herleiden tot individuele handelingen, laat staan tot doelbewuste handelingen.

Om deze processen toch inzichtelijk te kunnen maken heb ik mij gericht tot het historisch-sociologische standaardwerk Zorg en Staat (Amsterdam 1989) van Abram de Swaan, over de ontstaansgeschiedenis van de Europese en de Amerikaanse verzorgingsstaten. Het professionaliseringsproces of in de woorden van de Swaan, het ontstaan van een professioneel hulpverlenersregime, is terug te brengen tot drie wezenskenmerken. Allereerst heeft de Swaan gewezen op de directe afhankelijkheidsrelatie die de beroepsprofessional bekleedt met de staat, dan wel in relatie tot een particuliere organisatie. Deze afhankelijkheidsrelatie komt tot uitdrukking in salaris en beschikbare financiële middelen. Aan de hand van salaris en subsidie definiëren de overheid of de particulier het werkveld en de middelen van een professional. De professionele hulpverlener is volgens de Swaan een gesalarieerde beroepskracht met een zekere autonomie. Als derde heeft de Swaan ‘deskundigheid’ als wezenskenmerk van de professional benoemd. De zojuist aangehaalde autonomie weet de professional zich mede te verwerven op basis van deze deskundigheid. 26

Tot slot kan worden opgemerkt dat de Swaan in het verlengde van de professionele 25 C. Lorenz, De constructie van het verleden, 106.

(12)

verzorgingsstaat een proces van juridisering heeft waargenomen in het dagelijks leven. Mensen vergaren steeds meer juridische kennis en bagage, waardoor onenigheden en conflicten steeds vaker juridisch worden beslecht.27De theorievorming van de Swaan bleek

een zeer bruikbaar hulpmiddel om een selectie toe te passen op het bronnenmateriaal. Zo heb ik in het verlengde van zijn theorievorming over juridisering bijvoorbeeld ervoor gekozen om stukken van OBASA’s proceskostenfonds te bestuderen en bleken de bewonersscholingen van OBASA een vruchtbare bron in het kader van professionalisering.

Omdat ik uiteindelijk een beeldend narratief wilde schrijven heb ik er nadrukkelijk voor gekozen de theorievorming niet te laten overheersen. De theorie van de Swaan is enkel gebruikt als hulpmiddel om een selectie toe te passen op het archiefmateriaal. Uiteindelijk is het verhaal dat ik wilde overbrengen leidend geweest in de selectie die ik heb toegepast. Hierbij is zoals gezegd Beekers these, van vrijwillige vereniging naar professionele instituties, leidend geweest. Beekers proefschrift is echter niet het enige werk geweest dat me heeft geholpen samenhang te ontdekken en een beeldend verhaal te schrijven. Eerder is al het werk van Peter Shapely genoemd. Hieraan kan de monografie Nederland en de jaren zeventig (Amsterdam 2012) van de Nederlandse historicus Duco Hellema worden toegevoegd. Hellema’s ‘lange jaren zeventig these’ is van grote invloed geweest op het selectieproces, dat ik heb toegepast in het bronnenmateriaal en de samenhang die ik uiteindelijk heb gepresenteerd. Evenals bij Shapely zijn Hellema’s bespiegelingen geïncorporeerd in de hoofdstukken, ze blijven hier verder buiten beschouwing.

Over mijn werkwijze ter besluit nog enkele opmerkingen. Uit mijn narrativistische aanpak volgt dat deze scriptie een diachronische opzet kent. Ik heb de wordingsgeschiedenis van de Amsterdamse huurdersbeweging willen beschrijven als een doorlopend proces, zonder onderbreking. Deze diachronische aanpak heeft ook een rol gespeeld in het selecteren van het bronnenmateriaal. Zo zijn huurstakingen waarvan ik de afloop niet kon achterhalen buiten beschouwing gebleven. In het verlengde hiervan moet worden opgemerkt dat deze scriptie één belangrijke episode voor de Amsterdamse huurdersbeweging buiten beschouwing laat. Een deel van de Amsterdamse huurdersverenigingen vindt zijn oorsprong in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Zo is de tegenwoordige huurdersvereniging De Baarsjes Bos en Lommer (HVDBBL) een nazaat van de in 1927 opgerichte Huurdersvereniging Kinkerbuurt Plan West. Daarnaast werden tijdens de huurstakingen, die in reactie op de Grote Depressie 26 A. de Swaan Zorg en de staat. Welzijn onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd. (zesde druk; Amsterdam 2004) 238-251.

(13)

ontstonden, in de Jordaan de eerste Buurt Huurders Verenigingen opgericht.28 Omwille van de

afbakening en vanwege het feit dat ik een doorlopende wordingsgeschiedenis heb ik de jaren dertig niet meegenomen in mijn onderzoek. 29

Dan rest mij tot slot de belangrijkste archieven op te noemen die ik heb geraadpleegd en de hoofdstukindeling van de scriptie te ontvouwen. De belangrijkste archieven zijn, in willekeurige volgorde, het archief van het Amsterdams Steunpunt Wonen gelegen in het Amsterdamse Stadsarchief, het archief van Wil de Graaff en de collectie Topografie eveneens gelegen in het Amsterdamse Stadsarchief en ten slotte het digitale archief, dat is opgeslagen op de computers van Huurdersvereniging Amsterdam. De hoofdstukindeling van de scriptie is als volgt. In de eerste twee hoofdstukken komen OBASA en ‘de lange jaren zeventig’ aan bod. In hoofdstuk drie staat de oprichting van het Amsterdams Steunpunt Wonen centraal en in hoofdstuk vier komt de oprichting van Huurdersvereniging Amsterdam ter sprake.

28 http://www.npogeschiedenis.nl/andere-tijden/afleveringen/2000-2001/Mercatorplein.html (geraadpleegd 26-1-2016) http://www.huurderswest.nl/geschiedenis (geraadpleegd 26-26-1-2016)

29 Historicus en tv-maker Gerard Nijsen is in 1984 afgestudeerd aan de Vrije Universiteit op een

doctoraalscriptie over de huurstakingen in de jaren dertig met de titel: Nog nooit is er zo prettig huur betaald! Huurdersverzet en huurstakingen in Amsterdam 1920-1934.

Zie hiervoor: http://www.npogeschiedenis.nl/andere-tijden/afleveringen/2000-2001/Mercatorplein.html ; https://nl.wikipedia.org/wiki/Gerard_Nijssen ; http://www.nrc.nl/handelsblad/2008/11/29/filmkilometers-11647174 (geraadpleegd 26-1-2016)

(14)

Hoofdstuk 1: OBASA en het ontstaan van de Amsterdamse huurdersbeweging

Sinds het begin van de twintigste eeuw zijn woningcorporaties georganiseerd geweest in lokale en nationale belangenverenigingen. Zo vond de Nationale Woningraad zijn oorsprong in 1913 en vond de oprichting van de Amsterdamse Federatie van Woningcorporaties (AFWC) plaats in 1917.30 Daarentegen liet het ontstaan van belangenverenigingen voor

huurders langer op zich wachten. Pas in de jaren zeventig van de twintigste eeuw zouden huurders zich serieus gaan organiseren. In 1972 zagen respectievelijk het Nederlands Huurders Verbond (NVH) en het Landelijk Overleg Bijzondere Huisvesting (LOBH) het levenslicht. Een jaar later in 1973 werd het Landelijk Ombudsteam Stadsvernieuwing (LOS) opgericht.31 Met de oprichting van deze belangenorganisaties kwamen huurder en verhuurder

in de jaren zeventig als twee georganiseerde partijen structureel tegenover elkaar te staan. Zowel het NVH, het LOS en het LOBH kregen als bewonersorganisaties een plek toegewezen in de Raad voor de Volkshuisvesting. Naast de belangenbehartiging op nationale schaal verenigden huurders zich ook op lokaal niveau.32

Voor het feit dat de organisatie van huurders in de jaren zeventig zo’n hoge vlucht nam zijn drie redenen aan te wijzen. De eerste reden waarop gewezen kan worden is de in de literatuur uitvoerig beschreven transitie van de verzuilde pacificatiepolitiek naar de ontzuilde participatiepolitiek.33 De democratiserings- en participatie-idealen die halverwege de jaren

zeventig opgeld deden misten hun uitwerking in de volkshuisvesting niet. Huurders wilden hun stem laten horen en het kabinet Den Uyl (1973-1977) was als links en hervormingsgezind kabinet ontvankelijk voor deze stem. Het LOS en het LOBH werden gedurende de regeringsjaren van het kabinet Den Uyl ruiterlijk subsidie toegekend. 34

Een nog grotere stimulans voor de organisatie van huurders dan de postvattende participatiedemocratie was echter het huurbeleid van de kabinetten Biesheuvel I en II (1971-1973). Het voornemen van minister van Volkshuisvesting Bé Udink (1971-1973) om de huren in één keer met twintig procent te verhogen bracht een golf van protest teweeg.35 In verzet

tegen de aangekondigde huurverhogingen organiseerden huurders zich door heel Nederland in 30 http://www.afwc.nl/over-afwc/introductie/ (geraadpleegd op 4-1-2016) ; W. Beekers, Het bewoonbare land. Geschiedenis van de volkshuisvestingsbeweging in Nederland (Amsterdam 2012) 310.

31 ‘Ombudsteam Stadsvernieuwing’ De Tijd 23-2-1973 pagina 5; J. Cüsters, Twintig jaar op de bres voor huurders. De geschiedenis van de Nederlandse woonbond (Amsterdam 2010) 15 en 25-31

32 W. Beekers, Het bewoonbare land 220.

33 R. Aerts, H. de Liagre Böhl, Piet de Rooy, Henk te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van Nederland 1780-1990 (9e druk; Nijmegen 2009) 297-314.

34 J. Cüsters, Twintig jaar op de bres voor huurders. (Amsterdam 2010) 15-27.

35 E. Arnoldussen, J. van de Ven, ‘Huurbeleid en individuele huursubsidie’ Tijdschrift voor Politieke Ekonomie (1977) 69-109, aldaar 76-77; J. Cüsters, Twintig jaar op de bres voor huurders. (Amsterdam 2010) 16-20.

(15)

bewonerscomités en huurdersverenigingen. Het eerder genoemde Nederlands Huurders Verbond werd opgericht om het lokale verzet te bundelen en het protest ook in de nationale politiek te laten doorklinken.36 In dit hoofdstuk zal duidelijk worden dat in Amsterdam het

huurderscomité Amsterdam West, opgericht in 1968, een voortrekkersrol vervulde in het verzet tegen de huurverhogingen. 37

Vanuit een breder perspectief bezien kan worden opgemerkt dat de huurpolitiek van de kabinetten Biesheuvel niet op zichzelf stond. Ze was een continuering van het liberaliseringsbeleid, zoals dit was voorbereid door de centrumrechtse kabinetten Marijnen (1963-1965) en De Jong (1967-1971). De verantwoordelijke ministers van Volkshuisvesting Bogaers (1963-1965) en Schut (1967-1971) wilden de tot dusver strikte gereguleerde huurmarkt openbreken om ruimte te maken voor het particuliere initiatief. Straks zal duidelijk worden dat de liberalisering van de huurmarkt zich niet zonder slag of stoot heeft voltrokken.38

Naast de huurverhogingen en de participatie-idealen was de stadsvernieuwing de derde grote katalysator achter de organisatie van huurders. In maart 1975 werd het Amsterdamse Overleg Bundeling Akties Stadsvernieuwing (OBASA) opgericht om het verzet tegen de stadsvernieuwing te coördineren en de krachten te bundelen.39 De Amsterdammers verzetten

zich tegen de massale sloop van de woningvoorraad die in het kader van de stadsvernieuwing zou plaatsvinden. Gedurende de jaren zeventig zou OBASA uitgroeien tot een vakbond voor de Amsterdamse huurder en daarmee de basis leggen voor het ontstaan van een Amsterdamse huurdersbeweging. De activiteiten van OBASA en de huurstakers vormen daarom de rode draad van dit hoofdstuk.

In het kielzog van de eerder genoemde opkomst van de participatiedemocratie woedde gedurende de jaren zeventig in de Tweede Kamer een levendig debat over de vraag hoe de volkshuisvesting gedemocratiseerd kon worden. Het democratiseringsvraagstuk spitste zich met name toe op de vraag of het gewenst was dat huurders inspraak kregen in het beleid van de woningcorporaties en hoe hier in de praktijk gestalte aan moest worden gegeven. De zogenaamde ‘externe democratiseringsvariant’ die als winnaar uit het debat naar voren kwam zou ook in de daaropvolgende jaren tachtig en negentig haar stempel drukken op de

36 J. Cüsters, Twintig jaar op de bres voor huurders. (Amsterdam 2010) 16-20.

37 Huurders-comité-West opgericht’ De Waarheid 12-12-1968 pagina 6; http://huurderswest.nl/geschiedenis (geraadpleegd 5-1-2016).

38 E. Arnoldussen, J. van de Ven, ‘Huurbeleid en individuele huursubsidie’ 74-78; W. Beekers, Het bewoonbare land 217-220.

39 ‘Verslag van de activiteiten van het OBASA in de periode van juli ’77 juli ’78 1-5. S. A. A. Collectie Topografie toegangsnummer 30578 inventarisnummer 673 Stukken betreffende Overleg Bundeling Akties Stadsvernieuwing Amsterdam 1978.

(16)

wijze waarop door latere kabinetten bewonersinspraak en participatie zou worden vormgegeven.40 Het slot van dit hoofdstuk zal daarom bij dit democratiseringsvraagstuk stil

staan. Hiermee is de opbouw van dit hoofdstuk als volgt. Allereerst wordt het openbreken van de gereguleerde huurmarkt besproken. Daarna komen OBASA en de huurstakers ter sprake om ten slotte terug te keren naar het volkshuisvestings- en stadsvernieuwingsbeleid van het kabinet Den Uyl.

§1.1 Het openbreken van de gereguleerde huurmarkt 1945-1977

Ten tijde van de wederopbouwperiode werd de volkshuisvesting streng gereguleerd door de overheid. Er was geen sprake van vrije prijsvorming. Tot 1951 waren de huren bevroren op het prijspeil van 1940. Na de oorlog was de schaarste aan woningen en bouwmaterialen zo groot, dat het particuliere initiatief niet in staat werd geacht de woningnood te kunnen lenigen. Bovendien zouden de huren, wanneer de markt de mogelijkheid werd geboden te profiteren van deze schaarste, stijgen tot een hoogte die sociaal onaanvaardbaar werd geacht. De hoge woningnood en schaarste vroegen om stevig overheidsingrijpen.41

Rond 1950 richtte Nederland zich weer op. De economische tekorten en fysieke schade van de oorlog waren weggewerkt.42 Ondanks dit economische herstel werd het

marktmechanisme in de volkshuisvesting niet hersteld. Het prijspeil van 1940 werd verlaten, maar de huurverhogingen vonden nog steeds gereguleerd plaats onder auspiciën van de overheid. Het vasthouden van de prijsregulatie is terug te voeren op de geleide loonpolitiek. Met het stelselmatig laag houden van de lonen om de economische wederopbouw te bespoedigen werd het uit sociaal en economisch oogpunt nog steeds onaanvaardbaar geacht dat de huren hierbij uit de pas zouden lopen. De geleide loonpolitiek vroeg om een ‘geleide huurpolitiek’.43

De belangrijkste interventiemechanismen waarmee de geleide huurpolitiek werd vormgegeven waren de objectsubsidies en twee bepalingen in de Woningwet op het terrein van woonruimteverdeling en de huurbescherming. Beide wetsartikelen voorkwamen dat verhuurders misbruik konden maken van de grote schaarste aan woningen door regels vast te stellen omtrent de toewijzing van vrijgekomen woningen en de huurder te beschermen tegen plotselinge huuropzegging. Het belangrijkste interventie-instrument werd gevormd door de 40 W. Beekers, Het bewoonbare land 231-239.

41 J.J.M. Ramakers, ‘Twee onder één kap. De huurprijs- en huurbeschermingsregeling in de Huurwet van 1950’ in: Politieke opstellen (7) (Nijmegen1987) 89-100.

42 R. Aerts, Land van kleine gebaren, 265.

(17)

zogeheten objectsubsidies. Dit waren subsidies op woningen waarmee de bouwkosten en de grondkosten voor de woningbouwverenigingen werden gedrukt. Op deze wijze werd de woningproductie gestimuleerd en konden anderzijds de huren in lijn met de geleide loonpolitiek kunstmatig laag gehouden worden. 44

In de jaren zestig vielen de twee pijlers onder de naoorlogse huurpolitiek weg. In 1963 maakte de geleide loonpolitiek plaats voor vrije loonvorming tussen de vakbonden en werkgeversorganisaties. De overheid was als werkgever nog wel betrokken bij de cao-onderhandelingen, maar kondigde geen loonmaatregelen meer af.45 Een jaar na zijn aantreden

als minister van Volkshuisvesting in het kabinet Marijnen (1963-1965) stelde KVP-minister van volkshuisvesting Pieter Bogaers zich op het standpunt dat de woningnood, lange tijd volksvijand nummer één, was verslagen. Naar zijn oordeel was de woningnood niet langer kwantitatief van aard, maar veranderd in een kwalitatief probleem.46 Over dit onderscheid

straks meer.

Met het wegvallen van de geleide loonpolitiek en het lenigen van de ergste woningnood verloor de geleide huurpolitiek zijn legitimatie. In het licht van de toegenomen welvaart en de voltooide wederopbouw werd het niet langer aanvaardbaar geacht dat het marktmechanisme in de volkshuisvesting was uitgeschakeld. Het systeem van objectsubsidiëring dreigde bovendien financieel onbetaalbaar te worden voor de overheid. De individualisering had de vraag naar woonruimte en daarmee de bouwkosten sterk doen stijgen. Sterker dan dit financiële bezwaar was echter de ideologisch gefundeerde kritiek die de geleide huurpolitiek te verduren kreeg. Menig politicus en econoom ter rechterzijde van het politieke spectrum stelde zich op het standpunt dat de volkshuisvesting als gevolg van de objectsubsidiëring uit het lood was geslagen. Er was een situatie ontstaan waarbij de huurprijs van een woning niet meer in verhouding stond met de marktwaarde en de kwaliteit van een woning. 47

Steeds vaker gingen er stemmen op om de objectsubsidies af te bouwen en het marktmechanisme te herstellen. Op deze manier kon de huurprijs weer in overeenstemming worden gebracht met de kwaliteit van een woning en kreeg de volkshuisvesting een nieuwe impuls vanuit de particuliere sector. De twee belangrijkste instrumenten die werden ontwikkeld om de huurprijs meer in overeenstemming te brengen met de kwaliteit van een 44 Ibidem.

45 R. Aerts, Land van kleine gebaren, 289-292.

46 W. Beekers, Het bewoonbare land 217.

(18)

woning waren het woningwaarderingssysteem en de dynamische kostprijshuurberekening. Om de kwaliteit van een woning te kunnen meten werd het zogenaamde woningwaarderingsstelsel ontwikkeld. Aan de hand van een puntensysteem werd de kwaliteit van een woning bepaald, waaraan vervolgens een bepaalde huurprijs kon worden gekoppeld. De basis voor dit puntenstelsel, dat tot op de dag van vandaag bestaat, werd gelegd door het kabinet De Jong. De eerste ideeën voor een ‘dynamische kostprijsberekening’ duiken op in de volkshuisvestingsnota’s van het kabinet Biesheuvel in 1971. Om het relaas niet onnodig gecompliceerd te maken kan worden gesteld dat de ‘dynamische kostprijs’ niet meer betekent dan het verhuren van woningen conform de marktwaarde.48 Zowel het

woningwaarderingssysteem als de dynamische kostprijs waren bedoeld om de gereguleerde huurmarkt open te breken en de volkshuisvesting te liberaliseren. Aan de hand van enkele ijkmomenten zal deze liberalisering nu kort besproken worden.

Het kabinet Marijnen (1963-1965) begint met het afbouwen van de objectsubsidies. Omdat het in één keer afschaffen van de objectsubsidies tot torenhoge huurstijgingen zou leiden, werd de liberalisering gefaseerd aangepakt. In de Wet op de Jaarlijkse huurverhoging uit 1965 werd besloten de huren jaarlijks met een bepaald percentage te laten stijgen en de objectsubsidies geleidelijk af te bouwen.49 Daarnaast werd in 1968 besloten het voordelige

rentepercentage waartegen woningbouwverenigingen geld konden lenen bij de overheid af te schaffen. Voortaan moesten woningbouwverenigingen evenals particuliere verhuurders geld lenen tegen de geldende marktrente. 50

Doordat de liberalisering gefaseerd werd uitgevoerd, was er een ongelijke situatie ontstaan op de woningmarkt. De huurprijzen van de woningen uit het wederopbouwtijdperk waren veel lager dan de huurprijzen van nieuwbouwwoningen, die met aanzienlijk minder objectsubsidie tot stand waren gekomen. Om de prijzen gelijk te trekken voerden de centrumrechtse kabinetten De Jong (1967-1971) en Biesheuvel (1971-1973) zogeheten ‘huurharmonisaties’ uit. De ‘harmonisatie’ bestond daaruit dat de subsidiehuren op het prijspeil van de markt werden gebracht. Bovenop de jaarlijkse huurverhogingen kregen de woningen uit het tijdperk van ‘geleide huurpolitiek’ nog eens een extra huurverhoging. Het kabinet de Jong hanteerde hierbij het adagium van de geleidelijkheid. De huurharmonisatie

48 E. Arnoldussen, J. van de Ven, ‘Huurbeleid en individuele huursubsidie’ 72-78.

49 ‘Bittere pil voor drs. Bogaers. Minister neemt huurontwerp terug voor nader beraad’ De Tijd De Maasbode 3-11-1965 pagina 1-2; W.F. Schut, Wijziging van de Huurwet. Memorie van Toelichting Kamerstuknummer 9465 ondernummer 3 parlementair jaar 1967-1968 3-5, aldaar 3; W. Beekers, Het bewoonbare land 217-218.

(19)

werd stapsgewijs doorgevoerd. Bovendien introduceerde minister Schut in 1970 de zogeheten subjectsubsidiëring, een huursubsidie om de ergste pijn van de liberalisatie te verzachten. 51

De opvolger van Schut op het departement van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, Bé Udink van de Christelijke Historische Unie (CHU), ondernam geen poging de huurder een zachte landing te bezorgen. Hij presenteerde plannen om de objectsubsidiëring in één keer af te schaffen en het marktmechanisme (dynamische kostprijshuur) direct in werking te laten treden. De ‘geleide subsidiehuren’ zouden hierdoor in een klap ‘geharmoniseerd’ worden naar het prijsniveau van de duurdere nieuwbouw. In de praktijk betekende dit dat de huren met twintig procent zouden stijgen. 52

Zijn harmonisatieplannen kwamen minister Schut op kritiek te staan van de linkse oppositie. Partij van de Arbeid (PvdA) woordvoerder volkshuisvesting Hans van den Doel hield de minister voor dat de huurprijzen van de ‘oude woningvoorraad’ niet waren achtergebleven bij de kwaliteit van de woning. Een flink deel van het woningbestand uit de ‘geleide huurperiode’ had te kampen met problemen van achterstallig onderhoud, terwijl de huren als gevolg van de jaarlijkse huurverhogingen wel waren verhoogd. 53

Voor aanvang van het Tweede Kamerdebat waarin de plannen tot harmonisatie werden gepresenteerd hadden bewoners uit de Amsterdamse Kinkerbuurt een onderhoud met de minister. Ze vroegen de minister van de Katholieke Volkspartij (KVP) tevergeefs om de plannen geen doorgang te laten vinden. Diezelfde middag, negen maart 1971, verzamelden zich nog eens honderdvijftig Amsterdamse actievoerders op het Binnenhof. Ze hielden een kleine protestactie en wisten zich gesteund door twintigduizend handtekeningen, die aan de politici werden overhandigd.54 Een maand later in april 1971 werden de ‘harmonisatie

plannen’ van Schut behandeld in de Eerste Kamer. Hierbij waren wederom Amsterdamse huurders aanwezig om hun onvrede te uiten. Dit maal betrof het bewoners uit de Rivierenbuurt, die in de aanloop naar het Eerste Kamerdebat honderden handtekeningen hadden verzameld.55

Het protest tegen de huurharmonisatie en de huurverhogingen zou niettemin pas echt goed losbarsten toen Udink bekendmaakte dat hij de objectsubsidies zonder pardon wilde afschaffen. In heel Nederland bracht deze aankondiging huurders op de been. Een mooi 51W. Beekers, Het bewoonbare land 220.

52 E. Arnoldussen, J. van de Ven, ‘Huurbeleid en individuele huursubsidie’ 77.

53‘Oppositie fel in de aanval tegen harmonisatie huren’, De tijd dagblad voor Nederland 10-03-1971, pagina 3.

54 Protesten op het Binnenhof’, De tijd dagblad voor Nederland 10-03-1971, pagina 3

(20)

voorbeeld hiervan vormde de protestactie georganiseerd in het kader van een werkbezoek dat Udink in oktober 1972 aflegde in de Haagse Schilderswijk. Mede op aanjagen van de

Actiegroep Betaalbare Huren lieten negenduizend bewoners middels het buitenhangen van

zwarte vlaggen hun afkeuring blijken over de nieuwbouwplannen rond het Oranjeplein en de huurverhogingen waarmee dit gepaard ging. Bij dit Haagse voorbeeld moet wel de nuancerende opmerking gemaakt worden dat slechts een kleine groep actievelingen, verenigd in de actiegroep, daadwerkelijk wist welk motief aan de protestactie ten grondslag lag. De overgrote meerderheid van de bewoners wilde slechts zijn afkeuring uitspreken over ‘de politiek’. 56 Dit gezegd hebbende laat het voorbeeld niettemin zien dat de liberalisatiepolitiek

van Udink aan huurders door heel het land het startschot gaf om zich te organiseren. Mede om dit lokale verzet te kanaliseren en te vertalen naar de landelijke politiek werd in 1972 het Nederlands Verbond van Huurders Verenigingen (NVH) opgericht.57

In Amsterdam was huurderscomité Amsterdam-West aangevoerd door Wil de Graaff, lid van de Communistische Partij Nederland (CPN), de grote aanjager achter het verzet tegen de huurpolitiek van Udink. In oktober 1971 werd namens het huurderscomité de eerste protestbrief aan Udink verzonden. De strekking van de brief laat zich raden. De Amsterdammers vroegen de minister de voorgenomen harmonisatie en huurverhogingen in te trekken.58 Tussen oktober 1971 en april 1972 initieerde huurderscomité Amsterdam West

meerdere bewonersavonden waar plannen tot verzet werden gesmeed.59 Op een drukbezochte

avond waren zo’n zeshonderd bewoners aanwezig. Hierbij werden nauwe contacten onderhouden met de plaatselijke CPN- en PvdA-afdelingen die de initiatieven van de huurders ondersteunden. Mede dankzij deze contacten slaagden de huurders uit West erin een stedelijke coalitie te smeden tegen de politiek van Udink 60

Op zaterdagmiddag vijftien april 1972 vond een grote demonstratie plaats ondersteund door dertig huurders- en bewonerscomités uit heel Amsterdam.61 Volgens linkse dagbladen als

het Vrije Volk en De Waarheid waren er zo’n tweeduizend demonstranten op de been, die van

56 D. Klein Kranenburg, ‘Samen voor ons eigen’ De geschiedenis van een Nederlandse volksbuurt: de Haagse Schilderswijk 1920-1985. (Hilversum 2013) 201-203.

57 W. Beekers, Het bewoonbare land 220.

58 ‘Bewoners Bos en Lommerbuurt protesteren bij Udink’ De Waarheid 07-10-1971, pagina 1. 59 ‘Tegen elke vorm van huurverhoging’ S.A.A. Archief van Wil de Graaff toegangsnummer 30329 inventarisnummer 9 ‘Stukken betreffende het organiseren van acties tegen de jaarlijkse huurverhoging 1972-1974’

60 ‘Massaal huurdersprotest in Amsterdam West’ De waarheid 15-03-1972, pagina 1 en 4.

61 ‘Op 15 april tegen huurpolitiek Udink. Amsterdamse huurders gaan demonstreren’ De Waarheid 5-04-1972 pagina 1; ‘Persbericht van de demonstratie op 15 april 1972.’ S.A.A. Archief van Wil de Graaff

toegangsnummer 30329 inventarisnummer 6 ‘Stukken betreffende het verzamelen van informatie en het leveren van bijstand aangaande het verzet tegen de huurverhogingen in Amsterdam West 1971-1977’

(21)

het Mercatorplein naar de hoek van de Burgemeester de Vlugtlaan en de Slotermeerlaan liepen.62 De Telegraaf sprak over een mars van twaalfhonderd betogers.63 Na afloop van de

mars werden er toespraken gehouden door CPN en PvdA Tweede Kamerleden Wim van ’t Schip en Jan Schaefer, beide woordvoerder volkshuisvesting.64

Gemeten naar de zesenvijftigduizend Amsterdamse woningen - alle woningen gebouwd tussen 1936 en 1966 - die op de nominatie stonden om bovenop de huurverhoging ‘geharmoniseerd’ te worden, is het aantal van tweeduizend demonstranten niet groot te noemen. Omdat voor het particuliere woningbestand geen gegevens werden bijgehouden lag het daadwerkelijke aantal ‘geharmoniseerde woningen’ waarschijnlijk nog velen malen hoger.65 De organisatoren weten de enigszins tegenvallende opkomst overigens aan de slechte

weersomstandigheden.66

Naast demonstraties grepen de Amsterdamse huurders ook naar andere middelen van protest. Zo werd de Amsterdamse huuradviescommissie in de maanden voorafgaand aan het in werking treden van de huurverhoging in 1972 en 1973, overstelpt met duizenden bezwaarschriften tegen de huurverhoging.67 Een ander geliefd protestmiddel - gepropageerd

door het in 1972 opgerichte initiatiefcomité Geuzenveld tegen huurharmonisatie - werd het blokkeren van de automatische giro-afschrijvingen.68 De bezwaarschriften bleven niet zonder

resultaat. Woningbouwvereniging Ons Belang sprak het voornemen uit om de huurharmonisatie niet uit te voeren.69 In een poging het verzet te verbreden schreven de

actiecomités de woningbouwverenigingen aan om een ledenvergadering uit te schrijven, alwaar, naar het voorbeeld van Ons Belang, het ten uitvoer brengen van de huurharmonisatie kon worden verworpen. 70

62 Demonstratie in Amsterdam tegen Udink-politiek Tegen huurverhoging, Weg met huur-harmonisatie!’ De Waarheid 17-04-1972 pagina 3; ‘Demonstratie’ Het Vrije Volk 17-04-1972 pagina 7; ‘Demonstratie tegen huurbeleid in hoofdstad’ 17-04-1972 Nieuwsblad van het Noorden pagina 2. Zie ook: S.A.A. Archief van Wil de Graaff toegangsnummer 30329 inventarisnummer 8 Krantenknipsels betreffende de huurharmonisatie’ 1972-1973.

63 ‘Demonstratie tegen huurverhoging’ De Telegraaf 17-4-1972 pagina 2.

64 Ibidem; https://www.parlement.com/id/vg09ll7lwqzi/w_f_h_wim_van_het_schip ; https://www.parlement.com/id/vg09llg9q6zr/j_l_n_jan_schaefer (geraadpleegd 14-12-2015).

65 Ruud van Moock, ‘Verzoek van B. En W. Aan Minister. Hoofdstad wil ontheffing van huur-harmonisatie’ De Telegraaf 1-03-1973 pagina 4.

66 ‘Demonstratie in Amsterdam tegen Udink-politiek Tegen huurverhoging, Weg met huur-harmonisatie!’ De Waarheid 17-04-1972 pagina 3.

67 ‘Geuzenveld in het geweer bij de huuradviescommissie’ De Waarheid 3-06-1972 pagina 1 en 6; Huurders krijgen forse verhogingen aangezegd De Waarheid 2-03-1972 pagina 7.

68 ‘In tienduizenden Amsterdamse gezinnen grote beroering over huurverhogingen’ De Waarheid 7-03-1972 pagina 2.

69 ‘Ons Belang voert huurharmonisatie niet uit’ De Waarheid 2-03-1973 pagina 7.

(22)

Het verzet tegen de huurharmonisatie ging ook aan de Amsterdamse raad niet voorbij. Op initiatief van huurderscomité Amsterdam West was in maart 1972 een telegram naar de Amsterdamse raad gezonden, met het verzoek aan de lokale volksvertegenwoordigers zich uit te spreken tegen de huurpolitiek van Udink.71 Enkele maanden later gaf de Amsterdamse raad

gehoor aan dit verzoek door zich in de nacht van elf op twaalf oktober middels een motie uit te spreken tegen de huurharmonisatie van Udink.72 Een jaar later in maart 1973 zou de

Amsterdamse raad zich opnieuw uit spreken tegen de huurharmonisatie van Udink. Ditmaal steunde een linkse raadsmeerderheid van PvdA, CPN, Pacifistisch Socialistische Partij (PSP), de Kabouterpartij en de Bejaardenpartij een motie waarin minister Udink om ontheffing van de huurharmonisatie werd gevraagd.73 Evenals in de drie andere grote steden Rotterdam, Den

Haag en Utrecht, werd het verzoek van Amsterdam echter afgewezen. In niet mis te verstane bewoordingen liet minister Udink per brief aan de Amsterdamse raadsleden weten, dat de huurverhoging gewoon doorgang diende te vinden. 74

Terugkomend op de rol van huurderscomité Amsterdam West kan het volgende worden geconcludeerd. De opkomst bij de stedelijke demonstratie liet zien dat de huurders uit West maar een klein deel van de duizenden huurders, die getroffen zouden worden door de harmonisatie, wisten te mobiliseren. De moties tegen de huurpolitiek van Udink, de storm aan bezwaarschriften, en de vele bewonerscomités die het levenslicht zagen laten echter zien dat de inspanningen wel degelijk beloond werden. Er ging een belangrijk politiek signaal vanuit, dat zowel door huurders uit andere stadsdelen als door de Amsterdamse raad werd opgepikt.

De huurharmonisatie en de liberaliseringsplannen van Udink zullen uiteindelijk nooit ten uitvoer worden gebracht. Dit is deels te danken aan het massaal opgekomen huurdersprotest, maar bovenal aan het feit dat het kabinet Biesheuvel vanaf november 1972 als een demissionair minderheidskabinet door het leven ging en vanaf die tijd op de ‘winkel moest passen’ tot het aantreden van het kabinet Den Uyl in mei 1973.75 Wel kan zonder

twijfel worden geconcludeerd dat het massale huurdersprotest, met dank aan de steun die huurders werd geboden vanuit diverse gemeenteraden, de implementatie van Udinks

71 ‘Massaal huurdersprotest in Amsterdam West’ De waarheid 15-03-1972, 1 en 4.

72 ‘Amsterdam verleent geen medewerking aan huur-harmonisatie’ De waarheid 12-10-1972 pagina 1.

73 Ruud van Moock, ‘Verzoek van B. En W. Aan Minister. Hoofdstad wil ontheffing van huur-harmonisatie’ De Telegraaf 1-03-1973 pagina 4.

74Ibidem; ‘Woedende brief naar Amsterdam. Udink eist huurverhoging op.’ De Waarheid 5-03-1973 pagina 2; ‘Burgemeesters en raadsleden tegen richtlijnen huren’ Het Vrije Volk 28-11-1972 pagina 7; ‘Minister Udink: Huurharmonisatie huren niet uitgesteld’ De Tijd Dagblad voor Nederland 22-3-1972 pagina 7.

75J.Bosmans en A. van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland (Amsterdam 2011) 129-130; http://www.parlement.com/id/vh8lnhronvwa/kabinet_biesheuvel_i_en_ii_1971_1973 (geraadpleegd 6-1-2016).

(23)

huurpolitiek aanzienlijk hebben vertraagd.76 Uit de onverzettelijke toon waarop Udink dit

protest beantwoordde kan worden opgemaakt, dat wanneer het de minister niet aan een stabiele machtsbasis had ontbroken, de huurharmonisatie en liberalisering naar plan volledig waren uitgevoerd. Ter besluit kan over het protest tegen de huurpolitiek van Udink nog het volgende worden opgemerkt. Gelet op het Amsterdamse vertelperspectief dat in het bovenstaande is gehanteerd kan het geen kwaad om te benadrukken dat het verzet tegen Udinks huurpolitiek van nationale omvang was. Tussen de regels door is het verzet in steden als Den Haag en Rotterdam aan de orde gekomen, maar ook buiten de Randstad in steden als Heerlen, Emmen en Groningen kwamen huurders in het verweer tegen de huurverhogingen en huurharmonisatie.77 In herinnering geroepen dat het Nederlands Huurders Verbond in 1972

mede werd opgericht om het verzet op nationaal niveau te kanaliseren, kan er geen twijfel bestaan over de nationale schaal van het protest.

Udinks huurpolitiek werd ook inzet van de verkiezingsstrijd die in november 1972 zou losbarsten. In Keerpunt 1972, het verkiezingsprogramma op basis waarvan de drie progressieve partijen PvdA, D66 en PPR gezamenlijk de verkiezingen ingingen, werd een heel hoofdstuk besteed aan het volkshuisvestingsbeleid en de huurpolitiek van Udink.78 Met

betrekking tot het huurbeleid beloofden de ‘progressieve drie’ de huurverhoging van twintig procent terug te draaien en de objectsubsidies te handhaven.79 De ideeën verwoord in

Keerpunt ‘ 72 vormden de basis voor het latere regeringsbeleid van het kabinet Den Uyl dat in

mei 1973 aantrad.80 Het stadsvernieuwingsbeleid van het kabinet Den Uyl was logischerwijs

nauw verweven met haar algemene huurpolitiek. Voordat OBASA en de stadsvernieuwing ter sprake komen zal daarom ter besluit van deze paragraaf eerst stil worden gestaan bij de huurpolitiek van het kabinet Den Uyl.

Anders dan men wellicht op basis van de reputatie van het kabinet Den Uyl ‘als meest linkse kabinet ooit’ zou verwachten, maakte het kabinet Den Uyl geen einde aan de liberalisering van de volkshuisvesting, zoals deze ingang werd gezet halverwege de jaren

76 ‘Minister Udink: Huurharmonisatie huren niet uitgesteld’ De Tijd Dagblad voor Nederland 22-3-1972 pagina 7 ;‘Burgemeesters en raadsleden tegen richtlijnen huren’ Het Vrije Volk 28-11-1972 pagina 7; ‘Udink moet stap terug doen’ De Waarheid 22-1-1973 pagina 1; Dick Kalk, ‘Huurharmonisatie nationale flop’ Het Vrije Volk 17-3-1973 pagina 25.

77 ‘Massaal huurdersprotest in Amsterdam West’ De waarheid 15-03-1972, 1 en 4; J. Cüsters, Twintig jaar op de bres voor huurders, 13-15; ‘Raad Emmen tegen huurharmonisatie’ De Waarheid 27-04-1973 pagina 4; ‘Huurharmonisatie wekt beroering in Groningen’ Nieuwsblad van het Noorden 31-03-1972 pagina 6.

78 Hugo Priemus, ‘Het volkshuisvestingsbeleid 1973-1977: een consumententest’ Socialisme en Democratie (6) 1977 277-305; J. Bosman en A. van Kessel, Parlementaire geschiedenis van Nederland (Amsterdam 2011) 131.

79 Hugo Priemus, ‘Het volkshuisvestingsbeleid 1973-1977: een consumententest’ , 289-299. 80 D. Hellema, Nederland en de jaren zeventig (Amsterdam 2012) 149-152.

(24)

zestig. Hugo Priemus - die als hoogleraar volkshuisvesting aan de Technische Universiteit Delft gold als een algemene autoriteit op het gebied van volkshuisvesting - evalueerde het huurbeleid van Den Uyl in 1977 als volgt: ‘bekwame breuk met het verleden, maar nog geen overtuigend nieuw regime’81 De belangrijkste breuk die door het kabinet Den Uyl werd

aangebracht, was het intrekken van de twintig procent huurverhoging. Ook de objectsubsidies bleven, zij het in zeer beperkte mate, gehandhaafd. In de kern werd de liberalisering van ministers als Schut en Udink echter doorgezet. Bij het bepalen van de huurprijs bleven het woningwaarderingsstelsel en het principe van de dynamische kostprijs een belangrijke rol spelen. Huurverhogingen vonden niet meer plaats door over huurharmonisatie te spreken maar over ‘minimumnormhuren’ en ‘trendmatige huurverhoging’ vastgesteld op basis van het woningwaarderingsstelsel.82

Zonder in de techniek en details van allerlei wetgeving en regelingen te vervallen kan het volgende worden geconcludeerd. Het pad voor marktwerking en particuliere verhuurders werd door het kabinet Den Uyl verder geplaveid. Anders dan in de plannen van minister Udink was deze marktwerking echter niet onbegrensd, maar werd ze gereguleerd. Daarenboven probeerden de sociaaldemocraten aan de hand van de objectsubsidies en de individuele huursubsidie de huurders te beschermen tegen de ‘ergste klappen van de markt’. Hierbij is een expliciete vermelding over de individuele huursubsidie op zijn plaats. De uitgave aan deze subsidie werd onder het kabinet Den Uyl uitgebreid van honderd miljoen gulden in 1973 naar vijfhonderd miljoen gulden in 1976.83

De stadsvernieuwing zou uitgroeien tot het tweede verkiezingsissue op het terrein van de volkshuisvesting.84 Evenals de huurpolitiek riep de stadsvernieuwing veel verzet op.

In Keerpunt ’72 beloofden ‘de progressieve drie’ ook op dit terrein een ommezwaai ingang te zetten. 85 Voor de Amsterdamse huurders was de stadsvernieuwing een nog grotere stimulans

tot organisatie en bundeling van de krachten dan Udinks huurpolitiek. In de nu volgende paragraaf zal de stadsvernieuwing worden besproken.

81 Hugo Priemus, ‘Het volkshuisvestingsbeleid 1973-1977: een consumententest’ 277-305, aldaar 304; W. Beekers, Het bewoonbare land 236 en 246; http://www.priemusonderzoekenadvies.nl/biografie.html (geraadpleegd 25-12-2015).

82 E. Arnoldussen, J. van de Ven, ‘Huurbeleid en individuele huursubsidie’ 78-80; Hugo Priemus, ‘Het volkshuisvestingsbeleid 1973-1977: een consumententest’ 289-298.

83 E. Arnoldussen, J. van de Ven, ‘Huurbeleid en individuele huursubsidie’ 100.

84 H. de Liagre Böhl, Amsterdam op de Helling, 203.

(25)

§1.2 OBASA en de stadsvernieuwing

De stadsvernieuwing uit de jaren zeventig werd voorafgegaan door de zogeheten cityvorming uit de jaren vijftig en zestig. De idee achter deze cityvorming was om de Nederlandse binnensteden toe te rusten op de ‘moderne tijd’ en de economie van de toekomst. Straten moesten worden verbreed, om berekend te zijn op toenemend autoverkeer, en huisvesting in de binnenstad moest wijken voor kantoorvorming. De aanhangers van de cityvorming gingen hierbij niet halfslachtig te werk. Wethouder Economische Zaken Joop den Uyl droomde halverwege de jaren zestig zelfs van een ‘Manhatten aan de Amstel.’86 De woningvoorraad in

de Amsterdamse binnenstad moest het ontgelden. De geplande verkeersdoorbraken om de auto en later de metro ruim baan te geven waren namelijk dwars door de Nieuwmarktbuurt, de Jordaan en de Haarlemmerhouttuinen gepland.87 De stadskern diende getransformeerd te

worden in een goed bereikbaar zakencentrum. Parallel aan de economische cityvorming werden er plannen ontwikkeld, om het leefgebied van de Amsterdammer te verplaatsen naar de buitenwijken van de stad, zoals de westelijke tuinsteden en de Bijlmermeer in Zuidoost. Het overige verlies aan huisvesting moest worden opgevangen in de daarvoor aangewezen ‘overloopgemeenten’ in de provincie. In plaatsen als Purmerend, Lelystad, Almere, Hoorn en later in gemeenten als Alkmaar en Hoofddorp werd volop gebouwd om de vertrokken Amsterdammers te huisvesten.88

De weinig fijnzinnige hand waarmee op de tekentafel werd overgegaan tot massale sloop, moet worden begrepen tegen de achtergrond van het naoorlogse landschap. In de jaren vijftig was Amsterdam dichtbebouwd om beter te zeggen, vol en vies, en de bouwkundige staat van veel huizen liet ernstig te wensen over. De wederopbouw werd aangegrepen om de stad grondig op te knappen en haar imago te revitaliseren.89 In het kader van de

wederopbouw kreeg de economische functie van de stad voorrang boven huisvesting. Een goed draaiende economie werd als vehikel beschouwd om het naoorlogse Amsterdam uit de economische en sociale misère te helpen. Uit onvrede over de grote kaalslag die de cityvorming teweeg zou brengen kwamen de bewoners in opstand. De plannen tot cityvorming werden uiteindelijk flink afgezwakt. 90

86 H. de Liagre Böhl, Steden in de steigers Stadsvernieuwing in Nederland 1970-1990 (Amsterdam 2012) 57. 87 Ibidem, 66-82.

88 H. de Liagre Böhl, Amsterdam op de Helling 53-65. 89 H. de Liagre Böhl, Steden in de steigers, 16-21 en 56-57.

(26)

Gestoken in het nieuwe jasje van de ‘stadsvernieuwing’ verscheen diezelfde cityvorming echter weer op het toneel in de jaren zeventig. Ditmaal richtten de plannen zich niet zozeer op een totale herschepping van de stad, maar concentreerden de plannen zich op het opknappen van de negentiende-eeuwse arbeidersbuurten. Zojuist is aangestipt dat de bouwkundige staat van veel huizen in Amsterdam te wensen overliet. De bouwvalligheid was het grootst in de gordel van negentiende-eeuwse arbeidersbuurten, die van West naar Oost loopt. Buurten als de Staatsliedenbuurt, de Kinkerbuurt, de Pijp en de Dapperbuurt waren het product van zogeheten revolutiebouw.91 Ze waren gebouwd door het particuliere initiatief

tussen 1890 en 1900, nog voordat de overheid middels de Woningwet in 1901 haar greep op de volkshuisvesting had gevestigd. Dat de kwaliteit van deze woningen zo te wensen overliet is terug te voeren op het feit dat de woningen bovenal uit winstoogmerk waren gebouwd. Gedreven door een nieuw stelsel van krediet- en hypotheekfinanciering werd de particuliere sector gestimuleerd in korte tijd veel en goedkoop te bouwen.92 Na de oorlog keken

particuliere verhuurders met weinig interesse om naar de woningen. In de gereguleerde huurmarkt viel voor de particuliere verhuurder weinig winst te behalen. Het gevolg hiervan was dat de bouwkundige staat van de woningen verder afgleed.93

De stadsvernieuwing van de jaren zeventig poogde dit verval een halt toe te roepen. De sloophamer moest door de arbeidersbuurten. Zoals Arie Keppler als directeur van de gemeentelijke woningdienst tussen 1920 en 1930 de tuindorpen in Amsterdam-Noord had gebouwd, modelleerde de stadsvernieuwing ‘de negentiende-eeuwse arbeidersgordel’ ook naar het tuinstadmodel.94 Op de tekentafel werden de dichtbebouwde ‘mensenpakhuizen’ van

de revolutiebouw vervangen door ruim opgezette woningen omgeven door lucht, ruimte en groen. Er was echter een cruciaal verschil met Kepplers Noordse tuindorpen. Waar Keppler betaalbare woningen bouwde voor de arbeidersklasse, kwam deze arbeidersklasse er in de stadsvernieuwing niet aan te pas. Met de ruim opgezette woningen beoogde de stadsbestuurders kapitaalkrachtige middenklasse gezinnen te verleiden om terug te keren naar Amsterdam. Tussen 1975 en 1986 hadden zo’n tweehonderdduizend Amsterdammers besloten de stad te verruilen voor een overloopgemeente in de provincie. 95 Het merendeel

hiervan bestond uit jonge middenklasse gezinnen. De cityvorming had met zijn dreigende inkrimping van de woningvoorraad een georkestreerde exodus opgang gebracht. Dit liet zich

91 Ibidem, 20. 92 Ibidem, 20-28.

93 H. de Liagre Böhl, Steden in de steigers 8, 19 en 60.

94 H. de Liagre Böhl, Amsterdam op de Helling 68 en 201; F. Smit, Arie Keppler Woninghervormer in hart en nieren (Bussum 2001) 72-80.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Om een inschatting te kunnen maken van de omvang van de vrijwillige inzet in Amsterdam zijn er in de enquête vragen opgenomen over de duur van de periode waarin de

In 1637 werd de Amsterdamse schouwburg geopend met een speciaal voor de gelegenheid geschreven toneelstuk Gijsbreght van Aemstel van Joost van den Vondel..

To experimentally verify the existence of an intrinsic magnonic crystal resulting in quantized helimagnons in the conical and helical phases of Cu 2 OSeO 3 , we performed

This main question will be answered using econometric panel techniques on a model in which the dependent variable is gross wage (per hour) from employment and the health

Besides, this study originally defined a word lists such as innovative, new, modern, invention that used by customers to express their perception of newness via online reviews,

In deze studie wordt onderzocht of dit zijn weerslag heeft op de ontwikkeling van het pedagogisch-didactisch handelen, oftewel: hoe de ontwikkeling van de leidsters en leerkrachten

De sporten die de respondenten (regelmatig) beoefenen, zijn niet gelijk voor de verschillenden inkomensg roepen, al blijkt wel dat zwemmen, voetbal, tennis en

Ik heb een telefonische enquête gehouden onder 31 Amsterdamse speeltuinen mer vragen O\'cr her aantal allochrone vrijwilligers en kinderen in de