• No results found

Het effect van de kwaliteit van de financiële jaarrekening op de bovengemiddelde CEO-beloning

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het effect van de kwaliteit van de financiële jaarrekening op de bovengemiddelde CEO-beloning"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam Business School

Het effect van de kwaliteit van de financiële jaarrekening op de

bovengemiddelde CEO-beloning

Name: Dincer Balci

Student number: 10901965

Thesis supervisor: ir drs. A.C.M. de Bakker Date: 30 November 2018

Word count: 13,547

MSc Accountancy & Control, specialization Control

(2)

Statement of Originality

This document is written by student Dincer Balci who declares to take full responsibility for the contents of this document.

I declare that the text and the work presented in this document is original and that no sources other than those mentioned in the text and its references have been used in creating it.

The Faculty of Economics and Business is responsible solely for the supervision of completion of the work, not for the contents.

(3)

Dankwoord

Voor u ligt de thesis over CEO excess-beloning en de kwaliteit van de verslaggeving welke is geschreven in het kader van de afstudeeropdracht. Deze afstudeeropdracht is een onderdeel van de deeltijdstudie MSc Accountancy & Control, specialisatie Control aan de Amsterdam Business School.

Het schrijven van een thesis kent vele uitdagingen die ik gedurende het schrijven heb mogen ervaren. Het studeren en het schrijven van de thesis is mede door de steun en kennis van velen goed verlopen. Deze personen ben ik dan ook veel dank verschuldigd.

Als eerste wil ik mijn thesis begeleider ir drs. Toon de Bakker zeer bedanken voor zijn kennis, steun, bereikbaarheid en beschikbaarheid. Ook wil ik de heer Pouyan Ghazizadeh bedanken voor zijn begeleiding en het vinden van een thesis onderwerp. Verder wil ik mijn werkgever N.V. Nuon bedanken die mij de mogelijkheid heeft geboden deze studie te volgen. Ook wil ik mijn manager Johan Willems bedanken voor zijn steun, zijn vertrouwen en zijn inzet. Veel zou zonder hem niet mogelijk zijn geweest. Mijn collega Alejandro Docampo wil ik bedanken voor de vele keren dat het werk op orde was in mijn afwezigheid. Als laatste wil ik mijn familie en vrienden bedanken die begrip hadden voor mijn drukke periode en mij gedurende de studiejaren hebben bijgestaan en mij hebben gemotiveerd door te gaan.

Amsterdam, augustus 2018 Dincer Balci

(4)

Abstract

This research examines if there is a relationship between the reporting quality and the excess CEO compensation. The research is done with two sub models and a database which included 6647 observations between 2012 and 2016. The Modified Jones Model (1995) is used as a proxy for the reporting quality. The proxy for measuring excess CEO compensation is based on the model of Core et al. (2008). Based on these two models, three research models were created. The applied research methods are OLS regression and logistic regression. The outcome of the research didn't show a significant relationship between the reporting quality and excess CEO compensation. However, significant relationships for the control variables were found in the three regression models. Furthermore, some suggestions are made for future research improvements on the topic of excess CEO compensation and reporting quality.

Keywords: Modified Jones Model, Excess compensation, Discretionary accruals, CEO compensation, Accruals,

(5)

Samenvatting

Dit onderzoek is gericht op het verkrijgen van een antwoord op de vraag of een relatie bestaat tussen de kwaliteit van de verslaggeving en de excess CEO-beloning. Het onderzoek is gedaan met behulp van twee hulpmodellen en een database met 6647 observaties tussen 2012 en 2016. Als proxy voor de kwaliteit van de verslaggeving wordt de Modified Jones Model (1995) gebruikt. De proxy voor het meten van excess beloning is gebaseerd op het model van Core et al. (2008). Op basis van deze twee hulpmodellen zijn drie onderzoekmodellen gecreëerd. De gebruikte onderzoekmethoden zijn de OLS-regressie en de logistische regressie. Er is geen significante relatie gevonden tussen de kwaliteit van de verslaggeving en de excess CEO-beloning. Wel zijn er in de drie regressiemodellen significante relaties met controlevariabelen gevonden. Verder worden er enkele suggesties gedaan voor toekomstige verbeteringen in het onderzoek naar de excess CEO-beloning en de kwaliteit van de verslaggeving.

Trefwoorden: Modified Jones Model, Excess beloning, Discretionary accruals, CEO-beloning, Accruals, Verslaggevingskwaliteit, Winststuring, Corporate governance, Agent-principaal theorie

(6)

Inhoudsopgave 1 Inleiding ... 8 1.1 Aanleiding ... 8 1.2 Onderzoeksvraag ... 9 1.3 Bijdrage ... 9 1.4 Opbouw thesis ... 9 2 Theoretisch kader ...10 2.1 Principaal-agent ...10

2.1.1 Monitoren agent door principaal ...10

2.1.2 Tegengestelde belangen van principaal-agent ...11

2.1.3 Informatie-asymmetrie ...12

2.1.4 Kritiek ...13

2.2 CEO-beloning en excess CEO-beloning ...13

2.2.1 CEO-beloning ...13

2.2.2 Excess beloning ...16

2.3 Accounting-kwaliteitsaspecten...18

2.3.1 Informatieverstrekking ...18

2.3.2 Accounting-kwaliteit ...19

2.4 Meten van winststuring ...21

2.4.1 Winststuring ...21

2.4.2 Accruals ...22

2.4.3 Jones Model (1991) ...23

2.4.4 Modified Jones Model (1995) ...24

2.5 Hypothese-ontwikkeling ...25

3 Onderzoeksmethode ...27

3.1 Conceptueel model ...27

3.2 Hulpmodellen...27

3.2.1 Meten van excess beloning ...28

3.2.2 Meten van de financiële verslaggevingskwaliteit ...29

3.3 Regressievergelijking voor hypothese 1 ...31

3.4 Regressievergelijking voor hypothese 2 ...31

3.5 Regressievergelijking voor hypothese 3 ...32

(7)

4.1 Dataverzameling ...33 4.2 Dataselectie ...33 4.3 Toepassen hulpmodellen ...33 4.3.1 Excess beloning ...34 4.3.2 Discretionary accruals...34 4.4 Beschrijvende statistiek ...35 4.4.1 Kernstatistiek ...35 4.4.2 Correlatiematrix ...37 4.4.3 Multicollineariteit ...37 5 Onderzoeksresultaten ...39 5.1 Regressieresultaten ...39

5.2 Plausibiliteit van bèta tekens ...39

5.3 S&P 500-index ondernemingen en de kwaliteit van financiële verslaggeving (H1) ...41

5.4 Kwaliteit van de financiële verslaggeving en excess CEO-beloning (H2) ...42

5.5 Excess CEO-beloning, de kwaliteit van de financiële verslaggeving en sectoren (H3) 42 6 Conclusie ...43

6.1 Conclusie onderzoek ...43

6.2 Beperkingen en toekomstig onderzoek ...44

(8)

1 Inleiding

In dit onderzoek staat de relatie tussen de accountingkwaliteit van een onderneming en de excess beloning aan de Chief Executive Officer (CEO) centraal. Dit onderzoek is een empirisch onderzoek. Hierbij wordt onderzocht of de accountingkwaliteit de excess beloning aan CEO’s positief beïnvloedt. In dit hoofdstuk wordt de relevantie van dit onderzoek uitgelegd, alsmede de onderzoeksvraag en de bijdrage aan de bestaande kennis over accountingkwaliteit en de bovengemiddelde beloning aan CEO’s.

1.1 Aanleiding

Bestuurders worden marktconform betaald. De verhoging van de beloning aan CEO’s wordt vaak uitgebreid in het nieuws uitgemeten. Vooral in de jaren dat Nederland moet inleveren op koopkracht door belastingverhoging en banenverlies door bedrijfsreorganisaties lijkt het onacceptabel dat de topinkomens stijgen. De beloning van topbestuurders is een aangelegenheid van de Raad van Commissarissen (RvC). In een artikel in de Volkskrant (Dekker, 2017) wordt gemeld dat de RvC het inkomen van 2,5 miljoen euro van de ING-topman, internationaal gezien, aan de zorgwekkend lage kant vinden. Dit zal volgens ING marktconform moeten worden bijgesteld, ondanks dat in diezelfde periode bij ING 2.300 banen verdwijnen.

Verhoging van topinkomens is niet alleen gerelateerd aan marktconformiteit. Volgens Dauth et al. (2017) draagt ook de ervaring en kwaliteit van de CEO bij aan de accountingkwaliteit. Of een hogere accountingkwaliteit ook tot excess beloning aan CEO’s leidt zal uit dit onderzoek moeten blijken. Wel blijkt uit het onderzoek van Brick et al. (2006) dat excess beloning aan de raad van bestuur ten koste gaat van de bedrijfsprestaties.

Volgens Biddle et al. (2009) wordt de accountingkwaliteit bepaald door de verstrekte precisie van de informatie van financiële jaarverslagen aan de beleggers over de verwachte kasstromen van de onderneming. Core et al. (1999) meent dat toename in beloningsrisico wordt vertaald naar een hoger niveau van beloning voor risico afkerige managers waarbij de verwachting is dat het niveau van beloning stijgt wanneer de monitoringkwaliteit daalt. Indien de monitoringkwaliteit daalt heeft dit gevolgen voor de accountingkwaliteit. Onjuiste informatie door een lagere monitoringkwaliteit leidt daarom tot lagere accountingkwaliteit waardoor een risico afkerige CEO een hogere beloning eist.

(9)

1.2 Onderzoeksvraag

Door middel van dit onderzoek wordt meer inzicht verschaft in de relatie tussen de accountingkwaliteit van een onderneming en de CEO excess beloning. De onderzoeksvraag hierbij is:

Leidt een hogere accountingkwaliteit van een onderneming tot excess beloning aan een CEO

1.3 Bijdrage

Over de onderwerpen CEO-beloning en accountingkwaliteit is veel gepubliceerd. Dit wordt verder besproken in hoofdstuk twee. Met betrekking tot de relatie tussen excess CEO-beloning en accountingkwaliteit werd geen literatuur gevonden. De contributie van dit onderzoek is daarom als volgt: onderzocht wordt of sprake is van excess beloning voor de CEO-beloning en hoe hoog de excess CEO-beloning in een periode van vijf jaar waren. Hieruit zal blijken of de excess beloningen in de betreffende jaren zijn gestegen, gelijk gebleven of zijn gedaald. Daarnaast geeft dit onderzoek inzicht in de excess CEO-beloning en de relatie met de accountingkwaliteit van de onderneming in de betreffende vijf jaren.

1.4 Opbouw thesis

De overige hoofdstukken zijn als volgt ingedeeld. In hoofdstuk twee wordt de theorie en de hypothese-ontwikkeling besproken. Hoofdstuk drie beschrijft de onderzoeksmethode en de variabelen van de modellen. Hoofdstuk vier beschrijft de dataverzameling. De onderzoeksresultaten en de analyse hiervan worden in hoofdstuk vijf besproken. Hierna volgt in hoofdstuk zes de conclusie.

(10)

2 Theoretisch kader

In dit hoofdstuk wordt het theoretisch raamwerk besproken waarbij ingegaan wordt op bestaande literatuur, de Principaal-agent theorie, informatieverstrekking en accountingkwaliteit, de CEO-beloning, de CEO excess-beloning en de hypothese-ontwikkeling.

2.1 Principaal-agent

Deze paragraaf behandelt de principaal-agent theorie. Door deze theorie te bespreken zal meer inzicht worden verkregen in het probleem van eigenbelang van Executives en beloning, eventueel ten koste van de aandeelhouders. De principaal-agent theorie beschrijft twee problemen en is als eerste besproken door Adam Smith in 1776. Jensen en Meckling (1976) gaan hierop door en bespreken o.a. het concept van principaal-agent kosten, de relatie hiervan met scheiding van eigendom en controle over het bedrijf en waaruit de kosten bestaan.

In de principaal-agent theorie draait het om de volgende zaken welke tussen principaal en agent voor problemen kunnen zorgen en gevolgen voor de accountingkwaliteit en de hoogte van de executive beloning hebben:

• Monitoren agent door principaal.

• Tegengestelde belangen van principaal-agent • Informatie-asymmetrie

2.1.1 Monitoren agent door principaal

De principaal-agent theorie beschrijft de relatie tussen de principaal (opdrachtgever) en agent (uitvoerder). De theorie gaat ervan uit dat de agent en principaal rationeel handelen en dat het opgestelde contract tussen beide partijen volledig is wat inhoudt dat in het contract alle informatie en mogelijke scenario’s is opgenomen (Klein, 1983). Een veel voorkomende toepassing van principaal-agent is de relatie tussen de aandeelhouders en de manager waarbij de aandeelhouders de dagelijkse werkzaamheden aan de manager delegeren. Hierbij hebben de aandeelhouders geen actieve rol in de bedrijfsuitvoering en hebben de verantwoordelijkheid aan het management overgedragen (Jensen en Meckling, 1976). Voor deze verantwoordelijkheid krijgen de managers een beloning welke verder in paragraaf drie wordt besproken.

Voordat Jensen en Meckling (1976) over de principaal-agent hadden geschreven, had Mitnick (1973) reeds een algemene theorie ontwikkeld waarin hij een aantal problemen identificeerde. Door de scheiding van kapitaal en management heeft de principaal geen zicht op de werkzaamheden van de agent. Om de agent te motiveren dat hij zich zodanig gedraagt dat de doelen van de principaal worden bereikt, kan gebruik worden gemaakt van motiverende

(11)

hulpmiddelen, zoals financiële beloningen, het vooruitzicht op sancties en het aanleveren van informatie om normen te activeren, bijvoorbeeld loyaliteit en gehoorzaamheid, en voorkeuren die samengaan met de principaal doelen. Deze mechanismen en maatregelen zijn bedoeld om de discretie van de agent te begrenzen. Daartegenover staat dat deze mechanismen en maatregelen kosten voor de principaal creëren. Dit heeft tot gevolg dat voor de principaal een tegengesteld belang ontstaat. Aan de ene kant wil de principaal de agent niet te veel betalen, aan de andere kant moet de agent worden gestimuleerd om de belangen van de principaal te ondersteunen. Het is vanzelfsprekend dat indien de winst hoger is dan de kosten, dit gerechtvaardigd is.

2.1.2 Tegengestelde belangen van principaal-agent

Eisenhardt (1989) beschrijft de risico’s voor de agent voor het niet behalen van de doelen van de principaal. De principaal draagt het risico voor het niet behalen van de doelen welke gevolgen heeft voor de agent. Zijn beloning hangt samen met het behalen van de doelen van de onderneming. De agent zal daarom de belangen van de onderneming zo goed mogelijk proberen te behartigen. Hierbij bestaat een wisselwerking tussen de kosten van de agent en het behalen van de doelen van de principaal. Indien de doelen zijn behaald leidt dit tot de toekenning van een hogere beloning, indien niet behaald, een lagere beloning. Het behalen van de doelen zal hierdoor tevens leiden tot hogere kosten voor de principaal. Daarbij stelt hij dat indien het contract tussen beiden gebaseerd is op de uitkomst, de agent zich meer zal schikken naar de doelen van de principaal. Dit kan o.a. door het toekennen van opties voor bedrijfsaandelen.

Smith (1776) bespreekt de relatie tussen de manager en de eigenaar en stelt dat de manager de beheerder is van het geld van anderen en dat niet van hem verwacht kan worden dat hij erover waakt als over zijn eigen geld. Hieruit blijkt dat sprake is van belangenverstrengeling tussen agent en principaal omdat de manager anders met het geld van de aandeelhouders omgaat dan met eigen geld waarbij de belangen van de manager niet hoeven aan te sluiten bij de belangen van de onderneming. Jensen en Meckling (1976) stellen dat indien tegengestelde belangen ontstaan, managers persoonlijke voordeel aan de onderneming zullen willen onttrekken. Het is daarom te verwachten dat, indien managers hun eigen inkomsten willen vergroten, ze ondernemingsinkomsten zullen manipuleren om te waarborgen dat hun eigen inkomsten hoger zijn.

Jensen en Meckling (1976) linken deze principaal en agent aan de economische uitwisselingsrelatie tussen principaal en agent waarbij de principaal werk aan de agent delegeert. Zij proberen aan te tonen dat organisaties niet volgens het maximalisatieprincipe werken wegens de conflicterende belangen tussen deze twee grootste belanghebbenden. De formele relatie houdt in dat de agent de verantwoordelijkheid over het bedrijf krijgt met als doel de belangen van de

(12)

eigenaren zo goed mogelijk te behartigen. De belangen tussen principaal en agent hoeft niet altijd met elkaar in overeenstemming te zijn. Een van die belangen kan volgens Palliam en Shalhoub (2003) bestaan uit een zo hoog mogelijk winst wat zich uit in een hoog bedrijfsrendement. Dit kan bijvoorbeeld voor de aandeelhouders leiden tot hogere koersen, een hogere winstuitkering of een hogere reservering voor toekomstige investeringen terwijl de manager streeft naar status, carrière, zekerheid en financiële beloningen. Daarnaast kan volgens Jensen en Meckling (1976) de manager hoge bonussen aan zijn medewerkers uitkeren of verkeerde keuzes maken m.b.t. bedrijfsbeslissingen welke niet in lijn zijn met de ondernemingsdoelstellingen. Daarbij stellen ze dat indien dit het geval is, de manager zal proberen om zijn voordeel ten koste van de onderneming te vergroten door middel van manipulatie van de winst. Palliam en Shalhoub (2003) bevestigen deze stelling door te melden dat de grootste tegengestelde belang door de financiële beloning wordt veroorzaakt en dat de manager daarom sommige transacties uitstelt waardoor de jaarrekening geen reëel beeld toont.

2.1.3 Informatie-asymmetrie

In voorgaande paragrafen is uitgelegd dat scheiding van eigendom en bestuur problemen met zich meebrengen. Volgens Jensen en Meckling (1976) bestaat naast het monitoringprobleem van de principaal op de agent en de tegengestelde belangen tevens een probleem m.b.t. informatie-asymmetrie. Omdat de agent zich dichter bij de operationele zaken bevindt, beschikt deze ook over meer en betere informatie dan de eigenaren. Hierdoor ontstaat informatie-asymmetrie. Daarbij speelt ook dat de principaal geen actieve rol heeft in het leiden van de onderneming en de verantwoordelijkheid aan het management heeft overgedragen. Daarnaast kan dit tegengestelde belangen met zich meebrengen. De beschikbare informatie kunnen de leidinggevenden in hun eigen voordeel gebruiken waardoor dit schadelijk kan zijn voor de eigenaren omdat de informatie niet in hun belang wordt gebruikt. Door de afweging tussen monitoringskosten en het behaalde nut bestaat een kans dat hier onvoldoende aandacht aan wordt besteed.

Jensen en Murphy (1990) stellen dat door het ontwerpen van een degelijk beleid ter beloning van het dienen van de belangen van de eigenaren dit kan leiden tot het verkleinen van de tegengestelde belangen tussen de agent en principaal. De bestuurders kunnen hierdoor aangemoedigd worden om mee te gaan met de bedrijfsbelangen en zodoende te handelen om de aandeelhouderswaarde te vergroten waardoor de afwijking tussen de belangen kan worden verkleind. Een van de gebruikte methoden om de belangen te verkleinen is de prestatiebeloning afhankelijk te maken van de waardestijging van het bedrijf. Deze beloning kan bestaan uit bijvoorbeeld een bonus bij waardestijging van het bedrijf, aandelen of opties. Deze aandelen of opties worden meer waard naarmate de waarde van een onderneming stijgt. Jensen en Murphy

(13)

(1990) stellen hiermee dat door middel van bovenstaande beloningsmethoden, de beloning aan de bestuurders van een onderneming kan worden gerelateerd aan de waardestijging van de onderneming. Dit zal zorgen voor motivatie om in het belang van de onderneming te handelen. Bestuurders worden hierdoor geacht om persoonlijke informatie eerder aan te wenden ter verhoging van de waarde van de onderneming.

2.1.4 Kritiek

In bovenstaande paragrafen is door middel van de principaal-agent theorie uitgelegd voor welke uitdagingen de eigenaren van een onderneming staan als het aankomt op de beloning van de bestuurders. Naast deze positieve punten om de eigenaren en bestuurders op één lijn te krijgen zijn er ook een aantal minder positieve punten. Kunz en Pfaff (2002) stellen dat er kritiek is aan te voeren over de veronderstellingen in het menselijk gedrag waar de standaard principaal-agent theorie van uitgaat m.b.t. gevolgen van de voorwaardelijke prestatiebeloning. De principaal-agent theorie stelt dat bij weglating van risico-overwegingen, de betere prestatieprikkels de productiviteit van de onderneming verhogen. Daartegenover geldt dat intrinsieke motivatie prestaties verbeteren en dat de motivatie vermindert door prestatieprikkels. Principaal-agent theorie is volgens Eisenhardt (1989) een belangrijke maar controversiële theorie. Ze concludeert dat de principaal-agent theorie unieke inzichten verschaft in informatiesystemen, onzekerheid m.b.t. uitkomsten, beloningen en risico en dat het een empirisch geldig perspectief is, in het bijzonder wanneer dit wordt gekoppeld aan bijkomende perspectieven. Daartegenover stelt ze dat de principaal-agent theorie geen duidelijke problemen adresseert, toetsbare implicaties mist en gevaarlijk is.

2.2 CEO-beloning en excess CEO-beloning

In deze paragraaf wordt de CEO-beloning en excess CEO-beloning besproken. Hierbij wordt een link gelegd met de principaal-agent theorie en Corporate Governance. Een normale beloning is gerelateerd aan beloning voor de economische factoren als grootte, prestatie, etc. zoals beschreven in Core et al. (1999). Core et al. (1999) omschrijft excess CEO-beloning als de hoogte van beloning boven de verwachte beloning.

2.2.1 CEO-beloning

Armstrong et al. (2010) onderkent dat formele, expliciete contracten, zoals geschreven arbeidscontracten, relatief eenvoudig te onderzoeken zijn, maar dat deze contracten vaak vrij beperkt van omvang zijn. Informele contracten omvatten daarentegen nadrukkelijke verbanden in meerdere jaren waarin contractsluitende partijen een breed scala aan activiteiten kunnen ontplooien wanneer een formeel contract niet praktisch of haalbaar is, zoals bijvoorbeeld de

(14)

contractuele relatie tussen de CEO en de raad van bestuur. De taken, capaciteiten en beloningen van de CEO zijn buitengewoon complex en het is onpraktisch om een voorwaardelijk contract op te stellen dat passende acties in elk mogelijk scenario specificeert waarmee het bedrijf te maken zou kunnen krijgen. Dit heeft tot gevolg dat, hoewel sommige CEO’s formele arbeidscontracten hebben, deze contracten noodzakelijkerwijs onvolledig en relatief beperkt zijn, waardoor het bestuur en de CEO informele regels en afspraken kunnen ontwikkelen die in de loop van de tijd het gedrag van beide partijen sturen.

Voor het uitvoeren van managementwerkzaamheden bestaan verschillende beloningsregelingen in de vorm van agent principaal overeenkomsten. Scott (2009) definieert deze beloningsplannen als volgt: "een beloningsplan voor leidinggevenden is een agentuurovereenkomst tussen de onderneming en diens management die probeert de belangen van eigenaren en manager op elkaar af te stemmen door de beloningen van de manager te baseren op één of meer prestatiemetingen van de manager in het runnen van de onderneming". Het doel van een beloningsplan is dat de inspanning van de manager in lijn is met de doelstellingen van het bedrijf. Volgens Smith en Watts (1982) is management beloning een financiële beloning welke wordt ontvangen door een functionaris van een onderneming. CEO-beloningen omvatten verschillende componenten om ervoor te zorgen dat de CEO gemotiveerd blijft, wat uiteindelijk de prestaties van het bedrijf zou verhogen. Deze beloningen omvatten bijvoorbeeld salarissen, bonussen en aandelenopties. Volgens Jensen en Murphy (1990) bestaat de beloning van een manager gewoonlijk uit een vaste basissalaris en een variabele beloning. Het variabele deel dient voor specifieke prikkels tussen de manager en de onderneming. Hölmstrom (1979) toonde in 1979 aan dat managementbeloning afhankelijk gesteld zou moeten worden aan de prestaties van de onderneming zodat in het belang van de onderneming zou worden gehandeld en de waarde van de activa zou toenemen. Gibbons (1998) stelt dat omdat de manager risicomijdend is, het variabele deel de manager stimuleert om meer inspanningen te leveren en daardoor risico's te nemen, omdat dit tot een hogere bonus leidt. Dit variabele deel zou bijvoorbeeld uit aandelenopties kunnen bestaan. Smith en Watts (1982) omschrijven aandelenopties als een beloning die bedrijven aan hun management geven, wat hen in staat stelt een bepaald aantal aandelen tegen een vooraf gespecificeerde prijs (uitoefenprijs) binnen een bepaalde periode (uitoefenperiode) te kopen. In tegenstelling tot prestatieplannen belonen aandelenoptieplannen de CEO's op basis van de beurskoers van het bedrijf. Daarom is de uitoefenprijs gelijk aan de aandelenkoers op de datum waarop de optie wordt toegekend. De CEO ontvangt een grotere beloning indien de toekomstige prijs hoger is dan de uitoefenprijs en wordt hierdoor gemotiveerd tot betere prestaties welke de aandelenprijs positief beïnvloedt.

(15)

Maar management kan ook te veel betaald krijgen en worden beschermd tegen slechte prestaties, waardoor de relatie tussen de beloning van bestuurders en financiële prestaties afneemt. Bestuurlijke macht en invloed spelen een belangrijke rol bij het vormgeven van beloningen voor bestuurders, en op manieren die uiteindelijk aanzienlijke kosten voor investeerders en de economie met zich meebrengen (Bebchuk en Fried, 2005). Volgens Lucian et al. (2003) speelt de CEO een belangrijke rol bij het herbenoemen van de raad van bestuur. Hierdoor hebben de leden van de raad van bestuur over het algemeen een reden om de CEO gunstig gezind te zijn. Door deze significante invloed op het nominatieproces schikken de RvB-leden zich naar de beloningswensen van de CEO. Het beloningspakket moet dan wel kunnen worden verdedigd en kunnen worden gerechtvaardigd. Indien men tegen het beloningspakket is kan dit inhouden dat een kleinere kans bestaat om uitgenodigd te worden zitting te nemen in een andere RvB. Daarnaast missen de leden van de RvB makkelijke toegang tot onafhankelijke informatie en advies m.b.t. beloningspraktijken die nodig zijn om effectief de CEO-beloning uit te dagen. Core et al. (1999) geven daarnaast nog andere redenen voor de hoge beloning van de CEO zoals wanneer de RvB groot is waardoor het lastiger is om zich gezamenlijk tegen de CEO te keren, wanneer het merendeel door de CEO buiten de onderneming zijn benoemd waardoor een vorm van dankbaarheid ontstaat of wanneer de leden deel uitmaken van meerde RvB’s waardoor de aandacht wordt afgeleid. Lucian et al. (2003) beargumenteren dat managementmacht en beloningen waarschijnlijk een belangrijke invloed uitoefenen op het ontwerpen van beloningsafspraken. Daarnaast stellen ze dat de invloed van management over hun eigen beloning de aandeelhouders substantiële kosten kan opleggen door de prikkels van managers te verstoren en daarmee de bedrijfsprestaties te schaden. De principaal-agent theorie voorspelt dat onjuiste belangenafstemming tussen aandeelhouders en managers kan leiden tot principaal agent problemen, zoals managers die betrokken zijn bij activiteiten in hun eigen voordeel in plaats van in het voordeel van de aandeelhouders van het bedrijf (Jensen en Meckling, 1976). Uitvoerende beloningsplannen leunen sterk op principaal agent problemen. Het is gericht op het oplossen van het principaal-agent conflict, omdat het de belangen van CEO’S op één lijn brengt met die van de aandeelhouders.

Volgens Shleifer en Vishny (1986) is het aannemelijk dat de aanwezigheid van een grote externe aandeelhouder resulteert in een nauwlettender toezicht en kan dit leiden tot het reduceren van de invloed van topmanagers op hun beloning. Volgens Fama (1980) bestaan er twee methoden om met het agent-principaal conflict om te gaan. De managers van het bedrijf worden volledig gecompenseerd op basis van de aandelenkoers. De agency kosten zullen laag zijn omdat managers zeer gemotiveerd zijn om de beloning van de aandeelhouders te maximaliseren. Het zou echter zeer moeilijk zijn om talentvolle managers te werven onder zulke contractuele voorwaarden, omdat

(16)

de bedrijfsinkomsten beïnvloed zouden worden door de economische gebeurtenissen die niet door het management kunnen worden beïnvloed. Als andere uiterste kunnen aandeelhouders alle managementacties volgen, maar dit zou extreem duur en inefficiënt zijn. De optimale oplossing is het koppelen van uitvoerende beloningen aan prestaties met weinig monitoring (Fama 1980).

Omdat de principaal de inspanningen van de agent niet direct kan observeren zal de principaal gebruik moeten maken van bepaalde standaarden welke de inspanningen van de agent weergeven. Volgens Bertrand en Mullainathan (2001) bestaat de management prestaties uit twee factoren, namelijk geluk en inspanning. De optelsom van goed en slecht geluk wordt over een periode als nul gezien waardoor alleen de inspanningen moeten worden beoordeeld. Prendergast (2002) stelt dat inspanning te meten is als input en output. Dit kan worden gezien als bijvoorbeeld de gewerkte uren of bestede kosten en de daarbij behorende behaalde doelen. Gebruik van input en output meting is afhankelijk van de hoeveelheid van specifieke kennis die de agent bezit (Hwang et al., 2009). De beoordeling van de prestatie en de daaruit voortvloeiende beloning voor de manager is gebaseerd op de gemeten inspanning. Jensen en Murphy (1990) benadrukken de noodzaak om de CEO op een correcte manier voldoende te compenseren en dat er een zinvol verband moet zijn tussen beloning en inzet zodat van de leidinggevenden verwacht kan worden dat ze het bedrijf op een efficiënte manier leiden.

2.2.2 Excess beloning

Managers ontvangen excess beloning door de macht die ze hebben (Lucian et al., 2003). Onder excess beloning verstaan zij het verschil tussen wat de invloed van managers hen in staat stelt te verkrijgen en wat ze zouden ontvangen onder een arm's length-regeling. Core et al. (1999) zijn specifieker in hun omschrijving en stellen dat excess beloning de beloning is die overblijft nadat de beloning aan executives is verklaard door economische factoren welke de normale beloning bepalen. Normale beloning kan bijvoorbeeld direct gekoppeld worden aan de waardestijging van de onderneming. Hieronder vallen bijvoorbeeld lagere kosten, hogere omzet, verkopen en investeringen. De overige excess beloning zou gerelateerd zijn aan het bestuur structuur en eigendom structuur. Wanneer de corporate governance zwak is, hebben managers een grotere invloed op de hoogte en samenstelling van hun eigen beloning. CEO’s kunnen te veel betaald worden vanwege hun invloed op de raad van bestuur. Het bestuur moet toezicht houden op de topmanagers namens de aandeelhouders en moet daarom een aanzienlijke invloed hebben op de commissie die de beloning vaststelt (Sigler, 2011). Bebchuk and Fried (2005) stellen dat de gebrekige beloning niet beperkt is tot een enkel geval maar dat het meer wijd verspreid, hardnekkig en systematisch is. Daarnaast is het probleem niet ontstaan door tijdelijke fouten of verkeerde beoordelingen. Van het bestuur kan daarom niet verwacht worden om dit te corrigeren. Het heeft

(17)

geleid tot een tekortkoming in de onderliggende bestuursstructuur dat executives in staat stelt om significante invloed over het bestuur uit te oefenen. De afwezigheid van een effectieve arms-length overeenkomst onder het huidige systeem van ondernemingsbestuur is de primaire bron van problematische beloningsregelingen.

Naar excess beloning is regelmatig onderzoek gedaan. Tussen 1980 en 2003 is door Gabaix en Landier (2008) onderzoek gedaan naar de stijging van beloningen voor Amerikaanse CEO’s. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de stijging van de beloningen volledig kan worden verklaard door eenzelfde stijging van de marktkapitalisatie in de onderzochte periode. Argumenten m.b.t. beloningsvergelijking tussen CEO’s en overige werknemers bieden geen duidelijke maatstaf voor vergelijking. Het is niet mogelijk de vraag te beantwoorden of beloning excessief is of gerechtvaardigd kan worden genoemd (Nichols en Subramaniam, 2001). Farrel et al. (2008) tonen in hun onderzoek aan dat ondernemingen voor externe bestuurders gebruikmaken van beloning die voor die markt gebruikelijk is en dat ondernemingen die van hun streefniveau afwijken, de beloning voor bestuurders aanpassen om de afwijkingen met de markt bij te corrigeren. Daarnaast vinden ze bewijs dat opwaartse beloningsaanpassing sneller wordt doorgevoerd terwijl de beloning naar beneden langzaam wordt aangepast. Eenzelfde regressiemodel wordt gebruikt om de samenhang tussen wijzigingen in manager beloning en het resterende deel van de regressie, wat een excess beloning vertegenwoordigt, te onderzoeken. Als controlevariabelen gebruiken ze grootte, groeimogelijkheden en branchevariabelen welke later in hoofdstuk drie worden besproken. Ook Brick et al. (2006) vinden een positieve relatie tussen CEO en bestuurlijke beloning met als controlevariabelen de bedrijfskarakteristieken, CEO-kenmerken en governance. Dit effect is het resultaat van excess beloning van bestuur en managers welke de ondernemingsprestatie nadelig beïnvloedt. Overmatige beloning aan CEO’s en bestuur is het gevolg van een bestuurscultuur die opbouwende kritiek afremt en wordt door Brick et al. (2006) wederzijds rugkrabben genoemd omdat bestuursleden zich verschuldigd voelen aan de CEO wegens de functiebenoeming en minder kritisch zullen zijn. Dit compromitteert de bewakingsfunctie van het bestuur. De toepassing van anti-overname bepalingen maakt de CEO minder kwetsbaar voor een vijandige overname. Borokhovich, Brunarski en Parrino (1997) onderzochten 129 bedrijven die in de periode 1979-1987 anti-overname bepalingen hebben aangenomen. Ze stellen dat de CEO van firma’s die dergelijke bepalingen aannemen, vóór de goedkeuring van de anti-overnamebepalingen, excess beloning genieten en dat de goedkeuring van deze bepalingen hun extra beloning aanzienlijk verhoogt. Dit patroon kan niet gemakkelijk verklaard worden door optimale aanbesteding; Indien de banen van managers veiliger zijn, moeten aandeelhouders een lagere risicopremie aan managers kunnen betalen (Agrawal en Knoeber, 1998).

(18)

2.3 Accounting-kwaliteitsaspecten

In deze paragraaf wordt besproken wat de mogelijkheden zijn voor het meten van de accountingkwaliteit en hoe accounting informatie in ondernemingen wordt toegepast. Daarbij wordt besproken waarom het belangrijk is dat de relevante financiële informatie door ondernemingen wordt vrijgegeven en hoe deze informatie wordt verkregen door belanghebbenden.

2.3.1 Informatieverstrekking

Door middel van de financiële verslaggeving legt het management verantwoording af en geeft inzicht in de financiële situatie aan de eigenaren en andere belanghebbenden. Het openbaar maken van deze gegevens dient te voldoen aan strikte wettelijke regelgeving die is opgelegd door de toezichthouders, accountants en internationale instanties. Deze drie houden zich bezig met internationale verslaggevingsstandaarden. Hierdoor kan een hoge kwaliteit van verslaggeving worden gerealiseerd. (Healy en Palepu, 2001). Over de hele wereld bestaan instanties die over belangrijke corporate regelgeving gaan inzake verslaggeving van ondernemingen. In sommige landen moet een onderneming bijvoorbeeld voldoen aan de regels m.b.t. openbaarmaking om toegang tot de kapitaalmarkt te verkrijgen. Voordat informatie in financiële verslaggeving terechtkomt, zullen de bestuurders hun kennis moeten omzetten in informatie. Armstrong et al. (2010) menen dat de raad van bestuur een sleutelrol speelt bij het bewaken van het management en bij het bouwen van mechanismen die de doelstellingen van leidinggevenden afstemmen op de belangen van de aandeelhouders. Het is daarom niet verrassend dat een aanzienlijk deel van de literatuur over governance de kenmerken en besluitvorming van de raad van bestuur heeft benadrukt. De accounting literatuur over de structuur van de raad van bestuur heeft verschillende mechanismen voor financiële verslagleggingsverplichting geïdentificeerd, waaronder:

• Zich ertoe verbinden om tijdige financieel boekhoudkundige informatie te rapporteren • Een specifieke verplichting opstellen om informatie over verliezen tijdig te rapporteren • Het inhuren van een kwalitatief goede accountant en het hebben van een onafhankelijke audit

commissie

• Bekwame financiële bestuurders aannemen om plaats te nemen in het bestuur • Meer actieve beleggers vasthouden of aanmoedigen deel te nemen aan toezicht

• Onderwerpen aan het toezicht door crediteuren via het aantrekken van vreemd vermogen • Het bieden van executive beloningsstructuren om informatie-gerelateerde agency-problemen

(19)

Er bestaan principaal-agent conflicten tussen managers en aandeelhouders, en hoewel managers bereid zijn om een aanzienlijke hoeveelheid informatie te delen met externe bestuurders, is het minder waarschijnlijk dat ze vrijwillig informatie met externe bestuurders delen die schadelijk is voor hun eigen belangen. Enkele voorbeelden hiervan zijn informatie over slechte projecten, slechte prestaties en boekhoudkundige onregelmatigheden. Managers zullen dus waarschijnlijk alleen informatie verstrekken die relatief onbruikbaar is om externe bestuurders te helpen bij hun monitoringactiviteiten (Armstrong et al., 2010).

Volgens Healy en Palepu (2001) is één van de belangrijkste middelen om met de vermogensverschaffers en andere belanghebbenden te communiceren, informatieverstrekking en publicatie van de financiële verslaggeving waarbij alle informatie kenbaar wordt gemaakt die van invloed is op de beslissingsbevoegdheid m.b.t. investeringen. Adina en Ion (2008) bevestigen dit door te stellen dat verslaggeving en openbaarmaking de belangrijkste instrumenten van ondernemingen zijn om met de belanghebbenden te communiceren. Openbaarmaking is een onmisbaar element om te waarborgen dat de allocatie van bronnen effectief is in de maatschappij en zorgt voor vermindering van informatie-asymmetrie tussen onderneming en belanghebbenden. De communicatie met de vermogensverschaffers en andere belanghebbenden kan op verschillende manieren. De jaarrekening, inclusief de financiële verslaggeving, voetnoten, managementdiscussies en analyses, en andere regelgeving. (Healy en Palepu, 2001). Sommige ondernemingen participeren in vrijwillige communicatie zoals managementforecast, analistpresentaties en uitgeven van persberichten. Daarnaast kan informatie komen van derden met eigen bronnen zoals financiële analisten, industrie experts en financiële kranten.

De meest belangrijke taak van het uitgeven van een financieel verslag is het informeren van aandeelhouders en andere belanghebbenden over de werkelijke financiële gezondheid van een onderneming. De financiële verslaggeving kan fouten bevatten maar ook manipulaties. In het voorgaande hoofdstuk is gesproken over tegengestelde belangen tussen eigenaren en leidinggevenden. Deze leidinggevenden geven om diverse redenen soms voorrang aan hun eigen belangen boven die van de eigenaren. De financiële verslaggeving kan daarom door bestuurders zijn gemanipuleerd voor persoonlijk gewin. De accountant heeft de taak om te onderzoeken of in de financiële verslaggeving fouten of manipulaties bevatten.

2.3.2 Accounting-kwaliteit

De rol van financiële rapportage is complex. Volgens de Financial Accounting Standards Board (FASB) is het de bedoeling om evenwichtige financiële en andere informatie samen met informatie uit andere bronnen te verstrekken. Dit vergemakkelijkt de efficiënte werking van de kapitaalmarkt en andere markten en bewerkstelligt de efficiënte toewijzing van de schaarse middelen in de

(20)

economie. Daarom is het begrip financiële accountingkwaliteit breed en omvat het financiële informatie, informatieverschaffing en niet-financiële informatie die nuttig is voor de besluitvorming. (Tasios en Bekiaris, 2012).

In de prospect theorie wordt gesteld dat bij onzekerheid de voorkeur bij beslissingen van de omstandigheden afhankelijk is. Prospect theorie en principaal-agent theorie zouden leiden tot een mogelijke conclusie in welke de CEO zich kan wenden tot agressieve boekhouding of andere accounting maatregelen kan nemen voor persoonlijke voordeel i.v.m. de toegekende aandelenoptie. De inschatting van kansen en risico’s is ten opzichte van de voorgaande situatie niet absoluut maar relatief. Hierbij geldt dat onzekerheid niet meetbaar is terwijl risico wel kan worden gemeten. Deze accounting maatregelen kunnen zelfs tot een herziening van de financiële verslaggeving leiden. Een mogelijke herziening van de verslaggeving suggereert dat de financiële verslaggeving fouten en/of onjuistheden bevat. Deze fouten of onjuistheden kunnen opzettelijk hebben plaatsgevonden. Fouten en onjuistheden hoeven niet altijd in het nadeel van de onderneming te zijn als bijvoorbeeld de activa te laag is gewaardeerd of de waardering van passiva te hoog is waardoor herziening van de financiële verslaggeving tot een positiever beeld leidt. Daartegenover staat dat er ook sprake kan zijn van intentionele fouten of zelfs van fraude om de eigenaren te misleiden. Herziening van de verslaggeving kan, in tegenstelling tot externe consequenties, intern verregaande economische consequenties hebben zoals bijvoorbeeld een onjuiste allocatie van bedrijfsbronnen en banenverlies. Extern reageert de aandelenmarkt sterk op de herziening van verslaggeving door fraude of onregelmatigheden met een negatieve invloed (Hennes et al., 2008) (Kedia en Philippon, 2007).

Volgens Pounder (2013) bestaat voor de tem financiële accountingkwaliteit geen enkele algemeen geaccepteerde definitie, evenals dat er meerdere namen voor de term worden gebruikt. Er bestaat een grote hoeveelheid aan definities welke in de praktijk per individu, project, onderneming en organisatie substantieel van elkaar verschilt en afhankelijk is van het doel waarvoor de financiële informatie wordt gebruikt. Uit literatuur blijkt dat aan de ene kant accountingkwaliteit kan worden gezien als de precisie waarmee de financiële verslaggeving informatie over de verwachte cashflow van hun onderneming aan vermogensverschaffers verschaft (Biddle et al., 2009). Daartegenover staat dat verslaggevingskwaliteit verwijst naar de mate waarmee de financiële verslaggeving van een onderneming communiceert over hun onderliggende economische toestand en diens prestatie gedurende de metingsperiode (Elbannan, 2010). Dauth et al. beschrijven de accountingkwaliteit zoals deze in IASB Framework 1989, para. 24 staat, als de mate waarin begrijpelijke betrouwbare en vergelijkbare informatie over de bedrijfsprestaties ter ondersteuning van de besluitvormingsprocessen van de gebruikers wordt

(21)

verstrekt. Biddle et al. (2009) definieert de financiële accountingkwaliteit als de precisie waarmee financiële verslaggeving informatie overbrengt over de operationele ondernemingsactiviteiten, met name de cashflows, om de kapitaalverschaffers te informeren. Tang et al. (2008) definieert financiële verslaggeving als de mate waarin de financiële overzichten waarheidsgetrouwe en eerlijke informatie over de onderliggende prestaties en financiële positie verstrekken. Volgens Pounder (2013) kan worden geconcludeerd dat al deze definities uiteindelijk als doel hebben om mensen in staat te stellen een deugdelijk oordeel over de verslaggevingsinformatie te vormen. Uit literatuuronderzoek blijkt verder dat de meesten de definitie van Jonas en Blanchet (2000) hanteren. Hun gebruikte definitie is dat kwaliteitsvolle financiële rapportage volledige en transparante financiële informatie is welke niet is ontworpen om gebruikers te verwarren of te misleiden.

Pounder (2013) maakt onderscheid in verschillende manieren van het meten van accountingkwaliteit. Accounting professionals verwachten dat accountingkwaliteit wordt berekend aan de hand van directe informatie verkregen uit de financiële verslaggeving. Een manier om de kwaliteit te berekenen is door gebruik te maken van de M-Score berekend via het Beneish model. Dit model rekent a.d.h.v. acht kwantitatieve variabelen zoals dagverkopen in ontvangsten. De M-Score kwantificeert de mate van manipulatie van bedrijfswinsten door het management. Een andere manier van meten is op basis van de beloning die ondernemingen aan hun externe accountants betalen. Daarnaast kan de kwaliteit ook worden gemeten a.d.h.v. door analisten gemaakte voorspellingen die de gerapporteerde financiële informatie gebruiken voor winst en cashflows voorspellingen.

Een veelgebruikte benadering om accountingkwaliteit te meten is de accrual benadering. In deze methode valt de periode van opbrengsten en kosten niet vanzelfsprekend samen met de periode van de kasstromen.

2.4 Meten van winststuring

Er bestaan veel mogelijkheden om accountingkwaliteit te meten. Een daarvan is d.m.v. winststuring, met name de accrual methode. M.b.t de accrual methode beschrijven Dechow et al. (1995) verschillende modellen waaronder het Healy model, DeAngelo model, Jones Model en Modified Jones Model. Voordat het Modified Jones Model wordt besproken zal worden uitgelegd hoe de winst kan worden gestuurd en gemanipuleerd.

2.4.1 Winststuring

Volgens Healy en Wahlen (1999) vindt winststuring plaats indien managers een oordeel vormen m.b.t. financiële rapportage en in het structureren van transacties om financiële rapportages te

(22)

wijzigen om sommige belanghebbenden te misleiden m.b.t. de onderliggende economische prestaties van de onderneming of om de contractuele resultaten te beïnvloeden die afhankelijk zijn van gerapporteerde boekhoudkundige cijfers. Volgens Xiong (2006) kan winststuring niet direct worden gemeten waardoor in de literatuur diverse methoden zijn ontwikkeld om dit mogelijk te maken. Francis et al. (2004) omschrijven dit uitgebreider door te stellen dat de boekhoudstandaarden geen directe middelen bevatten voor het waarnemen van de boekhoudkundige kwaliteit. De boekhoudkundige literatuur heeft empirische proxies ontwikkeld om de kwaliteit van de financiële verslaggeving weer te geven. Deze proxies weerspiegelen aan de ene kant accounting gebaseerde variabelen van inkomsten zoals voorspelbaarheid, kwaliteit van de accruals en van earnings management en aan de andere kant marktgebaseerde variabelen zoals tijdigheid, waarde relevantie en conservatisme. Topmanagers kunnen de accruals van bedrijven beïnvloeden omdat belanghebbenden de uitoefening van discretie door managers over de opgebouwde accruals niet volledig kunnen ontleden (Beneish, 1998).

Een van de manieren om winst te manipuleren is d.m.v. accruals. Accruals leiden tot een afwijkende winstrapportage en hebben daardoor invloed op de aandelenkoers. Uit onderzoek van Dichev et al. (2013) blijkt namelijk dat executive beloning één van de meest opgegeven reden is binnen de GAAP-misrepresentatie van de winst. Hoewel de excess beloning en de accountingkwaliteit niet direct is te meten zijn hier indirecte manieren voor zoals de hoeveelheid restatements en de hoeveelheid betaalde accountantscontrole beloningen.

2.4.2 Accruals

Guthrie (1998) stelt dat accrual accounting draait om erkenning van inkomsten en uitgaven in de periode waarin het heeft plaatsgevonden in plaatst van de periode waarin de betaling heeft plaatsgevonden. Het gaat daarom om de timing van de vastlegging van de transactie. De essentie van accrual accounting is de verschuiving van de timing van vastlegging van de transactie en de erkenning van de kosten in de periode waarin het heeft plaatsgevonden in plaats van de periode waarin het is betaald. Wil de accrual accounting benadering superieur zijn, dan is het noodzakelijk dat de timing en vastlegging van deze transacties essentieel is voor de besluitvorming van management en toerekenbaarheid.

Bedrijven kunnen volgens Roychowdhury (2006) accounting standaarden toepassen om transacties en gebeurtenissen op verschillende manieren vast te leggen. De verschillende manieren van het toepassen van de accounting standaarden worden duidelijk wanneer de accounting accruals worden gecalculeerd. Deze accruals gebaseerde winststuring betreft manipulatie van accruals zonder dat dit directe consequenties heeft voor de kasstroom (Bartov en Cohen 2009). Hierbij kan worden gedacht aan het uitstellen van de afschrijvingen van vaste activa of een te lage voorziening

(23)

treffen voor oninbare vorderingen. De accruals kunnen in twee delen worden gesplitst. Discretionary accruals kunnen door boekhoudkundige keuzes van het management worden beïnvloed en ontstaan door gedane transacties of gekozen boekhoudmethoden voor winststuring. Discretionary accruals zijn subjectief en vereisen van de opsteller het kunnen uitoefenen van een aanzienlijk accounting oordeel. Nondiscretionary accruals kunnen niet worden beïnvloed door boekhoudkundige keuzes van het management. Ze vloeien voort uit transacties gedaan in de huidige periode welke overeenkomen met de normale economische factoren als grootte, bedrijfstak etc. Nondiscretionary accruals zijn boekhoudkundige aanpassingen die in overeenstemming zijn met GAAP en zijn relatief objectief.

Hierbij is het mogelijk om via de accruals de winst zowel positief als negatief bij te stellen waardoor de winst per jaar hoger of lager wordt getoond. Qinglu (2005) stelt dat voor de positieve en negatieve bijstelling van de accrual en de grootte ervan, het oordeel en schatting van de managers nodig is waardoor opportunistische managers ontvankelijker zijn voor accrual manipulatie. Scott (2009) noemt deze accruals discretionary accruals omdat hiermee aan winststuring kan worden gedaan en stelt dat, omdat manipulatie van deze discretionary accruals voorkennis is, het nodig is het discretionary deel van de accruals te schatten.

2.4.3 Jones Model (1991)

Jones (1991) stelt een model voor die de effecten van veranderingen in economische omstandigheden van een onderneming voor nondiscretionary accruals probeert te beheersen. Het Jones Model gebruikt veranderingen in opbrengsten van periode t tot t-1 (huidige jaar t.o.v. voorgaand jaar) en periode t voor bruto materiële vaste activa (MVA) om de totale accruals te voorspellen en om de veranderingen in de economische omstandigheden van de onderneming te beheersen.

Jones (1991) probeert de discretionary deel van de totale accruals vast te leggen door materiële vaste activa en verandering in opbrengsten in de nondiscretionary model toe te voegen. Volgens Jones (1991) wordt opbrengst toegevoegd om de economische situatie van de onderneming te beheersen omdat deze een objectieve maatstaf is van de ondernemingsactiviteiten voor de manipulatie van de manager. Omdat verandering in werkkapitaal gerelateerd is aan de verandering in opbrengsten, vermindert beheersing voor opbrengsten de nondiscretionary deel. Toevoeging van MVA beheerst voor het deel van de totale accruals gerelateerd aan de nondiscretionary afschrijvingsuitgaven.

Voordat overgegaan wordt tot de berekening van nondiscretionary accruals zal eerst de totale accruals berekend moeten worden omdat de totale accruals uit discretionary en nondiscretionary accruals bestaan. De totale accruals bestaan uit het verschil tussen

(24)

netto-opbrengst voor buitengewone items en de operationele kasstroom en geven het verschil tussen opbrengsten en uitgaven en de werkelijke cashflow weer die beschikbaar is voor aandeelhouders. Vervolgens volgt een twee-stappen fase om onderscheid te maken tussen de normale en niet-normale accruals. In de schattingsfase wordt voor het referentiejaar t-1 de afwezigheid van discretionary accruals verondersteld. De parameters worden geschat door regressie van de totale geobserveerde accruals op de verandering in omzet en het brutoniveau van materiële vaste activa. De parameters worden voor elk jaar sample afzonderlijk geschat. De geschatte coëfficiënten worden gebruikt om de nondiscretionary deel van de totale accruals te berekenen. Deze coëfficiënten geven de mate aan waarin de bijbehorende variabelen de nondiscretionary accruals beïnvloeden. Deze coëfficiënten verschillen per jaar.

In de tweede fase wordt de discretionary accrual deel bepaald door het gebruiken van de parameters die in de eerste fase van het model zijn geschat. In deze fase worden de nondiscretionary accruals bepaald door de parameters te combineren met de verandering van omzet en MVA. De abnormale discretionary accruals worden berekend door de nondiscretionary accruals af te trekken van de totale accruals.

2.4.4 Modified Jones Model (1995)

Dechow et al (1995) wijzen echter op een zwakte van het standaard Jones Model, omdat zij van mening zijn dat, aangezien alle omzetmutaties in de Jones Model nondiscretionair worden verondersteld, de resulterende meting van discretionary accruals niet de impact weerspiegelt van op verkoop gebaseerde manipulatie. Ze stellen dus dat de besproken methode van Jones (1991) winststuring d.m.v. verkopen niet kan detecteren. Om verkopen gebaseerde manipulaties vast te leggen wordt door Dechow et al. (1995) een aanpassing voorgesteld aan het Jones Model. Het Modified Jones Model (1995) veronderstelt dat alle veranderingen in verkopen op krediet in de periode waarin de gebeurtenis plaatsvindt, toe te schrijven is aan winststuring. Hierdoor is de verandering van opbrengsten voor de verandering in ontvangsten gecorrigeerd. Ze suggereren deze aanpassing om fouten te voorkomen in metingen van discretionary accruals wanneer er discretionary gedrag is d.m.v. verkopen. Zij definiëren daarmee de totale accruals als het verschil tussen nettowinst en operationele kasstromen waarbij ook zij onderscheid maken tussen nondiscretionary accruals en discretionary accruals.

Dechow et al. (1995) onderzochten de mogelijkheid van een aantal accruals modellen zoals Healy (1985), DeAngelo (1986), Jones (1991), Modified Jones (1995) en het Industry Model (1991) om winststuring te detecteren en toonden aan dat de aangepaste Jones Model als beste model fungeerde om de discretionary accruals te schatten in een sample van welke door de SEC (Security and Exchange Commission) was geïdentificeerd voor weergave van opbrengsten. Naar hun

(25)

mening moet een goede discretionary accrual een standaardafwijking beneden het niveau van de discretionary accruals opleveren omdat in principe nondiscretionary accruals het gedeelte van de variantie van totale accruals weg nemen dat is gerelateerd aan de verklarende variabelen. Dechow et al. (1995) berekenen dat de standaardafwijking van de discretionary accruals gecalculeerd met de Jones Model en Modified Jones Model 9.2% was terwijl de overige modellen een standaardafwijking hadden van 20%.

2.5 Hypothese-ontwikkeling

In deze paragraaf wordt de hypotheseontwikkeling besproken. De studie die door Core et al. (1999) is gedaan toont aan dat corporate governance effect heeft op de prestatie van de onderneming. Ze stellen dat bepaalde board-karakteristieken het management in staat stelt om een hogere beloning te verkrijgen. Het extra bedrag bovenop de beloning welke door evenwichtskrachten van de markt wordt bepaald, wordt excess compensatie genoemd. Het zichzelf toekennen van excess beloning kan gebeuren d.m.v. het beïnvloeden van de accruals. Accruals zijn een onderdeel van de financiële verslaggeving. Hoe betrouwbaarder de cijfers, hoe hoger de kwaliteit van de financiële verslaggeving.

In dit hoofdstuk is beredeneerd dat het aannemelijk is dat de aanwezigheid van een grote externe aandeelhouder resulteert in een nauwlettender toezicht en dat dit kan leiden tot het reduceren van de invloed van topmanagers op hun beloning. Een andere van invloed zijnde factor op de accounting kwaliteit is de opname van bedrijven in de S&P 500-index. De S&P 500-index wordt opgesteld door de S&P Index Commissie waarbij de index uit alleen Amerikaanse bedrijven bestaat die aan een aantal voorwaarden moeten voldoen. Deze index wordt door analisten van Standard en Poor’s geleid. Een van de voorwaarden is om opgenomen te worden in de index is te voldoen aan de eis om financieel gezond te zijn. Enerzijds wil de manager voldoende beloning door manipulatie van de accruals, anderzijds willen de economen van Standard en Poor’s een financieel gezond onderneming in de S&P 500-index. Verwacht wordt dat de controle op de financiële gezondheid van de onderneming ter opname in de index de kwaliteit van de accounting ten goede komt. Dit leidt tot de eerste hypothese:

H1: S&P 500-index ondernemingen hebben een hogere kwaliteit van financiële verslaggeving dan niet-S&P 500-index ondernemingen

Om deze excess beloning te ontvangen kan de CEO de accruals zodanig beïnvloeden dat de financiële verslaggeving een positiever beeld geeft dan in werkelijkheid het geval is. Veel literatuur beschrijft de relatie tussen corporate governance en deze excess beloning of een onderdeel van corporate governance zoals grootte of karakteristieken van CEO’s in relatie tot

(26)

excess beloning. Hierin wordt met deze thesis afgeweken waarbij de relatie wordt onderzocht of de betaling van excess beloning, los van de relatie tot componenten die de marktconforme beloning rechtvaardigen, van invloed is op de financiële verslaggeving. Het is daarom voldoende om aan te tonen of er sprake is van excess beloning a.d.h.v. de economische variabelen welke van invloed zijn op de hoogte van de marktbeloning van de CEO, niet waardoor de excess beloning wordt veroorzaakt. De verwachting is dat, omdat CEO’s een hogere beloning ontvangen wat tot meer tevredenheid leidt, ze minder geneigd zullen zijn de accruals te beïnvloeden waardoor lagere discretionary accruals aanwezig zijn welke door middel van het Modified Jones Model wordt aangetoond. Dit leidt tot de tweede hypothese:

H2: Een hogere kwaliteit van financiële verslaggeving leidt tot excess CEO-beloning

Als laatste wordt onderzocht of de sector van invloed is op de kwaliteit van de financiële verslaggeving en de excess CEO-beloning. De gekozen sectoren zijn productie, dienstverlening en overige. Verwacht wordt dat accruals in alle soorten ondernemingen voorkomen omdat de ondernemingen te maken hebben met opbrengsten en kosten welke niet samenvallen met de cashflows en dat deze ondernemingen in verschillende sectoren werkzaam zijn. Hierdoor is het mogelijk de accruals te beïnvloeden. Verwacht kan worden dat de sector van invloed is op de kwaliteit van de financiële verslaggeving en de excess CEO-beloning. Dit leidt tot de derde hypothese:

(27)

3 Onderzoeksmethode

In dit hoofdstuk wordt de onderzoeksmethode nader toegelicht. Eerst wordt het conceptueel model beschreven. Vervolgens worden de metingen van excess beloning en de financiële verslaggevingskwaliteit besproken a.d.h.v. twee hulpmodellen. Als laatste zal de hypothese per regressiemodel worden besproken.

3.1 Conceptueel model

Het hieronder afgebeelde schema toont de relatie tussen de verslaggevingskwaliteit en de excess CEO-beloning. Daarnaast illustreert onderstaand overzicht dat de variabelen S&P 500-index en sector mogelijk een indirecte invloed hebben op de excess CEO-beloning.

3.2 Hulpmodellen

Om de hypotheses te toetsen wordt gebruik gemaakt van drie regressiemodellen. Voordat deze drie regressiemodellen kunnen worden gebruikt worden de coëfficiënten van de excess CEO-beloning en de coëfficiënten voor discretionary accruals berekend. Subparagraaf 3.2.1 en 3.2.2

(28)

bespreken twee modellen welke in de literatuur worden gebruikt. Het eerste model betreft het model besproken door Core et al. (2008) en volgt het model van voorgaande onderzoeken (Smith en Watts, 1992; Core, Holthausen, en Larcker, 1999; Murphy, 1999) die excess beloning definiëren als de werkelijke beloning min de verwachte beloning gecontroleerd voor de economische variabelen. Het tweede model betreft het Discretionary accruals Model van Dechow et al. (1995).

3.2.1 Meten van excess beloning

Verwachte compensatie wordt berekend door regressie van de natuurlijke logaritme (Log) van de totale CEO-beloning op de proxies van economische variabelen van CEO-beloningen, zoals bedrijfsprestaties, bedrijfsomvang, groeimogelijkheden, aandelenrendement, boekhoudkundige rendement. De onderstaande formule !"#(%"&'()*+,-").) wordt geschat a.d.h.v. ordinary least squares (OLS).

!"#(%"&'()*+,-").) = 1 + 3.4 + 5.

Hierbij wordt %"&'()*+,-"). gezien als Total Comp. Total Comp wordt beschouwd als de som van salaris, bonus, lange termijn stimuleringsplan betaling, de waarde van begrensde optie toekenningen, de waarde van opties toegekend in 1 jaar, en elk andere jaarlijkse betaling aan de CEO in jaar t. De op deze manier berekende totale beloning is volgens hen in de literatuur de meest gebruikelijke meting.

De afhankelijke variabele is de natuurlijke logaritme van de totale beloning %"&'()*+,-").. Om een scheve verdeling van de variabele tegen te gaan wordt de natuurlijke logaritme van %"&'()*+,-"). gebruikt. De onafhankelijke variabelen welke de controle variabelen zijn, zijn de onderdelen van 6. Deze bestaat ten eerste uit !"#(7()89(). en stelt de CEO-dienstjaren aan het einde van het jaar t voor. Volgens Berger et al. (1997) hebben CEO's met een langere aanstelling een hogere beloning en zijn ze eerder geneigd om risico's te vermijden. Verder wordt de :;&= 500. gebruikt als indicator om aan te geven of een onderneming deel uitmaakt van de S&P 500-index. De waarde is dan 1, anders 0. De !"#(;+A(*).BC dient als proxy voor bedrijfsgrootte, omdat verwacht kan worden dat grotere bedrijven hogere beloning aan hun CEO's betalen. Tevens tonen Hallock en Torok (2010) aan dat er sprake is van een onevenredige stijging van de totale beloning voor CEO’s t.o.v. de bedrijfsomvang. De D""E ," F+9E(,.BC dient als proxy voor investeringsmogelijkheden en wordt berekend als (boekwaarde van activa) / (boekwaarde van verplichtingen + marktwaarde van het eigen vermogen). Als laatste maken ook de GH7., GH7.BC, GIJ., GIJ.BC deel uit van 6. waarbij RET het rendement van het bedrijf

(29)

voor het jaar is en ROA het inkomen vóór buitengewone items gedeeld door het totale vermogen is. Deze zijn een proxie voor bedrijfsprestaties. Volgens de optimale contracteringstheorie worden compensatieschema's zo ingesteld dat informatie-asymmetrieproblemen die optreden in een principaal-agentomgeving worden beperkt. Volgens deze veronderstelling moeten bedrijven de beloning van hun managers koppelen aan bedrijfsprestaties (Jensen en Murphy (1990).

De uitgewerkte versie van de Compensation formule is:

!"#(%"&'()*+,-")).=

1K+ 1C!"#(7()89().+ 1L:;&= 500.+ 1M!"#(;+A(*).BC+ 1ND7F.BC + 1OGH7.+ 1PGH7.BC+ 1QGIJ.+ 1RGIJ.BC+ S.

Met behulp van bovenstaande regressieformule wordt de Residual (Compensation) berekend door de schatting van expected Compensation in mindering te brengen op Compensation:

G(*-:8+A (%"&'()*+,-").) = %"&'()*+,-").− H6'(U,(: %"&'()*+,-").

Residual Compensation is het restant SV. van vergelijking !"#(%"&'()*+,-").) dat het verschil is tussen de werkelijke compensatie en geschatte compensatie. Om onderscheid te maken tussen beovengemiddel en ondergemiddeld compensatie wordt een dummy variabele dExcessComp gecreëerd. dExcessComp heeft de waarde 1 als de Residual Compensation groter is dan 0, anders heeft dExcessComp de waarde 0. Daarnaast zullen, om te voorkomen dat variabelen twee keer worden gebruikt, in het originele model de variabelen RET en ROA worden weggelaten. Deze worden gebruikt in de regressiemodellen in paragraaf 3.3, 3.4 en 3.5. De gebruikte regressievergelijking wordt dan:

!"#(%"&'()*+,-")).=

1K+ 1C!"#(7()89().+ 1L:;&= 500.+ 1M!"#(;+A(*).BC+ 1ND7F.BC+ S.

3.2.2 Meten van de financiële verslaggevingskwaliteit

Het meten van de financiële verslaggevingskwaliteit gebeurt d.m.v. het Discretionary accruals Model van Dechow et al. (1995). In paragraaf 2.4.4 werd uitgelegd dat de discretionary accruals het verschil is van de totale accruals en de nondiscretionary accruals en dat dit het meest effectieve model is om discretionary accruals te meten. De berekende discretionary accruals dienen als proxy

(30)

voor de kwaliteit van de financiële verslaggeving. Het model bestaat uit twee delen. Het eerste deel bestaat uit het berekenen van de totale accruals met behulp van de volgende formule:

7J. = ∆%J.− ∆%!.− ∆%+*ℎ.+ ∆;7Y.− Y('. J.BC

Waarin:

7J. = Totale accruals in jaar t ∆%J. = Verandering in huidige assets

∆%!. = Verandering in huidige verplichtingen ∆%+*ℎ. = Verandering in kas equivalenten

∆;7Y. = change in debt included in current liabilities Y('. = Depreciatie en afschrijvingskosten

J.BC = Totale activa jaar t-1

Earnings is gemeten door gebruik te maken van nettowinst voor bijzondere items en gestaakte activiteiten en is tevens gestandaardiseerd door lagged totale activa.

Voor het tweede gedeelte is de schatting van de jaar specifieke parameters 1C, 1L en 1M nodig. Dit wordt gedaan d.m.v. regressie a.d.h.v. onderstaand model. Hierdoor kunnen de discretionary en nondiscretionary accruals van elkaar worden onderscheiden omdat een deel van de totale accruals verklaard kan worden door de totale assets, verandering in opbrengsten en PPE welke als controle variabelen dienst zullen doen. De totale accruals fungeren als afhankelijke variabele en de totale assets, verandering in opbrengsten en bruto MVA als onafhankelijke variabelen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formule:

7J.= 1C Z 1

J.BC\ + 1L[∆GH^.] + 1M[==H.] + S. Waarin:

7J. = Totale accruals geschaald door lagged totale activa J.BC = Totale activa op t-1

∆GH^. = Omzet in jaar t min omzet in jaar t-1 geschaald door totale activa op t-1 ==H. = Bruto MVA in jaar t geschaald door totale activa op t-1

1C, 1L, 1M = Jaarspecifieke OLS parameters

(31)

Na de schattingen berekend te hebben kan gebruik worden gemaakt van het volgend model:

`YJ.= 1aCZ 1

J.BC\ + 1aL(∆GH^.− ∆GH%.)+ 1aM(==H.) Waarin:

`YJ. = Geschatte nondiscretionary accruals op t

∆GH%. = Netto ontvangsten in jaar t min netto ontvangsten in jaar t-1 geschaald door activa op t-1

1aC, 1aL, 1aM = Jaarspecifieke parameterschattingen

Gebruikmakende van het Modified Jones Model zijn geschatte discretionary accruals (DA) gemeten door de voorspelde niveau van nondiscretionary accruals (NDA) in mindering te brengen op de totale accruals TA (geschaald met lagged totale activa):

YJ.= 7J.− `YJ.

3.3 Regressievergelijking voor hypothese 1

In deze en de volgende paragrafen worden de regressies en de daarbij behorende modellen uiteengezet. De eerste regressie heeft betrekking op de volgende hypothese:

H1

:

S&P index ondernemingen hebben een hogere kwaliteit van financiële verslaggeving dan niet-S&P 500-index ondernemingen

Voor deze hypothese is de volgende OLS-regressievergelijking opgesteld:

|DA| = 4K+ 4C:;&= 500 + 4L!"#J.+ 4MGH7 + 4NGIJ + S Waarin:

|DA| staat voor de absolute waarde van de discretionary accruals in jaar t; dS&P 500 de dummy variabele is voor de S&P 500 variabele. Indien de onderneming deel uitmaakt van de S&P500-index is de waarde 1, anders 0; !"#J. de logaritme van de totale activa voor jaar t is; RET het rendement van het bedrijf voor jaar t is; ROA het inkomen vóór buitengewone items gedeeld door het totale vermogen in jaar t is.

De variabele DA wordt bepaald met één van de in de vorige paragraaf beschreven hulpmodellen.

3.4 Regressievergelijking voor hypothese 2 De tweede hypothese luidt:

(32)

H2: Een hogere kwaliteit van financiële verslaggeving leidt tot excess CEO-beloning

De bijbehorende logistische regressieformule is als volgt:

dExcessComp = 4K+ 4C|YJ| + 4L:;&= 500 + 4M|YJ|:;&= 500 + 4N!"#J.+ 4OGH7 + 4PGIJ + S

Waarin:

De variabele dExcessComp een dummy variabele is voor ExcessComp. Hierbij is de waarde 1 indien de onderliggende variabele Residual Compensation positief is, anders 0.

3.5 Regressievergelijking voor hypothese 3 De derde hypothese luidt:

H3: De associatie tussen excess CEO-beloning en de kwaliteit van de financiële verslaggeving is sector afhankelijk

Voor dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen de sectoren Productie, Diensten en Overig. Productie wordt beschouwd als de default-sector. De bijbehorende logistische regressievergelijking is als volgt:

dExcessComp = 4K+ 4C|YJ| + 4L:Y-()*,() + 4M:Io(9-# + 4N|YJ| ∗ :Y-()*,() + 4O|YJ| ∗ :Io(9-# + 4P!"#J.+ 4QGH7 + 4RGIJ + S

waarin:

dDiensten de dummie variabele is voor Diensten. Indien de onderneming behoort tot de sector Diensten is de waarde 1, anders 0; dOverig de dummie variabele is indien de onderneming geen deel uitmaakt van de Productie- of Dienstensector. Dan is de waarde 1, anders 0. Daarnaast worden de interacties van de sectoren met de verslaggevingskwaliteit voor het regressiemodel gebruikt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In model 4 heb ik weer de variabelen van hypothese 2 meegenomen, dit zijn de controlevariabelen van model 3 met de gestandaardiseerde variabele Oriëntatie, dit model laat eveneens

CEOs van ondernemingen die overnames verrichten, ontvangen een hoger salaris, een hogere bonus, meer opties en een hogere totale beloning dan CEOs die geen

Om te onderzoeken of er een positieve relatie is tussen de mate van CEO power, een hogere beloning en het gebruik van een positieve toon, door middel van impressiemanagement, in de

Hypothese 1a luidde: “Machtsafstand heeft een positieve invloed op de hoogte van de CEO beloning.” Uit tabel 4a blijkt dat machtsafstand en de hoogte van de CEO beloning

(2012) wel een significant en positief verband vonden voor de relatie tussen ondernemingsprestaties en het salaris van de CFO, wordt er in dit onderzoek in lijn met de meeste

ondernemingen een relatief grote impact op de resultaten. Dit blijkt bijvoorbeeld bij de factor vrouw. Ahold heeft een hoog percentage vrouwen in de Raad van Commissarissen

Motivation, background, and research design This thesis proposes a design science methodology for creating business models, evaluating them, and relating them to

Bovendien is er in deze studie gekeken naar het modererend effect van ouderschap op de indirecte relatie tussen ethisch leiderschap via verbondenheid, gekregen respect en autonomie