• No results found

De impact van CEO beloning op de relatie van nationale cultuur en vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De impact van CEO beloning op de relatie van nationale cultuur en vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing"

Copied!
50
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De impact van CEO beloning op de relatie van nationale cultuur en vrijwillige

openbaarmaking omtrent interne beheersing

Masterscriptie MSc Accountancy & Controlling Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde Jasper Wolf, BSc.

s1977024

Seringstraat 24, 8091 VA Wezep 0629488096

jasper_wolf@hotmail.com

Begeleider: Berend van der Kolk, MSc. Tweede beoordelaar: Drs. Simon Sibum

(2)

Abstract

In deze thesis is onderzocht wat de invloed is van het aandelenpercentage in de CEO beloning op de relatie van nationale cultuur en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing informatie. Via de culturele dimensies machtsafstand en oriëntatie van Geert Hofstede zijn 27 landen onderzocht en 135 jaarverslagen geanalyseerd. De kenmerken van interne beheersing zijn bestudeerd aan de hand van de ICDISC index van Hooghiemstra, Emanuels en Hermes (2015). Een kleine machtsafstand en korte termijn oriëntatie bleken een positief significante invloed te hebben op de mate van vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing informatie. Hierna is het aandelenpercentage in de CEO beloning getest op deze relaties van kleine machtsafstand en korte termijn oriëntatie. Het aandelenpercentage in de CEO beloning bleek geen significant modererende invloed te hebben op de relaties van kleine machtsafstand/korte termijn oriëntatie en de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing informatie.

(3)

Voorwoord Beste lezer,

Voor u ligt mijn masterthesis, welke ik geschreven heb ter afronding van de master Accountancy & Controlling aan de Rijksuniversiteit te Groningen. Deze thesis is het resultaat van het onderzoek naar de invloed van CEO beloning en nationale cultuur op vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing. Deze onderwerpen hebben mijn aandacht getrokken in zowel de MSc. Accountancy als de MSc. Controlling, waarna ik hier verder onderzoek in wilde doen.

Graag wil ik van de gelegenheid gebruik maken om een aantal personen te bedanken. Allereerst mijn begeleider, Berend van der Kolk, voor zijn snelle, kritische en scherpe feedback. Dankzij hem ben ik nu in contact met het MAB om te overwegen of dit stuk gepubliceerd kan worden in hun blad. Daarnaast wil ik EY Utrecht bedanken voor de geboden faciliteiten tijdens mijn scriptiestage en de altijd positieve collega’s, waardoor ik in een prettige sfeer aan mijn thesis kon werken. Tot slot wil ik mijn gezin, vrienden en vriendin bedanken, voor de steun tijdens mijn studie en in het bijzonder tijdens deze periode van de masterthesis.

Er rest mij nu niets anders dan u veel leesplezier te wensen.

Jasper Wolf

(4)

Inhoudsopgave pagina

1. Introductie 6

2. Theoretisch kader 8

2.1 Vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing 8

2.1.1 Afwegingen om vrijwillig informatie omtrent interne 9

openbaar te maken

2.2 Cultuur 10

2.2.1 Machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking van

interne beheersing 12

2.2.2 Oriëntatie en vrijwillige openbaarmaking van

interne beheersing 14 2.3 CEO beloning 15 3. Methodologie 18 3.1 Data 18 3.2 Variabelen 20 3.2.1 Afhankelijke variabele 20 3.2.2 Onafhankelijke variabele 21 3.2.3 Modererende variabele 21 3.2.4 Controlevariabelen 22 3.3 Regressiemodellen 23 3.4 Beschrijvende statistiek 23

3.4.1 Beschrijvende statistiek machtsafstand 24

(5)

4. Resultaten 27 4.1 Kleine machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H1) 27

4.1.1 Correlaties 28

4.1.2 Regressieanalyse 28

4.2 Het effect van CEO beloning op de relatie van machtsafstand en

vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H3) 30

4.2.1 Correlaties 30

4.2.2 Regressieanalyse 30

4.3 Korte termijn oriëntatie en vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H2) 32

4.3.1 Correlaties 32

4.3.2 Regressieanalyse 32

4.4 Het effect van CEO beloning op de relatie van oriëntatie en

vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H4) 34

4.4.1 Correlaties 34

4.4.2 Regressieanalyse 34

5. Discussie 36

6. Conclusie 39

6.1 Beperkingen en verder onderzoek 40

7. Bijlagen 41

(6)

1. Introductie

Transparantie op zakelijk gebied krijgt een steeds prominentere plaats op de agenda van bestuursvergaderingen (Couwenbergh, 2015). Het is van belang voor investeerders om informatie te krijgen over de zaken van de onderneming waarin zij aandelen hebben, ook kan het voor bestuurders van belang zijn om informatie te verstrekken vanwege hun reputatie (Skinner, 1994). Een tweedeling is enerzijds de informatie die verplicht moet worden vrijgegeven onder gevolge van wet en regelgeving, zoals SOX, en anderzijds de informatie die vrijwillig verstrekt is aan de maatschappij (Ogneva, Subramanyam & Raghunandan, 2007). Een ander onderscheid is de openbaarmaking van informatie over financial accounting en de openbaarmaking van informatie omtrent interne beheersing. Recente schandalen zoals de vermoedelijke terrorismefinanciering en witwaspraktijken én de vernomen fraude met zakelijke transacties bij ABN Amro Dubai hadden met een adequate interne beheersing voorkomen kunnen worden1. Ook bij Innoconcepts ging het

mis. Er werd fraude gepleegd en volgens de curator liggen de wortels in de tekortschietende interne beheersing, Deloitte keurde hier de jaarrekening bovendien goed (Eikelenboom, 2015). Academici en toezichthouders erkennen de essentie van effectieve interne beheersingsmaatregelen, omdat ze de belangen van investeerders kunnen beschermen door het bevorderen van een betrouwbare financiële verslaggeving en het verstrekken van actuele informatie over risico’s die de toekomstige doelstellingen van het bedrijf in gevaar kunnen brengen (Bushman & Smith, 2001). De agentschapstheorie benadrukt dat deze informatieverstrekking agentschapsconflicten vermindert doordat er minder ongelijkheid in informatie is tussen managers en investeerders (Healy en Palepu, 2001). Ook Jensen en Meckling (1976) stellen dat doordat beide partijen hun eigen nut willen maximaliseren, er vaak belangenconflicten ontstaan. De agent handelt dan niet langer in het belang van de principaal. Zij stellen dat een beloning hier tussenkomst kan bieden om de verschillende belangen weer op één lijn te krijgen.

Een factor die invloed blijkt te hebben op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing is nationale cultuur (Hooghiemstra, Hermes en Emanuels, 2015). Hooghiemstra et al. (2015) vinden dat individualistische landen en landen die onzekerheidsmijdend zijn een grotere neiging hebben om vrijwillig informatie over interne beheersing te verstrekken. Echter, onderzochten zij slechts twee van de zes dimensies van Hofstede (2010).

(7)

Een andere factor die invloed heeft op de openbaarmaking van interne beheersing informatie is de afweging voor een CEO om vrijwillig de informatie openbaar te maken. Met name de (verwachte) invloed op het salaris van de CEO is bepalend voor hem/haar om de informatie wel of niet openbaar te maken. Zo toonden Brockman et al. (2010) een relatie met aandelenopties van de CEO en vrijwillige openbaarmaking van informatie in jaarverslagen aan. Wanneer een CEO van plan is om de onderliggende aandelen te verkopen van de al reeds uitgeoefende opties, zal er een prikkel zijn om vrijwillig goed nieuws te publiceren in de pre-uitoefenperiode. Het gebruik van aandelen in het salaris van leidinggevenden, zoals de CEO, is aanzienlijk gegroeid in de afgelopen decennia. Het is niet ongewoon dat meer dan de helft van hun salaris bestaat uit aandelen (Murphy, 2003). Een argument voor het toenemende gebruik van aandelen in het salaris van de CEO is, zoals Jensen en Meckling (1976) eerder al stelden, dat deze beloning conflicten tussen principalen en agenten vermindert.

In deze studie zal ik het effect van aandelen in de beloning van de CEO op de relatie van nationale cultuur en openbaarmaking van interne beheersing onderzoeken. Hierbij maak ik gebruik van de cultuurdimensies van Hofstede (1980; 1991; 2001; 2010). Deze dimensies zijn machtsafstand, individualisme, masculiniteit, onzekerheidsmijding en de nog niet veel onderzochte dimensies lange termijn oriëntatie en toegeeflijkheid. Ik zal me richten op twee nog niet eerder onderzochte dimensies met betrekking tot de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing: machtsafstand en lange termijn oriëntatie (hierna: oriëntatie). Op basis van bovenstaande onderzoeken en bevindingen zal dan ook de volgende onderzoeksvraag centraal staan in deze thesis:

In welke mate bepalen aandelen in de CEO beloning de relatie tussen nationale cultuur en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing informatie?

Onderzoek binnen dit thema is belangrijk, omdat de invloed van de CEO beloning op deze relatie gevolgen kan hebben voor de samenstelling van deze beloning. Dit kan dus nieuwe inzichten geven voor remuneratiecommissies en de Raad van Commissarissen. Verder kunnen significante verschillen in interpretaties omtrent vrijwillige openbaarmaking van informatie gevolgen hebben voor de convergentie van verslaggevingstandaarden in de toekomst. Dit onderzoek zou verschillende implicaties voor het beleid van regelgevers kunnen hebben, wat weer kan leiden tot consistentie in de verslaggevingsstandaarden.

(8)

2. Theoretisch kader

In dit theoretisch kader zal ik de variabelen die ik in dit onderzoek gebruik beschrijven. Het eerdere onderzoek naar deze variabelen zal ik bespreken alsmede de onderlinge afhankelijkheid en de verwachte relaties. Allereerst wordt de afhankelijke variabele, vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing, beschreven. Vervolgens zal de onafhankelijke variabele nationale cultuur aan bod komen waarna wordt besloten met de modererende variabele CEO beloning.

2.1 Vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing

De rapportage over interne beheersing heeft de laatste decennia veel aandacht gekregen. In Amerika ging dit voornamelijk over betere begeleiding bij het ontwikkelen en implementeren van interne beheersing, zoals blijkt uit het COSO rapport (COSO 1992). In Engeland resulteerde dit in het Cadbury Rapport (1992) en de Hampel commissie (1998) en in Nederland ontstond de Tabaksblat commissie (2003). Ook de IFAC (2006) geeft een overzicht over de bestaande interne beheersing in de wereld, zij noemen onder andere rapporten uit het Verenigd Koninkrijk (FRC 2005), de VS (COSO 2004), Europa (FEE 2005), Hong Kong (HKICPA 2005), Zuid Afrika (King Comité 2002) en ook Nederland (Commissie Tabaksblat 2003). Interne beheersing gaat over het beheersen van risico’s omtrent de doelstellingen van een onderneming, waaronder financiële betrouwbaarheid (Romney & Steinbart, 2006). Deze risico’s kunnen aangedreven worden door verschillende externe en interne factoren, ze omvatten bijvoorbeeld politiek, regelgeving, de markt waarin geopereerd wordt, financiën en personeel en hebben invloed op de toekomstige prestaties van de onderneming (Dobler 2008). De aandacht voor interne beheersing bestempelt de relevantie van dit thema gepaard met de openbaarmaking hiervan. Bij openbaarmaking speelt het agentschapsprobleem, er kan worden aangenomen dat de CEO over meer informatie beschikt omtrent de waarschijnlijkheid en impact op de toekomstige prestaties van het bedrijf dan een externe belegger. Openbaarmaking hiervan kan de ongelijkheid in informatie enigszins verminderen (Linsley & Shrives, 2000; Lajili & Zéghal, 2005). Ook regelgevers verwijzen naar deze informatie voor beleggers “om risico’s te beoordelen en onzekerheden omtrent toekomstige kasstromen in te schatten (Schrand & Elliot, 1998).”

(9)

2.1.1 Afwegingen om vrijwillig informatie omtrent interne beheersing openbaar te maken

Voorafgaand aan de SOX, de regelgeving die het voor Amerikaanse bedrijven verplicht maakte om te rapporteren over interne beheersing, zag Hermanson (2000) dat stakeholders een algemeen beeld hadden dat vrijwillige openbaarmaking het management zou motiveren om interne beheersing te verbeteren. Rapportage over interne beheersing bleek echter hoge kosten met zich mee te brengen dankzij het verzamelen en evalueren van informatie over systemen en processen voorafgaand het jaarverslag (Solomon & Cooper, 1990) en deze kosten kunnen onevenredig hoog zijn voor kleine bedrijven (McMullen et al., 1996). Daarnaast zetten managers hun reputatie op het spel en riskeren ze juridische kosten als later blijkt dat de informatie niet blijkt te kloppen (Raghunandan and Rama 1994; McMullen et al., 1996). Een andere potentiële kostenpost voor het rapporteren omtrent interne beheersing is het onthullen van gevoelige informatie aan concurrenten, bijvoorbeeld wanneer de onderneming haar grootste risico’s publiceert met betrekking tot haar processen. Kortom, de CEO’s zullen om deze redenen minder neiging hebben om vrijwillig te publiceren en dit wordt versterkt wanneer stakeholders geen sterke vraag naar dit soort rapportage hebben. Als een CEO wel toegang heeft tot de informatie met betrekking tot de risico’s, maar er tekorten zijn in de risicorapportage impliceert dit dat de CEO bewust informatie wil achterhouden. Aan de andere kant als een CEO meer informatie kwijt wil en dit op discrete wijze openbaar maakt zullen de rationele investeerders de rapportagestrategie van de CEO proberen te achterhalen, wanneer de CEO anticipeert op deze reactiestrategie van de beleggers zal een openbaarmakingsspel ontstaan (Verrechia, 2001; Dye, 2001). Volgens de openbaarmakingstheorie zal een CEO altijd zijn privé-informatie openbaar maken wanneer er aan drie voorwaarden wordt voldaan: (1) de openbaarmaking is niet geassocieerd met kosten, dit kunnen directe kosten zijn, zoals publicatiekosten, of indirecte kosten, zoals de verbeterde positie van concurrenten na het lezen van deze informatie (Corby, 1994; Linsley & Shrives, 2000). (2) Het is algemeen bekend dat de CEO informatie heeft over de risico’s omtrent interne beheersing (Dye, 2001; Verrechia, 2004). (3) Als een CEO de informatie openbaar maakt, is de informatie geverifieerd (Dobler, 2004). Naast deze motieven ben ik in dit onderzoek juist benieuwd of de CEO beloning ook een belangrijke rol speelt in de openbaarmaking van interne beheersing informatie. Ik zal zoals eerder genoemd onderzoeken of de aandelen in de CEO beloning de relatie van cultuur en openbaarmaking omtrent interne beheersing versterkt. De nationale cultuur wordt in de volgende paragraaf beschreven.

(10)

2.2 Cultuur

De basis van het onderzoek naar nationale cultuur is voornamelijk gelegd door Hofstede (1980; 1991; 2001; 2010). Hofstede’s werkzaamheden op gebied van cultuurdimensies begonnen in 1960. Dit onderzoek was gericht op één bedrijf, namelijk IBM, wereldwijd. Hofstede definieerde vier dimensies die de waarde die mensen aan hun werk geven koppelt aan het land waarin zij werken. De vier dimensies die Hofstede in eerste instantie gebruikte waren: machtsafstand, individualisme, masculiniteit en onzekerheidsmijding. Een vijfde dimensie, oriëntatie, voegde Hofstede toe in 2001 (Hofstede, 2001). Tot slot werd ook de dimensie toegeeflijkheid toegevoegd (Hofstede, 2010). Onderzoek heeft aangetoond dat de nationale cultuur van Hofstede van invloed is op de mate van vrijwillige openbaarmaking van risico’s omtrent interne beheersing. Zo vinden Hooghiemstra, Hermes en Emanuels (2015) dat individualistische landen een grotere prikkel hebben om vrijwillig informatie over interne beheersing te verstrekken dan collectivistische landen. Ook concluderen ze dat landen die onzekerheidsmijdend zijn, zich meer richten op hun reputatie en daardoor minder informatie verstrekken over interne beheersing dan landen die niet onzekerheidsmijdend zijn. Verder vinden ze, hoewel hier geen hypothese op was gebaseerd, een positieve associatie met machtsafstand en de mate van vrijwillige openbaarmaking over interne beheersing. Er werd geen associatie gevonden met masculiene landen en de mate van vrijwillige openbaarmaking over interne beheersing. Masculiniteit blijkt dus geen belangrijke factor bij het bepalen van de mate van openbaarmaking van interne beheersing. Daarnaast hebben La Porta et. al (1998) onderzoek gedaan naar beleggersbescherming en cultuurdimensies. Zij toonden aan dat de bescherming van belangen van aandeelhouders verschilt over de hele wereld en het niveau van deze bescherming een belangrijke factor is voor de beleidskeuzes van het bedrijf, waaronder het rapporteren van informatie over interne beheersing. Ander onderzoek heeft aangetoond dat het niveau van beleggersbescherming en de neiging van insiders om hun activiteiten geheim te houden, door winststuring (Han et al., 2010; Leuz, Nanda & Wysocki, 2003) of het beperkt opnemen van informatie in jaarverslagen (Bushman, Piotroski & Smith, 2001) een negatieve associatie heeft. Dus als beleggersbescherming sterk is, zouden bedrijven meer prikkels moeten hebben om vrijwillig informatie openbaar te maken over interne beheersing en vice versa (Hooghiemstra et al., 2015).

Ondanks veelvuldig gebruik van de cultuurdimensies door onderzoekers (Hofstede, 1980; 1991; 2001; 2010), is er ook kritiek geleverd.

(11)

Allereerst wordt door verschillende onderzoekers het splitsen van cultuur in de dimensies, de geldigheid van de metingen en representativiteit van de steekproeven ter discussie gesteld (Beugelsdijk & Maseland, 2011; Bock, 2000; Breidenbach and Nyiri, 2009). Brewer en Vanaik (2012) gaan nog verder dan dat, zij stellen dat door deze dimensies op grote schaal misbruik wordt gemaakt van onderzoek naar nationale cultuur, onderwijs en het geven van trainingen. Dit misbruik komt door het fenomeen van de ‘ecologische drogreden’, wat inhoudt dat als een land bestempeld wordt met een cultuurdimensie er wordt aangenomen dat het hele land zich zo gedraagt, terwijl een individu afzonderlijk andere normen en waarden kan aannemen die afwijken van de dimensie (Ryang, 2004). Taras et al. (2010) gaan hier op door en vragen zich af of de cultuur een statistisch gemiddelde kan zijn. Een klassiek voorbeeld van een verkeerd besluit onder gevolge van de dimensies komt van Breidenbach en Nyiri (2009). Hierin beschrijven ze dat een Japanner geen manager van een fabriek in India kon zijn, omdat hij zijn visie baseert op de shintocultuur en dat niet samen gaat met de hindoecultuur in India. Het probleem ontstaat bij het generaliseren van de Indiase mensen als aanhangers van het hindoeïsme, want in werkelijkheid bleek het gros van het personeel moslim te zijn en had dit gecombineerd kunnen worden met de shintocultuur. Een van de eerste kritieken op de lange termijn oriëntatie is van Yeh en Lawrence (1995). Zij lieten zien dat oriëntatie erg sterk gerelateerd is met collectiviteit en daardoor geen discriminantievaliditeit heeft. In tegenstelling tot Yeh en Lawrence (1995) vond Spector (2001) juist dat alle dimensies, behalve oriëntatie, een lage betrouwbaarheid hebben. Tot slot concluderen Hitlin en Piliavin (2004) dat waarden nooit geheel het gedrag kunnen bepalen van mensen. Het is slechts één van de mogelijke factoren.

In dit onderzoek zal ik echter de dimensies gebruiken om een indeling te maken tussen verschillende groepen culturen. Door de uiteinden van elke dimensie te gebruiken zullen de basisprincipes in de verschillende culturen blijven gelden. Specifiek voor de dimensie oriëntatie die ik gebruik is kritiek geleverd door Yeh en Lawrence (1995), terwijl Spector (2001) juist beweert dat deze dimensie wel betrouwbaar is. Dit toont des te meer aan dat ook de kritieken in twijfel kunnen worden getrokken. Daarnaast is Hofstede een van de meeste geciteerde Europeanen volgens de Social Science Citation Index 2000, wat (hoewel, hier ook kritische citaten bij zullen zitten) nogmaals de kracht van zijn onderzoek aantoont. Tevens verruimen de dimensies van Hofstede (2010) het bewustwordingsproces van CEO’s die ze in acht dienen te nemen bij het leiding geven aan de organisaties. Als laatste vormt deze dimensiestructuur een duidelijk en toepasbaar overzicht van enkele belangrijke culturele factoren, waardoor onderzoek naar cultuur mogelijk is geworden.

(12)

2.2.1 Machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing

Zoals hiervoor genoemd zijn er verschillende onderzoeken gedaan naar de cultuurdimensies en hun invloed op de openbaarmaking van informatie. Ik zal me in dit onderzoek richten op de openbaarmaking van interne beheersing binnen twee cultuurdimensies, namelijk machtsafstand en oriëntatie. Tot zover mijn kennis reikt, hebben alleen Hooghiemstra et al. (2015) onderzoek gedaan naar de cultuurdimensies en de gevolgen op openbaarmaking omtrent interne beheersing. Zij hebben slechts twee dimensies onderzocht, te weten individualisme en onzekerheidsmijding in de periode van 2005 tot 2007. Er is dus een leemte binnen dit onderzoeksthema, wat mij er toe heeft gezet deze twee andere dimensies te onderzoeken. Tevens is er ten opzichte van de jaren 2005-2007 veel veranderd, onder andere door de financiële crisis om maar een voorbeeld te noemen. Het is daarom relevant om te kijken wat de recente impact is van cultuur op de openbaarmaking. Allereerst zal ik de hypotheseontwikkeling voor machtsafstand bespreken, waarna de hypotheseontwikkeling voor oriëntatie zal volgen.

Machtsafstand wordt door Hofstede als volgt gedefinieerd:

“Machtsafstand is de mate waarin minder machtige leden van organisaties en instituties (zoals in een familie) de ongelijke machtsverdeling verwachten en accepteren. Dit representeert de ongelijkheid beschreven vanaf de onderste laag van een groep. Het suggereert dat de ongelijke machtsverdeling in een samenleving in dezelfde mate wordt geaccepteerd door de bovenste laag als door de onderste laag van deze samenleving. Macht en ongelijkheid komen voor in elke samenleving en elk persoon met enige internationale ervaring zal erkennen dat er in elke samenleving ongelijkheden zijn, maar dat er in sommige samenlevingen meer ongelijkheden zijn dan in anderen” (Hofstede, 2010).

Gray (1988) maakt gebruik van de dimensies van Hofstede (1980) en introduceert vier waarden die gebruikt kunnen worden om de verslaggevingscultuur van een land te beschrijven: conservatisme, geheimhouding, professionaliteit en uniformiteit. Van deze vier waarden, zijn conservatisme en geheimhouding het meest gerelateerd aan de openbaarmaking van informatie, waarbij conservatisme te maken heeft met het waarderen van activa en winsten en geheimhouding met de keuze om te publiceren en de hoeveelheid van de publicatie (Doupnik & Riccio, 2006). In mijn onderzoek gaat het om de mate van openbaarmaking van informatie, dus zal ik me hier richten op de geheimhouding zoals Gray (1988) deze heeft beschreven. Hij vindt dat geheimhouding een sterke relatie vertoond met machtsafstand, dit wil zeggen: hoe groter de

(13)

machtsafstand is in een land, hoe minder er aan informatie openbaar zal worden gemaakt. In een later onderzoek vinden Radebaugh en Gray (2002) opnieuw dezelfde resultaten. Orij (2010) vindt ook dat geheimhouding positief relateert met de cultuurdimensie machtafstand, hij verklaart dit aan de hand van de te behouden ongelijkheid in informatie, dit bevordert immers de macht van de CEO ten opzichte van de stakeholders. Tsakumis (2007) heeft op basis van deze resultaten een experiment ontwikkeld waarin hij accountants vraagt om beslissingen over de verslaggeving te maken, hij concludeert dat accountants uit landen met een grote machtsafstand deze afstand zo groot mogelijk willen houden en dit daarom sterk relateert aan het begrip ‘geheimhouding’ van Gray (1988). Doupnik en Riccio (2006) zijn verder gegaan op het onderzoek van Doupnik en Richter (2004), zij stellen dat een land dat conservatief is en hoog scoort op geheimhouding (Brazilië) onzeker is over publicaties en daardoor minder publiceert ten opzichte van landen die lager scoren op geheimhouding (Amerika). Verder vinden ze bewijs met China dat een grotere machtsafstand gerelateerd is met geheimhouding en minder vrijwillige openbaarmaking van informatie in het jaarverslag. Velayutham en Perera (2004) koppelen de verslaggevingswaardes van een cultuur aan emotionele processen als schaamte en schuldgevoel. Het gevoel van schaamte komt voornamelijk voor in landen met een grote machtsafstand, terwijl schuldgevoel voornamelijk voorkomt in landen met een kleine machtsafstand (Wallbot en Scherer, 1995). Schaamte en schuldgevoel zijn twee emoties die worden gezien als belangrijke prikkels door psychologen en kenmerken de acties van een individu met zijn omgeving en de ontwikkeling van het individu (Barret, 1995). Personen die te maken hebben met schaamte zullen geen verantwoordelijkheid nemen voor hun daden en zullen van de mogelijkheid gebruik maken om informatie hieromtrent te verbergen. Een persoon die meer vatbaar is voor schuldgevoel zal in tegenstelling meer openheid vertonen en meer verantwoordelijkheid hebben om gedrag en beslissingen uit te leggen. Tevens wordt schuldgevoel gerelateerd aan empathie, wat in deze context bedoelt wordt met het inlevingsvermogen in de belegger (Lindsay-Hartz et al., 1995). Deze informatie brengt mij tot de volgende hypothese:

H1: Een kleine machtsafstand is positief gerelateerd aan de mate van vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing.

(14)

2.2.2 Oriëntatie en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing

Hofstede’s dimensie oriëntatie is ontdekt in de Chinese Cultuur Connectie (1987), die onderzocht werd in reactie op de enquêtes die voornamelijk vragen omtrent de Westerse cultuur bevatten. Nu was er voor het eerst een enquête gebaseerd op Chinese normen en waarden, het resultaat was dat drie dimensies overeenkwamen met de eerder genoemden in Hofstede (2001). Eén dimensie, ‘Confucian Work Dynamism’, had echter geen gelijkenissen met de al bestaande dimensies van Hofstede en werd toegevoegd aan het originele model (Hofstede, 2001). Om verschillende redenen besloot Hofstede de naam van deze dimensie te veranderen in lange termijn oriëntatie, waar ik eerder heb aangegeven dat ik omwille van de indeling van de dimensie de naam ‘oriëntatie’ zal gebruiken. Lange termijn oriëntatie houdt volgens Hofstede het volgende in:

“Lange termijn oriëntatie staat voor het bevorderen van deugden gericht op toekomstige beloningen, in het bijzonder voor doorzettingsvermogen en de wil om te bezuinigen. De tegenpool, korte termijn oriëntatie staat voor het bevorderen van deugden gerelateerd aan het heden en verleden, specifieke waarden zijn tradities, het voorkomen van gezichtsverlies en het vervullen van de sociale verplichtingen.” (Hofstede, 2001)

In concreto wordt de lange termijn oriëntatie gemeten met bezuinigingen, het onderhouden van relaties op basis van status, doorzettingsvermogen en het hebben van schaamte. De korte termijn oriëntatie wordt gemeten met standvastigheid, vermijden van gezichtsverlies, het respecteren van tradities en het uitwisselen van groeten, gunsten en giften. Het hebben van schaamte impliceert dat men bang is om zijn fouten toe te geven, terwijl het vermijden van gezichtsverlies over het publieke imago en reputatie gaat (LCCASS, 1981; Lindsay-Hartz et al., 1995). De te onderhouden relaties vormen de basis van sociale netwerken en hebben invloed op het uitwisselen van groeten, gunsten en giften (Fei, 1985). Met doorzettingsvermogen wordt simpelweg de wil om dingen te bereiken bedoeld, dit gaat om doorzettingsvermogen op de lange termijn. Bezuinigen gaat om het besparen van geld en het voorkomen van verspilling, je bespaart geld voor de toekomst en daarom wordt bezuinigen eveneens gekoppeld aan een lange termijn oriëntatie. Respect voor tradities draait om het doorgeven van sociale gewoontes van generatie op generatie en wordt geschaald bij een korte termijn oriëntatie. Tot slot behoort standvastigheid tot keuzes maken en wordt ondanks de moeilijk in te schatten tijdsdimensie geschaard onder de korte termijn oriëntatie. Zoals hiervoor genoemd, is Hofstede’s systeem veel gebruikt in studies omtrent verslaggeving (Gray, 1988). Hierin onderzoekt hij de geheimhouding van financiële informatie, waarin geheimhouding wordt gezien als het tegenovergestelde van transparantie. Orij

(15)

(2010) vindt dat lange termijn oriëntatie positief relateert aan de geheimhouding en negatief aan ‘corporate social disclosure’, dit omvat zaken als duurzaamheid, het verminderen van luchtvervuiling en recycling. Korte termijn oriëntatie is gericht op stakeholders, wat aanduidt dat publicatie belangrijk is binnen deze kant van de dimensie (Bradley et al., 1999). Radebaugh en Caife (2002) vinden net als voor grote machtsafstand, ook voor lange termijn oriëntatie een correlatie met het begrip geheimhouding. Verder kan worden beargumenteerd dat, net als bij de dimensie machtsafstand, het gevoel van schaamte wordt gerelateerd aan weinig verantwoordelijkheid en het verbergen van informatie (Wallbot en Scherer, 1995). De lange termijn oriëntatie wordt gekenmerkt door het gevoel van schaamte wat impliceert dat landen met deze oriëntatie minder interne beheersing informatie openbaar zullen maken. Daarnaast wordt de korte termijn oriëntatie gekenmerkt door het vermijden van gezichtsverlies en zijn reputatie en imago hier belangrijke waarden. Dit impliceert in deze context dat CEO’s niet het risico willen lopen om gezien te worden als slechte CEO door de belegger en zij zullen daarom informatie liever openbaar willen maken dan achterhouden. Deze argumentatie sluit aan bij het perspectief van nalatenschap (legacy perspective), waarin wordt beschreven dat CEO’s of andere personen in topfuncties zich gedragen hoe ze zich gedragen. Zij willen een goede reputatie hebben bij de werknemers en aandeelhouders, vooral wanneer ze het bedrijf verlaten (Kunze et al., 2012). Ook vanuit het perspectief van nalatenschap kan dus worden aangenomen dat deze CEO’s sneller informatie bekend zullen maken. Bovenstaande onderzoeken brengen mij tot de volgende hypothese:

H2: Een korte termijn oriëntatie is positief gerelateerd aan de mate van vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing.

2.3 CEO beloning

Als laatste zal ik kijken naar de modererende rol van CEO beloning op de relatie tussen nationale cultuur en de openbaarmaking van interne beheersing. De rol van maatregelen om agentschapsproblemen te verminderen is een centraal thema geworden op het gebied van accountancy en corporate governance. Eén maatregel hiervan is om CEO’s te belonen met salaris gebaseerd op de prestaties van het bedrijf. Eerder onderzoek over CEO beloningen en cultuur is voornamelijk afkomstig van Tosi en Greckhamer (2004). Tosi en Greckhamer (2004) vonden dat er meer CEO beloning is in landen met machtsafstand en landen die individualistisch ingesteld zijn. Takacs-Heynes (2014) heeft het onderzoek van Tosi en Greckhamer gereproduceerd met de data van nu en vond dezelfde resultaten. Beiden hebben in hun onderzoek de dimensie lange

(16)

termijn oriëntatie achterwege gelaten. Ook wordt de CEO beloning in deze onderzoeken niet gekoppeld aan openbaarmaking van informatie. Dit zal ik wel meenemen in dit onderzoek en daardoor bijdragen aan de literatuur.

Nagar, Nanda en Wysocki (2002) deden onderzoek naar de beloning in aandelen en het verminderen van het probleem van openbaarmaking van informatie. Zij vonden bewijs dat een beloning in aandelen de onwil van CEO’s vermindert om gevoelige informatie te publiceren. Ook vonden ze bewijs dat bij openbaarmakingen het deel van het salaris dat uit aandelen bestaat toeneemt evenals de waarde van het CEO aandelenbezit. Ik verwacht dat de CEO’s rekening houden met dit feit en daardoor de motivatie vinden om sneller vrijwillig te publiceren. Aandelenkoersen bevatten daarnaast relevante informatie van CEO publicaties in de huidige onzekere tijden. Als gevolg hiervan ontlokken op beurskoers-gebaseerde beloningen zowel goed als slecht nieuws. CEO’s hebben de neiging om voornamelijk goed nieuws te publiceren, omdat dit de aandelenprijs laat stijgen en daarmee hun eigen beloning. Aan de andere kant laten de negatieve interpretatie van beleggers omtrent CEO stilte (Milgrom, 1981; Verrecchia, 1983) en de juridische kosten (die de waarde van het belang van de CEO in de onderneming doet afnemen) de CEO ook sneller slecht nieuws publiceren. Om die reden zullen beloningen op basis van aandelen helpen om CEO’s en beleggers op een lijn te krijgen wat betreft openbaarmaking van informatie en zal het agentschapsprobleem gereduceerd worden.

CEO’s beschikken over informatie omtrent de toekomstige kasstromen en risico’s omtrent interne beheersing van het bedrijf. Beleggers willen deze informatie krijgen om verschillende redenen. Ten eerste, reduceert dit de ongelijkheid in informatie tussen CEO en belegger, verhoogt het de liquiditeit van de aandelen en vermindert het de kosten om kapitaal aan te trekken (Diamond & Verrechia, 1991). Eerdere onderzoeken tonen tevens aan dat bedrijven die meer publiceren een lager verschil hebben tussen de vraagprijs van hun aandelen en de prijs die de belegger bereid is te betalen (Welker, 1995), lagere kosten van eigen vermogen hebben (Botosan, 1997) en lagere kosten van vreemd vermogen hebben (Sengupta, 1998). Ten tweede, verbetert de openbaarmaking van informatie de corporate governance en vermindert het ‘shirking’, wat voorkomt wanneer CEO’s minder moeite gaan doen als de verwachte beloning minder is (Bushman en Smith, 2001). Het stimuleren van CEO’s om gevoelige informatie te publiceren is belangrijk, maar niet makkelijk om te realiseren. Het geven van een vast salaris zorgt niet voor een toename in openbaarmaking, vooral wanneer de CEO voordelen ontleent aan de controle over gevoelige informatie. Daarentegen zal een beloning op basis van aandelen openbaarmaking wél

(17)

stimuleren, omdat in tegenstelling tot beloning op basis van een absoluut winstgetal, beloning op basis van aandelen een actuele maatstaf is vanwege het feit dat beleggers direct kunnen anticiperen op openbaarmakingen door te handelen in aandelen van het bedrijf. Daarnaast zal de aandelenprijs niet veranderen als beleggers de gepubliceerde informatie als irrelevant beschouwen. Verder zullen beloningen gebaseerd op de beurskoers zowel openbaarmaking op gebied van goed als slecht nieuws stimuleren. Het is in de meeste gevallen beter voor CEO’s om het slechte nieuws te publiceren dan helemaal niks te publiceren. Aan de andere kant kan geen publicatie simpelweg ook betekenen dat de CEO geen gevoelige informatie heeft om openbaar te maken. Tot slot laat Dye (1985) zien dat beleggers negatief reageren op het niet publiceren wanneer ze wel verwachten dat de CEO informatie heeft. Deze eigenschap van de aandelenprijs vermindert het risico van CEO’s en leidt tot een efficiënt contract volgens de agentschapstheorie (Jensen en Meckling, 1976). Ook kan, zoals eerder benoemd, het niet publiceren van slecht nieuws tot juridische kosten leiden die de waarde van de aandelen van de CEO zelf vermindert. Daarom verwacht ik dat de positieve relaties van korte termijn oriëntatie en kleinere machtsafstand op de openbaarmaking van interne beheersing extra versterkt worden naarmate er meer aandelen ten opzichte van vast salaris in de CEO beloning zitten. De CEO profiteert op deze wijze ten slotte van meer vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing. Op basis van bovenstaande onderzoeken kom ik tot de volgende hypotheses:

H3: Naarmate het percentage aandelen toeneemt in de beloning van de CEO zal dit de relatie tussen een kleine machtsafstand en de mate van vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (H1) versterken.

H4: Naarmate het percentage aandelen toeneemt in de beloning van de CEO zal dit de relatie tussen een korte termijn oriëntatie en de mate van vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (H2) versterken.

(18)

3. Methodologie

In deze methodologiesectie zal ik bespreken welke data ik heb gebruikt en waarom ik deze data heb gebruikt. Verder zal ik de afhankelijke variabele, onafhankelijke variabele, modererende variabele en controlevariabelen verder toelichten en uitleggen hoe ik deze meetbaar ga maken. Daarnaast worden de regressiemodellen weergegeven en de beschrijvende statistiek toegelicht.

3.1 Data

Om tot een valide dataset te komen heb ik gekozen om van de dimensies machtsafstand en oriëntatie de zeven hoogst scorende en de zeven laagst scorende landen in mijn dataset te weerspiegelen. In onderstaande tabellen 1 en 2 zijn de onderzochte landen van respectievelijk machtsafstand en oriëntatie weergegeven. Van elk land heb ik vervolgens vijf bedrijven gekozen aan de binnenlandse aandelenbeurs die hun wortels hebben in het land zelf. Met andere woorden, het onderzoek heeft weinig tot geen waarde wanneer een bedrijf als Shell in Nederland onderzocht wordt aangezien dit bedrijf zo multinationaal georiënteerd is, dat van de Nederlandse cultuur dan weinig sprake meer is. Daarom heb ik voor de dataset verschillende eisen opgesteld: (1) de vestigingsplaats van de onderneming dient in het onderzochte land te zijn. (2) De onderzochte onderneming moet in vergelijking met andere landen de meeste omzet genereren in het binnenland. (3) Holdings en groepen worden zoveel mogelijk vermeden aangezien deze in verschillende landen zitten en zo niet puur de cultuur van één land wordt onderzocht2. Banken

zijn vermeden, vanwege het feit dat zij een andere structuur hebben dan de niet-financiële bedrijven. Verder heb ik me gericht op het jaar 2013, in dit jaar is de kredietcrisis van 2008 afgezwakt en is de economie zich inmiddels aan het herstellen (Nguyen, Nguyen en Yin, 2015). Aangezien het niet het doel is om een trend te ontdekken is het overbodig om meerdere jaren in de dataset op te nemen. Met deze gegevens zal ik uiteindelijk 140 jaarverslagen onderzoeken3.

2Echter, was het bij Trinidad & Tobago onmogelijk om een voldoende grote dataset te krijgen zonder twee holdings

hierin op te nemen. De holdings liggen in lijn met de verwachtingen van vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing in Trinidad en Tobago, waardoor ik geen problemen voorzie met de resultaten.

3China zit zowel in de dataset van grote machtsafstand als in die van lange termijn oriëntatie, waardoor uiteindelijk

(19)

Kleine machtsafstand Score Grote machtsafstand Score Oostenrijk 11 China 80 Israël 13 Suriname4 85 Denemarken 18 Servië 85 Ierland 28 Roemenië 90 Noorwegen 31 Rusland 93 Zweden 31 Filipijnen 94 Nieuw-Zeeland 33 Slowakije 104

Tabel 1: dataset Machtsafstand

Korte Termijn Oriëntatie Score Lange Termijn Oriëntatie Score

Ghana 4 België 82

Egypte 7 Estland 82

Nigeria 13 Duitsland 83

Trinidad & Tobago 13 Oekraïne 86

Iran 14 China 87

Marokko 14 Japan 88

Zimbabwe5 15 Taiwan 93

Tabel 2: dataset Oriëntatie

4Guatemala is vervangen door Suriname 5Colombia is vervangen door Zimbabwe

(20)

3.2 Variabelen

In deze paragraaf zal ik de variabelen die gebruikt zijn in dit onderzoek bespreken, ik zal allereerst de afhankelijke variabele bespreken en vervolgens de onafhankelijke variabele, de modererende variabele en de controlevariabelen.

3.2.1 Afhankelijke variabele

Mate van vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing

Er zijn verscheidene onderzoeken geweest waar de mate van vrijwillige openbaarmaking van informatie werd gemeten. Zo hebben Baginski, Clinton en McGuire et al. (2014) gekeken naar zogenaamde proxy’s om vrijwillige openbaarmakingen te meten. Dit besloegen echter proxy’s voor het meten van vrijwillige openbaarmaking in een bepaald tijdbestek, deze zijn dus onmogelijk te gebruiken voor het onderzoek dat ik ga doen. Shroff, Sun, White en Zhang (2013) onderzochten via prognoses en persberichten de vrijwillige openbaarmakingen, dit beslaan openbaarmakingen in de toekomst, welke geen onderdeel zijn in mijn onderzoek. Dichterbij komt het onderzoek van Francis et al. (2008), die vier gebieden meten met betrekking tot financiële informatie dat vrijwillig openbaar wordt gemaakt, dit onderzoek negeert echter de openbaarmaking van interne beheersing. Om deze reden zal ik gebruik maken van de ICDisc index die Hooghiemstra et al. (2015) hebben gebruikt, deze index omvat kenmerken omtrent interne beheersing en is reeds getest op de dimensies individualisme en onzekerheidsmijding. In deze ICDisc index worden zeven kenmerken gemeten met betrekking tot interne beheersing, wanneer een kenmerk voorkomt in een jaarverslag wordt er een ‘1’ genoteerd, is dit niet het geval dan zal er een ‘0’ worden genoteerd. De onderneming kan dus een totaalscore van 0 variërend tot maximaal 7 krijgen. De kenmerken zal ik achtereenvolgens kort bespreken: strategische en operationele risico’s, welke betrekking hebben op de omgeving, de concurrentie, productontwikkeling, zorg en veiligheid en imagoschade. Financiële risico’s zoals het rentepercentage, wisselkoersen, liquiditeit en kredietrisico. Financiële verslaggevingsrisico’s omvatten impairment, pensioenverslaggeving en waardering van derivaten. Verantwoordelijkheid krijgt een ‘1’ wanneer de CEO expliciet in het jaarverslag zet dat hij verantwoordelijk is voor de interne beheersing. Interne beheersing maatstaven omvatten informatie over de beheersing van de risico’s. Raamwerk wordt met een ‘1’ becijferd als het design van de interne beheersing expliciet vermeld wordt in het jaarverslag. Effectiviteit is het laatste kenmerk en beslaat een reactie over de effectiviteit van de interne beheersing van de onderneming (Hooghiemstra et al.,

(21)

2015). Wanneer het jaarverslag van een onderneming aan geen van de zeven kenmerken voldoet zal het de totaalscore van ‘0’ krijgen wat inhoudt dat het geen vrijwillige informatie bekend maakt over haar interne beheersing. Als de onderneming in tegenstelling aan alle zeven kenmerken in het jaarverslag voldoet krijgt het logischerwijs de totaalscore ‘7’ wat impliceert dat het alle interne beheersing informatie vrijwillig openbaar maakt. In tabel 3 in de bijlage zijn nogmaals kort de risico’s beschreven.

3.2.2 Onafhankelijke variabele

Cultuur

Voor het meten van cultuur gebruik ik zoals eerder genoemd de cultuurdimensies van Hofstede (2010). Deze bestaan uit machtsafstand, individualisme, masculiniteit, onzekerheidsmijding, lange termijn oriëntatie en toegeeflijkheid. Aangezien ik de verschillen binnen de dimensies machtsafstand en oriëntatie wil onderzoeken zal ik alleen de data uit deze dimensies meenemen. Machtsafstand is, zoals eerder gezegd, de mate waarin een volk de ongelijkheid in macht in een land als normaal beschouwt. En oriëntatie staat voor de mate waarin volharding in ontwikkeling en innovatie boven de drang naar waarheid en resultaat wordt gesteld (Hofstede, 2010). Landen hebben scores gekregen variërend van 0 tot 104 op deze culturele dimensies. Van elke dimensie zal ik zoals gezegd de zeven hoogst scorende en de zeven laagst scorende landen in de dataset opnemen, deze zijn weergegeven in de tabellen 1 en 2.

3.2.3 Modererende variabele

CEO beloning

Van de CEO beloning zal ik de variabele (prestatie)beloning aandelen meten. Deze kunnen immers effect hebben op het salaris van de CEO bij vrijwillige publicatie van interne beheersing informatie (Bebchuc & Fried, 2010; Frydman & Jenter, 2010). Als de markt een beter bekendmakingsbeleid beloont, zal de CEO met grotere aandelenpakketten, grotere voordelen uit zijn openbaarmakingen halen (Bushman & Indjejikian, 1995). Om te kijken of dit variabele deel van de beloning daadwerkelijk een modererende invloed heeft op de relatie van nationale cultuur en de mate van vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing zal ik procentueel de waarde van de aandelen ten opzichte van het totale salaris berekenen. Aangezien ik een negatieve relatie met de dimensies machtsafstand en oriëntatie voorspel, namelijk een kleinere machtsafstand/korte termijn oriëntatie zorgt voor meer vrijwillige openbaarmaking, is van het

(22)

CEO aandelenpercentage het inverse berekend. Deze variabele heb ik de naam CEOaandelen gegeven. In concreto betekent dit dat ik deze variabele heb berekend door 1 minus het gerapporteerde CEO aandelenpercentage te doen. Hierdoor zijn de variabelen in dezelfde richting gemeten en krijg ik consistente in plaats van scheve resultaten. De variabelen Machts_CEO en Oriën_CEO zijn ook met deze inverse CEO beloning berekend door deze te vermenigvuldigen met de waarden (dimensiescores) van respectievelijk machtsafstand en oriëntatie. Hiervoor diende ik eerst de onafhankelijke en controlevariabelen te standaardiseren, dit heb ik via Descriptive Statistics in SPSS gedaan. Om het interactie-effect te meten van CEO beloning op de relatie van nationale cultuur (machtsafstand/oriëntatie) en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (ICDISC) heb ik vervolgens het product van de gestandaardiseerde variabele Machtsafstand/Oriëntatie en de gestandaardiseerde CEOaandelen in SPSS genomen.

3.2.4. Controlevariabelen

Ashbaugh-Skaife, Collins en Kinney Jr. (2007) vonden motivaties van het management om risico’s vrijwillig te publiceren. Zo vonden ze een relatie met de vrijwillige openbaarmaking van informatie en de accountantscontrole door een Big Four kantoor. Daarnaast bewezen ze dat vrijwillige publicatie omtrent interne beheersing gepaard gaat met de aanwezigheid van aandeelhouders die een aanmerkelijk belang hebben binnen het bedrijf Ik zal in deze thesis dan ook de controlevariabelen Big Four en aanmerkelijk belang toevoegen. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat grotere accountantskantoren kwalitatief betere audits leveren (Palmrose, 1988), dit wordt gekoppeld aan een betere interne beheersing en de grotere wil om vrijwillig te publiceren. Wanneer het bedrijf gecontroleerd is door een Big Four kantoor6, te weten Deloitte,

PwC, KPMG of EY (voormalig Ernst & Young), wordt het gekenmerkt door een ‘1’, is dit niet het geval dan krijgt de onderneming een ‘0’. Dit betreft dus een dummyvariabele. Bennedsen en Wolfenzon (2000) geven aan dat aandeelhouders met een aanmerkelijk belang positieve invloed hebben op de beslissingen van het bedrijf, waaronder openbaarmaking. Aandeelhouders met aanmerkelijk belang zijn gebaat bij openbaarmaking, omdat dit de monitorkosten vermindert. Monitoren is belangrijk, want eerder onderzoek heeft aangetoond dat een manager die niet gecontroleerd wordt eerder fraude zal plegen (Hope & Thomas, 2008). Een dergelijke aandeelhouder heeft 5% of meer van de aandelen in bezit (Khoonming & Lu, 2013), wanneer dit blijkt uit het jaarverslag zal deze onderneming een ‘1’ krijgen, zo niet dan krijgt het een ‘0’, dit

(23)

betreft dus ook een dummyvariabele. Net als Doidge et. al (2007) en Hooghiemstra et. al (2015) neem ik ook een controlevariabele op voor ondernemingen die aan de Amerikaanse beurs genoteerd zijn, deze ondernemingen moeten voldoen aan strengere publicatie-eisen en zullen daarom meer openbaar maken. Ook deze controlevariabele, AMnot, zal een dummyvariabele zijn en krijgt een ‘1’ wanneer de onderneming aan de Amerikaanse beurs genoteerd is en een ‘0’ wanneer dit niet zo is.

3.3 Regressiemodellen

De empirische modellen die centraal7 staan in dit onderzoek testen afzonderlijk de modererende

invloed van CEO beloning (Machts_CEO/Oriën_CEO) op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (ICDISC). Vanwege twee verschillende datasets gebruik ik twee verschillende regressiemodellen:

Voor de cultuurdimensie machtsafstand is dat:

ICDISC= β0 + β1MACHTSAFSTAND + β2CEOAANDELEN + β1MACHTSAFSTAND * β2CEOAANDELEN + β4BIGFOUR + β5AANMERKELIJKBELANG + β6AMNOT +

ε

Voor de cultuurdimensie oriëntatie is dit:

ICDISC= β0 + β1ORIËNTATIE + β2CEOAANDELEN + β1ORIËNTATIE * β2CEOAANDELEN + β4BIGFOUR + β5AANMERKELIJKBELANG + β6AMNOT +

ε

3.4 Beschrijvende statistiek

In deze paragraaf zal ik de beschrijvende statistiek bespreken van de hypotheses, hierin zal ik een gezamenlijke beschrijvende statistiek van H1 en H3 bespreken en daarna een gezamenlijke beschrijvende statistiek van H2 en H4. Deze hypotheses hebben immers invloed op elkaar.

7Onderstaande regressiemodellen staan centraal in dit onderzoek, in de resultatensectie worden hiernaast andere

(24)

3.4.1 Beschrijvende statistiek van CEO beloning op relatie machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing

In deze sub-paragraaf zal ik de beschrijvende statistiek van de dataset omtrent machtsafstand bespreken. Aangezien ik bij deze hypothese gebruik heb gemaakt van zeven landen per elk uiteinde van de dimensie machtsafstand (zeven landen kleine machtsafstand versus zeven landen grote machtsafstand) en bij elk van de landen vijf bedrijven heb geanalyseerd, betreft deze dataset 70 waarnemingen. Wat hier opvalt is een hoge standaarddeviatie bij de variabele Machtsafstand (34,535), echter is dit te verklaren doordat ik de uiteinden van de dimensies heb genomen, waardoor zeven lage waarden tegenover zeven hoge waarden worden gezet. Het gemiddelde ligt hierom ook ruwweg in het midden van het minimum en maximum. In deze beschrijvende statistiek zijn ook de CEO beloning (CEOaandelen) en de modererende variabele Z(Machts_CEO) toegevoegd. Gemiddeld gezien krijgen CEO’s in de onderzochte landen van machtsafstand een hoog percentage aandelen in hun beloning (62%), hierin is tevens een hoge standaarddeviatie te onderkennen (26,1%) aangezien per bedrijf het beleid van aandelenbeloningen verschilt. Het modererende effect van CEO beloning op de relatie van machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (Machts_CEO) is een product van de gestandaardiseerde variabelen Machtsafstand en CEOaandelen.

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Machtsafstand 70 11,00 104,00 56,9286 34,53514 CEOaandelen 70 0,00 1,00 0,6207 0,26145 Z(Machts_CEO) 70 -2,48 1,64 0,2336 0,897 ICDISC 70 0,00 7,00 3,8286 1,88796 Big Four 70 0,00 1,00 0,8429 0,36656 A.B. 70 0,00 1,00 0,9000 0,30217 AMnot 70 0,00 1,00 0,0571 0,23379 Totaal N 70

Tabel 4: Beschrijvende statistiek hypothesen 1 en 3

De ICDISC variabele heeft een gemiddelde wat in lijn ligt met mijn verwachting, ik verwachtte dat de kleine machtsafstand landen hoge scores op de ICDISC zouden hebben en de grote machtsafstand landen lage scores. Dit zorgt voor een gemiddelde nabij de 3,50 (3,829). Uit de regressieanalyse (4.1.2) moet daadwerkelijk blijken of deze verwachting klopt of juist de andere

(25)

richting op is gegaan. Bij de controlevariabelen blijkt dat veel bedrijven een Big Four auditor hebben (84,2%) er veel aanmerkelijk belang (A.B.) is (90%) en dat slechts 5,7% van de bedrijven genoteerd is aan de Amerikaanse beurs.

3.4.2 Beschrijvende statistiek van CEO beloning op relatie oriëntatie en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing

In deze paragraaf zal ik de beschrijvende statistiek van de dataset omtrent oriëntatie bespreken. In tabel 5 staan alle beschrijvende statistieken beschreven. Deze dataset bestaat net als de voorgaande van machtsafstand uit 70 waarnemingen. Voor wat betreft de onafhankelijke variabele Oriëntatie zijn er grote afwijkingen binnen de Hofstede scores, echter is dit weer logisch te verklaren. Deze afwijking is afkomstig doordat ik beide uiteinden van de dimensies heb genomen. De zeven lage en hoge landenscores zorgen voor een gemiddelde (48,64) dat ruwweg in het midden van het minimum (4) en maximum (93) ligt, met een hoge standaarddeviatie (37,68).

N Minimum Maximum Mean Std. Deviation

Oriëntatie 70 4,00 93,00 48,6429 37,6764 CEOaandelen 70 0,00 1,00 0,3240 0,2268 Z(Orien_CEO) 70 -3,03 2,62 0,075 0,972 ICDISC 70 0,00 7,00 4,1143 1,5561 Big Four 70 0,00 1,00 0,7875 0,4133 A.B. 70 0,00 1,00 0,8143 0,3917 AMnot 70 0,00 1,00 0,0857 0,2820 Totaal N 70

Tabel 5: Beschrijvende statistiek hypothesen 2 en 4

Wat opvalt is dat het CEO aandelenpercentage ook varieert tussen 0% en 100%, enerzijds zijn er dus bedrijven waarvan de CEO geen enkel aandeel van het betreffende bedrijf bezit. Anderzijds zijn er ook CEO’s die geen vast salaris ontvangen en alleen maar aandelen ontvangen. De variabele Z(Orien_CEO) is weer een product van de gestandaardiseerde variabelen Oriëntatie en CEOaandelen. De afhankelijke variabele ICDISC betreft landen die niets vrijwillig rapporteren (0), waarschijnlijk aan de lange termijn oriëntatie kant, en landen die alles vrijwillig rapporteren (7), deze liggen waarschijnlijk aan de korte termijn oriëntatie kant. Verder blijkt dat veruit de meeste bedrijven (78,7%) een Big Four kantoor inschakelen als externe accountant, er veel

(26)

aanmerkelijk belang binnen de bedrijven is (81,4%) en er zelden een bedrijf aan de Amerikaanse beurs genoteerd is (8,6%). Dit laatste is gunstig voor een betrouwbaar onderzoek, aangezien de Amerikaanse wet- en regelgeving voor verstoring in de data zou zorgen (Hooghiemstra et al., 2015). Ook drong Takacs-Haynes (2014) erop aan om verder dan Amerikaanse en veramerikaniseerde bedrijven te kijken.

(27)

4. Resultaten

In dit hoofdstuk zal ik mijn resultaten bespreken. Aangezien ik bij de eerste twee hypothesen, en de daaropvolgende modererende hypothesen (H3 en H4), gebruik heb gemaakt van twee verschillende datasets, zal ik omwille van de structuur deze hypothesen inclusief resultaten afzonderlijk bespreken. De eerste dataset heeft betrekking op de dimensie ‘machtsafstand’, waar onderscheid is gemaakt tussen landen met kleine en grote machtsafstand. De tweede dataset heeft betrekking op de dimensie ‘oriëntatie’, hier is onderscheid gemaakt tussen landen met korte termijn en lange termijn oriëntatie. Elke dataset bevat 70 bedrijven, waarvan 35 aan ieder uiteinde van de culturele dimensie. De bedrijven zijn afkomstig uit zeven landen, die ieder hun Hofstede (2010) dimensiescore hebben behouden ten behoeve van het meten van de resultaten, deze landen zijn te vinden in de tabellen 1 en 2 in de methodologiesectie. Van elk bedrijf is het jaarverslag geanalyseerd waarna de ICDISC indexscore is bepaald, ook de CEO beloning is afkomstig vanuit dit jaarverslag. Alleen bij Guatemala en Colombia zijn geen bruikbare resultaten gevonden, waardoor deze landen zijn vervangen door respectievelijk Suriname en Zimbabwe. Verder is het driemaal voorgekomen dat een bedrijf geen CEO beloning bekendmaakte, deze bedrijven zijn vervangen om een volledige dataset te behouden. Hieronder zal ik allereerst hypothesen 1 en 3 bespreken (kleine machtsafstand), waarna hypothesen 2 en 4 (korte termijn oriëntatie) zullen volgen.

4.1 Kleine machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H1)

In deze paragraaf zal ik de hypothese over kleine machtsafstand (H1) bespreken. Dit zal gebeuren aan de hand van verschillende modellen. Om de hypothese te onderzoeken heb ik twee testen uitgevoerd: correlaties en een regressieanalyse. Uit de regressieanalyse is gebleken dat het model significant is en ik het dus mag interpreteren. Verder heeft het model een hoge verklaringskracht, namelijk 50,8% (Adjusted R Square = 0,508). In het vervolg van deze paragraaf zal ik achtereenvolgens de correlatiematrix (4.1.1) en de regressieanalyse (4.1.2) bespreken.

(28)

4.1.1 Correlaties

In deze sub-paragraaf zal ik de correlatiematrix bespreken, deze is in tabel 6 in de bijlage weergegeven. Een correlatiematrix zorgt er onder andere voor problemen met multicollineariteit te onderkennen. Een preciezere maatstaf hiervoor zijn echter de VIF-waardes. Verder weerspiegelt de correlatiematrix de (significante) invloeden van de variabelen onderling. Multicollineariteit binnen de correlatiematrix wordt waarschijnlijk geacht wanneer variabelen een hogere waarde hebben dan 0,7 of lager dan -0,7. In deze studie is er één waarde die dichtbij -0,7 is, maar er net boven zit, namelijk Machtsafstand op ICDISC (-0,606***), daarnaast is de VIF waarde (1,155) ver onder de 10 waardoor er van multicollineariteit geen sprake is. Deze correlatiematrix laat tevens zien dat de negatieve correlatie tussen Machtsafstand en ICDISC (-0,606***) significant is op 1% niveau. Met andere woorden, hoe kleiner de machtsafstand binnen een land, hoe meer een bedrijf vrijwillig zal publiceren over haar interne beheersing. Verder is de controlevariabele Big Four significant positief gerelateerd aan vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (0,589***), tot slot is de controlevariabele aanmerkelijk belang ook positief significant gerelateerd aan vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (0,249**).

4.1.2. Regressieanalyse

In de regressieanalyse zal ik afzonderlijk de modellen testen die betrekking hebben op hypothese 1. Dit betekent dat deze regressieanalyse bestaat uit slechts twee modellen, vanwege de verschillende datasets die elkaar niet beïnvloeden. Model 1 zal alleen de controlevariabelen betrekkend op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing meten. Model 2 zal naast de controlevariabelen ook de onafhankelijke variabele Machtsafstand meten.

(29)

Variabele Afhankelijk: ICDISC Model 1 Model 2 Verklarend: Intercept 1,178** 3,195*** Machtsafstand -0,025*** Controlerend: Big Four 2,918*** 2,060*** A.B. 0,149 0,274 Amerika 1,006 0,806 R² 0,334 0,508 F-waarde 12,520 18,819 Hoogste VIF 1,176 1,335

Tabel 7: Regressieanalyse hypothese 1 ***Correlatie is significant op 0,01 niveau **Correlatie is significant op 0,05 niveau *Correlatie is significant op 0,10 niveau

In tabel 7 is te zien dat wanneer bij model 1 alleen de controlevariabelen worden getest, slechts Big Four significante invloed heeft (2,918***). Verder heeft dit model een hoge verklaringskracht (R² = 0,334; F-waarde = 12,520. Bij model 2 is de onafhankelijke variabele Machtsafstand toegevoegd, waardoor hypothese 1 wordt getest. Aangezien ik, zoals in de methodologiesectie eerder besproken heb, gebruik heb gemaakt van de Hofstede (2010) dimensiescores zijn in de Machtafstandsvariabele deze variabele landen met lage dimensiescores de landen met een kleine machtsafstand en omgekeerd de landen met een hoge dimensiescore de landen met een grote machtsafstand. De variabele laat een negatief significant effect zien op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing. Met andere woorden, hoe kleiner de machtsafstand binnen een land is (hoe lager de dimensiescore), hoe meer het vrijwillig openbaar zal maken over haar interne beheersing.

H1: Een kleine machtsafstand is positief gerelateerd aan de mate van vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing.

(30)

4.2 Het effect van CEO beloning op de relatie van machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H3)

In deze paragraaf zal ik de eerste modererende hypothese bespreken, hypothese 3, die het effect van CEO beloning op de relatie van machtsafstand en vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing beslaat (H1). Uit de regressieanalyse blijkt dat dit model een hoge verklaringskracht heeft (Adjusted R Square = 0,663) en tevens significant is (Sig.= 0,000), dit betekent dat ik het model mag interpreteren en door kan gaan met de andere analyses. Ik zal eerst de correlatiematrix bespreken en besluiten met de regressieanalyse.

4.2.1 Correlaties

In tabel 8 in de bijlage is de correlatiematrix van hypothese 3 weergegeven. Deze correlatiematrix geeft een positieve correlatie weer tussen de CEO beloning en het interactie-effect van CEO beloning en Oriëntatie (0,096). Dit is te verklaren doordat in dit interactie-effect ook de variabele CEO beloning wordt meegenomen, waardoor het positief correleert. Echter, is deze relatie niet significant en is het ook geen sterke correlatie. Verder laat het net als in tabel 6 een negatief significante relatie zien tussen Machtsafstand en ICDISC (-0,606***) en ook een negatief significante relatie tussen CEO beloning en ICDISC (-0,608***). Dit laatste veronderstelt dat CEO beloning wel degelijk invloed heeft op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing, maar niet via de relatie Machtsafstand-Vrijwillige openbaarmaking interne beheersing, het interactie-effect is immers niet significant (-0,158).

4.2.2 Regressieanalyse

In deze paragraaf zal ik de regressieanalyse voor hypothese 3 bespreken die ik heb uitgevoerd met behulp van SPSS. De resultaten zijn hieronder in tabel 9 weergegeven.

(31)

Variabele Afhankelijk: ICDISC

Model 3 Model 4 Model 5

Verklarend:

Intercept 3,829*** 3,829*** 3,862***

Z(Machtsafstand) -0,846*** -0,749***

Z(CEO aandelen) -0,793***

Z(Machtsafst. * CEO aandelen) -0,142

Controlerend: Z(Big Four) 1,070*** 0,755*** 0,460*** Z(A.B) 0,045 0,083 0,219 Z(AMnot) 0,235 0,188 0,144 R² 0,334 0,508 0,663 F-waarde 12,520 18,819 23,675 Hoogste VIF 1,176 1,335 1,542

Tabel 9: Regressieanalyse hypothese 3 ***Correlatie is significant op 0,01 niveau **Correlatie is significant op 0,05 niveau *Correlatie is significant op 0,10 niveau

In model 3 heb ik alleen de (gestandaardiseerde) controlevariabelen meegenomen, alleen de gestandaardiseerde controlevariabele Big Four is significant in dit model (1,070***). In model 4 heb ik weer de variabelen van hypothese 1 meegenomen, dit zijn de (gestandaardiseerde) controlevariabelen van model 3 met de gestandaardiseerde variabele Machtsafstand, dit model laat eveneens zien dat Machtsafstand een significant negatieve invloed heeft op ICDISC (-0,846***), oftewel machtsafstand is positief gerelateerd aan de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing. De coëfficiënt is met deze gestandaardiseerde variabelen zelfs nog sterker dan in tabel 7 uit paragraaf 4.1.2, namelijk -0,846 versus -0,025. Uiteindelijk is het belangrijkste model in deze regressieanalyse model 5, hierin zijn namelijk de gestandaardiseerde waarde van CEO beloning en het interactie-effect van Machtsafstand en CEO beloning opgenomen waardoor hypothese 3 beoordeeld kan worden. De gestandaardiseerde CEO beloning heeft een negatief significant effect, wat aantoont dat CEO beloning significant positief relateert (-0,793***) aan vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing. Echter, is het interactie-effect (-0,142) niet significant negatief, waardoor onderstaande hypothese 3 verworpen dient te worden.

H3: Naarmate het percentage aandelen toeneemt in de beloning van de CEO zal dit de relatie tussen een kleine machtsafstand en de mate van vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing (H1) versterken.

(32)

4.3 Korte termijn oriëntatie en vrijwillige openbaarmaking interne beheersing (H2) Zoals bij de voorgaande paragraaf over kleine machtsafstand zal ik hier ook de resultaten bespreken aan de hand van twee modellen. Allereerst is in tabel 2 uit de methodologiesectie weergegeven welke landen met welke Hofstede scores gebruikt zijn in deze dataset. Deze landen zijn gemeten aan de hand van hun Hofstede dimensiescore op de ICDISC indexscore in SPSS. Het model is significant (Sig.= 0,000) en de waarde van de Adjusted R Square is 0,575, wat inhoudt dat 57,5% van het model de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing verklaart.

4.3.1 Correlaties

In deze paragraaf zal ik de correlatiematrix bespreken, deze is in tabel 10 in de bijlage weergegeven. Een correlatiematrix zorgt er onder andere voor problemen met multicollineariteit te onderkennen. Een preciezere maatstaf hiervoor zijn echter de VIF-waardes. Verder weerspiegelt de correlatiematrix de (significante) invloeden van de variabelen onderling. Multicollineariteit binnen de correlatiematrix wordt waarschijnlijk geacht wanneer variabelen een hogere waarde hebben dan 0,7 of lager dan -0,7. In deze studie is er één waarde die onder de -0,7 is, namelijk die tussen Oriëntatie en ICDISC (-0,716***), echter is de VIF waarde (1,089) ver onder de 10 waardoor er van multicollineariteit geen sprake is. Deze correlatiematrix laat tevens zien dat er een significante negatieve correlatie is tussen de Oriëntatie en ICDISC (-0,716***) op 1% niveau. Met andere woorden, hoe meer korte termijn oriëntatie binnen de nationale cultuur, hoe meer een bedrijf vrijwillig zal publiceren over haar interne beheersing.

4.3.2 Regressieanalyse

Zoals bij de regressieanalyse van de dimensie machtsafstand (H1) zal ik hier ook afzonderlijk de modellen testen. Model 1 zal alleen de controlevariabelen betrekkend op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing meten. Model 2 zal naast de controlevariabelen ook de onafhankelijke variabele oriëntatie meten.

(33)

Variabele Afhankelijk: ICDISC Model 1 Model 2 Verklarend: Intercept 3,518*** 4,495*** Oriëntatie -0,033*** Controlerend: Big Four 0,226 0,852*** A.B. 0,540 0,608* Amerika -0,246 0,549 R² 0,022 0,575 F-waarde 0,504 24,311 Hoogste VIF 1,023 1,089

Tabel 11 : Regressieanalyse hypothese 2 ***Correlatie is significant op 0,01 niveau **Correlatie is significant op 0,05 niveau *Correlatie is significant op 0,10 niveau

In tabel 11 is te zien dat wanneer bij model 1 alleen de controlevariabelen worden getest deze geen significante invloed hebben. Verder heeft dit model een lage verklaringskracht (R² = 0,022; F-waarde = 0,504). Bij model 2 is de onafhankelijke variabele Oriëntatie toegevoegd, waardoor hypothese 2 wordt getest. Aangezien ik, zoals in de methodologiesectie eerder besproken heb, gebruik heb gemaakt van de Hofstede (2010) dimensiescores zijn in de Oriëntatievariabele de landen met lage dimensiescores de landen met een korte termijn oriëntatie en omgekeerd de landen met een hoge dimensiescore de landen met een lange termijn oriëntatie. De variabele laat een negatief significant effect zien op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing. Met andere woorden, hoe meer korte termijn georiënteerd een land is (hoe lager de dimensiescore), hoe meer het vrijwillig openbaar zal maken over haar interne beheersing.

H2: Een korte termijn oriëntatie is positief gerelateerd aan de mate van vrijwillige openbaarmaking omtrent interne beheersing.

(34)

4.4 Het effect van CEO beloning op de relatie van korte termijn oriëntatie en vrijwillige openbaarmaking interne beheersing

In deze slotparagraaf van de resultatensectie zal ik de laatste hypothese (H4) bespreken. Ik heb net als bij de andere modererende hypothese (H3) weer gebruik gemaakt van de gestandaardiseerde variabelen en heb vervolgens de correlaties en regressieanalyses uitgevoerd in SPSS. Deze zal ik weer bespreken in de sub-paragrafen. De tabellen laten zien dat het model een hoge verklaringskracht heeft (Adjusted R Square = 0,602) en dat het geïnterpreteerd mag worden aangezien het model significant is (Sig. = 0,000).

4.4.1 Correlaties

De correlatiematrix voor hypothese 4 is weergegeven in tabel 12 in de bijlage. Deze correlatiematrix geeft een significante positieve correlatie weer tussen de CEO beloning en het effect van CEO beloning en Oriëntatie. Dit is te verklaren doordat in dit interactie-effect ook de variabele CEO beloning wordt meegenomen, waardoor het positief correleert. Verder laat het net als in tabel 10 een negatief significante relatie zien tussen Oriëntatie en ICDISC (-0,716***) en ook een negatief significante relatie tussen CEO beloning en ICDISC (-0,250**). Dit laatste veronderstelt dat CEO beloning wel degelijk invloed heeft op de vrijwillige openbaarmaking van interne beheersing, maar niet via de relatie Oriëntatie-Vrijwillige openbaarmaking interne beheersing, het interactie-effect is immers niet significant (-0,211).

4.4.2 Regressieanalyse

In deze laatste sub-paragraaf van de resultatensectie bespreek ik de regressieanalyse van hypothese 4 die ik heb uitgevoerd in SPSS. De regressieanalyse is in tabel 13 hieronder weergegeven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[Proceedings of the Second International Seminar of the International Association for Landscape Ecology (Münster BRD»), Schreiber, K.F., Ed., Schöningh, Paderborn, 49-50..

Any combination of these strategies, implemented on a single system, can be predicted through real time simulation using actual data obtained from the mine as input

Firstly, the aim of the basic model is to capture the basic topology of a PON in an ILP, solve it to optimality for a number of simple datasets and verify that the model

Daarentegen blijkt uit de resultatenanalyse dat de organisatiegroei van Nederlandse gemeenten wel een significant negatief effect heeft op de relatie tussen

Hypothese 1a luidde: “Machtsafstand heeft een positieve invloed op de hoogte van de CEO beloning.” Uit tabel 4a blijkt dat machtsafstand en de hoogte van de CEO beloning

Daarnaast is er ook bewijs gevonden door Tosi & Greckhamer (2004) dat er een negatieve relatie is tussen macht afstand en het percentage variabele beloning ten opzichte van

Wanneer gekozen wordt voor het gescheiden verzamelen van componenten van hoge en lage locaties moeten de materiaalstromen ook weer ergens worden samengevoegd. Dit samenvoegen

Indien consument X de discrepantie tussen de brandequity van de variant in promo en de varianten in zijn consideration set klein genoeg acht zal hij een intentieprikkel hebben om