• No results found

Innoverend energiebeleid Brinkhorst gemiste kans

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Innoverend energiebeleid Brinkhorst gemiste kans"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Innoverend energiebeleid

Brinkhorst

gemiste kans

wim sinke

Het Nederlandse duurzame-energiebeleid lijdt onder een gebrek aan langeter-mijnvisie, daadwerkelijke ambitie en inspiratie. Volgens Wim Sinke, werkzaam bij het Energieonderzoek Centrum Nederland en de Universiteit Utrecht, heeft eenzijdige aandacht voor liberalisering en marktwerking het zicht op de nuan-ces en kansen van het energietransitiepronuan-ces vertroebeld. De overheid is teveel op de korte termijn gericht en ziet duurzame energie vooral als een kostenpost. Tot verbazing van het buitenland verliest ons land hierdoor in hoog tempo zijn aanvankelijk goede positie in deze mondiale economische groeisector en ont-wikkelt duurzame energie zich moeizaam. Het is hoog tijd voor nieuw elan, waarbij niet de lasten van de transitie naar een duurzame energiehuishouding, maar de economische kansen en de innovatieve mogelijkheden centraal staan. Hiervoor zijn een effectieve afstemming van energie- en innovatiebeleid, een in-tegrale benadering van het proces van laboratoriumonderzoek tot grootschali-ge implementatie van duurzame-energietechnologie en een sterk betrokken overheid noodzakelijk.

Energie is een onmisbaar hulpmiddel bij vrijwel alle menselijke activiteiten. In de geïndustrialiseerde wereld is de beschikbaarheid van energie in verschillende vor-men en in ruime hoeveelheden een vanzelfsprekendheid geworden. Zonder die energie komt het dagelijks leven letterlijk en figuurlijk tot stilstand. Macro-econo-misch bestaat er een duidelijke relatie tussen energiegebruik en Bruto Nationaal product (BNP),1hoewel de zogenaamde energie-intensiteit (energiegebruik per eenheid van BNP) per land verschilt en over langere periodes verandert. In rurale samenlevingen, waar een elektriciteitsnet of ander energiedistributiesysteem niet aanwezig is, kan de beschikbaarheid van zelfs een kleine hoeveelheid energie een groot verschil maken. Energie maakt het bijvoorbeeld mogelijk te verlichten, te koelen, water op te pompen of te zuiveren en allerhande werkzaamheden te me-chaniseren.

Energie wordt gebruikt in verschillende vormen: met name warmte, elektriciteit en brandstof. Om het energiegebruik2van landen en economische sectoren met elkaar te kunnen vergelijken wordt het eindgebruik vertaald naar het primaire ge-bruik . Zo wordt elektriciteitsgege-bruik omgerekend naar de hoeveelheid energie (in Nederland vooral in de vorm van aardgas en kolen) die het heeft gekost om de

artikel | apoc al yptische t ijden? WIM C . SINKE

(2)

elektriciteit te produceren. Om een indruk te krijgen van de omvang van het pri-maire gebruik is het aardig om dat uit te drukken als een continue energiestroom (vermogen) per persoon. Elke Nederlander gebruikt gemiddeld 6.000 watt3aan primaire energie, 24 uur per dag, 365 dagen per jaar. Dat gebruik is slechts voor een deel zichtbaar op de gas-, elektriciteit- en benzinerekeningen, de rest wordt door bedrijfsleven en dienstverlening gebruikt ‘ten behoeve van’. Amerikanen ge-bruiken ongeveer 10.000 watt, mensen in sommige ontwikkelingslanden slechts een paar honderd watt. Gemiddeld over alle aardbewoners is het 2.500 watt. Voor wie zich niet zoveel kan voorstellen bij deze getallen: één spaarlamp vraagt onge-veer 20 watt aan primaire energie, een auto grofweg 50.000 watt (gemiddeld over een rit). Onafhankelijk van de vergelijkingen die men maakt, gaat het bij onze energievoorziening om zeer grote hoeveelheden en enorme belangen.

Energie en duurzaamheid

Het huidige mondiale energievoorzieningssysteem is in hoge mate niet-duur-zaam. Om met enig recht het predikaat ‘duurzaam’ te kunnen krijgen, zou het systeem op zijn minst aan een aantal basisvoorwaarden moeten voldoen: 1 gebaseerd op - in praktische zin - onuitputtelijke bronnen;

2 zonder (onaanvaardbare) bezwaren voor de directe leefomgeving en voor natuur, milieu en klimaat;

3 beschikbaar én onder redelijke condities toegankelijk voor alle aardbewoners. De huidige energievoorziening voldoet aan geen van deze drie voorwaarden. Natuurlijk worden er op onderdelen belangrijke vorderingen gemaakt in de richting van duurzaamheid, maar de voorziening als geheel is nog steeds gro-tendeels gebaseerd op eindige fossiele bronnen. Hij veroorzaakt verder een scala aan problemen met betrekking tot natuur en milieu (lucht, bodem en water), ligt ten grondslag aan de dreigende klimaatverandering en bereikt twee miljard mensen niet. Het huidige systeem brengt bovendien aanzienlij ke (tot nu toe vooral economische) onzekerheden met zich mee. De recente ontwikkeling van de olieprijs illustreert dit. Vandaar dat inherente stabiliteit en voorzieningszekerheid aan het lijstje van duurzaamheidscriteria kunnen worden toegevoegd.

Hoewel er behoorlijk verschillend wordt gedacht over de feitelijke urgentie van een transitie naar een duurzame energievoorziening, of beter: energiehuishou-ding4 (zie kader), bestaat er brede consensus dat zo’n transitie uiteindelijk nodig is en ook zal plaatsvinden. Die consensus blijkt echter helaas te algemeen van aard om als basis te dienen voor beleid. Mensen, landen en politieke stromingen interpreteren dezelfde feiten op verschillende manieren. Zelfs bij gelijke interpre-tatie hoeven de beleidsconclusies nog niet hetzelfde te zijn. We weten waartoe dit

inn o verend ener g iebeleid brinkhors t gemis te kans

(3)

in de praktijk leidt. De wereld worstelt continu met het Kyoto-proces en dicht bij huis vinden al jaren felle discussies plaats over nut en noodzaak van grootschali-ge windenergie, om maar een paar voorbeelden te noemen. Het is duidelijk dat we op deze manier geen voortvarende transitie mogen verwachten. De energiehuis-houding zal slechts langzaam veranderen, vooral in reactie op problemen die di-rect voelbaar zijn.

In het begrip ‘duurzame ontwikkeling’ (bij uitstek van toepassing op de ontwikke-ling naar een duurzame energiehuishouding), zoals gehanteerd door de

Commissie-Brundtland, staat centraal dat de huidige generatie voorziet in zijn be-hoeften zonder daarmee de mogelijkheden voor toekomstige generaties in gevaar te brengen om ook in hun behoeften te voorzien. Hieraan kunnen we weliswaar geen blauwdruk van een transitieproces ontlenen, maar het is wel duidelijk dat vooral reageren op acute problemen volstrekt onvoldoende is. In hoeverre dit als een wezenlijk probleem wordt gezien, hangt uiteraard af van de levensbeschou-wing die men heeft. Vlammende betogen voor een snelle introductie van duurza-me energie staan zij aan zij duurza-met ‘komt tijd, komt raad’ en ‘toekomstige generaties zijn veel slimmer dan wij’. Debatten in de Tweede Kamer laten ons het spectrum aan denkbeelden en overtuigingen zien.

Nieuw elan voor duurzame energie

Ondanks de grote verschillen in de wijze waarop men de transitie naar een duur-zame energiehuishouding beziet, is er ook een gemeenschappelijke factor. Bijna zonder uitzondering gaat men er namelijk vanuit dat er primair problemen moe-ten worden voorkomen of opgelost. Dat is natuurlijk waar, maar slechts de helft van het verhaal. Problemen voorkomen of oplossen leidt tot wat men een ‘mini-mum scenario’ zou kunnen noemen. Met andere woorden: we moeten kósten ma-ken en dus liefst zo weinig mogelijk. De transitie naar duurzame energiehuishou-ding als noodzakelijk kwaad.

De andere helft van het verhaal is dat de transitie enorme kansen biedt. Kansen op economische en maatschappelijke vernieuwing en ontwikkeling, dicht bij huis, maar ook ver weg. Vanuit dat perspectief worden kosten investeringen en ontstaat een ‘maximum scenario’. Er valt veel te winnen voor wie durft te investe-ren. De transitie naar een duurzame energiehuishouding als uitdaging.

Natuurlijk is er in de afgelopen jaren reeds door velen gewezen op de economi-sche kansen die de transitie biedt. Ook de Nederlandse overheid is hiermee be-kend. Staatsecretaris Van Geel, overigens als een van de eerste Nederlandse rege-ringsvertegenwoordigers, benadrukte op de EU-milieuraad die in juli jl. in Maastricht werd gehouden, dat milieu geen hinderpaal is voor ontwikkeling, maar juist kansen biedt .5Voor ‘milieu’ kan ook ‘energietransitie’ worden gelezen.

artikel | apoc al yptische t ijden? Er valt veel te winnen voor wie durft te investeren.

(4)

Een duurzame energiehuishouding

Het begrip ‘duurzame energiehuishouding’ is niet scherp gedefi-nieerd. Het zal ook erg lang duren voordat die eindsituatie is be-reikt, waarschijnlijk 100 jaar of meer. Daarom is de route ernaar-toe eigenlijk minstens zo interessant en belangrijk als het uiteindelijke doel. Met andere woorden, de transitie naar een duurzame energiehuishouding is wat ons voorlopig zal moeten bezighouden. Met een scherp oog op de verre toekomst de stap-pen van vandaag en morgen zetten. Tijdens de gehele transitie blijven fossiele brandstoffen een belangrijke rol spelen. ’Schoon fossiel’ en efficiency horen om die reden bij de energie-transitie, ook al worden ze in dit essay niet beschreven. Hoe de uiteindelijke duurzame energiehuishouding eruit zal zien, weet uiteraard niemand, maar men is er wel zeker van dat de zogenaamde hernieuwbare bronnen (windenergie, zonne-energie, biomassa, waterkracht, aardwarmte, oceaan-energie, etc.) ruim-schoots voldoende potentie hebben om zelfs een sterk groeiende mondiale energievraag te dekken1,6. Er bestaat ook brede consen-sus over de verwachting dat er een brede mix van bronnen zal worden toegepast, vooral vanwege verschillen in regionaal poten-tieel en vanwege complementariteit in opwekpatroon en –schaal en energiesoort. Om die reden zou te zijner tijd bijvoorbeeld ook kernfusie een plaats kunnen krijgen in de mix van bronnen. Bij het denken over het transitieproces is het cruciaal om de tijd-as steeds goed in de gaten te houden. Het is onmogelijk om opties over een kam te scheren die zich in een volledig verschillend sta-dium van ontwikkeling bevinden en dus op verschillende termij-nen geheel marktrijp zullen zijn. Maatwerk in beleid is daarom een absolute noodzaak.

De stelling van Van Geel zal waarschijnlijk ook door collega-bewindslieden wor-den onderschreven. Het probleem ontstaat pas wanneer de stelling moet worwor-den vertaald naar beleid (ervan uitgaande dat een vorm van beleid nodig is). Van Geel stelt dat bedrijven ouderwets denken wanneer ze milieubeleid vooral als bedrei-ging van concurrentiekracht zien. Daarin heeft hij gelijk, maar de overheid moet de hand vooral ook in eigen boezem steken. Tot nu toe heeft men die overheid nog niet vaak kunnen betrappen op positieve uitspraken in dezen. Zolang in ambtelij-ke kringen over nieuwe werkgelegenheid op het gebied van duurzame energie nog wordt gesproken als ‘Melkertbanen’ (omdat die samenhangt met stimule-ringsbeleid) is er iets grondig mis. Het is hoog tijd voor een nieuw elan, waarbij

inn o verend ener g iebeleid brinkhors t gemis te kans

(5)

overheid en bedrijfsleven samen optrekken, élk hun verantwoordelijkheid nemen, elkaar inspireren en scherp houden.

De blik op ‘oneindig’, maar met de voeten in de klei

De transitie naar een duurzame energiehuishouding is een proces dat vele decen-nia in beslag zal nemen, waarschijnlijk zelfs meer dan een eeuw6. Dat het proces zo lang in beslag neemt (moet nemen), heeft vooral te maken met de enorme om-vang van het energiegebruik en van de bestaande en nieuwe investeringen in de energie-infrastructuur. Niet voor niets wordt wel gesproken over de derde indus-triële revolutie. Zelfs met marktgroeicijfers van 25% per jaar duurt het nog meer dan een halve eeuw voordat duurzame energie een hoofdrol in de energievoorzie-ning speelt.

Het langetermijnkarakter van de transitie impliceert een natuurlijke en belangrij-ke rol voor de overheid. Hoewel het onmogelijk is om te voorspellen hoe de wereld er over, zeg, 50 jaar uitziet, is het wel van groot belang om vanuit een toekomstvi-sie te werken. Van commerciële bedrijven kan in het algemeen niet worden ver-wacht dat zij zich bezighouden met ontwikkelingen op de zeer lange termijn. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, denk bijvoorbeeld aan de energiescenario’s van Shell7en aan studies van grote financiële dienstverleners, maar onze gezamenlij-ke toekomst en de weg daar naartoe zijn toch bij uitstek een publiegezamenlij-ke zaak. Van de overheid mag in dit verband worden verwacht dat zij een visie op de toekomst ont-wikkelt en die gebruikt om concrete stappen op korte termijn te definiëren. Daarbij is het niet nodig, zelfs niet wenselijk, dat er consensus bestaat over de toe-komstbeelden. Zo’n consensus zou verstarring en eenzijdigheid met zich mee-brengen. Enerzijds zijn er namelijk deelontwikkelingen die in bijna alle beelden een rol spelen en waarop dus vrij risicoloos kan worden ingezet, anderzijds kan een samenleving ook bij onzekerheden wel degelijk een keuze maken en de bijbe-horende risico’s accepteren, domweg omdat géén keuze ook een keuze is. De sa-menleving inclusief de overheid als ondernemer op het wereldtoneel.

Onder het motto ‘de markt aan zet’ heeft de overheid zich in de afgelopen jaren echter steeds verder teruggetrokken als sturende en actief betrokken partij bij (on-der meer) zaken rondom het energiebeleid. Zij is procesbegelei(on-der geworden. Specifiek beleid heeft plaats gemaakt voor generiek beleid of geen beleid. Bescheidenheid ten aanzien van de rol die ze kan en moet spelen, siert de over-heid, maar men is volledig doorgeschoten. Dit werd recent nog bevestigd door de Commissie-Wijffels. Nederland wordt nu links en rechts ingehaald door landen waar de overheid wél het roer in handen houdt, samen met het bedrijfsleven ge-richt investeert en handelt vanuit een inspirerende langetermijnvisie. Japan en Duitsland dienen hier als voorbeeld en zijn hard op weg naar dominantie op enke-le belangrijke deelgebieden van duurzame energie. In Nederland zal men onge-twijfeld tegenwerpen dat dit een ouderwetse aanpak is, die slecht past bij een

mo-artikel | apoc al yptische t ijden? Nederland wordt nu links en rechts ingehaald door landen waar de overheid wél het roer in handen houdt, samen met het bedrijfsleven gericht investeert en handelt vanuit een inspirerende langetermijnvisie.

(6)

derne markteconomie, maar het resultaat van de huidige aanpak is feitelijk een

unlevel playing field voor het Nederlandse bedrijfsleven, toch zeker ook geen

bege-renswaardige situatie. Vanuit een sterke thuismarkt en gesteund door consistent overheidsbeleid kunnen buitenlandse bedrijven immers krachtig opereren op de internationale markt. Nederland doet zichzelf met deze aanpak geweldig tekort. Als de gigantische mondiale markt op het gebied van duurzame energie over 10 of 20 jaar volledig zelfdragend en volwassen is, zullen de kaarten zijn geschud: wel-ke landen spelen nog een rol van betewel-kenis en welwel-ke niet? Dan alsnog instappen zal te duur zijn of feitelijk onmogelijk (het gaat om kennisintensieve sectoren).

Het Nederlandse beleid

Kort geleden verscheen de nota Innovatie in het energiebeleid van het Ministerie van Economische Zaken, waarin vijf hoofdroutes voor een energietransitie worden be-schreven: Efficiënt en Groen Gas, Ketenefficiency, Groene Grondstoffen,

Alternatieve Motorbrandstoffen en Duurzame Elektriciteit. Tevens worden belang-rijke dingen gezegd over de rol van de overheid en de relatie met de private sector. Sleutelbegrippen daarbij zijn: vertrouwen, partnerschap, makelaarschap en lei-derschap.

Het denken in termen van transitieroutes (paden) is zonder twijfel een interessan-te manier om de verduurzaming van de energiehuishouding interessan-te structureren. Ook de genoemde sleutelbegrippen zijn belangrijk en goed gekozen. Het is echter de vraag of de feitelijk gekozen routes en daarbinnen weer de onderwerpen een goe-de afspiegeling zijn van wat het begrip energietransitie zou moeten inhougoe-den. Het is tevens de vraag of de routes en onderwerpen de toets van de internationale innovatiekritiek kunnen doorstaan. Met andere woorden, omvatten ze in voldoen-de mate voldoen-de thema’s die wereldwijd als cruciale innovatiegebievoldoen-den worvoldoen-den gezien? Tot slot: is er een goede aansluiting bij de thema’s die in de Energie Onderzoek Strategie (EOS) van hetzelfde ministerie zijn benoemd? De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat het antwoord op deze vragen nog niet bevestigend kan zijn. Als gezegd is de energietransitie een proces van vele decennia, waarin een scala aan techno-logie-opties een rol zal spelen. De set die op korte termijn kan worden toegepast, is zeker niet representatief voor de lange termijn. De écht grootschalige imple-mentatie begint voor een aantal opties eigenlijk pas na 2020, wanneer naar ver-wachting zo’n 10% van de energie duurzaam zal worden opgewekt. Daarmee is ab-soluut niet gezegd dat korteretermijnopties onbelangrijk zijn, integendeel, een goed begin is het halve werk, zeker ook hier. Het betekent echter wel dat een land dat de blik niet ook voldoende vooruit richt, zich bij voorbaat diskwalificeert voor de periode dat de duurzame-energiemarkt een omvang zal hebben waar we nu nog slechts van kunnen dromen. De transitieroutes zoals ze nu zijn beschreven, zijn hooguit een korteretermijnsubset van het totaal dat nodig is. Cruciale mon-diale innovatiethema’s als zonne-energie en geavanceerde toepassingen van

bio-inn o verend ener giebeleid brinkhors t gemis te kans

(7)

artikel | apoc al yptische t ijden?

massa ontbreken vrijwel geheel, deels doordat ze in geen enkele route passen, deels omdat de invulling van de routes te veel op de korte termijn is gericht. EOS omvat deze belangrijke thema’s wel, maar is tot stand gekomen in een proces dat vrijwel los stond van de discussie over transitie. De achterliggende, achterhaalde gedachte is dat sommige technologie-opties eerst door onderzoek verder moeten worden ontwikkeld (lees: goedkoper moeten worden) en dat er pas daarna een vorm van implementatiebeleid nodig is. Dat levert de voor onze kenniseconomie levensgevaarlijke situatie van implementatiebeleid zonder voldoende langeter-mijncomponenten en onderzoeksbeleid zonder mogelijkheden voor toepassing van resultaten. Er is weinig fantasie nodig om te bedenken waartoe dit kan leiden. Uiteraard kan een land kiezen voor een scheiding tussen onderzoeksbeleid en im-plementatiebeleid, maar daarmee loopt het gevaar voorgoed aan de zijlijn komen te staan. Wat Nederland nodig heeft, is implementatiebeleid (als onderdeel van de transitie) dat op maat is gesneden. Een beleid ook dat is gericht op het grijpen van kansen op een manier die rekening houdt met de realiteit in het buitenland8. De toepassing van (bijna) marktrijpe opties ambitieus stimuleren en faciliteren, de toepassing van langeretermijnopties op een aangepast niveau bevorderen. Dat laatste om te leren én om de bekende technologie/marktcycli te doorlopen.

De mythe van de doorbraak

Het spraakmakende interview met minister Brinkhorst in het tijdschrift van de Stichting Natuur en Milieu (januari/februari 2004) laat zien hoe moeilijk het ken-nelijk is om een balans te vinden tussen aandacht voor de korte termijn en voor de lange termijn. Het toont ook hoe vertekend het beeld kan zijn over de wijze waarop technologie zich een plaats in de markt verwerft. Een voorbeeld: de minis-ter verwacht pas na 2030 een doorbraak van zonne-energie en trekt daaruit de conclusie dat er op korte termijn geen acties nodig zijn op het gebied van imple-mentatie. Het vaakgehoorde idee van een benodigde ‘doorbraak‘ is echter meestal slechts een excuus om nu nog niet te handelen. Doorbraken vindt men namelijk in het laboratorium en slechts zelden in de markt. De continue verbetering in markttermen is een gevolg van alle resultaten (‘doorbraken en doorbraakjes‘) in laboratorium en productie. De leercurve van zonne-energie9over de afgelopen 30 jaar laat zien dat we niet zitten te wachten op een doorbraak, maar slechts op een gebalanceerde combinatie van onderzoek, respectievelijk technologieontwikke-ling en marktontwikketechnologieontwikke-ling. De keus die we als land moeten maken, is of we aan die ontwikkelingen willen meedoen of niet. Meedoen betekent onmiddellijk en consequent investeren met kans op een mooi rendement, niet meedoen betekent waarschijnlijk definitief einde oefening voor deze economische sector. Zonne-energie maakt nú een sterke groei door en vraagt daarom direct om beleid en ac-tie. Zonder dat kunnen we die sector toevoegen aan het lijstje van gemiste kansen. Dat is een onverdraaglijke gedachte voor iedereen die duurzame energie een warm hart toedraagt en, belangrijker, onnodig.

(8)

Tot slot

Vertegenwoordigers van de duurzame-energiesector in het buitenland zien met verbazing en ongeloof hoe Nederland in korte tijd afglijdt van koploper tot achter-hoedespeler. Een bevredigend antwoord op de vraag waarom bestaat niet, wel een verklaring. Geert Mak heeft in zijn prachtige, recent gehouden Raiffeisenlezing10 redenen gegeven waarom sommige landen en bedrijven (in bepaalde periodes) succesvol zijn en andere niet. Kernbegrip is ‘vertrouwen‘. Zonder vertrouwen ver-valt een natie of een bedrijf tot een cultuur van inefficiëntie, elkaar controleren en bureaucratie.

Op het gebied van duurzame energie is inmiddels sprake van een nijpend gebrek aan (onbeschaamd) vertrouwen. Overheid, burger en bedrijfsleven staan vaker te-genover elkaar dan naast elkaar. Nederlandse ondernemers op het gebied van duurzame energie voelen zich miskend en in de steek gelaten. Burgers zijn duur-zame energie als een pain in the neck gaan zien in plaats van als een hoop in bange dagen. De overheid ziet duurzame energie als een kostenpost en de vertegenwoor-digers als lastposten. Het gaat niet aan één schuldige aan te wijzen, maar het is wel duidelijk dat de overheid de aangewezen partij is om het tij te keren. Cultuurverandering begint immers aan de top. Duurzame energie is een fascine-rend gebied en het is niet moeilijk daarover enthousiast te raken. Er ligt een open uitnodiging aan ambtenaren, beleidsmakers en politici om zichzelf te laten infor-meren en inspireren, in ons aller belang. Het is wel zaak om haast te maken, want het buitenland wacht niet op ons.

Prof. dr. Wim C. Sinke is als stafmedewerker Strategie en Programma werkzaam bij de afde-ling Zonne-energie van het Energieonderzoek Centrum Nederland en als bijzonder hoogle-raar Fysica en Chemie van Dunne Lagen verbonden aan de Universiteit Utrecht.

Noten

1 World Energy Assessment: Energy and the Challenge of Sustainability (UNDP, New

York, 2000), ISBN 92-1-1261-0, zie ook: www.undp.org/seed/eap/activities/wea. 2 Het primaire energiegebruik is het gebruik aan energie uit bronnen die in de

natuur voorkomen, te onderscheiden in voorraadtypen (fossiele brandstoffen als olie, steenkool en gas, alsmede uranium) en stromingstypen (bijvoorbeeld zonne-energie en windenergie).

3 ‘Watt‘ (W) is de standaard eenheid van vermogen, dat is energiegebruik per tijdseenheid. Hoewel de watt meestal wordt geassocieerd met elektriciteit, wordt hij ook gebruikt voor energie in het algemeen.

inn o verend ener g iebeleid brinkhors t gemis te kans Vertegenwoordigers van de duurzame-energiesector in het buitenland zien met verbazing en ongeloof hoe Nederland in korte tijd afglijdt van koploper tot achterhoedespeler.

(9)

4 Het woord ‘huishouding’ geeft beter aan dat het niet alleen gaat om ener-gieopwekking en -levering, maar ook om energiegebruik, energiebesparing en energie-efficiency.

5 NRC Handelsblad, 19 juli 2004.

6 Zie bijvoorbeeld: Welt im Wandel: Energiewende zur Nachhaltichkeit, Wissenschaftlicher Beirat der Bundesregierung, Globale

Umweltveränderungen (Springer-Verlag, Berlin, 2003), ISBN 3-540-40160-1, ook elektronisch beschikbaar: www.wbgu.de/wbgu_jg2003.pdf.

7 Energy Needs, Choices and Possibilities, Scenarios to 2050 (Global Business Environment, Shell International, 2001).

8 Oranje voor Groen, voorstel van de Duurzame Energie Koepel voor definitie van

een Sleutelgebied ten behoeve van het Innovatieplatform.

9 De leercurve van een technologie of product beschrijft het verband tussen prijzen in de markt en cumulatief geproduceerd/toegepast volume. Bij elke verdubbeling van het volume neemt de prijs met een bepaald percentage af, ten gevolge van de implementatie van onderzoeksresultaten in productie,

economies of scale, etc. Voor zonne-energie is dit percentage al decennia een

uitstekende 20%. Doorbraken zijn hierin feitelijk al verdisconteerd. 10 www.rabobankgroep.nl/download/2004RaiffeisenlezingWord.pdf artikel | apoc al yptische t ijden?

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Dat Ibn Saud, de stichter van het koninkrijk Saudi-Arabië, zijn aandacht in de jaren twintig vooral richtte op Groot-Brittannië ontlokte de Nederlandse consul te Djeddah dan ook

Het Hogeland moet een goed bereikbare gemeente zijn met een aangename, veilige en gezonde leefomgeving.. Vanwege het uitgestrekte landelijke gebied is naast goed en betaalbaar

 Nieuw Elan vindt dat een nieuw gemeentebestuur voor de nieuwe fusiegemeente Alphen aan den Rijn een goed doordachte toekomstvisie voor de gehele gemeente op moet stellen.. 

Ook al is rechtstreekse emissiehandel tussen bedrijven op inter- nationaal niveau nu nog niet mogelijk, als het handelssysteem tussen regeringen van landen gaat functioneren kan

leeftijd op dezelfde wijze dient te worden meegewogen (Groen-variant), de vraag of bonussen die een aanzienlijk deel van het inkomen vormen mogen worden meegerekend bij de B-factor,

De laatste herleving van de rustieke stijl zien we in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar voor wat bouwwerken en bouwdecoratie betreft, vaak in een

Dit heeft zij geprobeerd door op 31 december 2003 een richtlijn inzake het hergebruik van overheidsinformatie uit te vaardigen (richtlijn 2003/98/EC). Van alle

Met deze doelstelling wordt geprobeerd te achterhalen of het mogelijk is de hoofdvraag van dit onderzoek te beantwoorden: “Wat zijn kansen en belemmeringen voor de transitie