• No results found

Peerby, factually or virtually nearby? : een onderzoek naar de samenhang tussen buurtverbondenheid en participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms onder bewoners in Amsterdam

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Peerby, factually or virtually nearby? : een onderzoek naar de samenhang tussen buurtverbondenheid en participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms onder bewoners in Amsterdam"

Copied!
102
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

- 0 -

Peerby, factually or virtually nearby?

Een onderzoek naar de samenhang tussen buurtverbondenheid en participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms onder bewoners in Amsterdam.

A.L.E. Fischer - 6081525 MSc Human Geography Mw. Dr. Ir. C.J.M. Karsten Dhr. Dr. C. Lennartz Universiteit van Amsterdam 16/08/2015

(2)

- 1 -

Masterscriptie (24 EC), ter afsluiting van de studie Human Geography 17 augustus 2015

A.L.E. Fischer

Studentnummer: 6081525 Specialisatie: Urban Geography Universiteit van Amsterdam

Mw. Dr. Ir. C.J.M. Karsten (begeleider) Dhr. Dr. C. Lennartz (tweede lezer) Omslag

Bovenste afbeelding betreffende Peerby.com via http://mijnthuisgevoel.blogspot.nl/2014_11_01_archive.html (geraadpleegd op 11 augustus 2015)

Onderste afbeelding betreffende Thuisafgehaald.nl via https://www.thuisafgehaald.nl/koks/robert-kookt-in-amsterdam-west/quinoa-risotto-met-champignons-en-thijm-glutenvrij/maaltijd-215421 (geraadpleegd op 11 augustus 2015)

(3)

- 2 -

SAMENVATTING

In dit onderzoek is er gekeken naar een mogelijke samenhang tussen de buurtverbondenheid en ervaringen van lokale participaties aan de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms Peerby en Thuisafgehaald onder Amsterdamse stedelingen.

Momenteel ligt er in stedelijk beleid veel focus op actief burgerschap, waarbij buurtinitiatieven worden gestimuleerd om de sociale cohesie in stadsbuurten te bevorderen. Theoretici duiden namelijk op een verandering van hechte buurtgemeenschappen, waarin gemeenschappelijke normen en waarden de basis vormen. Sociale relaties onder stedelingen zouden momenteel meer berusten op functionaliteit, waardoor men buren als vrijwillige potentiële hulpbronnen is gaan zien en networked individualism in opgang komt. Het enorm toegenomen gebruik van ICT kan hierbij zowel beperkend als bevorderend voor sociale relaties worden beschouwd. Met de opkomst van het idee van collaboratief consumeren, vanuit de deeleconomie, wordt ICT als faciliterend middel gezien voor de totstandkoming van efficiënte deelovereenkomsten tussen vragers en aanbieders op zowel (inter)nationaal als buurtniveau. Door middel van kwalitatieve semigestructureerde interviews en participerende mapping is getracht de functionele, sociale en culturele buurtbindingen van Peerby- en Thuisafgehaald-deelnemers in kaart te brengen, als ook hun buurtoriëntaties tijdens hun gebruik, motivaties en sociale interacties. Hierbij wordt verwacht dat er enige positieve samenhang te vinden is tussen de mate van hun buurtverbondenheid en de mate van hun lokale participaties.

Hiervoor zijn tien Peerby-deelnemers en negen Thuisafgehaald-deelnemers geïnterviewd die allen binnen de ring van Amsterdam wonen, autochtoon zijn en niet tot de lagere inkomensgroep behoren. De samenhang tussen buurtverbondenheid en ervaringen van lokale participaties zijn per platform onderzocht. Hierbij is er gekeken naar of men veel of weinig functionele, sociale en culturele bindingen heeft en of er sprake was van veel of weinig lokale oriëntaties in hun gebruik, motivaties en sociale interacties. De uitkomsten van de deelnemers van beide platforms zijn uiteindelijk met elkaar vergeleken, waarbij naar voren komt dat overeenkomstige ervaringen in huishoudsituaties en de participatieregels van de platforms zorgen voor verschillende individuele en platformgerelateerde behoeften en mogelijkheden voor de ervaringen van veel of weinig buurtverbondenheid en lokale participaties.

Geconcludeerd kan worden dat er wel een potentie tot samenhang is, echter dat de mogelijkheden momenteel nog erg gering zijn. Dit komt zowel door het beperkte aantal nabijwonende gebruikers en de functionele deelintenties van beide ICT-platforms als door de onderhevigheid van buurtverbondenheid en lokale participaties aan factoren die voortkomen uit de huishoudsituaties. Daarnaast blijken de definiëringen van “de buurt” door de platforms en gebruikers van elkaar af te wijken, wat ook hun werkelijke en virtuele ervaringen van lokale participaties beïnvloedt.

(4)

- 3 -

INHOUDSOPGAVE

Samenvatting

I.

Introductie

II.

Stedelijke buurtverbondenheid en buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms

2.1 Stedelijke buurtverbondenheid • De buurt

• Buurtverbondenheid

• Functionele en sociale buurtbindingen • Culturele buurtbindingen

• De stad

• Huishoudsituaties en hun lokale activiteitenpatronen 2.2 Buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms

• ICT-gebruik • ICT als supplement

• ICT en stedelijke netwerkcohesie • Collaboratief consumeren

III. Onderzoeksmethoden

3.1 Onderzoeksvragen 3.2 Operationalisering 3.3 Conceptuele schema 3.4 Methoden • Onderzoeksstrategie en opzet • Dataverzameling • Data-analyse • Onderzoekspopulatie • Ethische verantwoording

IV. Case studies

4.1 Amsterdam 4.2 ICT-deelplatforms

Amsterdam Sharing City

Peerby

Thuisafgehaald

De ICT-deelplatforms vergeleken

V.

Buurtverbondenheid

5.1 Peerby • Functionele buurtbinding • Sociale buurtbinding • Culturele buurtbinding

(5)

- 4 -

(vervolg INHOUDSOPGAVE)

5.2 Thuisafgehaald • Functionele buurtbinding • Sociale buurtbinding • Culturele buurtbinding

5.3 Buurtverbondenheid onder Amsterdamse deelnemers

VI. Participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms

6.1 Peerby

• Gebruik: de hulpvragers en hun potentiële aanbieders • Motivatie: vragers en werkelijke aanbieders

• Sociale interacties: virtueel en face-to-face 6.2 Thuisafgehaald

• Gebruik: de koks en hun potentiële afhalers • Motivatie: koks en afhalers

• Sociale interacties: vaste koks en afhalers

6.3 Participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms onder Amsterdamse bewoners

VII. Conclusie: samenhang tussen buurtverbondenheid en participatie aan

buurt georiënteerde ICT-deelplatforms

7.1 Categorieën

7.2 Potentiële samenhang tussen buurtverbondenheid en lokale participatie • Invloeden op participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms • Invloeden op buurtverbondenheid

7.3 Discussie

VIII. Referentielijst

IX. Bijlagen

(6)

- 5 -

IX. Bijlagen

Dataverzameling

9.1 Korte vragenlijst m.b.t. huishoudsituatie

9.2 Semigestructureerde interviewvragen m.b.t. buurtverbondenheid 9.3 Korte vragenlijst gebruik ICT-deelplatforms

• Peerby • Thuisafgehaald

9.4 Semigestructureerde interviewvragen participatie ICT-deelplatforms • Peerby • Thuisafgehaald Data-analyse 9.5 De onderzoekspopulatie • Peerby • Thuisafgehaald

9.6 Het gebruik van de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms • Peerby

• Thuisafgehaald 9.7 Coderingskader

9.8 Coderingschema’s Peerby A. Buurtverbondenheid

B. Participatie aan buurtgeoriënteerde ICT- deelplatforms 9.9 Coderingschema’s Thuisafgehaald

A. Buurtverbondenheid

B. Participatie aan buurtgeoriënteerde ICT- deelplatforms

Onderzoekspopulatie en cases

9.10 Woonlocaties respondenten 9.11 Amsterdam

• Sociaal-ruimtelijke structuur • Leefbaarheid

9.12 Amsterdam Sharing City

Resultaten

9.13 Gefingeerde namen

9.14 Kwantificatieschema buurtverbondenheid • Peerby

• Thuisafgehaald

9.15 Kwantificatieschema lokale participatie aan ICT-deelplatforms • Peerby

• Thuisafgehaald Conclusie

9.16 Categorieën o.b.v. een potentiële samenhang

De persoonsgebonden maps

(7)

- 6 -

I.

INTRODUCTIE

“De Helmersbuurt kan doorgaan voor het brandpunt van de deeleconomie. Spullenleenplatform Peerby, waar buurtbewoners elkaar polsen of zij misschien een boormachine, partytent of hogedrukspuit te leen hebben, wordt nergens zo veel gebruikt als in postcodegebied 1054. Enthousiaste Peerbygebruikers uit de buurt roemen het buurtgevoel dat ze krijgen van de deeleconomie, die bezit overbodig zou maken doordat consumenten elkaars spullen delen. Dat juist de Helmersbuurt eruit springt, zou kunnen liggen aan de gemoedelijke sfeer en de mix van bewoners (relatief veel gezinnen). Al kan het volgens een woordvoerder zomaar zo zijn dat volgende maand een ander postcodegebied eruit springt. Andere platforms, zoals Airbnb, Snappcar en Thuisafgehaald.nl, dringt de Helmersbuurt zich niet zo specifiek op als het kloppende hart van de deeleconomie. Wel is meteen duidelijk dat Amsterdam-binnen-de-ring als geheel aanspraak mag maken op die eretitel.“ (Het Parool, 15 januari 2015)

De hedendaagse ontwikkeling van de vele nieuwe digitale informatie- en communicatietechnologieën (ICT) is van grote invloed op de sociale interacties in moderne samenlevingen (Boogers et al., 2010). Deze interacties worden hierdoor namelijk niet slechts face-to-face uitgeoefend, maar nemen in steeds grotere mate toe via het internet. Deze toename van virtuele interacties leidt dan ook veelvuldig tot de kwestie in hoeverre zij face-to-face interacties (kunnen) overnemen. Hoewel de fysieke nabijheid van stadsbewoners de verwachting roept dat men sneller face-to-face contact met elkaar heeft en elkaar ook zo gemakkelijker om hulp zou vragen, blijken de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms echter een gewenst middel te zijn onder Amsterdamse buurtbewoners (Het Parool, 2015).1 Op deze ICT-deelplatforms kunnen gebruikers hun vraag en aanbod van bepaalde voorwerpen, maaltijden, vaardigheden, auto’s of huizen gratis of voor relatief lage prijzen met elkaar delen.2 Het krantenbericht uit het Parool duidt op de ervaringen van stadsbewoners die aangeven dat het (uit)lenen van voorwerpen via het platform Peerby een positieve bijdrage levert aan hun buurtgevoel. In het hedendaagse discourse over de opkomende deeleconomie krijgen onder andere deze ICT-deelplatforms meer aandacht in (inter)nationale media (ShareNL, 2015). De focus ligt voornamelijk op de financiële gevolgen, maar sinds kort wordt er ook meer aandacht besteed aan de maatschappelijke impact (Achmea, 2015).

Zo wijst een kwantitatief onderzoek door Achmea (2015) op de ontwikkeling van betere sociale relaties door de huur-, leen- of deelovereenkomsten via het gebruik van verscheidene buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms.3 Zo kunnen buurtbewoners via platforms als Peerby en Thuisafgehaald namelijk op gemakkelijke wijze contact leggen met andere bereidwillige omwonende gebruikers. De overheid en sociale stichtingen steunen dan ook bepaalde buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms vanwege hun veronderstelde bijdrage aan sociale buurtcohesie, dat de onderlinge sociale interacties, vertrouwen, netwerken en kruisbestuivingen van kennis van buurtgenoten omvat (WRR, 2005; Gemeente Amsterdam, 2015a; Stichting Doen, 2015). De gebiedsgerichte aanpak in stedelijk beleid is namelijk sterk gericht op het idee dat dorpsachtige kleinschalige samenlevingen van vroeger ook in hedendaagse stadsbuurten aanwezig (kunnen) zijn (Blokland-Potters, 1998; Lupi, 2005; van Marissing, 2008). De ontwikkeling van lokale buurtgemeenschappen met actief burgerschap lijkt hierdoor een alternatief voor de verzorgingsstaat te worden, waarbij buurtinitiatieven sociale buurtcohesie dienen te bevorderen. Echter, er worden

1 De bovengenoemde ICT-deelplatforms hebben betrekking op het delen van voorwerpen (Peerby), woningen (Airbnb), auto’s (Snappcar) en maaltijden (Thuisafgehaald).

2 Relatief in vergelijking met marktprijzen van verhuurbedrijven, hotelovernachtigen, auto-leasebedrijven en traiteurs 3 Het onderzoek door Achmea betreft de ICT-deelplatforms: Peerby, Snappcar, Thuisafgehaald en Croqqer (diensten)

(8)

- 7 -

kwesties gesteld met betrekking tot de werkelijke realisatie van dergelijke doeleinden (Tonkens & Verhoeven, 2011). De vraag is wat voor sociaal contact bij deelnemende buurtbewoners gestimuleerd wordt. Kunnen deze buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms de sociale cohesie in een buurt versterken? Ontstaan door de partipactie aan dergelijke platforms werkelijk hechtere banden tussen buurtbewoners en meer verbondenheid met de buurt of deelt men slechts producten met elkaar zonder enige buurt gerelateerde gevolgen?

De vele enthousiaste berichtgevingen over de potentiële maatschappelijke gevolgen van de deeleconomie worden opgevolgd door kritische blikken van anderen. Zo wordt op basis van een kwantitatief marktonderzoek geconcludeerd dat de absolute gebruikersaantallen van dergelijke buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms in Nederland nog steeds laag zijn. Verklaringen hiervoor wijzen op de individuele leenbehoeften en woonlocaties van gebruikers. Niet alleen redenen met betrekking tot het verkrijgen van lage kosten en duurzaam (her)gebruik van producten spelen een rol, maar ook de beschikbaarheid van producten en het hiermee gepaard gaande contact in hun buurt (Multiscope, 2015). Vooral bij ICT-deelplatforms die duiden op het belang van nabijheid tussen gebruikers voor de totstandkoming van deelovereenkomsten speelt deze beschikbaarheid op buurtniveau een rol. Aangezien er in steden per definitie sprake is van een hoge dichtheid met betrekking tot woningen en bewoners (Mollenhorst, G. & Bekkers, R. & Völker, B., 2005), leidt dit in principe tot veel buren en hiermee ook tot veel deelmogelijkheden. De werkelijke buurrelaties onder stedelingen worden echter tegenwoordig door velen ter kwestie gesteld. Zo duiden verscheidene academici op een verlies van hechte buurtgemeenschappen, terwijl anderen juist duiden op veranderingen van de relaties tussen buurtbewoners en hun buurt door de huidige ontwikkelingen betreffende welvaart, technologie en individualisering (Lupi et al., 2007). In hoeverre kan er dan werkelijk gesproken worden van meer deelmogelijkheden in de stad, aangezien de stedelijke buurtverbondenheid al ter kwestie wordt gesteld? Spelen de relaties die stedelingen met hun fysieke en sociale woonomgeving hebben een rol bij hun participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms? Kan hun participatie aan dergelijke platforms invloed uitoefenen op hun buurtverbondenheid?

De grotere diversiteit in huishoudsituaties onder stedelijke buurtbewoners, en de hiermee gepaard gaande verschillen in behoeften en mogelijkheden, kunnen op uiteenlopende wijzen hun lokale en geografische verspreide activiteitenpatronen beïnvloeden. Zo blijken sociale netwerken en activiteiten van stedelijke gezinnen meer in de buurt op te treden, dan bij kinderloze jongvolwassenen het geval is (Völker, 1999; Emmelkamp, 2004; Karsten & Reijndorp & van der Zwaard, 2006; Karsten, 2014; Schaefer-McDaniel, 2004). Hoe spelen hun huishoudsituaties hier echter een rol bij? En hoe kunnen huishoudsituaties dus ook de participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms beïnvloeden?

Zowel de participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms als de buurtverbondenheid van hedendaagse stedelingen worden dus ter kwestie gesteld, echter ontbreekt kwalitatief onderzoek naar een mogelijke samenhang hiertussen. De vraag in dit onderzoek is dan ook in hoeverre en hoe er een samenhang aanwezig kan zijn tussen de buurtverbondenheid van stedelingen en hun participatie aan een

(9)

- 8 -

buurt georiënteerd ICT-deelplatform. Wanneer speelt hun buurtverbondenheid een rol bij hun participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms en hoe kan hun participatie hun buurtverbondenheid beïnvloeden?

In de volgende hoofdstukken volgen eerst theoretische achtergronden met betrekking tot de hedendaagse stedelijke buurtverbondenheid en de ontwikkeling van ICT-deelplatforms (hoofdstuk 2). Hierna volgen beschrijvingen van de onderzoeksmethoden (hoofdstuk 3) en case studies (hoofdstuk 4). Vervolgens zijn de onderzoeksresultaten met betrekking tot de buurtverbondenheid (hoofdstuk 5) en participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms (hoofdstuk 6) apart uitgewerkt. Uiteindelijk is de samenhang tussen deze uitkomsten bekeken en bediscussieerd in de conclusie (hoofdstuk 7) om een antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag.

(10)

- 9 -

II.

STEDELIJKE BUURTVERBONDENHEID EN

BUURTGEORIËNTEERDE VIRTUELE NETWERKEN

2.1 Stedelijke buurtverbondenheid De buurt

Wat men verstaat onder zijn of haar buurt, ofwel de (semi-)publieke ruimte van de directe leefomgeving (WRR, 2005), kan op uiteenlopende wijzen in grootte en complexiteit aangeduid worden. Bewoners zelf of mensen van buitenaf kunnen namelijk zowel fysieke als niet-fysieke kenmerken van deze ruimte op verschillende schaalniveaus beschrijven en hiermee grenzen van buurten op verschillende manieren te definiëren. Wanneer het gaat om de buurt als directe leefomgeving van bewoners worden buurtgrenzen en beschrijvingen bepaald aan de hand van sociaalgeografische relaties die zij met deze ruimte hebben (Lee en Campbell, 1997). Deze sociaalgeografische relaties kunnen onder andere aangeduid worden aan de hand van de buurtverbondenheid.

Buurtverbondenheid

In hun onderzoek naar buurthechtingen in Nederlandse en Engelse steden onderscheiden Van der Graaf en Duyvendak (2009) aan de hand van de hechting, tevredenheid en betrokkenheid van bewoners vier patronen van (emotionele) buurtverbondenheid, namelijk “geaarde”, “relatief gehechte”, “ongebonden” en “onthecht-vervreemde verbondenheid”. Bij een geaarde hechting ervaren bewoners een sterke emotionele verbondenheid met de woonomgeving en buurtbewoners. Relatieve verbondenheid duidt op het niet specifiek verbonden zijn met locaties in de buurt, echter voelt men zich er wel thuis in de buurt. Met ongebondenheid worden bewoners bedoeld voor wie de buurt slechts een plek is om te wonen, waarin zich zowel positieve als negatieve aspecten voordoen. Bij onthechting en vervreemding wordt er geduid op een sterke ontevredenheid en vervreemding van de directe woonomgeving en buurtbewoners.

Deze vier typen in buurtverbondenheid kunnen mogelijk verklaard worden aan de hand van Van Engelsdorp Gastelaars’ (1999) theorie over territoriale verbondenheid, waarin ook hij stelt dat individuele bewoners verscheidene territoriale bindingen met hun directe leefomgeving kunnen hebben. Hij onderscheidt de fysieke bindingen, die zijn gebaseerd op het gebruik van buurtvoorzieningen, en de niet-fysieke bindingen, die voortkomen uit de betrokkenheid en sociale interacties met andere buurtgenoten. Van Engelsdorp Gastelaars (1999) categoriseert zo vijf soorten buurtbindingen die gezamenlijk, het type, buurtverbondenheid van bewoners vormen. Dit zijn de fysieke functionele en economische bindingen en de niet-fysieke sociale, culturele en politieke bindingen. In dit onderzoek ligt de focus op de fysieke functionele en niet-fysieke sociale en culturele buurtbindingen.

Functionele en sociale buurtbindingen

De functionele binding met buurtvoorzieningen wordt gevormd door de sociaaleconomische situatie van mensen binnen hun bepaalde behoeftepatronen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruiken van binnen- en buitenruimtes gericht op educatie, zorg, consumptie, groen, cultuur, sport en recreatie. Het aantal

(11)

- 10 -

buurtvoorzieningen beïnvloedt vooral de mogelijkheden tot functionele buurtverbondenheid, waar (frequent) gebruik tot een werkelijke binding leidt. Functionele buurtbindingen kunnen vervolgens ook als bron voor sociale buurtbindingen worden gezien (Van Engelsdorp Gastelaars’, 1999; Guest & Wierzbicki, 1999; Völker, 1999; Blokland, 2005).

Volgens Van Engelsdorp Gastelaars (1999) worden de sociale bindingen tussen buurtgenoten gevormd door het aantal en de intensiteit van hun sociale interacties. Blokland (2005) en Völker (1999) stellen daarbij dat lokale fysieke (semi-)publieke ruimtes de sociale interacties tussen (on)bekende buurtgenoten kunnen bevorderen wanneer zij hierin overeenkomstige activiteitenpatronen vertonen. Dit verhoogt namelijk de kans op ontmoetingen, frequent sociaal contact en uiteindelijk onderlinge bekendheid tussen buurtgenoten. De buurt vormt zo een bron voor sociaal contact op laag schaalniveau (Guest, A. & S. Wierzbicki, 1999). Zo spreekt de socioloog Suttles (1972) in zijn studie naar sociale constructies van gemeenschappen over de ontwikkeling van iemands “face-block”. Door hun nabijheid vertonen buurtbewoners frequenter overeenkomstige tijdruimtelijke paden en gaan elkaar herkennen op portiek- of straatniveau. Blokland (2005) duidt hierbij op de ontwikkeling van publieke familiariteit in buurten, dat wordt gevormd door een combinatie van een mate van onderlinge anonimiteit en een mate van toegankelijkheid tussen buurtgenoten. Men kan elkaar onbedoeld sporadisch ontmoeten in de publieke (buurt)ruimtes, wat door middel van herhaling kan bijdragen aan onderlinge herkenning, vertrouwen en bewuste toenadering wanneer men hier behoefte aan heeft.

Flap (1999) gaf eerder al aan hierin een verschil te vinden tussen het “meeting” en “mating” omtrent sociale contacten, waar men buren wel frequent kan tegenkomen maar dat hechte relaties hier niet vanzelfsprekend uit ontstaan. Onderlinge bekendheid kan echter wel een belangrijke factor zijn voor onderlinge informele (buren)hulp (Linders, 2009). Zo gaat men voor emotionele steun en vrijetijdsactiviteiten naar vrienden en familie, maar ken men voor de uitwisseling van eenvoudige instrumentele en praktische hulp naar buren vragen (Völker en Verhoeff, 1999). Afhankelijk van de aangeboden alternatieven in het sociale netwerk van bewoners vormen buren hulpbronnen en potentiële netwerkleden, die berusten op de gedachte van (toekomstige) onderlinge wederkerigheid. Hierbij blijken mensen die op elkaar lijken sneller geneigd te zijn elkaar te helpen, omdat men beter begrijpt wat de ander nodig heeft en zo beter steun kan bieden (Flap et al., 1996; Völker en Verhoeff, 1999).

Lupi et al (2007) duiden daaropvolgend in hun onderzoek, naar de buurtverbondenheid van bewoners in drie verschillende VINEX-wijken in Nederland, op de ontwikkeling van “communities of limited liability”. In deze buurtgemeenschappen is men grotendeels op het lokale woondomein (de straat of het portiek) gericht en komt men pas in actie naar gelang een zaak hen aanspreekt. Zo vormen hedendaagse buurten volgens Völker en Verhoeff (1999) bronnen voor sociale netwerkvorming, ofwel sociaal kapitaal. Sociale buurcontacten worden als keuzemogelijkheden beschouwd en buurtnetwerken worden vervolgens gebruikt voor individuele doeleinden. De buurtrelaties variëren hierdoor ook onder bewoners (verschillend in vorm en belang) en gedurende de tijd (de ene keer meer dan andere keer) (Lupi, 2005). Een onderscheid in sociale (buur)relaties wordt aangeduid als (sterke) emotionele relaties, gebaseerd op

(12)

- 11 -

gemeenschappelijke normen en waarden, en (zwakke) functionele relaties, die berusten op vrijwilligheid, keuzevrijheid en het zich uitbreiden over grotere netwerken (Lupi, 2005; Lupi et al., 2007). Henning en Lieberg (1996) zien deze zwakke relaties als onbedoelde dagelijkse buurtcontacten, die van belang zijn om potentiële bruggen te slaan tussen de netwerken waarin sterke relaties aanwezig zijn. Dit gebruik van sociale relaties tussen verschillende groepen wordt ook wel als “bridging” aangeduid, waarbij mensen met verschillende hulpbronnen (sociaal kapitaal) elkaar beter kunnen aanvullen (Putnam, 2000; Lupi, 2005). Deze zwakke functionele relaties worden hierdoor ook wel gezien als hulpbron bij de uitbreiding van sociale netwerken van kwetsbare en marginale bewonersgroepen (Henning en Lieberg, 1996; Blokland, 2001). Ook Granovetter (1973) geeft aan dat men niet per se gebaat is bij sterke emotionele relaties, wanneer mensen over veel overeenkomstige hulpbronnen beschikken. Deze relaties worden ook wel aangeduid als “bonding” tussen mensen binnen dezelfde groep, waarbij men door deze overeenkomstigheden minder (nieuw) sociaal kapitaal onderling kan uitwisselen (Putnam, 2000). Hierdoor kunnen ook in- en uitsluitende wij-zij-mechanismen ontstaan dat onder andere de sociale mobiliteit van huishoudens kan belemmeren, terwijl functionele relaties deze sociale mobiliteit juist kunnen bevorderen (Granovetter, 1973). Homogene buurten waarin bewoners onderling sterke overeenkomsten bezitten in bijvoorbeeld hun opleiding, inkomen of etniciteit blijken dan ook de sociale mobiliteit van bewoners te belemmeren (Völker, 1998, p.78). Daarnaast wijst De Hart (2002) op dat het onderscheid tussen emotionele en functionele relaties in werkelijkheid niet zo concreet zichtbaar is, maar dat “gezegd kan worden dat mensen banden aangaan uit nut, maar men kiest hierbij [ook] op basis van normen en waarden” (p.22). De betrokkenheid met de buurtcontacten (en voorzieningen) speelt dan ook een rol, dat valt onder de culturele buurtbindingen (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999).

Culturele buurtbindingen

Culturele buurtbindingen zijn gebaseerd op mentaal geconstrueerde waarderingen van de fysieke en sociale woonomgeving (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999; Van der Graaf & Duyvendak, 2009), die uiteindelijk leiden tot een bepaalde identificatie met de buurt waarin buurtvoorzieningen en buurtgenoten onderdeel van de narrative of the self worden (Giddens, 1991). Bij positieve waarderingen voelen bewoners zich meer toebehoren tot de desbetreffende (groep) mensen of gebieden (Van Kempen, 1999; Van der Graaf & Duyvendak, 2009; Blokland, 2003; Forrest & Kearns, 2001; Völker et al., 2007). Een lage culturele buurtbinding houdt dan ook in dat men zich slechts identificeert met het eigen huishouden en de eigen woning. Volgens Blokland (2003) kunnen bewoners ook een verbeelde buurtgemeenschap ontwikkelen, waar identificatie niet is gebaseerd op werkelijke face-to-face interacties tussen alle gemeenschapsleden, maar voortkomt uit het idee te behoren tot een bepaalde groep buurtgenoten zonder dat men iedereen heeft ontmoet.

(13)

- 12 -

De stad

Hedendaags stedelijk beleid is sterk gericht op de verbetering van sociale buurtcohesie in Nederlandse steden door huishoudens te stimuleren meer tijd in de buurt te besteden (van Kempen, 1999). Onder sociale buurtcohesie kan de interne bindingskracht van tussen bewoners in een bepaalde buurt worden verstaan (Schuyt, 1997; van Marissing, 2004; 2008). Kearns en Forrens (2000) onderscheiden meerdere aspecten die bij sociale cohesie aanwezig zijn, namelijk sociaal kapitaal, gemeenschappelijke normen en waarden, gehechtheid, identificatie, sociale controle, de afwezigheid van grote conflicten, solidariteit en gelijke toegankelijkheid tot voorzieningen. De ervaring van sociale cohesie in hedendaagse stadsbuurten is een veel besproken onderwerp in zowel het maatschappelijke als academische debat, dat de al dan niet verdwenen of veranderde buurtgemeenschappen in steden betreft (Lupi et al., 2005). De fysieke ruimte van steden verschilt sterk met die van sub-urbane en dorpse gebieden, door de grotere schaal, sterkere dichtheden en meer diversiteit van inwoners en bebouwing. Een stadsbuurt kan wel als locatie worden gebruikt om gemeenschappen te vormen en te handhaven, echter vormen locaties op zichzelf geen gemeenschappen (Blokland, 2003). Academici duiden dan ook op de hiermee gepaard gaande verandering in sociale relaties in de hedendaagse stad (Lupi et al, 2005).

“Frequently we have lost the sense of the tight-knit neighbourhood, of the village, of the place where everybody knows each other`s name, and where people are often working with their neighbours on projects to improve their community. Many people are yearning for that world to return” (Shaw en Shaw, 1999, p.318).

De stedelijke kenmerken, waaronder ook residentiële mobiliteit, kunnen leiden tot minder tijdbesteding binnen de buurt doordat er buiten de buurt veel voorzieningen en contacten aanwezig zijn en de buurt slechts een woonfunctie kan. Zo biedt een stad meer alternatieve tijdbesteding buiten de buurt en zijn stadsbewoner vrijer in hun keuze aan activiteiten en sociale relaties (Blokland en Savage, 2008). Blokland en Savage (2008) wijzen ook op privatiseringen van verbeelde gemeenschappen, waarbij stedelingen de identificatie met een bepaalde gemeenschap zelf kiest op basis van bepaalde overeenkomsten.

Hier op volgend wordt er dan ook gesteld dat sterke emotionele relaties vaak als kenmerkend gezien worden voor de dorpsgemeenschappen van vroeger. Deze relaties zouden in stedelijke samenlevingen zijn vervangen door meer zwakke functionele relaties (Lupi, 2005; Lupi et al., 2007). Stedelijke buurcontacten zijn volgens Bridge (2002) vaker tijdelijk en doelmatig van aard. Stedelingen vormen meer enkelvoudige relaties in plaats van dat men zowel een familielid, collega én buurman voor een ander is (Fischer, 1982?). Dus hoewel stedelingen meer sociale contacten kunnen opdoen, zijn hun contacten onderling minder sterk verbonden (Wellman, 1979; Fischer, 1982; Völker, 1999; Blokland, 2005). Mollenhorst, Bekkers en Völker (2005) concluderen uit een vergelijkend onderzoek tussen Nederlandse steden en dorpen dat stedelingen onderling meer informele (vrijwillige) hulp vertonen doordat zij over grotere sociale netwerken beschikken en hierin veel multifunctionele relaties hebben. Wanneer er echter stedelingen onderling worden vergeleken, worden er verschillen zichtbaar door hun grote diversiteit in huishoudsituaties.

(14)

- 13 -

Huishoudsituaties en hun lokale activiteitenpatronen

Bewoners kiezen activiteitenpatronen op basis van eigen specifieke behoeften en mogelijkheden in hun fysieke woonomgeving, waardoor onder huishoudsituaties variaties in dagelijkse, zowel lokale als geografisch verspreide, activiteiten ontstaan (Völker, 1999; Lupi, 2005). Kenmerken van huishoudsituaties met betrekking tot de sociaaleconomische status (opleiding, werk en inkomen), bewonerssamenstelling (wel of geen kinderen) en woning (huiseigenaarschap, woningtype en woonduur) zorgen voor verschillende huishouden gebonden budgetten in tijd, geld en ruimte die onder andere de participatie aan lokale activiteiten beïnvloeden (Droogleever Fortuin & Karsten, 1989). De betekenis van een buurt, en hiermee ook de buurtverbondenheid, kan hierdoor voor bewoners sterk per huishoudsituatie verschillen. Voor bepaalde huishoudens zijn lokale activiteiten dan ook belangrijker dan voor anderen. Zo blijken lagere inkomensgroepen, etnische minderheidsgroepen, gezinnen, huiseigenaren en langdurige bewoners een sterkere buurtoriëntatie te hebben (Dekker en Bolt, 2005; Völker, 1999; Guest & Wierzbicki, 1999; Guest e.a., 2006).

De sociaaleconomische situatie van een huishouden kan een rol spelen bij buurtverbondenheid, doordat men met een hoger inkomen en opleidingsniveau een grotere waarschijnlijkheid heeft om bij voorbaat een buurt naar wens te kiezen (Gerson et al, 1977). Völker (1999) wijst er juist op dat buurtbewoners met een lage sociaaleconomische status relatief meer buurtcontacten hebben, doordat zij een kleiner sociaal netwerk bezitten en hun buurtcontacten hierdoor naar verhouding een grotere groep vormen. Daarnaast blijkt het hebben van kinderen ook buurtverbondenheid te stimuleren (Kleinhans en Bolt, 2010). Gezinnen zijn namelijk meer gericht op sociaal contact in hun nabije woonomgeving, onder andere door de behoefte aan sociale controle om de veiligheid voor hun kinderen te bevorderen (Völker, 1999; Emmelkamp, 2004; Karsten & Reijndorp & van der Zwaard, 2006; Kleinhans en Bolt, 2010; Karsten, 2003; 2014). Kinderloze jongvolwassenen die in de stad wonen, blijken echter minder sociaal gebonden te zijn aan hun directe woonomgeving en bezitten dan ook sociale netwerken meer verspreid over de stad (Schaefer-McDaniel, 2004). Ook een langere woonduur kan leiden tot sterkere bindingen met betrekking tot buurtgenoten en buurtvoorzieningen wanneer men ook werkelijk meer tijd in de buurt besteedt (Campbell en Lee, 1992; Gerson e.a., 1977; Völker; 1999; Verhoeven en Tonkens, 2011). Nieuwe bewoners hebben daarnaast vaak (nog) voornamelijk sociale contacten buiten hun nieuwe woonbuurt en gebruiken nog relatief weinig buurtvoorzieningen (Van Beckhoven & Van Kempen, 2006; Van der Graaf & Duyvendak, 2009; Elsinga, 1995; Völker et al., 2007). Ook een portiekwoning en eigenaarschap van een woning kan de buurtverbondenheid van bewoners toekomen (Kleinhans en Bolt, 2010; Elsinga, 1995). Zo stellen zowel Völker (1999) als Guest et al. (2006) dat huiseigenaren in vergelijking met huurders meer contact met buren hebben, doordat zij meer gericht zijn op een lang verblijf in de buurt. Het wonen in een portiekwoning, waar men een gedeeld trappenhuis heeft, verhoogt ook de kans op contact tussen buren (Lupi et al., 2007). Uiteindelijk wordt de kans op onderling buurcontact enigszins bepaald door de mate van overeenkomstige lokale activiteitenpatronen van huishoudens (Van Kempen, 2010). Deze kans wordt echter ook enigszins beïnvloed door de huidige transport- en communicatiemiddelen, waarmee hun

(15)

- 14 -

diverse sociale contacten op afstand kunnen onderhouden en zich hierdoor wellicht minder op hun buurt richten (Virilio, 1993, aangehaald in Boogers et al., 2010). Hieronder zijn de invloeden van het gebruik van nieuwe digitale informatie en communicatietechnologieën op hedendaagse activiteitenpatronen verder uitgewerkt.

2.2 Buurtgeoriënteerde ICT-netwerken ICT-gebruik

De ontwikkeling van vele nieuwe digitale informatie en communicatietechnologieën (ICT) heeft ook een sterke invloed op hedendaagse sociale interacties in stedelijke samenlevingen. Vanuit de basisfuncties van ICT, namelijk informeren, communiceren en organiseren (Boogers et al., 2010), worden interacties namelijk niet meer slechts “face-to-face” uitgeoefend, maar nemen deze in steeds grotere mate virtuele vormen aan via het internet. Schwanen, Dijst en Kwan (2008) beschrijven drie soorten mogelijkheden van ICT-gebruik, namelijk om sociale interacties te veranderen (“activity fragmentation”), te verbeteren (“multi-tasking”) of te her-bemiddelen (“personalized networking”). Een veel besproken kwestie dat hieruit voortkomt, is in hoeverre deze virtuele interacties de face-to-face interacties, betrokkenheid en participatie van mensen kan beïnvloeden. Het internet wordt vaak als middel gezien om communicatie over grote afstanden te vereenvoudigen en op deze wijze wellicht gemeenschapsparticipatie en collectieve actie teweeg te brengen door via ICT grote, hechte netwerken van relatief zwakke sociale banden te creëren (Hampton, 2003). Er is echter ook sprake van lokaal ICT-gebruik dat sociale interacties in de nabije woonomgeving tracht te faciliteren.

“Local use of CMC (computer-mediated community) might improve the flow of information and serve to expand local social networks, generating high levels of social capital, reducing the cost and increasing the speed of community involvement” (Hampton, 2010, p.231).

Zo kan ICT ondersteuning brengen bij kennisoverdracht, contactlegging en participatie van mensen in lokale sociale omgevingen, waaronder buurten (Hampton et al, 2011).

ICT als supplement

Er worden verschillende posities ingenomen met betrekking tot de kwestie of ICT kan bijdragen aan fysieke sociale omgevingen. Smith en Kollock (1999) geven aan dat er via ICT sociaal kapitaal uitgewisseld kan worden en op deze wijze virtuele gemeenschappen kunnen ontstaan. Zo kan volgens hen op het internet kennis van goederen en diensten met anderen worden gedeeld, waarbij men samenwerking, betrokkenheid en wederkerigheid vertoont en zo virtueel kapitaal ontwikkelt. Individuen kunnen zo via hun gebruik van ICT ook bijdragen aan de vorming van virtuele collectieve goederen, die worden gekenmerkt door hun ondeelbaarheid en lage mate van uitsluiting binnen de groep gebruikers. Bij gebruik van het goed blijft er namelijk evenveel over en er vindt slechts een scheiding plaats tussen de gebruikers en niet-gebruikers, hoewel beheerders van internetfora gebruikersgerichte uitsluiting soms wel kunnen reguleren. Daarnaast werken de eenvoudigheid en lage kosten van ICT-gebruik als stimulans voor

(16)

- 15 -

het gebruik. Duidelijke participatieregels zijn vervolgens van belang om de identiteit van gebruikers vast te stellen. Deze regels vormen de groepsgrenzen en bevorderen een stabielere gemeenschap. Onstabiliteit kan er namelijk voor zorgen dat men van andermans bijdragen gaat profiteren en vervolgens de gemeenschap weer verlaat. Wanneer elke individuele gebruiker doet wat voor zichzelf het beste is kan dit de virtuele gemeenschap en waardevolle sociale interacties belemmeren (Kollock en Smith, 1996). Om deze reden zijn er vaak door beheerders regels opgesteld die participatiecriteria vormen. Wanneer men een identiteit heeft, kan men elkaars inzet zien, dat vervolgens vormen van wederkerigheid bevordert (Ostrom, 1990). Critici (Turkle, 2011; Boogers et al., 2010; Hampton, 2007; Nie en Erbing, 2002) benadrukken de keerzijden van ICT-gebruik via mobiele telefoons en websites, omdat het fysieke interacties zou vervangen door virtuele interacties. ICT-gebruik spoort volgens hen aan tot individuele afzondering, doordat men zich tijdens de virtuele interacties kan afscheiden van anderen en locaties en hierdoor minder georiënteerd raakt op zijn of haar reële fysieke en sociale omgeving. Zo stelde Virilio (1993, aangehaald in Boogers et al., 2010) dat stedelijke publieke ruimten in de fysieke wereld ongebruikt zouden geraken doordat bewoners voldoende zouden hebben aan de virtuele contacten die ze via ICT vanuit hun eigen woning kunnen onderhouden.

Andere theoretici (Lockard, 1997; Larsen en Urry, 2006) stellen juist dat ICT-gemeenschappen alleen kunnen bestaan door de feitelijke geografische nabijheid van gebruikers en de hiermee gepaarde gaan fysieke sociale contacten. Virtuele interacties worden hierbij niet als vervanging, maar als toevoeging aan fysieke contacten beschouwd (Kraut et al. 2002; Lockard, 1997, Quan-Haase et al., 2002) Zo stelt Lockard (1997) dat ICT slechts een gemeenschap suggereert onder andere in de vorm van een online marktplaats of winkel, maar dat het in werkelijkheid slechts een faciliterend middel voor werkelijke gemeenschappen is. Larsen en Urry (2006) definiëren dan ook de mogelijkheid van face-to-interface communicatie, waarmee op een virtuele manier een fysieke afspraak wordt gemaakt. Fysiek contact is volgens hen nog steeds van belang, omdat men elkaar sneller vertrouwt in een fysieke ontmoeting dan in een virtuele ontmoeting. ICT-gebruik zelf leidt volgens hen niet tot een uitwisseling van sociaal kapitaal, maar het kan deze uitwisseling wel vereenvoudigen en zo indirect een gemeenschap versterken of verminderen. Mensen ervaren elkaar tijdens fysiek contact, maar kunnen via het internet onderling contact maken en aanhouden (Quan-Haase et al., 2002; Wellman, Boase en Chen, 2002; Putnam, 2000; Baym, 2009). Deze virtuele interacties worden bepaald door hun mate van toegankelijkheid, anonimiteit en specifieke inhoud voor de gebruikers (Putnam, 2000). Deze factoren kunnen daarbij fragmentatie van sociale interacties teweegbrengen, doordat individuen via het internet bepaald contact uit de weg kunnen gaan of uitsluiten en selectief communiceren (Sunstein, 2001; Putnam 2000). Doordat ICT-middelen in vele verschillende contexten gebruikt kunnen worden zijn de sociale gevolgen van het gebruik ervan uiteindelijk sterkt uiteenlopend en afhankelijk van de achtergronden van individuele gebruikers (Kraut et al., 2002; Boogers et al., 2010).

(17)

- 16 -

ICT en stedelijke netwerkcohesie

Stedelijke beleidsontwikkelingen richten zich in sterkere mate op de sociale bijdragen van ICT,

waaronder de stimulering van buurtgemeenschappen, buurtbetrokkenheid (kennis en participatie) en sociale buurtcohesie (onderlinge contacten) (Tsagarousianou, Tambini & Bryan, 1998; Boogers & Lips, 2004; KGS, 2004; Wellman & Haithornthwaite, 2002) Ook Hampton (2001) geeft aan dat in vergelijking met bewoners zonder internetgebruik de bewoners die wel ICT-middelen gebruiken meer tijd in hun buurt besteden, meer buurtgenoten kennen en hun communicatie met buurtgenoten wordt gestimuleerd.

Boogers et al. (2010) duiden op het feit dat er in onderzoeken vaak grote verschillen voorkomen in begripsdefinities en methoden, waardoor geen eenduidig perspectief op de sociale gevolgen van ICT-gebruik in buurten kan worden gegeven. Zij typeren daarom twee verschillende maatschappelijke effecten die ICT-middelen in buurten teweeg kunnen brengen, namelijk de invloed op zowel de sociale als kennisdynamiek in een buurt. ICT kan het sociale buurtnetwerk van bewoners uitbreiden door het vormen van nieuwe buurtcontacten of dit netwerk versterken door het onderhouden van bestaand buurtcontact (Boogers et al., 2010; Oude Vrielink & Van de Wijdeven, 2007). Daarnaast kan ICT-gebruik helpen bij zowel het aanbieden als delen van kennis over de buurt. Het delen van kennis gaat hier op een interactieve wijze, waarbij bewoners ook zelf (hun) kennis toevoegen op het internet (Boogers et al., 2010).

De socioloog Wellman (Wellman, Boase & Chen, 2002) noemt hierbij de invloed van “networked individualism”, waarmee hij doelt op de hedendaagse voorkeur voor het vormen van sociale netwerken op basis van individuele interesses, waarden en affiniteiten. Het sociale netwerk is niet meer slechts afhankelijk van fysiek contact, maar ook van virtueel contact dat door ICT op verschillende locaties en tijdstippen kan plaatsvinden. ICT faciliteert zo de vorming van sociale (buurt)contacten die aansluiten bij de individuele behoeften (Wellman & Haithornthwaite, 2002). Verscheidene empirische onderzoeken tonen dan ook aan dat ICT sociale relaties binnen lokale gemeenschappen kan versterken (Preece, 2000; Harrigan, 2001; Evans, 2004). Men spreekt hier over de uitbreiding van traditionele geografische sociale cohesie met virtuele sociale cohesie. Naast fysieke territoria en contacten versterken ook virtueel gedeelde interesses en waarden de sociale cohesie (Steyaert, 2001; Steyaert en Fransen, 2001). Met de individualisering en heterogeniteit in hedendaagse steden en de toegankelijkheid van ICT-gebruik worden bewoners dus flexibeler in het vormen en handhaven van hun sociale netwerken. Verscheidene theoretici (Lupi, 2005; Lupi et al., 2007; Wellman & Leighton, 1979) spreken ook wel over de opkomst van “liberated communities”, waarbij sociale buurtcohesie meer maakbaar is en individuen meer keuzevrijheid hebben in hun sociale netwerken. Deze sociale netwerken bestaan uit meer hybride, namelijk zowel face-to-face als virtuele, interacties tussen personen in een fysieke nabijheid dat mogelijk is gemaakt door het gebruik van ICT (Antoniadis & Apostol, 2013).

(18)

- 17 -

Buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms

Lindenberg (1986, aangehaald in Völker, 1999) verwachtte vanuit zijn theorie over “sharing groups”, dat men bij een stijgende welvaart zichzelf beter van eigen goederen kon voorzien en hierdoor minder behoefte zou hebben aan het onderling lenen van goederen en dus minder contact zou plaatsvinden tussen buurtbewoners. De toename in ICT-gebruik heeft echter invloed gehad op het hedendaagse verschijnsel van collaboratief consumeren. Collaboratief consumeren is gebaseerd op het efficiënt “peer-to-peer” delen, geven of krijgen van goederen en diensten om zo een duurzamer (menselijk en natuurlijk) milieu te bevorderen. Het delen van consumptiepatronen wordt zo als tegenreactie gezien op de consumptiemaatschappij, waarbij individueel geluk en identiteit wordt ontleend aan het bezit van consumptiegoederen. Door vanuit de deeleconomie collaboratief te consumeren wordt getracht overconsumptie, vervuiling en financiële tekorten te verminderen (Hamari, Sjöklint en Ukkonen, 2014). Vanuit dit idee van collaboratief consumeren wordt ICT veel gebruikt in de vorm van deelplatforms. Dit zijn online marktplaatsen die de goederen en diensten van gebruikers mobiliseren en op deze manier specifieke (individuele) vraag en aanbod efficiënt op elkaar aan probeert te sluiten (López en Farzan, 2015).

(19)

- 18 -

III. ONDERZOEKSMETHODEN

3.1 Onderzoeksvragen

In het voorgaande hoofdstuk zijn vraagstukken met betrekking tot stedelijke buurtverbondenheid en ICT-gebruik op basis van verscheidene onderzoeken uiteengezet. Hierin worden vooral in stedelijke gebieden buurtbindingen ter kwestie gesteld. De fysieke nabijheid tussen bewoners leidt hier niet vanzelfsprekend tot sociaal contact (Forrest, 2008). In de stad zou er onder andere meer sprake zijn van sociale netwerkcohesie, waarbij contact met buurtgenoten in het geding kan komen (Lupi et al, 2005). Bij buurtverbondenheid is er daarom specifiek gekeken naar de functionele, sociale en hiermee samenhangende culturele bindingen die de stedelijke deelnemers met hun buurt hebben (Van der Graaf en Duyvendak, 2009; Engelsdorp Gastelaars, 1999).

Daarnaast brengt het toegenomen gebruik van ICT-middelen discussies over hun gevolgen voor hedendaagse sociale interacties in de stad. Zo zou het de stedelijke netwerkcohesie met voornamelijk functionele relaties kunnen stimuleren (Wellman, Boase & Chen, 2002). Dit hoeft echter niet te betekenen dat het belang van buurtcontacten verdwijnt. Bij de participatie aan ICT-deelplatforms begint communicatie tussen gebruikers namelijk via virtuele interacties, maar dienen voor de uitwisselingen van de goederen of diensten face-to-face-interacties plaats te vinden. Vanwege deze face-to-face-interacties kan de fysieke nabijheid tussen gebruikers van belang worden. Hoewel de fysieke (reis)afstand tussen gebruikers in principe altijd een rol speelt bij de totstandkoming van face-to-face contact, benadrukken bepaalde ICT-deelplatforms fysieke nabijheid tussen gebruikers als essentie voor de totstandkoming van deelovereenkomsten. Deze platforms leggen dan ook de nadruk op het collaboratief consumeren tussen buurtgenoten (Share NL, 2015; Peerby, 2015; Thuisafgehaald, 2015).

Door de nog korte bestaansduur van buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms zijn er slechts enkele markt- en masteronderzoeken verricht naar de motieven (Van der Glind, 2013), de rol van vertrouwen (Evertse, 2014) en maatschappelijke impact (2015) bij het gebruik van dergelijke ICT-deelplatforms in Nederlandse steden. Er ontbreekt echter nog onderzoek naar een mogelijke samenhang tussen de participatie aan dergelijke buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms en de buurtverbondenheid van gebruikers. Vooral deze samenhang met betrekking tot stedelijke gebruikers is interessant. Kunnen buurtgeoriënteerde ICT-platforms invloed uitoefenen op de al ter kwestie gestelde buurtbindingen van stedelijke gebruikers? En speelt de mate van stedelijke buurtverbondenheid een rol bij de participaties aan dergelijke ICT-deelplatforms? De hoofdvraag van dit onderzoek luidt dan ook als volgt:

In hoeverre en hoe hangt participatie van stedelijke deelnemers aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms samen met hun buurtverbondenheid?

(20)

- 19 -

Deze onderzoeksvraag valt te verdelen in de volgende (sub)deelvragen:

Hoe ervaren de Amsterdamse deelnemers van de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms hun buurtverbondenheid? - Welke functionele, sociale en culturele buurtbindingen hebben zij?

Hoe ervaren de Amsterdamse deelnemers een lokale participatie via de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms? - In welke mate en vorm worden de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms gebruikt?

- In hoeverre is er sprake van lokaal georiënteerde motivaties?

- In hoeverre en hoe verlopen sociale interacties met lokale deelnemers?

3.2 Operationalisering

De twee deelvragen, die gezamenlijk een antwoord leveren op de onderzoeksvraag, bevatten kernconcepten die aan de hand van de eerder besproken theorieën hieronder voor dit onderzoek als volgt zijn geoperationaliseerd:

Huishoudsituatie

De omstandigheden waarin bewoners zich bevinden binnen hun woning, gevormd door de bewonerssamenstelling, de tijd-, ruimte- en geldbudgets en de woonsituatie (bijvoorbeeld huiseigenaarschap, woonduur en de aanwezigheid van gedeelde ruimtes) (Droogleever Fortuin & Karsten, 1989; Völker, 1999; Lupi, 2005).

Buurtverbondenheid

Een relatie dat iemand ontwikkelt met een (semi-)publieke sociaal-fysieke ruimte in de nabije omgeving (“de buurt”) door de betekenisgeving aan zijn of haar functionele, sociale en culturele bindingen met deze ruimte (WRR, 2005; Lee en Campbell, 1997; Van Engelsdorp Gastelaars, 1999; Van der Graaf en Duyvendak, 2009).

Sociale buurtbinding

Het contact met en waardering van andere personen (buren, vrienden, familie, winkeliers et cetera) in de buurt (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999).

Functionele buurtbinding

Het gebruik en waardering van buurtvoorzieningen die toekomen aan de sociaaleconomische situatie gevormde behoeftepatronen (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999).

Culturele buurtbinding

Het gevoel van identificatie met personen of voorzieningen in een buurt, gebaseerd op positieve waarderingen (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999).

(21)

- 20 -

Lokale participatie

Het deelnemen aan een activiteit in/gebruiken van een lokale (semi-)publieke ruimte, ofwel (in) de buurt. Motivatie

De bereidheid tot het verrichten van bepaald gedrag (lokale participatie), veroorzaakt door interne en externe factoren (Gray, 2002).

Gebruik (van ICT)

De intensiteit (frequentie en duur) en vorm van de participatie (Riggs en Greenberg, 2004) Sociale interacties (tijdens participatie)

De onderlinge (elkaar beïnvloedende) gedragingen van deelnemers (Gray, 2002). Deze kunnen virtueel en face-to-face plaatsvinden.

Buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms

Een sociaal-virtuele omgeving dat is ontwikkeld door middel van internet- en communicatietechnologieën (ICT) en individuele deelnemers in staat stelt om vraag en aanbod over bepaalde producten, diensten, kennis en geld bij elkaar te laten komen. De feitelijke geografische nabijheid van deelnemers is hierbij essentieel voor de totstandkoming van deelovereenkomsten, ofwel waar sprake is van lokale participaties (Schwanen, Dijst en Kwan, 2008; Lockard, 1997; Sprang, 2015; Peerby, 2015; Thuisafgehaald, 2015). 3.3 Conceptuele schema

Hieronder volgt het conceptuele schema met betrekking tot de deelvragen en diens concepten. Voor beide platforms (zie blauwe kleuren voor Peerby en groene kleuren voor Thuisafgehaald) zijn de twee afhankelijke variabelen “buurtverbondenheid” en “participatie aan een buurt georiënteerd ICT-deelplatform” weergegeven met daaronder de in deze studie onderzochte factoren die daarop van invloed kunnen zijn. Zo is er in dit onderzoek bij beide platforms gekeken naar de functionele, sociale en culturele buurtbindingen van stedelijke deelnemers en naar hun gebruik, motivaties en sociale interacties tijdens hun participatie aan het desbetreffende buurtgeoriënteerde ICT-deelplatform. Vervolgens is er per platform gekeken of er onder de deelnemers wel of geen sprake is van een samenhang tussen hun buurtverbondenheid en hun participatie (zie kleine zwarte pijlen). Overeenkomsten en verschillen zijn hier mogelijk het gevolg van (on)gelijkenissen in hun “huishoudsituatie”. Ten slotte is er, betreffende een mate van samenhang, gekeken in hoeverre en waarom er verschillen zichtbaar zijn tussen de twee platforms (zie grote zwarte pijl).

(22)

21

BUURTVERBONDENHEID relaties tussen bewoners en de

lokale sociaal-fysieke ruimte

Functionele buurtbinding gebruik en waardering fysiek

lokale ruimte

Socialebuurtbinding relatie en waardering lokale

sociale contacten

Culturele buurtbinding identificatie met lokale

sociaal-fysieke ruimte

BUURTVERBONDENHEID relaties tussen bewoners en de

lokale sociaal-fysieke ruimte

Functionele buurtbinding gebruik en waardering fysiek

lokale ruimte

Sociale buurtbinding relatie en waardering lokale

sociale contacten

Culturele buurtbinding identificatie met lokale

sociaal-fysieke ruimte

LOKALE PARTICIPATIE BUURTGEORIËNTEERD

ICT-DEELPLATFORM ervaring van activiteiten in een lokale

sociaal-virtuele en fysieke ruimte

Gebruik vorm, frequentie

Motivatie praktisch, ideologisch, sociaal

Sociale interacties virtueel, face-to-face

LOKALE PARTICIPATIE BUURTGEORIËNTEERD

ICT-DEELPLATFORM ervaring van activiteiten in een lokale

sociaal-virtuele en fysieke ruimte

Gebruik vorm, frequentie

Motivatie praktisch, ideologisch, sociaal

Sociale interacties virtueel, face-to-face

(vervolg 3.3 Conceptuele schema)

Peerby

Thuisafgehaald

HUISHOUDSITUATIE

samenstelling, geld-, tijd- en ruimte budgets, woonsituatie

(23)

22

3.4 Methoden

Onderzoeksstrategie en opzet

In dit onderzoek is er gezocht naar de betekenissen die Amsterdamse bewoners geven aan hun ervaringen in buurtverbondenheid en lokale participatie aan een buurt georiënteerd ICT-deelplatform. Zo wordt een breder beeld geschetst van een potentiële samenhang tussen buurtverbondenheid en de lokale participatie bij het gebruik van buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms. Er is gebruik gemaakt van een explorerend en beschrijvend kwalitatief onderzoek. Hierbij wordt er meer nadruk gelegd op hoe mensen hun sociale wereld interpreteren dan op het kwantificeren van data (Bryman, 2012). Zo is er niet alleen gekeken naar de mate van een samenhang, maar ook waarom deze samenhang al dan niet aanwezig is. Hiervoor zijn de participaties van twee verschillende platforms Peerby en Thuisafgehaald als case studies onderzocht (zie 4.2). De unieke kenmerken van elke casus, namelijk de ervaringen van de buurtverbondenheid en lokale participaties van de Amsterdamse deelnemers aan elk platform, zijn uitvoerig en gedetailleerd geanalyseerd. Hierbij is rekening gehouden met de eigen aard en complexiteit van elke casus (Bryman, 2012). In het onderzoek is er zowel sprake van een inductief als deductief proces, waarbij voorgaande theorieën zowel ter kwestie worden gesteld als dat bevindingen tot nieuwe theorieën kunnen leiden. Hoewel slechts twee cases zijn onderzocht, kunnen de uitkomsten vooralsnog een bredere categorie toelichten waarvan het onderdeel is, namelijk de relatie tussen lokale participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms en buurtverbondenheid onder stedelijke bewoners.

Dataverzameling

Bij de respondenten van beide cases, Peerby en Thuisafgehaald, is er gebruik gemaakt van kwalitatieve interviews, waarbij op semigestructureerde wijze open vragen zijn gesteld met betrekking tot hun buurtverbondenheid en participatie aan het desbetreffende platform. Er is gekozen voor een semigestructureerde vraagmethode, zodat er flexibel kan worden ingegaan op de inhoud van antwoorden. Hierdoor wordt het mogelijk vragen beter aan te wenden naar de huishoudsituaties van respondenten en functies van de verschillende platforms. Zo is er naar voren gekomen dat bepaalde vragen meer van toepassing zijn bij de participatie aan Peerby dan bij Thuisafgehaald en vice versa wat voortkomt uit het feit dat de twee platforms ook in hun participatieregels verschillen (zie 4.2) Dit heeft er uiteindelijk wel voor gezorgd dat de antwoorden van respondenten, in het bijzonder met betrekking tot de vragen over hun participatie aan het platform, in hun focus en lengte onderling sterk uiteenlopen. Hierdoor zijn bij het coderingsproces van de data-analyse bepaalde codes meer van toepassing bij de antwoorden van Peerby-deelnemers dan bij Thuisafgehaald-Peerby-deelnemers en andersom (zie 6.3).

Elk interview bestaat uit vier delen, waarvan het eerste deel een korte vragenlijst bevat met betrekking tot de huishoudsituatie, het tweede deel betreft open vragen over de buurtverbondenheid, het derde deel bevat een korte vragenlijst met betrekking tot de participatie aan het desbetreffende platform dat wordt opgevolgd door open vragen in het laatste deel.

(24)

23

Elk interview begint met korte introducerende vragen over de huishoudsituatie om zo een algemeen beeld te verkrijgen van de bewonerssamenstelling en tijd-, geld- en ruimtebudgets van het huishouden (zie 9.1). Deze antwoorden dienen als eventuele steun bij de opvolgende open vragen.

In het tweede deel zijn er door middel van een participerende mapping methode, aan de hand van een geografische kaart van de woonomgeving, open vragen gesteld over de buurtverbondenheid (zie 9.2). Om antwoord te kunnen op de eerste deelvraag, dat is gericht op de buurtverbondenheid van deelnemers van beide platforms, is er gekeken naar de verscheidene buurtbindingen van de respondenten. Om functionele buurtbinding in kaart te brengen hebben de respondenten eerst op een eigen geografische kaart van hun woonomgeving aangegeven van welke voorzieningen zij regelmatig gebruik maken (9.17). Hiervoor is zowel gevraagd naar het gebruik van binnen- en buitenruimtes rondom hun woning. Ook zijn enkele respondenten, afhankelijk van de afgesproken tijd die besteed kon worden aan het interview, gevraagd aan te geven van welke routes zij regelmatig gebruik maken. Vervolgens is er gekeken naar het belang van nabijheid van voorzieningen voor de respondenten.

Om hun sociale buurtbindingen zichtbaar te maken is hen verzocht om het contact met buurtgenoten in kaart te brengen. Eerst is er geïnformeerd naar woonlocaties van familie en vrienden in hun woonomgeving. Hier is bewust gevraagd naar woonlocaties en niet naar de locaties waar het sociale contact plaatsvindt, omdat dit kan overlappen met het gebruik van buurtvoorzieningen dat hun functionele verbondenheid vormt. Vervolgens is hen gevraagd naar de mate, vorm en ontwikkelingen van hun hedendaagse contact met andere buurtgenoten. Als laatste is hen verzocht aan te geven in hoeverre zij het sociale contact binnen hun directe woonomgeving belangrijk vinden.

Naar aanleiding van de in kaart gebrachte locaties van voorzieningen en sociale contacten rondom de woning is aan de respondenten gevraagd een grens te geven van wat zij beschouwen als hun buurt en wat hun redenen hiervoor zijn. Vervolgens dienen zij het gebied en de mensen in hun buurt te omschrijven aan de hand van plus- en minpunten en aan te geven in hoeverre zij zich tot het gebied of de mensen verbonden voelen. Hiermee is getracht hun mate van culturele buurtbinding zichtbaar te maken. Tijdens het interview is er ook gevraagd naar de mate en vorm van hun politieke buurtbindingen. Hiervoor geven de respondenten aan in hoeverre zij op de hoogte zijn van de gang van zaken van de buurt en in hoeverre zij zich actief inzetten voor de buurt. Wanneer respondenten wel een bereidheid tot politieke buurtbinding aangeven is er gebruik gemaakt van vignette-vragen. Uiteindelijk hebben de antwoorden met betrekking tot deze politieke buurtbindingen slechts gediend als achtergrondkennis voor hun sociale, functionele en culturele buurtbindingen.

Het derde deel van het interview is gericht op de participatie aan de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms. Om antwoord te kunnen geven op de tweede deelvraag zijn eerst korte vragen gesteld die betrekking hebben op het gebruik van het platform en zo de intensiteit en vorm van hun gebruik duidelijk weer te kunnen geven (zie 9.3).

In het laatste deel van het interview zijn de korte antwoorden met betrekking tot hun gebruik zijn opgevolgd door open vragen (zie 9.4). Deze open vragen hebben betrekking op de vorm (aanbieder,

(25)

24

vrager, product), intensiteit (frequentie, duur) en locaties (afstand) van hun participaties. Daarnaast is er gevraagd naar hun motivaties (praktisch, sociaal, ideologisch) om deel te gaan en blijven nemen. Ten slotte is er gevraagd hoe men de virtuele en face-to-face interacties met andere gebruikers tijdens hun participatie ervaren. Als eventuele steun is de eerder beschreven geografische kaart ook bij deze vragen gebruikt en bewerkt aan de hand van verkregen antwoorden (9.17).

Op deze manier zijn er op interactieve wijze persoonlijke kaarten gevormd die specifieke kwalitatieve informatie over de buurtverbondenheid en participatie aan een ICT-deelplatform van elke respondent bevatten. Het vormen van een dergelijke map geeft respondenten de mogelijkheid om hun betekenissen niet alleen te beschrijven, maar ook om deze weer te geven en te onderbouwen aan de hand van de door hun afgebeelde representaties. Daarnaast is deze mapping-methode ook gekozen om zowel tot beter begrip te leiden van de antwoorden voor de onderzoeker tijdens het interview als bij de data-analyse.

Data-analyse

De antwoorden op de korte vragenlijst die betrekking hebben op de huishoudsituaties van de respondenten zijn verwerkt in twee tabellen, respectievelijk voor deelnemers van Peerby en Thuisafgehaald (zie 9.5). Naar aanleiding van de antwoorden op de korte vragenlijst over het gebruik van de respondenten is er per platform een schema ontwikkeld waarin per respondent is weergegeven of zij relatief veel of weinig gebruik maken van het platform. Deze kwantificatie is gemaakt door de gemiddelde frequenties per vorm van gebruik onder de respondenten per platform te vergelijken en in verhouding te brengen. Om deze reden zijn er per platform verschillende waarden gegeven aan de frequenties van het gebruik. Bij Peerby-deelnemers is minimaal maandelijks gebruik als “veel gebruik” gedefinieerd, terwijl dit bij Thuisafgehaald-deelnemers pas het geval is wanneer men minimaal twee keer per week van het platform gebruik maakt (zie 9.6).

Aangezien er door bovenstaande dataverzamelingsmethoden een enorm uitgebreid en onderling sterk uiteenlopende dataset aan antwoorden is ontwikkeld heeft er, na het transcriberen van de interviews, op systematische wijze een kwalitatieve inhoudsanalyse plaatsgevonden met behulp van het softwareprogramma Atlas.ti. Hierbij zijn de antwoorden eerst thematisch gecodeerd onder vijf distinctieve

hoofdcategorieën (codes) die overeenkomen met de hoofdconcepten van dit onderzoek (zie 3.3).

Vervolgens zijn deze hoofdcategorieën aan de hand van de persoonlijke geografische kaarten verder gereduceerd door middel van een axiale codering, waarbij antwoorden met dezelfde (hoofd)codes op verschillen en overeenkomsten zijn vergeleken (Bryman, 2012) (zie 9.7; 9.8; 9.9). Zo is getracht relevanties, specificaties en relaties te vinden in de verscheidenheid aan antwoorden van respondenten met verschillende huishoudsituaties.

Een valkuil bij het fragmenteren van data is het verlies van de context en subjectiviteit (Bryman, 2012). Om deze reden is er bij het maken van vergelijkingen steeds teruggekoppeld naar de achtergrondvariabelen, namelijk de huishoudsituatie van de respondent en functies van het

(26)

25

desbetreffende platform. Daarnaast is volledige objectiviteit van de onderzoeker tijdens de dataverzameling en data-analyse niet mogelijk, waardoor dit proces zo transparant mogelijk is weergegeven en eventuele subjectieve invloeden inzichtelijk worden.

Onderzoekspopulatie

In dit onderzoek is gekeken naar de verschillende invloeden bij de buurtverbondenheid en participatie aan een buurtgeoriënteerde ICT-deelplatform onder individuen. Dit wordt daarom op microniveau gemeten. In eerste instantie zou slechts één casus behandeld worden, namelijk deelnemers van het platform Peerby die woonachtig zijn in de Helmersbuurt (zie 5.1), en een onderscheid worden gemaakt tussen de buurtverbondenheid en lokale participatie van huishoudens met en zonder kinderen. In verscheidene literatuurstukken die betrekking hebben op buurtverbondenheid wordt er namelijk een onderscheid gemaakt in gezinnen en niet-gezinnen (Droogleever Fortuijn en Karsten, 1989; Emmelkamp, 2004; Karsten & Reijndorp & van der Zwaard, 2006; Yu & Shaw, 2007). Vanwege de ervaring met een moeizame en lage respons van deelnemers in de Helmersbuurt en huishoudens met kinderen is er uiteindelijk gekozen voor een minder specifieke onderzoekspopulatie. Uiteindelijk zijn daarom Amsterdamse deelnemers met verschillende huishoudsituaties van het platform Peerby vergeleken met deelnemers van een ander relatief lang bestaand en bekend ICT-deelform dat ook op de buurt is gericht. Thuisafgehaald wordt vaak samen met Peerby genoemd in Nederlandse media en onderzoeken (Het Parool, 2015; Achmea, 2015; Multiscope, 2015). De tweede casus is om deze reden het buurtgeoriënteerde ICT-deelplatform Thuisafgehaald (zie 5.2). In de bijlage (zie 9.10) is een kaartje weergegeven met daarop de woonlocaties van de respondenten van de desbetreffende platforms binnen de ring van Amsterdam.

Hoewel bij beide platforms zowel deelnemers met als zonder kinderen zijn geïnterviewd, is dit aantal gering en verschillen alle respondenten uiteindelijk op verscheidene vlakken van elkaar. Respondenten binnen en tussen de platforms verschillen wat betreft hun persoonlijke kenmerken (leeftijd, geslacht, opleiding en baan), hun bewonerssamenstelling (partner en kinderen), hun woonsituatie (huiseigenaarschap, grootte, woonduur, gedeelde ruimtes en woonbuurt) en hun hieruit voortkomende geld-, tijd- en ruimtebudgets (zie 9.5). Hoewel de onderzoekspopulaties hierdoor op meerdere punten sterk uiteenlopend zijn, kunnen er ook enigszins overeenkomende kenmerken weergegeven worden. Zo zijn alle respondenten woonachtig binnen de ring van Amsterdam en heeft een meerderheid van de respondenten een hoog opleidingsniveau, een baan en is woonachtig in een koop- of particuliere verhuur portiekwoning.

In totaal zijn er éénenttwintig interviews afgenomen, echter is er zowel wel bij de Peerby als Thuisafgehaald-deelnemers één interview niet geanalyseerd vanwege de onbruikbaarheid of afwezigheid van antwoorden met betrekking tot hun participatie aan de desbetreffende platforms. Daarnaast geeft één respondent aan van beide platforms gebruik te maken, waardoor zijn antwoorden in de data-analyse van beide onderzoeksgroepen gebruikt wordt (zie 9.13). Uiteindelijk zijn er hierdoor tien Peerby-deelnemers

(27)

26

en tien Thuisafgehaald-deelnemers, inclusief de deelnemer die aan beide platforms deelneemt, geïnterviewd. Deze interviews hebben een duur die loopt van minimaal zestig minuten tot aan een maximum van negentig minuten. De duur is afhankelijk van door de lengte van de antwoorden van de respondenten. De uitgebreidheid van de antwoorden is mogelijk gestimuleerd doordat de interviews op een door hun gekozen tijd en locatie (thuis of door de respondent gekozen horeca-locatie) plaatsvonden en men zich hier op zijn of haar gemak voelde. Ook door elk interview te beginnen met een korte vragenlijst en bij de open vervolgvragen interactief gebruik te maken van een geografische kaart is de toegankelijkheid, betrokkenheid en openheid van de respondenten bevorderd.

Ethische verantwoording

In dit onderzoek is getracht om zoveel mogelijk vanuit het perspectief van de respondenten te kijken naar hun buurtverbondenheid en participatie aan de platforms om zo bepaalde processen, patronen en ontwikkelingen te ontdekken. Hierbij neemt de onderzoeker vanuit eigen overtuigingen een verscheidenheid aan vooronderstellingen met zich mee die van invloed kunnen zijn op de keuze van onderzoeksobjecten, onderzoeksgebieden, methoden, formuleringen van vragen en de interpretaties en weergaven van data. Hierdoor kan het gehele onderzoeksproces vanaf onderzoeksonderwerp tot de uiteindelijke conclusies niet volledig waardenvrij zijn (Bryman, 2012). Om toch een zo groot mogelijke betrouwbaarheid van de methoden te kunnen waarborgen is de documentatie en verantwoording van keuzes en ondervonden beperkingen in bovenstaande paragrafen transparant gemaakt. Beslissingen tijdens het onderzoeksproces zijn uiteindelijk genomen op basis van tijd, kosten, privacy en gestelde eisen vanuit de universiteit.

De subjectiviteit van de onderzoeker is niet alleen van invloed geweest op het onderzoeksproces zelf, maar ook op de relatie met de respondenten. Bij het benaderen en behandelen van de respondenten is daarom volledige en niet misleidende informatie met betrekking tot het gehele onderzoeksproces verschaft. Zo zijn er voorafgaand aan elk interview het onderzoeksdoel, de rol van de respondenten en de onderzoeker en de opbouw van het interview duidelijk aan de respondenten uitgelegd. Ook door aan te geven dat respondenten op elk moment in het onderzoek hun participatie mogen veranderen, vragen mogen stellen en het uiteindelijke rapport mogen inzien, is getracht de toegankelijkheid voor respondenten te vergroten. Daarnaast is privacy gewaarborgd door namen van personen te anonimiseren. Hoewel de aangegeven locaties op de persoonlijke geografische kaarten niet veranderd kunnen worden, zijn deze locaties niet identiek met werkelijke locaties, aangezien de schaal op de kaart groot is en er met grove lijnen is gewerkt. De anonimiteit van deze kaarten is vooralsnog gewaarborgd, doordat alle gegevens met betrekking tot (plaats)namen in het verslag onherleidbaar zijn verwerkt. Zo is ervoor gezorgd dat de uitkomsten van dit onderzoek niet herleid kunnen worden tot de respondenten en hierdoor geen nadelig effect op hen zullen hebben.

Hoewel er gebruik is gemaakt van semi-gestructureerde vragen (zie 3.4) is getracht intra-interviewer variabiliteit te voorkomen en werkelijke variaties in antwoorden te verkrijgen door aan elke

(28)

27

respondent dezelfde interviewcontext aan te bieden. Wanneer respondenten de vraag niet begrijpen of onvolledig antwoord geven zijn gestandaardiseerde probes gebruikt, waarbij voor iedereen dezelfde suggesties zijn gegeven (Bryman 2012). Dit isvoornamelijk gebruikt met voorbeelden van het gebruik van voorzieningen in de buurt. Door de voorgaande beperkte bekendheid van de onderzoeker met betrekking tot zowel de participatie aan beide buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms als de woonomgevingen van de respondenten kon er op redelijk objectieve wijze data verkregen worden aan de hand van de ervaringen van de respondenten. Voor de validiteit van de data is tijdens het interview nauw gelet op of het begrip van de onderzoeker overeenkomt met de werkelijke ervaringen van de respondenten. De persoonlijke geografische kaarten hebben hierbij als belangrijk hulpmiddel gediend, omdat deze kaarten de individueel geconstrueerde buurtgrenzen tonen in plaats van de bekende gemeentelijke administratieve buurtgrenzen. Om het missen of verdraaien van bepaalde antwoorden te voorkomen zijn de gehele interviews met toestemming van de respondenten opgenomen en getranscribeerd. Ook hier dienen de persoonlijke kaarten als toevoeging aan het zo juist mogelijk interpreteren van de transcripties. Tijdens de semigestructureerde interviews zijn open vragen op een flexibele wijze gesteld, waardoor respondenten vanuit hun eigen denkkaders en behoeften meer of minder zijn ingegaan op bepaalde gevraagde aspecten. De variatie aan besproken aspecten onder de respondenten is echter ook beïnvloed door de duur van interviews, waardoor het weinig of niet bespreken van bepaalde aspecten niet betekent dat deze minder van belang zijn. Door deze verscheidenheid aan antwoorden in combinatie met het voorafgaande onderzoeksperspectief van de onderzoeker is een totale objectieve interpretatie tijdens de data-analyse niet mogelijk geweest. Om de intra-codeer variabiliteit te verkleinen is er voorafgaand een coderingskader met betrekking de hoofdconcepten van dit onderzoek opgesteld (zie 9.7). De mate van subjectiviteit van het onderzoek is ook hierbij getracht te beperken door alle besproken kwesties van de respondenten te clusteren en met elkaar te vergelijken voor zover dat mogelijk is (zie 9.8; 9.9).

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het in kaart brengen van de toekomstige personeelsbeschikbaarheid moet er worden gekeken naar gegevens over ‘stromen’: welke interne mobiliteit (veranderingen

lokale (stedelijke) wateroverlast Komt (zo goed als) niet voor Komt in enkele gevallen voor Komt het meest voor Komt vrij regelmatig voor Komt in enkele gevallen voor

even lekker buiten zijn, uitwaaien goeie folder gekregen natuur, de mentaliteit van de echte bewoners van schouwen super strand/ veilig zwemmen voor de kinderen mooi land/ veel

De krankzinnige avonturen van Do en Maurice (mensen met wie je als lezer steeds meer medelijden krijgt) spreken deze diagnose niet tegen, evenmin als de fatale afloop van de

(a) Ten opzichte van onbe- schadigde planten, hebben sluipwespen een sterke voorkeur voor planten met bladeren met vraatschade door rupsen van het koolwitje (bovenste staaf),

Naar aanleiding van het bestuderen van de literatuur werd verwacht dat er een positieve samenhang zou zijn tussen eustress en het emotioneel welbevinden, omdat eustress kan leiden tot

Veel mensen bezoeken namelijk het centrum niet, omdat ze nog een lange reis naar huis moeten maken en er geen tijd voor hebben, omdat ze kleine kinderen bij zich hebben, of

Verleggen we de analyse naar de categorie II en III voor zover er sprake was van een consistent hoge correlatie over de laatste jaren t.a.v. de koersontwik­ keling, dan vinden we