• No results found

DEELPLATFORM ervaring van activiteiten in een lokale

VII. CONCLUSIE: SAMENHANG TUSSEN BUURTVERBONDENHEID EN PARTICIPATIE AAN BUURTGEORIËNTEERDE ICT-

7.2 Potentiële samenhang tussen buurtverbondenheid en lokale participatie

In dit onderzoek is er gekeken in hoeverre en hoe er sprake kan zijn van een mogelijke samenhang tussen de mate van buurtverbondenheid en de mate van lokale participatie van deelnemers aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms. Hieruit komt naar voren dat er in principe wel sprake zou kunnen zijn van een samenhang, waarbij het één de ander versterkt, vermindert of handhaaft, echter worden de mogelijkheden voor een samenhang beïnvloed door de huishoudsituaties van deelnemers en de verschillende functies van de ICT-deelplatforms. Deze zorgen uiteindelijk voor variaties in de eigen,

- 60 -

onderlinge en platform-gerelateerde lokale participaties en buurtverbondenheid. Hieronder volgt daarom, gebaseerd op de gecategoriseerde uitkomsten (zie 7.1; 9.16), eerst een beschrijving van hoe een bepaalde mate van buurtverbondenheid een bevorderende, beperkende of handhavende invloed zou kunnen hebben op een bepaalde mate van lokale participatie. Vervolgens is de potentiële invloed van veel of weinig lokale participatie op de versterking, vermindering of handhaving van buurtverbondenheid uitgewerkt.

Potentiële invloeden op de participatie aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms door stadsbewoners

Bij veel buurtverbondenheid besteedt men relatief veel tijd bij buurtvoorzieningen en heeft men relatief veel en persoonlijk contact met buurtgenoten zowel binnen als buiten het eigen gebouw. Deze verbondenheid met het woongebied en de buurtgenoten kan vervolgens identificatie met de buurt bevorderen (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999; Suttles, 1979; Blokland, 2005). Uit het onderzoek blijkt dat wanneer stedelingen veel buurtverbondenheid hebben dit hun lokale participatie bij het gebruik van

buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms kan bevorderen , door meer nadruk te leggen op (I)

buurtgeoriënteerde motivaties. Wanneer deelnemers al frequent korte afstanden afleggen naar buurtvoorzieningen bij hun (dagelijkse) activiteiten, kan men tijdens de participatie ook meer nadruk leggen op de nabijheid van locaties waar men voorwerpen of maaltijden via een ICT-deelplatform ophaalt. Ook kunnen de deelnemers vanuit hun behoefte en ervaringen met veel contact en onderlinge hulp tussen buurtgenoten het lokaal willen participeren als aanbieder op het platform bevorderen. De sociale interacties met deelnemende buurtgenoten tijdens het gebruik van het platform kan men ook als meer betekenisvol ervaren dan wanneer men deelnemers van buiten hun buurt ontmoet. Völker en Verhoeff (1999) geven ook aan dat buren veelal worden beschouwd als hulpbronnen en potentiële netwerkleden, bij wie men bij het aanbieden van hulp uitgaat van een (toekomstige) onderlinge wederkerigheid. Deze verwachting van onderlinge wederkerigheid blijkt onder Peerby-gebruikers sterker naar voren te komen aangezien het (uit)lenen van voorwerpen in beginsel gratis is. Vragers bieden, na het lenen, aan de aanbieders dan ook meestal een klein geschenk of wederdienst aan. Onder Thuisafgehaald- gebruikers vertonen deelnemers minder verwachtingen van wederkerigheid. Afhalers verwachten voornamelijk een positieve ervaring van de gekochte maaltijden en kunnen als wederdienst een positieve recensie over de koks achterlaten of frequent bij hun gaan afhalen.

Linders (2009) geeft aan dat onderlinge bekendheid een belangrijke factor is voor de vraag naar een bepaalde vorm van informele hulp. Hierdoor blijkt men bij de vraag naar eenvoudige instrumentele en praktische hulp wel naar (bekende) buren te gaan en voor emotionele steun en gezamenlijke vrijetijdsactiviteiten naar vrienden. De vraag naar praktische hulp is echter ook afhankelijk van de aangeboden alternatieven die in het eigen sociale netwerk van bewoners worden aangeboden (Völker en Verhoeff, 1999). Zo kan veel buurtverbondenheid een lokale participatie ook beperken , aangezien (II)

men producten vanuit bepaalde individuele (praktische) behoeften wellicht eerst via het aanbod in het eigen sociale burennetwerk en buurtvoorzieningen gaat zoeken, en mogelijk ook kan vinden. Vragers via

- 61 -

Peerby blijken dit sneller te doen, wanneer zij verwachten bepaalde voorwerpen efficiënter via hun eigen burennetwerk te vinden. Afhalers op Thuisafgehaald blijken ook uit bepaalde praktische behoeften maaltijden zelf te gaan maken of bij (al bekende) buurtvoorzieningen af te halen. De maaltijden van buurtkoks worden echter vaker als goedkoper alternatief gezien.

Bij weinig buurtverbondenheid besteedt men relatief weinig tijd bij buurtvoorzieningen en/of heeft men weinig en voornamelijk zakelijk contact met buurtgenoten in het zelfde gebouw. Deze beperkte bindingen met het woongebied en buurtgenoten kan vervolgens een identificatie met de buurt beletten (Van Engelsdorp Gastelaars, 1999; Suttles, 1979; Blokland, 2005). Deze ervaring van weinig buurtverbondenheid kan lokale participatie stimuleren (III), wanneer deelnemers via hun gebruik mogelijkheden zien en behoeftigen in de toename van hun gebruik van buurtvoorzieningen en (persoonlijk) buurcontact. Bij nieuwe bewoners komt dit waarschijnlijker voor, aangezien zij vaak (nog) voornamelijk sociale contacten buiten hun nieuwe woonbuurt hebben en (nog) relatief weinig buurtvoorzieningen gebruiken (Van Beckhoven & Van Kempen, 2006; Van der Graaf & Duyvendak, 2009; Elsinga, 1995; Völker et al., 2007). Men kan dan vanuit meer buurtgeoriënteerde motivaties om buren en de woonomgeving (beter) te leren kennen (frequent) gebruik gaan maken van de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms. Het doelbewust leren kennen van deelnemende buurtgenoten blijkt meer toepasbaar te zijn bij de participatie aan Thuisafgehaald. Hier willen en kunnen vragende deelnemers zelf vanuit hun praktische motivaties en de functies van het platform frequenter lokaal producten (maaltijden) zoeken uit het (lokale) aanbod, dan de (voorwerp) vragende deelnemers via Peerby. Daarnaast maakt het platform Thuisafgehaald het mogelijk om meerdere maaltijden per keer aan te bieden, waardoor koks meerdere afhalers per keer kunnen ontmoeten (en afhalers elkaar ook onderling), terwijl Peerby werkt op een overeenkomst tussen een aanbieder en één vrager.

De aspecten die zorgen voor weinig buurtverbondenheid kunnen echter ook de lokale participatie beperken of weinig lokale participatie handhaven (IV), wanneer men geen mogelijkheden ziet of behoeftigt in de toename van het gebruik van buurtvoorzieningen en (persoonlijk) buurcontact bij gebruik van de buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms. Men gebruikt het ICT-deelplatform dan ook alleen voor niet-buurtgeoriënteerde motivaties. Deze motivaties zijn meer gericht op het collaboratief consumeren in het algemeen, dat is gebaseerd op het op efficiënte wijze peer-to-peer delen, geven of krijgen van goederen en diensten om zo een duurzamer (menselijk en natuurlijk) milieu te bevorderen. Men tracht hiermee overconsumptie, vervuiling en financiële tekorten te verminderen (Hamari, Sjöklint en Ukkonen, 2014). Dit blijkt voornamelijk het geval te zijn onder Peerby gebruikers, waar aanbieders en vragers meer duiden op het duurzaam willen delen en verkrijgen van hun voorwerpen als algemene levenswijze dan gericht te zijn op het delen tussen buurtgenoten. Hoewel Thuisafgehaald voedselverspilling als achterliggende duurzaamheidsgedachte beschouwt, speelt dit slechts voor enkele koks mee als bijkomstig voordeel wanneer zij vanuit hun eigen behoefte- en activiteitenpatronen al frequent grote hoeveelheden aan maaltijden koken.

- 62 -

Het al dan niet eerst (kunnen en willen) toewenden tot de vraag of het aanbod van eigen sociale contacten en voorzieningen (in de buurt) kan dus de mate van lokale participatie doen stimuleren of beperken. Deze keuze hangt echter nauw samen met de individuele behoeften en mogelijkheden die worden gevormd door de functies van de ICT-deelplatforms en huishoudsituaties van gebruikers. Hierdoor ontstaan uiteindelijk verschillende keuzes binnen het eigen gebruik, tussen gebruikers en tussen het gebruik van de ICT-deelplatforms. Zo kunnen variaties binnen het eigen gebruik als variaties tussen gebruikers ontstaan doordat hun (on)bezit van tijd, geld en deelproducten en de hieruit voortvloeiende specifieke behoeften van gebruikers veranderen. Dit heeft voornamelijk veel invloed op de variërende frequenties en vormen van het gebruik en buurtgeoriënteerde motivaties. Vanuit de gedachte van collaboratief consumeren trachten ICT-deelplatforms de goederen en diensten van gebruikers te mobiliseren en zo specifieke (individuele) hulpvragen en aanbiedingen op elkaar aan te sluiten (López en Farzan, 2015). De gebruikers van beide ICT-deelplatforms nemen dan ook in eerste instantie deel vanuit hun eigen behoeften om zo efficiënt mogelijk producten via het platform aan te bieden of te vragen, waardoor de geografische nabijheid van andere gebruikers van belang wordt. Variaties in invloeden op de lokale participatie tussen en binnen platforms ontstaan daarnaast voornamelijk door hun verschillende functies en lokale gebruikersaantallen. Deze bepalen namelijk of er sprake kan zijn van daadwerkelijke lokale deelovereenkomsten en beïnvloeden hierdoor voornamelijk de variatie aan ondervonden lokale participatie.

Potentiële invloeden op de buurtverbondenheid van deelnemers aan buurtgeoriënteerde ICT-deelplatforms

Bij veel lokale participatie via een ICT-deelplatform maakt men relatief veel gebruik van het platform en worden dit gebruik, de motivaties en/of sociale interacties veelal gekenmerkt door een oriëntatie op de buurt. Verscheidene theoretici duiden erop dat lokaal ICT-gebruik als faciliterend middel kan dienen voor de kennisoverdracht, contactlegging en participatie van mensen in lokale sociale omgevingen (Lockard, 1997; Hampton, 2001; Hampton et al, 2011). Men kan via ICT-gebruik buurtcontacten vormen of versterken en zo het sociale buurtnetwerk uitbreiden of handhaven (Larsen en Urry, 2006; Boogers et al.., 2010; Oude Vrielink & Van de Wijdeven, 2007; Quan-Haase et al., 2002; Wellman, Boase en Chen, 2002; Putnam, 2000; Baym, 2009). Bij face-to-interface communicaties, waarmee op een virtuele manier fysieke afspraken worden gemaakt (Larsen en Urry, 2006) worden virtuele interacties dan ook niet als vervanging, maar als toevoeging aan (lokale) fysieke contacten beschouwd (Kraut et al. 2002; Lockard, 1997). Het fysieke contact zorgt namelijk voor vertrouwen en werkelijke ervaringen van de ander (Kraut et al. 2002; Lockard, 1997, Quan-Haase et al., 2002; Wellman, Boase en Chen, 2002; Putnam, 2000; Baym, 2009). Zo kunnen veel ervaringen van lokale participatie ook de buurtverbondenheid van gebruikers bevorderen (I)

wanneer men via het ICT-deelplatform veel deelnemende buurtgenoten en buurtlocaties ontdekt en deze door het gebruik van het platform beter leert kennen. Voornamelijk vragende gebruikers kunnen via het ICT-platform als het ware een groter aanbod aan contacten en voorzieningen verkrijgen. Wanneer dit aanbod zich in een geografische nabijheid bevindt, kunnen deze woonlocaties zo wellicht als bepaalde

- 63 -

buurtvoorzieningen worden beschouwd waar men aan individueel benodigde producten kan komen en waar(door) men tijdens deelovereenkomsten sociale interacties met buurtgenoten kan verkrijgen. Via het platform vormt de buurt dan in principe een bron voor sociaal contact (Guest, A. & S. Wierzbicki, 1999), doordat buurtgenoten een gedeelde aanwezigheid vertonen in de lokale fysieke (semi-)publieke ruimtes en zo sociale interacties tussen (on)bekende buurtgenoten ontstaan (Blokland, 2005; Völker, 1999). Blokland (2005) duidt hierbij op de ontwikkeling van publieke familiariteit, dat wordt gevormd door minder anonimiteit en meer toegankelijkheid onderling. Men kan elkaar onbedoeld sporadisch ontmoeten in de publieke (buurt)ruimtes, wat door middel van herhaling kan bijdragen aan onderlinge herkenning, vertrouwen en bedoelde toenadering wanneer men hier behoefte aan heeft. Hoewel sociale interacties tussen gebruikers via de platforms niet sporadisch zijn, maar altijd worden geïnitieerd vanuit een bepaald aanbod of vraag naar een product tussen (in principe nog) onbekende gebruikers, kunnen positieve repeterende en persoonlijkere ervaringen met deelnemende buurtgenoten wel bevorderend werken op de onderlinge hulp en waardering van de desbetreffende buurtgenoten. Aangezien bewoners bij positieve waarderingen zich meer tot de desbetreffende (groep) mensen of gebieden voelt toebehoren (Van Kempen, 1999; Van der Graaf & Duyvendak, 2009; Blokland, 2003; Forrest & Kearns, 2001; Völker et al., 2007), kan veel lokale participatie dit mogelijk ook stimuleren. De kans op bevordering van buurtverbondenheid ligt hierdoor hoger bij de participatie aan Thuisafgehaald, omdat deelnemende vragers en aanbieders hier door het (ver)kopen van maaltijden meer mogelijkheden hebben om onderling tot frequent, meermalig en informelere sociale interacties te komen dan deelnemers bij het (uit)lenen van voorwerpen via Peerby hebben.

Veel lokale participatie zou de buurtverbondenheid van gebruikers mogelijk kunnen verminderen als men bij gebruik van de ICT-deelplatforms voornamelijk negatieve ervaringen41 heeft gehad

(III)

tijdens de deelovereenkomsten met deelnemende buurtgenoten. Wanneer deze ervaringen hebben geleid tot beëindiging van het gebruik van de producten en contact met de desbetreffende buurtgenoten (op bepaalde locaties), kan dit mogelijk de positieve waardering en identificatie met desbetreffende buurtgenoten of zelfs alle deelnemers (en hun woonlocaties) verminderen. Volgens Blokland (2003) kan men namelijk ook verbeelde (buurt)gemeenschappen ontwikkelen, waarbij identificatie niet berust op werkelijke interacties met alle gemeenschapsleden, maar op een mentaal beeld van affiniteit met de groep. Dit zou voornamelijk voor aanbieders op Peerby van invloed kunnen zijn wanneer zij (voor hen) waardevolle voorwerpen uitlenen aan deelnemende buurtgenoten en deze kapot terugkrijgen. Via Thuisafgehaald kan men hun afhaalkeuzes baseren op virtuele informatie over de kok en diens deelname, waardoor de kans op negatieve ervaringen met de kok of maaltijd verkleind kan worden. In dit onderzoek zijn er echter geen bevindingen gedaan met betrekking tot enige vermindering van buurtverbondenheid als gevolg van veel lokale participatie, mogelijk doordat de aanhoudende gebruikers van beide platforms nog weinig tot geen negatieve ervaringen (met deelnemende buurtgenoten) hebben ondervonden (zie 7.3).

- 64 -

Wanneer elke individuele gebruiker doet wat voor zichzelf het beste is kan dit de virtuele gemeenschap en waardevolle sociale interacties belemmeren (Kollock en Smith, 1996). Duidelijke participatieregels zijn volgens Kollock en Smith (1996) dan ook van belang om de identiteit van gebruikers vast te stellen. Deze regels vormen de groepsgrenzen en bevorderen een stabielere gemeenschap. Wanneer men een identiteit heeft, kan men elkaars inzet zien, dat vervolgens vormen van wederkerigheid bevordert (Ostrom, 1990). Ondanks enige virtuele participatieregels en identiteitvorming blijken de participaties aan beide platforms geen gevoel van buurtgemeenschap te ontwikkelen. Dit komt doordat de virtuele en face-to-face interacties meestal één-op-één zijn en beperkt blijven tot de instrumentele intenties.

Bij weinig lokale participatie via een ICT-deelplatform maakt men relatief weinig gebruik van het platform en worden dit gebruik, de motivaties en/of sociale interacties niet of in mindere mate gekenmerkt door buurt gerelateerde aspecten. Hoewel er in het onderzoek wel sprake blijkt te zijn van gebruikers met weinig lokale participatie en veel buurtverbondenheid , blijken de aspecten met (II)

betrekking tot weinig lokale participatie bij beide platforms niet als bevorderende factoren voor hun buurtverbondenheid te werken. De buurt vormt dan namelijk geen bron voor sociaal contact (Guest, A. & S. Wierzbicki, 1999), aangezien buurtgenoten niet een gedeelde aanwezigheid vertonen in de lokale fysieke (semi-)publieke ruimtes en hierdoor geen sociale interacties tussen (on)bekende buurtgenoten ontstaan (Blokland, 2005; Völker, 1999). Hun hoge mate van (persoonlijk) buurcontact en gebruik van buurtvoorzieningen wordt meer gestimuleerd door andere factoren die betrekking hebben op hun huishoudsituaties. Zo zorgen een langere woonduur, woningeigenaarschap en de aanwezigheid van (eigen of andermans) kinderen of andere (gedeelde) ruimtes en activiteiten in de buurt voor hun frequente gebruik van buurtlocaties en contact met buurtgenoten en beïnvloeden zo ook meer hun mate van buurtidentificatie. Verscheidene theoretici gaven al aan dat deze huishoudsituaties zorgen voor een behoefte en mogelijkheid tot overeenkomstige lokale activiteitenpatronen tussen (on)bekende buurtgenoten, en hiermee ook hun onderlinge ontmoetingen, interacties en bekendheid kunnen bevorderen (Droogleever Fortuin & Karsten, 1989Van Kempen, 2010; Völker, 1999; Blokland, 2003 Kleinhans en Bolt, 2010; Elsinga, 1995; Dekker en Bolt, 2005; Völker, 1999; Guest & Wierzbicki, 1999; Guest e.a., 2006; Campbell en Lee, 1992; Gerson e.a., 1977; Verhoeven en Tonkens, 2011).

Lupi et al. (2007) duidden al op de vervanging van sterke emotionele relaties door zwakke functionele relaties in stedelijke samenlevingen. Emotionele relasties berustend op gedeelde normen en waarden en functionele relaties op vrijwilligheid, keuzevrijheid en het zich uitbreiden over grotere netwerken (Lupi, 2005; Lupi et al., 2007). Huidige stedelijke buurcontacten zijn volgens Bridge (2002) ook vaker tijdelijk en doelmatig van aard. Stedelingen vormen meer enkelvoudige relaties in plaats van dat men zowel een familielid, collega én buurman voor een ander is (Fischer, 1982). Dus hoewel stedelingen meer sociale contacten kunnen opdoen, zijn hun contacten onderling minder sterk verbonden (Wellman, 1979; Fischer, 1982; Völker, 1999; Blokland, 2005). Zo kan voor stedelingen weinig lokale participatie mogelijk hun ervaringen van weinig buurtverbondenheid stimuleren of handhaven (IV), wanneer men weinig gebruik maakt van het ICT-deelplatform en slechts niet-buurt gerelateerde motivaties en sociale

- 65 -

interacties ervaart. Men deelt dus slechts vanuit efficiënte en duurzame motivaties met deelnemers buiten hun buurt, waardoor het lage gebruik van buurtlocaties, het schaarse (persoonlijke) contact met buurtgenoten en hiermee samenhangende lage buurtidentificatie wordt gehandhaafd of gestimuleerd. Dit blijkt voornamelijk een rol te kunnen spelen bij vragende gebruikers van beide platforms, wanneer er via het desbetreffende platform weinig producten in hun buurt worden aangeboden, die aan hun specifieke behoeften voldoen.

Het al dan niet (veel) ervaren van lokale participatie kan dus de mate van buurtverbondenheid stimuleren, beperken of handhaven. Echter, doordat de lokale gebruikersaantallen per buurt bij beide platforms erg laag zijn en er vaak onvoldoende aanbod in de buurt aanwezig is dat aan de behoefte van vragende gebruikers voldoet, is er amper sprake van (positieve dan wel negatieve) lokale participaties aan de ICT-deelplatforms en dus (nog) weinig potentie voor stimulering of beperking van de buurtverbondenheid. Hierdoor blijken de verschillende huishoudsituaties in dit onderzoek dan ook op andere wijzen zowel sterkere stimulerende als beperkende invloed te hebben op de (onderling variërende) buurtverbondenheid dan de ervaringen van al dan niet lokale participatie. Doordat er voornamelijk interacties plaatsvinden tussen gebruikers uit verschillende buurten leert men vooral nieuwe locaties en contacten kennen buiten hun buurt. Hierdoor beïnvloeden de (beperkte lokale) participaties aan de ICT- deelplatforms voornamelijk het voor de stad gekenmerkte “networked individualisme” (Wellman, Boase & Chen, 2002; Wellman & Haithornthwaite, 2002) en de opkomst van “liberated communities of limited liability” (Lupi, 2005; Lupi et al., 2007) waarin individuen meer keuzevrijheid hebben in hun sociale netwerken. Deze netwerken worden gevormd op basis van individuele interesses, waarden en affiniteiten. Het sociale netwerk is hierbij echter niet meer slechts afhankelijk van fysiek contact, maar ook van virtueel contact dat door ICT op verschillende locaties en tijdstippen kan plaatsvinden. De sociale (buur)contacten worden als keuzemogelijkheden beschouwd en (buurt)netwerken gebruikt voor individuele doeleinden. De buurtrelaties variëren hierdoor ook onder bewoners (verschillend in vorm en belang) en gedurende de tijd (de ene keer meer dan andere keer) (Lupi, 2005; Völker en Verhoeff, 1999). Deze sociale (buurt)interacties worden via de platforms ook altijd geïnitieerd vanuit het aanbieden van of vragen naar een bepaald product, waardoor dit sociale contact gerelateerd blijft aan de efficiënte deelovereenkomsten tussen vragers en aanbieders. Henning en Lieberg (1996) zien deze zwakke relaties als potentiële bruggen te slaan tussen de netwerken waarin sterke relaties aanwezig zijn, echter blijft de ontwikkeling van werkelijke gemeenschappen door de één-op-één interacties beperkt. Mensen die overeenkosmten vertonen blijken echter wel sneller geneigd te zijn elkaar te helpen, omdat men beter begrijpt wat de ander nodig heeft en zo beter steun kan bieden (Flap et al., 1996; Völker en Verhoeff, 1999). En bij positieve waarderingen voelen bewoners zich meer toebehoren tot de desbetreffende (groep) mensen (Van Kempen, 1999; Van der Graaf & Duyvendak, 2009; Blokland, 2003; Forrest & Kearns, 2001; Völker et al., 2007). Zo kan het bij gebruikers die tijdens hun participaties wel meer en persoonlijke (informelere) interacties ervaren met een andere deelnemer dit tussen hen leiden tot sociale interacties buiten het platform en diens functionele deelintenties om. Als dit gebeurt onder deelnemende buurtgenoten, kan het

- 66 -

tot nieuwe (hechte) buurrelaties leiden. Granovetter (1973) stelt ook dat men niet altijd gebaat is bij sterke emotionele relaties, waar mensen vaak veel gelijkenissen vertonen omdat zij over dezelfde hulpbronnen beschikken en elkaar dus in sommige opzichten dus niet kunnen voorzien in behoeften. Voor de deelovereenkomsten bij Peerby is dan ook juist van belang dat mensen op dat moment niet over deze hulpbronnen beschikken, wat de mate van hun gelijkenissen kan terughouden en hiermee de kans op hechte (buur)relaties kan beperken. Hoewel voor alle respondenten blijkt dat zij overeenkomstigheden ervaren met andere deelnemers, aangezien iedereen er zelf bewust voor heeft gekozen deel te nemen aan het desbetreffende ICT-deelplatform en men dit van elkaar waardeert.

7.3 Discussie

Bij de uitvoering van het onderzoek kan een aantal kanttekeningen geplaatst worden betreffende de gebruikte methoden, de respondentgroepen en de verkregen resultaten.

De kwalitatieve onderzoeksmethode heeft bijgedragen aan inzichten in de variërende interpretaties van respondenten. Zo is door het gebruik van open vragen met semigestructureerde interviews naar voren gekomen dat de betekenis van bepaalde kwantificaties en kwalificaties van aspecten die betrekking hebben op de buurtbindingen of participatie aan de ICT-deelplatforms verschillen onder de respondenten. Zo verschillen individuen onder andere in wat zij als “intensief” en “goed” sociaal contact of gebruik van middelen beschouwen. Deze verschillen komen ook tussen de platforms naar voren (zie 9.6). Hierdoor bevatten de kwantificaties van “veel” en “weinig” buurtverbondenheid, gebaseerd op de definiëring van territoriale verbondenheid door Van Engelsdorp Gasterlaars (1999),