• No results found

Ammoniakemissie van grote groepen gespeende biggen met een hokoppervlak van 0,4 m2

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ammoniakemissie van grote groepen gespeende biggen met een hokoppervlak van 0,4 m2"

Copied!
27
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ing. A.J.A.M. van Zeeland

ing. G.M. den Brok

ing. M.G.A.M. van

Asseldonk

ir. N. Verdoes

Ammonia emission of large

groups of weaned piglets

on a floor area of 0.4 m2

per piglet

Locatie:

Varkensproefbedrijf

“Zuid- en West-Nederland”

Vlaamseweg 17

6029 PK Sterksel

tel. 040

-

226 23 76

Proefverslag nummer P 1.224

april 1999

ISSN 0922 - 8586

(2)
(3)

SAMENVATTING

In het nieuwe Varkensbesluit (Anonymus, 1998) is vastgelegd dat bij gespeende big-gen de minimale hokoppervlakte moet wor-den verhoogd van 0,3 m* naar minimaal 0,4 m* per dier. Het blijft toegestaan om ge-speende biggen tot een leeftijd van 10 weken te huisvesten op volledig rooster. Daarnaast moeten gespeende biggen vanaf uiterlijk een week na spenen worden gehuisvest in stabiele groepen. Dit zal in de praktijk leiden tot opfok van gespeende biggen in grote groepen. Hierdoor ontstaat er behoefte aan emissie-arme huisvesting voor grote groe-pen gespeende biggen, gehuisvest in hok-ken met een vloeroppervlakte van 0,4 m* per dier.

Bij de meeste op dit moment beschikbare emissie-arme systemen wordt de ammoniak-emissie gereduceerd door beperking van het emitterend mestoppervlak. Een toename van het hokoppervlak per dier kan, als het emitterend mestoppervlak toeneemt, een toename van de ammoniakemissie tot ge-volg hebben.

Op het Varkensproefbedrijf in Sterksel zijn eenvoudige emissiebeperkende maatregelen getroffen in vier biggenopfokafdelingen, waar-in de biggen waar-in grote groepen werden ge-huisvest bij een oppervlakte van 0,4 m* per dier. Alle afdelingen waren voorzien van ondiepe mestkanalen en een rioleringssys-teem. De volgende systemen zijn onderzocht: - Twee varianten op het DeLVris-systeem

De vloer- en putuitvoering in deze afdelin-gen is gebaseerd op het DeLVris-systeem met schuine wanden in het mestkanaal (Van Zeeland en Den Brok, 1998). Door verwijdering van de hokafscheidingen zijn bij de eerste variant twee hokken voor 27 biggen ontstaan. Bij de tweede variant waren alle hokafscheidingen verwijderd en was de controlegang benut door deze bij het waterkanaal te trekken. De ontstane ruimte was geschikt voor één groep van 70 biggen.

- Volledig rooster

Deze afdeling had geen controlegang en was volledig voorzien van een roostervloer. De afdeling was over de lengte door mid-del van een voersysteem met lange trog

verdeeld in twee hokken voor elk 35 die-ren Op basis van het verwachte mestge-drag was de mestkelder voorzien van twee mestkanalen aan beide uiteinden. Het ove-rige gedeelte bestond uit waterkanalen. - Eilandcons truc tie

De dichte vloer in deze afdeling was rela-tief breed, terwijl het mestkanaal slechts 80 cm breed was en niet voorzien was van schuine wanden. Om het risico van bevui-ling van de dichte vloer tot een minimum te beperken is gekozen voor twee hokken (elk 30 biggen) met extra waterkanalen langs de scheidingswanden, waardoor een eilandconstructie ontstond. De water-kanalen waren uitgevoerd met een ten opzichte van de putvloer verhoogde gres-trog en voorzien van kunststof roosters. Door de verhoogde constructie was het mogelijk om verse lucht vanuit de centrale gang via de ruimte onder de dichte vloer of direct onder de controlegang, en vervol-gens via een spleet in de vloer van de controlegang verdeeld in de afdeling te laten stromen.

Voor een economische evaluatie van de proefafdelingen is een standaardafdeling als uitgangspunt gekozen (Adams et al., 1998). De standaardafdeling bestaat uit een afde-ling met zes hokken voor elk tien dieren, is volledig onderkelderd en voorzien van een eenvoudig rioleringssysteem. Per big is 0,4 m* vloeroppervlak beschikbaar.

De ammoniakemissie in de afdeling met de eerste variant op het DeLVris-systeem is gemiddeld 0,18 kg per dierplaats per jaar (niet gecorrigeerd voor achtergrondconcen-tratie). De extra investerings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de stan-daarduitvoering en op basis van 0,4 m* hok-oppervlak bedragen respectievelijk -f 1 ,OO en -f 1,60. De extra jaarkosten zijn hoger dan de extra investeringskosten. Dit wordt veroorzaakt door verschillen in investering van verschillende materialen en het afschrij-vingspercentage daarvan.

De ammoniakemissie in de afdeling met de tweede variant op het DeLVris-systeem is 4

(4)

gemiddeld 0,25 kg per dierplaats per jaar (niet gecorrigeerd voor achtergrondconcen-tratie). De extra investerings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de stan-daarduitvoering en op basis van 0,4 m* hok-oppervlak bedragen respectievelijk -f 9,00 en -f 3,20.

De ammoniakemissie in de afdeling met de volledige roostervloer is gemiddeld 0,21 kg per dierplaats per jaar (niet gecorrigeerd voor achtergrondconcentratie). De extra in-vesterings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de standaarduitvoering en op basis van 0,4 m* hokoppervlak bedragen respectievelijk f 1500 en f 1,25.

De ammoniakemissie in de afdeling met de eilandconstructie is gemiddeld 0,27 kg Per

dierplaats per jaar (niet gecorrigeerd voor achtergrondconcentratie). De extra investe-rings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de standaarduitvoering en op basis van 0,4 m* hokoppervlak bedragen respectievelijk f 10,OO en f 050.

Het achterwege laten van een controlegang levert in de standaardafdeling en de onder-zochte afdelingen een besparing van inves-terings- en jaarkosten op van respectievelijk

f 50,OO en

f

4,00 per biggenplaats.

Het mestgedrag van gespeende biggen in grote groepen concentreert zich op een relatief kleiner oppervlak dan bij gespeende biggen in kleine groepen. Dit heeft een posi-tief effect op de mate van hokbevuiling en de reductie van ammoniakemissie.

(5)

SUMMARY

The latest Dutch Welfare and Health Regu-lations for Pigs (Anonymus, 1998) state that the minimum space for weaned piglets is to be increased from 0.3 m* to a minimum of 0.4 m* per piglet. It is stil1 allowed to keep them on fully slatted floors until the age of

10 weeks. Furthermore, weaned piglets must be kept in fixed groups from one week after weaning at the latest, which wil1 Iead to piglets being housed in large groups more frequently. There is a growing need for a system with low ammonia emission for large groups of piglets with a floor area of 0.4 m* per piglet place.

At the moment most available systems with low ammonia emission reduce the ammonia emission through reducing the emitting sur-face of manure. The sursur-face increase per

piglet place may, if the emitting surface of manure increases, result in an increase ammonia emission.

At the Experimental Pig Farm at Sterksel a study was carried out with four systems in which large groups of piglets were housed with a floor area of 0.4 m* per piglet place. All rooms were equipped with shallow manu-re channels with a sewer system. A study was conducted on four systems:

- Two variants of the DeLVris system In these two rooms both the floor design and pit design are based on the DeLVris system with sloping walls in the manure Channel (Van Zeeland en Den Brok, 1998). The first variant was a room with two pens for 27 piglets and was constructed by

removing the old pen partitions of smal1 groups except one. The second variant was a room with one pen for 70 piglets and was constructed by removing all old pen partitions of smal1 groups. The floor area included the observation passage. - Fully slatted floor

This room did not have an observation passage and was fully slatted. A fence-line feeder split the room into two pens for 35 piglets. Based on the expected defecating area, the slurry pit had two manure chan-nels on both ends of the room and the rest were water channels.

- Island construction

In this room the solid floor was relatively wide, while the manure Channel was only 0.8 m and the Channel had no sloping walls. To reduce the risk of fouling of the solid floor, the room was split up into two pens (30 piglets) and on the side of the pen partitions were extra water channels, resulting in an island. Underneath the water Channel was an air Channel. Fresh air came in the room through the space under de solid floor, through the air chan-nel under the water Chanchan-nel and finally through a slit in the observation passage. The costs of these rooms were compared to those of a traditional pig house (Adams et al., 1998). A standard room in a traditional pig house has six pens, each for 10 piglets, is fully slarced and has a simple sewer sys-tem. The floor area is 0.4 m* per piglet. Ammonia emission in the first variant of the DeLVris system had an average ammonia emission of 0.18 kg NH, per piglet place per year (not corrected for background concen-tration). The extra investment costs and the extra annual costs compared with a tradi-tional room and a floor area of 0.4 m* per piglet place were Dfl -1 .OO and Dfl -1.60 respectively. The extra annual costs are higher than the extra investment costs. This is caused by a higher percentage of depre-ciation of the different materials.

Ammonia emission in the second variant of the DeLVris system had an average ammo-nia emission of 0.25 kg NH, per piglet place per year (not corrected for background con-centration). The extra investment costs and the extra annual costs compared with a tra-ditional room and a floor area of 0.4 m* per piglet place were Dfl -9.00 and Dfl -3.20 respectively.

Ammonia emission in the room with a fully slatted floor had an average ammonia emis-sion of 0.21 kg NH, per piglet place per year (not corrected for background concen-tration). The extra investment costs and the

(6)

extra annual costs compared with a tradi- The savings in investment and annual costs tional room and a floor area of 0.4 m* per with a room without an observation passage piglet place were Dfl 15.00 and Dfl 1.25 and a floor area of 0.4 m* per piglet place

respectively. were Dfl 50.00 and Dfl 4.00 respectively.

Ammonia emission in the room with the is- The defecating area of weaned piglets in land construction had an average ammonia large groups is smaller than that of weaned emission of 0.27 kg NH, per piglet place per piglets in smal1 groups. This has a positive year (not corrected for background concen- effect on pen fouling and on reduction of tration). The extra investment costs and the ammonia emission.

extra annual costs compared with a tradi-tional room and a floor area of 0.4 m* per piglet place were Dfl 10.00 and Dfl 0.50 respectively.

(7)

1 INLEIDING

Bij de meeste op dit moment beschikbare emissie-arme huisvestingssystemen wordt de ammoniakemissie gereduceerd door beperking van het emitterend mestopper-vlak. De welzijnseisen voor het huisvesten van varkens zijn sinds 1 september 1998 aangescherpt. Eén van de huisvestingseisen van dit nieuwe Varkensbesluit (Anonymus,

1998) betreft het vergroten van de minimale oppervlaktenorm per dier. Een groter vloer-oppervlak per dier zal bij toepassing van hetzelfde huisvestingssysteem ook een toe-name van het emitterend mestoppervlak en vervolgens een toename van de ammoniak-emissie tot gevolg hebben.

Bij de categorie gespeende biggen is de minimale hokoppervlakte verhoogd van 0,3 naar 0,4 m2 per dier. Daarnaast is het ver-plicht om biggen vanaf één week na spenen in stabiele groepen te huisvesten. Het blijft toegestaan om gespeende biggen tot een leeftijd van 10 weken te huisvesten op volle-dig rooster. In de praktijk betekent dit dat gespeende biggen vooral gehuisvest gaan worden in grote groepen. Door volledige benutting van de bestaande afdeling (dus inclusief controlegang) wordt deels de ve’rlo-ren stalcapaciteit opgevangen. Door opfok in grote groepen is opsplitsing in de mestpe-riode mogelijk en hoeft geen menging meer van dieren plaats te vinden. De praktijk heeft behoefte aan emissie-arme huisvesting van

grote groepen gespeende biggen, gehuis-vest bij 0,4 m2 vloeroppervlak per dier. Op het Varkensproefbedrijf in Sterksel zijn eenvoudige emissiebeperkende maatrege-len getroffen in vier afdelingen met biggen-opfok in grote groepen. Alle maatregelen hadden betrekking op het verkleinen van het emitterend mestoppervlak door middel van: vergroting van de hoeveelheid dichte vloer; toepassing van schuine putwanden; gebruik van water- en mestkanalen en sturing van het lig- en mestgedrag. In onderzoek van Van Zeeland en Verdoes (1998) en Van Zeeland en Den Brok (1998) zijn genoemde maatregelen reeds toegepast bij 0,3 m2 oppervlak per dier. Waar nodig zijn de on-derzochte systemen verbeterd.

De verwachting was dat de ammoniak-emissie bij alle afdelingen in het huidige onderzoek onder de Groen Label-norm van 0,30 kg ammoniak per dierplaats per jaar zou uitkomen.

Doel van dit onderzoek was het bepalen van de ammoniakemissie volgens het meetproto-col, genoemd in de beoordelingsrichtlijn emissie-arme stalsystemen (Van der Hoek et al., 1996) bij vier afdelingen met grote groe-pen gespeende biggen en een hokopper-vlakte van 0,4 m2 per dier.

(8)

2 MATERIAAL Ei

2.1 Proefdieren en looptijd

Het onderzoek is uitgevoerd op het Varkens-proefbedrijf “Zuid en West-Nederland” te Sterksel in de periode april tot en met sep-tember 1998. De biggen waren van het krui-singstype Krusta x (Gy, x NL) en Gy, x NL. . De dieren zijn opgelegd en afgeleverd vol-gens de beoordelingsrichtlijn emissie-arme stalsystemen (Van der Hoek et al.,1 996). 2.2 Huisvesting

De vier proefafdelingen waren 3,90 m breed en 7,30 m diep. Twee afdelingen waren voorzien van een controlegang, terwijl het vloeroppervlak in de overige afdelingen maximaal werd benut door het achterwege laten van een controlegang. Het verschil in dierplaatsen is voornamelijk te verklaren door het achterwege laten van de controle-gang en de verschillende manieren van voer verstrekken. Hieronder volgt een beschrij-ving van de vier proefafdelingen.

2.2.1 Eerste variant DeLVris-systeem De afdeling had als basisuitvoering het DeLVris-systeem voor gespeende biggen met schuine putwanden (Van Zeeland en Verdoes, 1998). Door verwijdering van een aantal hokafscheidingen bleven uiteindelijk twee grote hokken over voor elk 27 biggen (figuur 1). Elk hok was 3,65 m breed en 3,00 m diep. Vanaf de controlegang was de vloer-uitvoering als volgt: 0,40 m metalen driekant-rooster, 150 m bolle vloer en 1,iO m meta-len driekantrooster (inclusief mestspleet van 5 cm). De hokafscheiding was volledig dicht uitgevoerd vanaf de controlegang tot het einde van de bolle vloer. Het gedeelte boven het mestkanaal bestond uit open hekwerk. In het smalle kanaal was een grestrog aan-gebracht, voorzien van één afvoerpunt. Na het reinigen van de afdeling bleef hierin het reinigingswater achter. Dit waterkanaal werd indien nodig met extra water aangevuld tot een niveau van 10 cm. De geringe hoeveel-heid mest en urine die mogelijk in het voor-ste kanaal terecht is gekomen, is door het

aanwezige water verdund. Naar verwachting was de ammoniakemissie vanuit dit waterka-naal nihil. Tijdens de ronde werd het water-kanaal niet afgelaten.

Het mestkanaal was 0,45 m diep en voor-zien van een rioleringssysteem. Om het emitterend mestoppervlak extra te verkleinen zijn twee kunststof platen vanaf 7 cm onder de roosters tegen de putwanden gemon-teerd; onder een hoek van 45” aan de zijde van de bolle vloer en onder een hoek van 60’ aan de muurzijde. De mest werd een aantal malen per ronde afgevoerd. Het hok-oppervlak per dier bestond uit 0,20 m2 dich-te vloer, 0,05 rn2 wadich-terkanaal en 0,15 rn2 mestkanaal.

2.2.2 Tweede variant DeLVris-systeem In de afdeling met gedeeltelijk rooster was geen controlegang aanwezig en er was één grote koppel van 70 biggen gehuisvest (figuur 2). De bolle vloer was 1,70 m breed en niet onderkelderd. Aan beide zijden van de bolle vloer bevond zich een kanaal met een diepte van 0,45 m en een breedte van 1,lO m (inclusief een mestspleet van 5 cm tegen de muurzijde). De kanalen waren voorzien van metalen driekantroosters en een rioleringssysteem. Door het plaatsen van de voerbakken op het linker kanaal werd verwacht dat het mestgedrag voorna-melijk plaats zou vinden boven het rechter (mest)kanaal,

Het kanaal onder de voerbakken deed dus dienst als waterkanaal. Bij aanvang van elke ronde was het waterkanaal voorzien van een laag van ongeveer 10 cm (reinigings)water. Om het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal en de benodigde hoeveelheid water in het waterkanaal te verminderen zijn kunststof platen onder een hoek van 45’ aangebracht (figuur 2). De vloeistof uit het waterkanaal werd tijdens de ronde niet afge-voerd. De mest uit dit mestkanaal werd enkele keren per ronde afgevoerd. Het hok-oppervlak per dier bestond uit 0,18 m* dich-te vloer, 0,li m* wadich-terkanaal en 0,11 m* mestkanaal.

(9)

2.2.3 Volledig rooster

In de afdeling zijn twee grote groepen van 35 gespeende biggen gehuisvest, waarbij elk hok 1,95 m breed en 7,3 m diep was (figuur 3). De afdeling had geen controle-gang en was volledig voorzien van een roos-tervloer. De mestkelder was verdeeld in mest- en waterkanalen. De diepte van de kanalen was 054 m. De twee mestkanalen van 1 ,OO m bij 1,95 m (inclusief mestspleet aan de lange zijde) waren gesitueerd langs de voor- en achterkant van elk hok. Het mestkanaal aan de voorzijde van de afde-ling was uitgerust met schuine wanden van 45” (zie doorsnede B-B figuur 3). De mest-kanalen waren voorzien van een riolerings-systeem met één afvoerpunt per mestka-naal. De mestkanalen werden indien nodig enkele malen per ronde afgelaten. De hokaf-scheiding werd gevormd door het voersys-teem met lange trog met daarboven een dichte afscheiding. Aan de voorzijde van de afdeling was een hekwerk van ongeveer

wariant DeWis met controlegang variant DelVris zonder controlegang

27 biggen --- --- ---

Q

Buisvoedering Vak 3

Q

- --27 biggen ----IA Vak 4 I 11 + Mestspleet Dwarsdoorsnede A-A

0,60 m breedte aanwezig (zie stippellijn figuur 3).

Op basis van ervaringen ten aanzien van het mest- en liggedrag van gespeende biggen in grote groepen is in eerder onderzoek (Van Zeeland en Verdoes, 1998) aangetoond dat de meeste biggen langs de voor- en achter-kant mesten. De kanalen langs de zijmuren van de afdeling die bij eerder onderzoek als mestkanaal werden toegepast zijn in deze proef als waterkanaal gebruikt, teneinde het emitterend mestoppervlak extra te verklei-nen. Deze kanalen (0,50 m breed, voorzien van een metalen driekantrooster en een mestspleet van 5 cm) waren voorzien van een grestrog en een rioleringssysteem. In het midden van de afdeling bevond zich in elk hok een groot waterkanaal van 1,40 m breed, voorzien van een kunststof rooster-vloer. Om het gebruik van water te beperken en een goede reiniging van dit waterkanaal te waarborgen, zijn schuine kunststof put-wanden toegepast. Bij aanvang van iedere

0

= mestplek

-45 cm 4 5 ” 060”

Figuur i: Plattegrond van de eerste variant van het DeLVris-systeem

Figuur 2: 10 Bolle vloer 70 biggen 7, Mestspleet Mestspleet Dwarsdoorsnede A-A Vak 1 Vak 3 --IA Vak4

Plattegrond van de tweede van het DeLVris-systeem

(10)

3 % CD -.

s

(11)

-water als droogvoer zijn, met uitzondering van de afdeling met volledig rooster, onbe-perkt verstrekt.

In de eerste afdeling met een variant op het DeLVris-systeem en de afdeling met de eilandconstructie is het voer aan de biggen verstrekt met behulp van verschillende typen buisvoersystemen, voorzien van drinknip-pels. In de tweede afdeling met de variant op het DeLVris-systeem is het voer verstrekt via droogvoerbakken die dwars opgesteld waren op het waterkanaal. De drinkwater- en voerverstrekking waren ge’integreerd in één bak. In de afdeling met volledig rooster zijn de biggen semi-onbeperkt gevoerd via een lange trog en is drinkwater verstrekt via vier drinkbakjes per hok aan de zijmuren. 2.4 Klimaat

Bij de afdelingen met de varianten op het DeLVris-systeem en volledig rooster kwam de verse lucht via een met jaloezieën regel-baar inlaatrooster direct boven het plafond, waarna de lucht via het ventilatie-plafond over de afdeling werd verdeeld. Het ventilatieplafond bestond uit houtwolcement-platen waarop een mineraalwoldeken lag. Bij de afdeling met de eilandconstructie kwam de lucht vanaf de centrale gang via een luchtkanaal onder de bolle vloer de afdeling binnen (figuur 4). Via de ruimte onder het waterkanaal kwam de lucht via een spleet in de vloer van de controlegang omhoog en verspreidde zich in de afdeling.

In alle afdelingen is de lucht afgevoerd door een geijkte ventilator met een doorsnee van 35 cm en voorzien van automatische dia-fragmaschuiven. Bij opleg werd de tempera-tuur ingesteld op 28”C, dalend naar 26’C op dag 7 en 22*C op dag 45. De minimumventi-latie bedroeg 4 m3/uur per dier bij opleg en liep geleidelijk op tot 10 m3/uur per dier op dag 45. De maximale ventilatie bedroeg 30 m3/uur per dier. De thermoneutrale zone en bandbreedte waren respectievelijk ingesteld op 2*C en SC.

2.5 Verzameling en verwerking van de gegevens

25.1 Ammoniakemissie

Alle proefafdelingen zijn minimaal twee maanden in gebruik geweest voordat de emissiemetingen zijn opgestart. De metin-gen van de ammoniakconcentratie zijn ver-richt met behulp van een B&K-monitor type 1302 en volgens het meetprotocol van het Praktijkonderzoek Varkenshouderij (Van ‘t Klooster et al., 1992). Het ventilatiedebiet werd vastgelegd met behulp van een meet-ventilator. Bij berekening van de ammoniak-emissie per dierplaats per jaar is gerekend met een bezettingsgraad van 90%. Er heeft geen correctie plaatsgevonden voor de ach-tergrondconcentratie.

25.2 Technische resultaten

Zowel bij opleg als bij afleveren zijn de big-gen individueel gewobig-gen. Op basis van deze gewichten en de voergift zijn de groei per dag en de voederconversie berekend. Ook is het uitvalspercentage bepaald. 2.5.3 Bevuiling hok en schuine putwanden Tweemaal per week is de mate van bevui-ling van de schuine putwanden, de bolle dichte vloer en de roostervloeren beoor-deeld. Hiervoor zijn de afdelingen in vier denkbeeldige vakken ingedeeld (figuur 1 t/m 4). Er is een bevuilingsscore gegeven vol-gens het protocol bevuilingsscores Praktijk-onderzoek Varkenshouderij. De score liep uiteen van 0 (0% van oppervlak vuil/nat) tot en met 4 (75 - 100% van oppervlak vuil/nat). 2.54 Mest- en waterniveau

De hoogte van het mestniveau in de afdeling waarin schuine putwanden zijn toegepast is van invloed op het emitterend mestopper-vlak. Een niveaustijging van een waterkanaal kan een indicatie zijn voor watervermorsing en/of bevuiling van het waterkanaal. Daarom zijn gedurende het gehele onderzoek twee-maal per week zowel het mest- als waterni-veau gemeten in alle afdelingen. Verder is het mestniveau voor en na het aflaten van de mest bepaald. Aan de hand van deze gege-vens kan per dier het maximale mestopper-vlak in de mestkelder worden vastgesteld.

(12)

ESULTATEN

Ammoniakemissie

Eerste variant DeLVris-systeem

paratuur zijn er van één dag in de eerste ronde geen meetgegevens beschikbaar. De ammoniakemissie in de drie opfokronden In tabel 1 zijn de resultaten van de ammo- vertoonde in de eerste helft van de periode niakmetingen bij de eerste variant van het een redelijk constant verloop. Naarmate de DeLVris-systeem verwerkt. De ammoniak- opfokperiode vorderde was een geleidelijke emissie is per ronde grafisch weergegeven stijging waarneembaar, met een aantal pie-in figuur 5. Vanwege storpie-ing pie-in de meetap- ken en dalen in ammoniakemissie. Deze

Tabel 1: Emissiecijfers van eerste variant op het DeLVris-systeem

ronde 1 ronde 2 ronde 3

(winter) (zomer) (zomer)

Oplegdatum Laatste meetdag

Lengte van de ronde (dagen) Aantal dagen gemeten (dagen) Percentage meetdagen Temperatuur in de ventilatiekoker (“C) Temperatuur buiten (“C) Ventilatiedebiet (m3/uur/dpI) Ammoniak~oncentratie (mg NH,/ms) Ammoniakemissie (kg NH,/dpl/jr) 16-04-98 18-05-98 33 32 97% 24,9 14,0 8 0 2’29 0’14I 0 1-06-98 16-07-97 03-07-98 21-08-97 33 37 33 37 100% 100% 23,3 26,3 15,9 17,9 14,7 12,8 1,69 2,33 0,19 0,22 098 L 076 =z: = i,

.z

-aJ

.-v:

s 0,4 m *-Ei E u 092 0 1 6 11 16 21 Dagen na opleg 26 31 36

Ronde1 oRonde Ronde 3

Figuur 5: Ammoniakemissie in de afdeling met de eerste variant op het DeLVris-systeem 13

(13)

schommelingen hielden mogelijk verband met de bevuiling van vloer en/of waterkanaal en met de wisseling in de buitentempera-tuur.

3.12 Tweede variant DeLVris-systeem In tabel 2 zijn de resultaten van de ammo-niakmetingen bij de tweede variant van het DeLVris-systeem vermeld. De ammoniak-emissie gedurende de drie opfokrondes zijn grafisch weergegeven in figuur 6.

Gedurende het onderzoek is geen storing in de meetapparatuur opgetreden. Er zijn dus geen meetdagen verloren gegaan. De ammoniakemissie neemt aan het einde van de eerste ronde fors toe. Dit wordt veroor-zaakt door een toename van de gemiddelde buitentemperatuur en daardoor een hogere afdelingstemperatuur en een hoger ventila-tiedebiet. De beide andere ronden vertonen een normaal stijgend verloop. Een mogelijke verklaring voor de hogere emissie in ronde 3

Tabel 2: Emissiecijfers van de tweede variant op het DeLVris-systeem

ronde 1 ronde 2 (winter) (zomer) ronde 3 (zomer) Oplegdatum 14-04-98 11-06-98 24-07-98 Laatste meetdag

Lengte van de ronde (dagen) Aantal dagen gemeten (dagen)

Percentage meetdagen Temperatuur in de ventilatiekoker (“C) Temperatuur buiten (“C) Ventilatiedebiet (m3/uur/dpl) Ammoniakcon~entratie (mg NH,/m”) Ammoniakemissie (kg NH,/dpl/jr) 13-05-98 13-07-98 31 30 33 30 33 100% 100% 250 24,3 12,6 15,5 793 ll,4 3,49 2,58 0,24 0,24 1 08-98 39 39 00% 25,5 16,5 -l2,3 2,95 0,27 1 6 11 16 21 26 31 36 Dagen na opleg

Ronde1 oRonde ARonde3

Figuur 6: Ammoniakemissie in de afdeling met de tweede variant DeLVris-systeem 14

(14)

n Co’

E

=1

-

0

A~~oniake~issie (kg/dpl/jr) 0 P 0 “m D

3

3

2 -.

9,

G-

3 -. -. s 0 JJ -7 0

z.

(15)

3.1.4 Eilandconstructie

In tabel 4 zijn de resultaten van de ammo-niakmetingen in de afdeling met eilandcon-structie vermeld. De ammoniakemissie gedurende de proefperiode is grafisch weergegeven in figuur 8. Van de eerste 7 dagen van ronde 1 zijn geen meetgegevens beschikbaar vanwege een technische sto-ring. In de derde ronde zijn drie meetdagen verloren gegaan door technische storingen

in de meetapparatuur. Ten opzichte van ronde 1 en 2 zijn de biggen in ronde 3 gemiddeld op een hoger gewicht opgelegd en op een lichter gewicht afgeleverd en werd een hoge groei gerealiseerd. Dit ver-klaart de relatief korte meetperiode en een eerdere stijging van de emissie. De gewich-ten bij opleg en afleveren en de groei volde-den aan de gestelde randvoorwaarvolde-den (Van der Hoek, 1996).

Tabel 4: Emissiecijfers afdeling met eilandconstructie

ronde 1 ronde 2 (zomer) (zomer) ronde 3 (winter) Oplegdatum Laatste meetdag

Lengte van de ronde (dagen) Aantal dagen gemeten (dagen) Percentage meetdagen Temperatuur in de ventilatiekoker (“C) Temperatuur buiten (C) Ventilatiedebiet (m3/uur/dpl) Ammoniakconcentratie (mg NH,/m3) Ammoniakemissie (kg NH,/dpl/jr) 04-06-98 16-07-98 08-09-98 13-07-98 24-08-98 01-10-98 40 40 23 33 40 21 83% 100% 91% 24,3 25,9 25,2 15,5 17,6 13,9 12,9 20,3 11,4 3,07 1,97 3,Ol 0,28 0,27 0,25 0.8 1 6 11 16 21 26 31 36 Dagen na opleg

q Ronde1 oRonde A Ronde 3

Figuur 8: Ammoniakemissie in de afdeling met eilandconstructie 16

(16)

3.2 Technische resultaten 3.3 Hokbevuiling De technische resultaten van de vier

proef-afdelingen zijn vermeld in bijlage 1 tot en met 4. Ten aanzien van de technische resul-taten is volledig voldaan aan de randvoor-waarden zoals die gesteld zijn in de beoor-delingsrichtlijn emissie-arme stalsystemen (Van der Hoek et al., 1996).

3.3.1 Eerste variant DeLVris-systeem In tabel 5 is de mate van hokbevuiling en bevuiling van schuine putwanden in de afdeling met de eerste variant van het DeLVris-systeem weergegeven. De afdeling is daarbij in vier denkbeeldige vakken ver-deeld (zie figuur 1).

Tabel 5: Bevuiling van dichte vloer, rooster boven mestkanaal en schuine putwanden in vier denkbeeldige vakken van de afdeling met de eerste variant op het DeLVris-systeem

score vak 1 vak 2 vak 3 vak 4

Dichte vloer 0 1 2 92,9% 50,0% 250% 100% 7,1% 50,0% 71,4% O/00 0 O/0 O/00 3,6% O/00 Rooster mestkanaal 0 1 2 89,3% 3,6% 10,7% 96,4% 0 O/ 0 0 O/0 3,6% 78,5% 89,3% 17,9% 7,1% 3,6% 0 92,6% 18,5% 25,9% 96,3% 1 7,4% 70,4% 70,4% 3,7% 2 0 O/0 1 -IJ% 3,7% O/00

Schuine putwand voor (langs bolle vloer)

11,2% 74,1%

44,4% 14,8%

44,4% ll,l%

Schuine putwand achter 0 77,8%

( l a n g s a c h t e r w a n d ) 1 18,5% 2 3,7% 0 O/ 55,; /0 44,4%

Tabel 6: Bevuiling van dichte vloer, rooster boven mestkanaal en schuine putwanden in vier denkbeeldige vakken van de afdeling met de tweede variant op het DeLVris-systeem

score vak 1 vak 2 vak 3 vak 4

0 96,6% 75,9% 1 3,4% 24,1% 2 0 O/ 0 0 O/0 65,5% 96,6% 27,6% 3,4% 6,9% 0 O/0 Dichte vloer Rooster mestkanaal 0 96,6% 1 3,4% 2 0 O/0 0 O/ 75,; /0 24,l;0 6,9% 27,4% 655% 62,3% 27,6% 10,3% 0 89,3% 21,4% 28,5% 96,4% 1 -lO,7% 67,9% 67,9% 3,6% 2 0 O/0 10,7% 3,6% O/00

Schuine putwand voor

-í0,7% 750%

46,4% 14,3

42,9% -í0,7%

Schuine putwand achter 0 1 2 78,5% -í7,9% 3 67 0 O/ 57,P/0 42,9% 17

(17)

De mate van bevuiling van het rooster boven het waterkanaal is gedurende het onderzoek gescoord, maar dit rooster is volledig schoon gebleven. De resultaten zijn daarom niet in de tabel verwerkt. De bevuiling van de dichte vloer beperkte zich hoofdzakelijk tot vak 2 en 3, met name langs beide zijden van de hokinrichting. De bevuiling van het rooster boven het mestkanaal bleef beperkt en vond ook voornamelijk plaats in vak 2 en 3, waarbij score 1 het meest werd waarge-nomen De bevuiling van de schuine

put-wanden is beperkt gebleven tot het gebied waar werd gemest. De schuine plaat achter in het hok is daarbij meer bevuild dan de schuine plaat vanaf de dichte vloer, hetgeen een logisch gevolg is van het mestgedrag. Ernstige bevuiling (score 3 en 4) is in geen enkel geval opgetreden.

3.3.2 Tweede variant DeLVris-systeem In tabel 6 is de bevuiling van de dichte vloer, van het rooster van het mestkanaal en van de schuine wanden in het mestkanaal in de

afde-Tabel 7: Bevuiling van roosters boven mest- en waterkanaal en bevuiling van de schuine put-wanden in vak 1 van de afdeling met volledig rooster

score hok 1 Rooster mestkanaal 0 16,7% 1 43,8% 2+3 395% Rooster waterkanalen 0 33,4% 1 625% 2 4,2%

Schuine wand mestkanaal 1 8,7%

2 69,6% 3+4 21,7% hok 2 25% 43,8% 31,2% 27,1% 625% 10,4% 8,7% 64,9% 26,1%

Tabel 8: Bevuiling van dichte vloer en de roostergedeelten in vier denkbeeldige vakken van de afdeling met de eilandconstructie

score vak 1 vak 2 vak 3 vak 4

Dichte vloer 0 90,9% 59,1% 68,2% 95,5% 1 9,1% 36,4% 18,2% 4,5% 2 O,O% 4,5% 13,6% O/ 0 0 Rooster mestkanaal 0 90,9% 9,l% 77,3% 95,5% 1 9,1% 77,3% 22,7% 4,5% 2 O/ 0 0 13,6% O/ 0 0 O/ 0 0

Waterkanaal langs controlegang 0 95,5% 72,7% 77,3% 100%

1 4,5% 13,6% 22,7% O/ 0 0

2 O/ 0 0 -l3,6% O/ 0 0 O/ 0 0

Waterkanaal haaks op controlegang 0 97,8% 52,2% 56,8% 100%

1 2,2% 250% 34,1% O/ 0 0

2 O/ 0 0 22,8% 9,1% O/ 0 0

(18)

ling met de tweede variant van het DeLVris-systeem weergegeven. Daarbij is de afde-ling verdeeld in vier denkbeeldige vakken (zie figuur 2). Boven het waterkanaal is bij het scoren geen bevuiling waargenomen. Daarom zijn de resultaten hiervan niet in de tabel genoemd.

De bevuiling van de dichte vloer was zeer be-perkt. Eventuele bevuiling trad uitsluitend op in het midden van de afdeling, ter hoogte van de mestplaats. Als gevolg daarvan trad be-vuiling van de schuine wanden in het mest-kanaal bijna uitsluitend op deze plaatsen op. 3.3.3 Volledig rooster

In de afdeling met volledig rooster trad tij-dens het onderzoek alleen bevuiling op in het eerste vak. Daarom zijn in tabel 7 alleen de resultaten van dit gedeelte van de afde-ling weergegeven, waarbij wel een opsplit-sing is gemaakt tussen hok 1 en 2.

De bevuiling van het rooster boven het mest-kanaal beperkte zich tot de plaats rond het open hekwerk tussen beide hokken (zie figuur 3). De kunststof roosters boven het waterkanaal werden vrijwel niet bevuild. Enige bevuiling van het waterkanaal trad op in ronde 2, waarbij een te ruim afgestelde voerinstallatie leidde tot voervermorsing en tijdelijke vergroting van de mestplaats. De schuine putwand in het voorste mestkanaal was gedurende alle drie de ronden vrij ern-stig bevuild.

3.3.4 Eilandconstructie

In tabel 8 staat de hokbevuiling weergegeven van de afdeling met de eilandconstructie. De hokbevuiling concentreerde zich rondom de hokafscheiding van hok 1 en hok 2 (zie figuur 4). De bevuiling van de bolle vloer bleef, mede door het gebruik van waterka-nalen, beperkt tot de hoeken in vak 2 en 3. De lichte bevuiling van de waterkanalen be-perkte zich tot de waterkanalen in vak 2 en 3. 3.4 Water- en mestniveaus en aantal keren

aflaten

In tabel 9 staan de gegevens vermeld ten aanzien van de maximale water- en mestni-veaus in alle vier de onderzochte afdelingen. Het maximale mestniveau in een mestkelder met schuine wanden hangt samen met het maximale mestoppewlak. Het mestoppervlak in de beide afdelingen met de varianten op het DeLVris-systeem en de afdeling met volle-dig rooster stijgt dus naarmate het mestniveau in de mestkelder toeneemt. De maximale waarden bedroegen in de drie afdelingen res-pectievelijk 0,10 , 0,06 en 0,lO m2 per dier-plaats. In de afdeling met de eilandconstructie ontbreken de schuine wanden in de mestkel-der. Het mestoppervlak wordt niet bepaald door het mestniveau in de mestkelder. Tussentijds aflaten heeft dan ook geen effect op het mestoppewlak, maar bedraagt in deze afdeling continu 0,lO m* per dierplaats. De stijging van de waterkanalen was, voor zover meetbaar, minimaal tijdens het gehele onderzoek.

Tabel 9: Resultaten niveaumetingen mest en water

DeLVris DelVris

variant 1 variant 2 volledig rooster eiland

Maximaal mestniveau bij aflaten (cm) 14 14 20 29

Maximaal mestoppervlak per dier (m2) 0,io 0,06 0,lO OJO

Gem. aantal keren afgelaten per ronde 3,3 4 3 1

Gem. stijging waterkanaal per ronde (cm) 2,8 I3 --* 4,9**

(19)

OMISCHE EVALUATIE

Om een indicatie te krijgen van de investe-rings- en jaarkosten per dier van de onder-zochte afdelingen, is een vergelijking ge-maakt met de investerings- en jaarkosten van een biggenopfokafdeling in de daardstal (Adams et al., 1998). De stan-daard-biggenopfokafdeling is volledig voor-zien van een roostervloer en bestaat uit zes hokken voor tien biggen. De afdeling is ge-heel onderkelderd en is voorzien van een eenvoudig rioleringssysteem.

De berekeningen zijn uitgevoerd met behulp van het model in bovengenoemd rapport. Voor een evenredige vergelijking is bij alle afdelingen uitgegaan van hetzelfde totaal aantal van 60 biggen, waarbij wel rekening is gehouden met een evenredige vloeruit-voering, zoals is toegepast in het onderzoek. Het vloeroppervlak bedraagt 0,4 m2 per dier en alle afdelingen zijn voorzien van een con-trolegang van 0,8 m. De afmetingen van elke afdeling bedrag 4,0 x 75 m. Alle afde-lingen zijn uitgerust met een ventilatiepla-fond. De kosten voor het voersysteem zijn buiten beschouwing gelaten. De afdelinge zijn volledig onderkelderd met uitsluitend mestopslag onder de roosters (0,6 m diep) De investerings- en jaarkosten van de

stan-Tabel 10 ,* Extra investeri standaardstal

ngs- en jaarkosten van de vier proefafdelingen ten opzichte van de daard-biggenopfokafdeling, op basis van bovenstaande uitgangspunten, bedragen respectievelijk

f 551 ,OO en

f

58,30 per dier-plaats. In tabel 10 zijn de extra investerings-en jaarkostinvesterings-en weergegevinvesterings-en van de vier proefafdelingen ten opzichte van de stan-daard-biggenopfokafdeling.

De verschillen in investeringskosten tussen de proefafdelingen en de standaardafdeling blijven beperkt en liggen in de range van -1,6% tot +2,7%. Bij de jaarkosten varieert het verschil tussen -5,4% en +2,1%. Bij de eerste variant op het DeLVris-systeem zijn de extra jaarkosten hoger dan de extra investering. Dit wordt veroorzaakt door ver-schillen in investering van verver-schillende materialen en het afschrijvingspercentage daarvan. Het wel of niet toepassen van een controlegang in de afdeling heeft, zeker in relatief kleine afdelingen, een behoorlijke invloed op de investerings- en jaarkosten. In bovengenoemde berekeningen is uitgegaan van een controlegang met een totale opper-vlakte van 6,0 m? De investering bedraagt

f 500,OO per m2 gang, ofwel ongeveer

f 50,OO per biggenplaats. De bijbehorende

jaarkosten zijn

f

4,00 per biggenplaats.

extra investering/ extra jaarkosten/

dierplaats dierplaats/jaar Variant 1 DeLVris-systeem Variant 2 DeLVris-systeem Volledig rooster Eilandconstructie

- f 1,oo

- f

1,60

- f

9,00 -

f

3,20 +

f 15,oo

+ f

1,25 +

f

10,oo

- f

0,50 20

(20)

5 DISCUSSIE EN CONCLUSIES

5.1 Ammoniakemissie

In alle proefafdelingen wordt de ammoniak-emissie verlaagd door verkleining van het emitterend mestoppervlak. Verdoes (1992) stelt dat een verkleining van het emitterend mestoppervlak met 10% resulteert in een verlaging van de ammoniakemissie van ongeveer 8 - 8,5%.

Verkleining van het emitterend mestopper-vlak wordt in dit onderzoek gerealiseerd door toepassing van gedeeltelijk dichte vloe-ren of een combinatie van water- en mestka-nalen, waarbij het mestkanaal zich onder de verwachte mestplaatsen bevindt en het waterkanaal onder de verwachte ligplaatsen.

Beide mogelijkheden zijn uitgevoerd in com-binatie met schuine putwanden in het mest-kanaal. Het mestniveau is bepalend voor het emitterend mestoppervlak in het mestkanaal. Een toename van het hokoppervlak per dier leidt niet zonder meer tot een evenredige toename van het emitterend mestoppervlak per dier, bijvoorbeeld in een situatie dat de hoeveelheid dichte vloer of oppervlakte waterkanaal toeneemt, terwijl het mestkel-deroppervlak gelijk blijft. Voorwaarde daarbij is wel dat de hokbevuiling niet toeneemt. Tijdens het onderzoek is de ammoniakcon-centratie van de aangevoerde lucht

(achter-grondconcentratie) niet gemeten. Daarnaast is in elke proefafdeling de ammoniakemissie geregistreerd gedurende twee zomerronden en tijdens één ronde buiten de zomerperio-de (“winterronzomerperio-de”). Het gemidzomerperio-delzomerperio-de van zomerperio-de drie ronden is dan ook niet geheel represen-tatief voor een zuiver jaargemiddelde. Op basis van bovengenoemde feiten mag wor-den verondersteld dat de gemiddelde ammoniakemissie van de drie ronden per dierplaats per jaar een overschatting is van de werkelijke ammoniakemissie per dier-plaats per jaar. De uiteindelijke emissie in kg NH, per dierplaats per jaar, die in de UAV (Uitvoeringsregeling Ammoniak en Veehou-derij) wordt opgenomen, zal door de stich-ting Groen Label moeten worden vastge-steld.

5.1.1 Eerste variant DeLVris-systeem In tabel 11 is van een traditionele stal voor gespeende biggen en een aantal varianten van het DeLVris-systeem voor gespeende biggen de relatie weergegeven tussen het emitterend mestoppervlak en de gemeten ammoniakemissie per biggenplaats per jaar. Uit tabel 11 blijkt duidelijk dat de ammoniak-emissie daalt naarmate het emitterend mest-oppervlak afneemt. Het onderlinge verschil in ammoniakemissie van beide onderzochte

Tabel 11: Emitterend mestoppervlak in relatie tot de ammoniakemissie bij hokuitvoeringen voor gespeende biggen

type koppel- oppervlakte

grootte per diermest

(klein/groot) (m*/dierpIaats)

emitterend

ammoniak-oppervlak emissie

(m*/dierplaats) (kg/dierpIaats/jaar)

Standaardstal’ klein 03 ! 0 3 0,60

DeLVris basis* klein 0 37 0’12I 0,26

DeLVris met

schuine putwanden klein 0 3I 0,07 0,17

DeLVris met

schuine putwanden groot 0 4I 0,lO 0,18

1 bron: Adams et al. (1998) * bron: Den Brok et al. (1997)

3 bron: Van Zeeland en Den Brok (1998)

4 betreft eerste variant DeLVris-systeem in dit onderzoek

(21)

varianten met schuine putwanden is kleiner dan zou worden verwacht. De relatief lage ammoniakemissie in de eerste variant op het DeLVris-systeem met grote koppels is voor een groot deel te verklaren uit het feit dat grotere koppels biggen op een relatief klein oppervlak gaan mesten, waardoor bevuiling van roosters, schuine putwanden en dichte vloer tot een minimum beperkt blijft.

51.2 Tweede variant DeLVris-systeem In het onderzoek van Van Zeeland en Verdoes (1998) was de ammoniakemissie in deze afdeling reeds gemeten. De afdeling had dezelfde vloeruitvoering, maar was in-gedeeld in één hok van 7,3 m lang en 3,90 m breed. De scheidingswand werd gevormd door voerbakken in het midden op de dichte vloer. De verkleining van het emit-terend mestoppervlak werd gerealiseerd door zowel een gedeeltelijk dichte vloer als een schuine putwand (aan de zijde van de dichte vloer) in het mestkanaal. De gemid-delde verkleining van het emitterend mest-oppervlak bedroeg in dat onderzoek onge-veer 40% ten opzichte van de standaarduit-voering met volledige onderkeldering. Door aanpassing van de hokuitvoering in het huidige onderzoek deed één van de mest-kanalen dienst als waterkanaal. In beide kanalen werd een extra schuine wand aan-gebracht en werd de mest regelmatig afge-laten. Het emitterend mestoppervlak werd op deze manier verlaagd tot maximaal 0,06 m2 per dier (uitgaande van optimaal mest-gedrag). Op basis van de gegevens in tabel 11 kon een ammoniakemissie worden ver-wacht van ongeveer 0,17 kg per dierplaats per jaar. De werkelijke ammoniakemissie (0,251 kg per dierplaats per jaar) was even-wel beduidend hoger. Het is mogelijk dat enige bevuiling van het waterkanaal heeft bijgedragen aan de extra ammoniakemissie. Doordat de biggen in één grote groep van 70 dieren waren gehuisvest was de ver-wachting dat gemest zou worden in de hoe-ken De hoehoe-ken boven het mestkanaal zijn echter ook als ligruimte gebruikt en de mest-plek bevond zich in het midden van de afdeling boven het mestkanaal, inclusief een klein gedeelte van de dichte vloer (figuur 2). De totale oppervlakte van de mestplek was echter groter dan in de afdeling met de

eer-ste variant van het DeLVris-syeer-steem en de afdeling met de volledig roostervloer, het-geen voor een deel de hogere emissie ver-klaart.

51.3 Volledig rooster

Eerder onderzoek in deze afdeling (Van Zeeland en Verdoes, 1998) heeft inzicht gegeven in de optimale locatiekeuze en de grootte van de mest- en waterkanalen. Deze keuze is bepalend voor de uiteindelijke ammoniakemissie. In genoemd onderzoek was aan de voorzijde van de afdeling geen mestkanaal aanwezig, terwijl daar de mees-te mest werd geproduceerd. De ammoniak-emissie was in twee ronden gemiddeld 0,36 kg ammoniak per dierplaats per jaar. In een derde oriënterende ronde, waarbij op deze plaats een mestkanaal van 0,50 m breed werd aangebracht, werd een ammoniak-emissie vastgesteld van 0,30 kg ammoniak per dierplaats per jaar. In het huidige onder-zoek zijn extra aanpassingen verricht, waar-na het emitterend mestoppervlak maximaal 0,09 m2 per dierplaats was. Volgens Ver-does (1992) is daardoor een ammoniak-emissie haalbaar van 0,26 kg per dierplaats per jaar. De werkelijke ammoniakemissie was vastgesteld op 0,21 kg per dierplaats per jaar.

Tijdens het onderzoek is bijna uitsluitend boven het voorste mestkanaal gemest. Beide mestkanalen stonden weliswaar met elkaar in verbinding via het rioleringssys-teem, maar doordat er niet boven het ach-terste mestkanaal werd gemest, had deze mest een laag drogestofpercentage en was de toplaag bedekt met een laagje stof. Dit verklaart de iets lagere emissie dan theore-tisch berekend.

De schuine putwand in het voorste mestka-naal werd ernstig bevuild. Montage ervan aan de zijde van het waterkanaal in plaats van de zijde van de afdelingsmuur had in dit geval mogelijk geleid tot minder bevuiling. 51.4 Eilandconstructie

Toepassing van een dichte vloer in de vorm van een eilandconstructie beperkt de kans op bevuiling van de dichte vloer, ondanks het relatief grote aandeel, tot een minimum. Het mestkanaal is met een breedte van 0,80 m relatief smal. Het emitterend

(22)

pervlak is, zonder toepassing van schuine putwanden, slechts 0,i m2 per big. Volgens Verdoes (1992) betekent een dergelijke re-ductie in mestoppervlak een emissierere-ductie van minimaal 53%. Dit komt overeen met een te verwachten ammoniakemissie van 0,28 kg per dierplaats per jaar. De werkelijk ammoniakemissie bedroeg 0,27 kg ammo-niak per dierplaats per jaar en komt dus redelijk overeen met de geschatte waarde. In deze afdeling kwam de verse lucht indi-rect via een luchtkanaal onder de voergang binnen. Extra onderzoek bij deze vorm van luchtinlaat wordt binnenkort opgestart. Verwacht wordt dat de ventilatiehoeveelheid bij deze vorm van ventileren lager kan zijn dan bij plafondventilatie. Immers de verse lucht wordt voordat deze de dieren bereikt nauwelijks gemengd met “vuile” afdelings-lucht.

Het effect van verlaging van het ventilatiede-biet op de emissie is echter moeilijk te kwan-tificeren.

5.2 Hokuitvoering en voersystemen Varkens mesten bij voorkeur bij de vreet-plaats vandaan, langs open hekwerk (waar contact met dieren uit andere hokken plaats-vindt) en in de hoeken.

De situering van de vreetplaatsen kan, in combinatie met een bepaalde hokuitvoering, van invloed zijn op het mestgedrag. Het mestgedrag in de drie afdelingen met ge-deeltelijk dichte vloer voldeed, zeker ten aanzien van de keuze van het mestkanaal, aan de verwachting vooraf. Opvallend daar-bij is dat daar-bij de tweede variant op het DeL-Vris-systeem overwegend in het midden van het mestkanaal werd gemest en niet zoals verwacht in de hoeken. De beperkte breedte van het waterkanaal en de aanwezigheid van een controlegang lijken hier echter van invloed op de keuze van de mestplaats. De droogvoerbakken in deze afdeling stonden op een relatief breed waterkanaal.

Desondanks is de keuze van het kanaal waar zal worden gemest vooraf bekend. De plaats van de buisvoersystemen bij de eer-ste variant op het DeLVris-syeer-steem en de eilandconstructie lijkt in dat opzicht minder logisch en zou mogelijk kunnen leiden tot bevuiling van het waterkanaal. Een

buisvoer-systeem op de bolle vloer bij de tweede variant op het DeLVris-systeem zou het mestgedrag minder voorspelbaar maken. Anders ligt de situatie in de afdeling met vol-ledig rooster. Gebruik van een voersysteem met een lange trog of droogvoerbakken over de lengte van de afdeling leidt tot een rela-tief lang en smal hok, waarin de biggen voornamelijk mesten aan de korte zijden. In dit onderzoek gebeurde dit bijna uitsluitend op de plaats waar via een hekwerk contact mogelijk was met dieren uit het andere hok. 5.3 Economie

Uit tabel 10 kan worden geconcludeerd dat de verschillen in kosten tussen afdelingen met grote groepen biggen en afdelingen met koppels van tien biggen per hok be-perkt zijn. Dit is in tegenstelling tot wat vaak in de praktijk wordt beweerd. Het grote voor-deel voor de praktijk betreft dus alleen het feit dat de controlegang kan worden benut. Dit levert een voordeel op van f 4,00 per biggenplaats per jaar. Genoemde jaarkosten voor een controlegang komen exact overeen met wat Vermeer en Hoofs (1994) vonden. Opgemerkt moet worden dat de onderlinge verschillen in investerings- en jaarkosten een indicatie zijn en deels worden bepaald door de keuze van de standaardsituatie. In de praktijk zijn de kosten voor een bepaald sys-teem sterk afhankelijk van de materiaalkeu-ze, bouwwijze en afdelingsgrootte.

5.4 Betekenis voor de praktijk

Per 1 januari 2008 moeten alle gespeende biggen gehuisvest zijn in stabiele groepen bij een vloeroppervlakte van 0,4 m2 per dier-plaats. De komende jaren zullen er dus veel biggenopfokafdelingen moeten worden ver-bouwd. Door de beschikbaarheid van deze nieuwe emissie-arme systemen is het moge-lijk om bestaande biggenopfokafdelingen relatief eenvoudig en efficiënt te verbouwen. Om de ruimere oppervlaktenorm te compen-seren bestaat de mogelijkheid om de contro-legang te benutten als hokruimte. Echter bij het benutten van de controlegang als hok-ruimte is de luchtbeweging minder voorspel-baar en is alleen plafondventilatie mogelijk. Bij renovatie van afdelingen met volledig

(23)

rooster is het creëren van een mest- en waterkanaal reeds voldoende om aan de huidige Groen Label-norm te voldoen. Daarbij zijn vooral het voersysteem en de hokvorm bepalend voor de indeling van mest- en waterkanalen. Bij een afdeling die is voorzien van het DeLVris-systeem, is het verwijderen van enkele hokafscheidingen en het monteren van schuine putwanden reeds voldoende. Daarnaast is er de mogelijkheid het aantal dierplaatsen per afdeling te ver-groten door de controlegang bij het hok te betrekken. De controlegang moet dan gaan functioneren als waterkanaal.

Het toepassen van een bolle dichte vloer is een eenvoudige methode om het emitterend mestoppervlak te verkleinen. Bij een goede situering in het hok is een vloeruitvoering bestaande uit 50% dichte vloer in combina-tie met metalen roosters mogelijk, zonder veel risico op hokbevuiling. Bijkomend voor-deel is de mogelijkheid van vloerverwarming en toepassing van verlaagde luchtinlaat. 5.5 Conclusies

De ammoniakemissie in de afdeling met de eerste variant op het DeLVris-systeem is gemiddeld 0,18 kg per dierplaats per jaar (niet gecorrigeerd voor achtergrondconcen-tratie). De extra investerings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de stan-daarduitvoering met hokken voor tien biggen en op basis van 0,4 m2 hokoppervlak bedra-gen respectievelijk -f 1 ,OO en -f 1,60. De ammoniakemissie in de afdeling met de tweede variant op het DeLVris-systeem is gemiddeld 0,25 kg per dierplaats per jaar

(niet gecorrigeerd voor achtergrondconcen-tratie). De extra investerings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de stan-daarduitvoering met hokken voor tien biggen en op basis van 0,4 m2 hokoppervlak bedra-gen respectievelijk -f 9,00 en

-f

3,20. De ammoniakemissie in de afdeling met vol-ledig rooster is gemiddeld 0,21 kg per dier-plaats per jaar (niet gecorrigeerd voor ach-tergrondconcentratie). De extra investerings-en jaarkostinvesterings-en van deze afdeling tinvesterings-en opzich-te van de standaarduitvoering met hokken voor tien biggen en op basis van 0,4 m2 hokoppervlak bedragen respectievelijk

f

15,OO en

f

1,25.

De ammoniakemissie in de afdeling met de eilandconstructie is gemiddeld 0,27 kg per dierplaats per jaar (niet gecorrigeerd voor achtergrondconcentratie). De extra investe-rings- en jaarkosten van deze afdeling ten opzichte van de standaarduitvoering met hokken voor tien biggen en op basis van 0,4 m2 hokoppervlak bedragen respectieve-lijk

f 10,OO en f 0,50.

Het achterwege laten van een controlegang levert in de standaardafdeling en de onder-zochte afdelingen een besparing van inves-terings- en jaarkosten op van respectievelijk

f 50,OO en

f

4,00 per biggenplaats.

Het mestgedrag van gespeende biggen in grote groepen concentreert zich op een relatief kleiner oppervlak dan bij gespeende biggen in kleine groepen. Dit heeft een posi-tief effect op de mate van hokbevuiling en de reductie van ammoniakemissie.

(24)

LITERATUUR

Adams, J.H.A.N., C.E.P. van Brakel, G.B.C. Backus en P.A.M. Bens 1998.

Investerings-kosten van standaardstallen voor varkens anno 1996. Praktijkonderzoek

Varkenshou-derij, Rosmalen, Proefverslag P1.214. Anonymus 1998. Wijzigingsbesluiten van het

Varkensbesluit. Staatsblad van het Koninkrijk

der Nederlanden. Jaargang 1998, nummers 213 en 214.

Boer, M. de 1998. Wrjziging

Uitvoeringsrege-ling ammoniak en veehouderij.

Staatscou-rant 132, donderdag 16 juli, p.10-11. Hoek, K.W. van der, C.G.J. Leijen, H.J.M. Hendriks, W. Scherphof, A.M. van de Weerdhof, F. Jansen en J. Oosthoek 1996.

Beoordelingsrichtlijnen emissie-arme stalsys-temen, Werkgroep Emissiefactoren.

Klooster, C. E. van ‘t, B.P. Heitlager en J.P.B.F van Gastel 1992. Measurement

sys-tems for emissions of ammonia and other

gasses at the Research Institute for Pig Hus-bandry Rosmalen. Praktijkonderzoek

Var-kenshouderij, Rosmalen. Intern rapport P3.92. Verdoes, N. 1992. Wanneer treedt ammoniak

uit de mestvloeistof? Interne notitie

Praktijk-onderzoek Varkenshouderij, Rosmalen. Vermeer, H.M. en A.I.J. Hoofs 1994. /--/et

effect van groepsgrootte bij gespeende big-gen op technische en economische resulta-ten. Praktijkonderzoek Varkenshouderij,

Ros-malen, Proefverslag Pl. 118.

Zeeland, A.J.A.M en N. Verdoes 1998.

Emis-sie-arme huisvesting van grote groepen ge-speende biggen, Praktijkonderzoek

Varkens-houderij, Rosmalen, Proefverslag PI .207. Zeeland, A.J.A.M en G. den Brok 1998.

Ammoniakemissie in een biggenopfokafde-ling met een schuine putwand.

Praktijkon-derzoek Varkenshouderij, Rosmalen, Proef-verslag P4.31.

(25)

Bijlage 1: Technische resultaten gespeende biggen, opgefokt in de afdeling met de eerste variant op het DeLVris-systeem

ronde 1 ronde 2 ronde 3

Oplegdatum (aantal opgelegde dieren) Afleverdatum (aantal afgeleverde dieren)

16-04-98 (54) 13-05-98 (23) 18-05-98 (3 1) Opleggewicht (kg)

Aflevergewicht (kg) Groei per dag (gr/dier/dag) Voederconversie Uitvalspercentage 9 6 22’6 437’ -l,44 0 O/0 -01-06-98 (54) 16-07-98 (54) 26-06-98 (6) 21-08-98 (53) 03-07-98 (33) 08-07-98 (14) 2313 90 8 6 23’5 445 417’ 1,43 1,37 1,9% 1,9%

Bijlage 2: Technische resultaten gespeende biggen, opgefokt in de afdeling met de tweede variant op het DeLVris-systeem

ronde 1 ronde 2 ronde 3

Oplegdatum (aantal opgelegde dieren) Afleverdatum (aantal afgeleverde dieren) Opleggewicht (kg)

Aflevergewicht (kg)

Groei per dag (gr/dier/dag) Voederconversie Uitvalspercentage 14-04-98 (70) 11-06-98 (70) 24-07-98 (70) 13-05-98 (70) 13-07-98 (48) 31-08-98 (67) 17-07-98 (22) 9 3 8 7 22:1 94 23’4 23’7 434 424’ 387’ 1,68 1,62 -l,51 O/ 0 0 O/ 0 0 4,3%

Bijlage 3: Technische resultaten gespeende biggen, opgefokt in de afdeling met volledig rooster

ronde 1 ronde 2 ronde 3

Oplegdatum (aantal opgelegde dieren) Afleverdatum (aantal afgeleverde dieren) Opleggewicht (kg)

Aflevergewicht (kg) Groei per dag (gr/dier/dag) Voederconversie Uitvalspercentage 14-04-98 (70) 13-05-98 (34) 18-05-98 (36) 9 4 22’8 462’ 1,43 0 O/0 01-06-98 (70) 07-07-98 (70) 26-06-98 (38) 29-07-98 (9) 03-07-98 (32) 06-08-98 (60) 10,l 9 8 25,l 2212 529 434 1,67 1,59 O/ 0 0 1,4% 26

(26)

Bijlage 4: Technische resultaten gespeende biggen, opgefokt in de afdeling met eiland-constructie

ronde 1 ronde 2 ronde 3

Oplegdatum (aantal opgelegde dieren) Afleverdatum (aantal afgeleverde dieren) Opleggewicht (kg)

Aflevergewicht (kg) Groei per dag (gr/dier/dag) Voederconversie Uitvalspercentage 04-06-98 (60) 16-07-98 (60) 08-09-98 (60) 13-07-98 (60) 24-08-98 (58) 01-10-98 (60) 8 7 24’6 8 5 10,o 397’ 24’9 421’ 22,8 536 1,53 1,47 1,58 O/ 0 0 3,3% O/ 0 0 27

(27)

REEDS EERDER VERSCHENEN PROEFVERSLAGEN

Proefverslag P 1.210

Het gebruik van vochtruke bijproducten. Een literatuuroverzicht. R.H.J. Scholten en Rijnen,

M.M.J.A., augustus 1998. Proefverslag P 1.211

Fermentatie van brijvoeders en bvproducten tvdens opslag. M.M.J.A. Rijnen en Scholten,

R.H.J., augustus 1998. Proefverslag P 1.212

Invloed van benzoëzuur in het voer op de technische resultaten en urine-pH van vlees-varkens. C.M.C. van der Peet-Schwering,

Verdoes, N. en Plagge, J.G., september 1998.

Proefverslag P 1.213

Verdamping van water uit dierlijke mest met behulp van zonne-energie. J.J.H. Huijben en

Wagenberg, A.V. van, oktober 1998. Proefverslag P 1.214

lnves teringskosten van standaardstallen voor varkens anno 1996. J.H.A.N. Adams,

Brakel, C.E.P. van, Backus, G.B.C. en Bens P.A.M., november 1998.

Proefverslag P 1.215

Los of in het mengvoer verstrekken van 50% tarwe en gerst aan vleesvarkens. M.M.J.A.

Rijnen, Scholten, R.H.J. en Plagge, J.G., december 1998.

Proefverslag P 1.216

Reinigen van varkensstallen na inweken met schuim of met water; kosten en kwaliteit.

P.F.M.M. Roelofs en Plagge, J.G., januari 1999.

Proefverslag P 1.217

Arbeidsbelasting, fysieke klachten en ziekte-verzuim bij varkenshouders. E. Hartman,

Oude Vrielink, H.H.E. en Roelofs, P.F.M.M., januari 1999.

Proefverslag P 1.218

Uitroeiing van schurft op varkensbedrijven.

P.C. Vesseur (Ed.), Bokma-Bakker, M.H.,

Rambags, P.G.M., Hunneman, W.A., Heijden, H.M.J.F. van der, Smeding, T., Pieke, E. en Binnendijk, G.P., maart 1999. Proefverslag P 1.219

Reconstructie vanaf de basis. Fase 1: toe-komstverkenningen van Limburgse varkens-houders. W.P.J. Stroucken-Steeghs, Vleuten,

C.W.J.M. van der, Hoff, H.M. en Backus, G.B.C., maart 1999.

Proefverslag P 1.220

De invloed van geboorte-inductie en het trjd-stip van vlekziekte-vaccinatie tijdens de zoogperiode op het interval spenen-bronst van zeugen, M.C. Vonk, Binnendijk, G.P. en

Vesseur, P.C., maart 1999. Proefverslag P 1.221

Model MINERALENSTROOM. C.P.A. van

Wagenberg en Backus G.B.C., aprill999. Proefverslag P 1.222

Doelstellingen, inrichting en fasering van de Dierveiligheidsindex. M.H. Bokma-Bakker en

Vesseur, P.C., april 1999. Proefverslag P 1.223

Scharrelvarkens bij verschillende houderij-systemen, hokuitvoeringen en koppelgroot-tes. J.H. Huiskes, Roelofs, P.F.M.M., Altena,

H., Plagge, J.G. en Scholten, R.H.J., april 1999.

Exemplaren van proefverslagen kunnen wor-den verkregen door f 25,- per verslag (m.u.v. P 1 -117, deze kost f 50,-) over te maken op Postbanknummer 51.73.462 ten name van het Proefstation voor de Varkens-houderij, Lunerkampweg 7,5245 NB ROS-MALEN, onder vermelding van het gewens-te verslagnummer. Buigewens-tenlandse abonnees betalen f 30,- per P l-verslag (dit is inclusief verzendkosten) én f 15,- administratiekosten per bestelling (m.u.v. P 1 .117, deze kost

f 75,-). Ook bestaat de mogelijkheid een

abonnement te nemen op de proefverslagen voor f 300,- per jaar. Buitenlandse abon-nees betalen

f

375,- per jaar.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Het aantal locaties bij Ameland waar een soort met de boxcorer is aangetroffen, het gemiddeld aantal dieren per m 2 en de biomassa in grammen natgewicht na fixatie per m 2

- Indien de wand van de Warandegroeve niet verder mag terugwijken, zal deze zo goed mogelijk moeten worden vastgelegd door de terrassering aan te brengen en het talud onder een

Faris is op zoek naar technische- en zakenpartners die zijn passie delen voor het op duurzame wijze telen van topkwaliteit groente en vis om zijn systeem te verbeteren en een zes

Deze CAO geldt voor ondernemingen gelegen in de gemeenten Boskoop en/of Alphen a/d Rijn en/of Bodegraven en/of Hazerswoude en/of Reeuwijk en/of Waddinxveen, waarin uitsluitend of

40-60 Voor belangrijke apparatuur wordt vervanging bepaald door gemaakte en te maken onderhoudskosten af te wegen tegen de kosten van produktieverlies, voor de overige

Deze beide overwegingen dienen tegen elkaar te worden afge- wogen, waarna besloten kan worden of (en zo ja, welke) gegevens uit de privésfeer in de ruimtelijke ordening

als belangrijk bij de zaadproduktie. Ook in Duitsland en Engeland komt deze aantasting veelvuldig voor en in Nederland is ze evenmin ongewoon. Bestrijding is niet bekend, wel zijn

- De opgetreden gewichtsverliezen zijn acceptabel maar kunnen nog sterk ver­ minderd worden als de ventilator voor de koeler geplaatst wordt en de koeler- temperatuur