• No results found

Attitudes tegenover anderstaligen en anderstalige spraak: een experimenteel onderzoek naar de invloed van overt attitudes op de spraakverstaanbaarheid van NT2-sprekers

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Attitudes tegenover anderstaligen en anderstalige spraak: een experimenteel onderzoek naar de invloed van overt attitudes op de spraakverstaanbaarheid van NT2-sprekers"

Copied!
121
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ATTITUDES TEGENOVER

ANDERSTALIGEN EN ANDERSTALIGE

SPRAAK

EEN EXPERIMENTEEL ONDERZOEK NAAR DE INVLOED VAN

OVERT ATTITUDES OP DE SPRAAKVERSTAANBAARHEID VAN

NT2-SPREKERS

Aantal woorden: 23 682

Justine De Jaeger

Studentennummer: 01504272 Promotor: Prof. Dr. Ellen Simon

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Meertalige Communicatie

(2)
(3)

Verklaring i.v.m. auteursrecht

De auteur en de promotor(en) geven de toelating deze studie als geheel voor consultatie beschikbaar te stellen voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van gegevens uit deze studie.

(4)
(5)

Preambule COVID-19

De maatregelen tegen COVID-19 hebben geen implicaties gehad voor de onderzoeksprocedure en de uitwerking van de betrokken masterproef. Deze preambule werd in overleg tussen de student en de promotor opgesteld en door beide goedgekeurd.

(6)
(7)

Dankwoord

Deze masterproef was er uiteraard niet gekomen zonder de hulp van een aantal mensen. Daarom maak ik van deze gelegenheid gebruik om mijn oprechte dank te betuigen aan iedereen die mij direct of indirect geholpen heeft bij het schrijven van deze thesis.

Eerst en vooral wil ik mijn promotor, Prof. Dr. Ellen Simon, bedanken voor de fijne samenwerking. Bedankt voor alle tijd en moeite die u hebt vrijgemaakt om mij te begeleiden tijdens dit proces, om mij steeds uitgebreid feedback te geven en steeds interessante ideeën aan te reiken. Verder wil ik ook graag Dr. Chloé Lybaert bedanken om het experiment op te stellen, voor de hulp bij het uitwerken van de vragenlijst en bij de verwerking van de gegevens, en om steeds snel te antwoorden op mijn vragen. Ook een welgemeende dankuwel aan Dr. Koen Plevoets, de statisticus van de vakgroep Vertalen, Tolken en Communicatie, om de statistische analyses uit te voeren. Bedankt aan de twee sprekers van de geluidsfragmenten en aan alle participanten die tijd hebben vrijgemaakt om deel te nemen aan het onderzoek.

Bedankt aan mijn ouders en mijn zus, om mijn thesis na te lezen, om mij altijd te steunen en om mij steeds weer te motiveren wanneer de moed mij in de schoenen zonk, niet alleen tijdens het schrijven van deze thesis, maar gedurende mijn hele opleiding. Bedankt Hannes, om steeds enthousiast te luisteren en in mij te geloven. Ook mijn Gentse vriendinnen wil ik graag bedanken voor de peptalk, de gezellige afleiding tijdens de pauzes en om er de afgelopen vijf jaar steeds te zijn op de leuke en minder leuke momenten.

(8)
(9)

Abstract

Uit onderzoek blijkt dat de attitudes van moedertaalsprekers tegenover anderstaligen en anderstalige spraak niet altijd lovend zijn en dat stereotypes en negatieve attitudes tegenover anderstaligen en anderstalige spraak, een barrière kunnen vormen voor de verstaanbaarheid van anderstaligen. Dit werd in Vlaamse context echter nog niet onderzocht. Met deze scriptie willen we de attitudes van moedertaalsprekers tegenover anderstalige spraak en anderstaligen in kaart brengen en nagaan hoe die attitudes verband houden met de effectieve verstaanbaarheid en het vreemd accent van NT2-sprekers. We gaan ook na in welke mate semantische context, de zes achtergrondvariabelen – politieke voorkeur, leeftijd, opleiding, gender, contact met anderstaligen en de woonplaats – de attitudes en verstaanbaarheidsscores kunnen voorspellen. Hiervoor hebben we een tweedelig experiment uitgevoerd. Het eerste deel bevatte een vragenlijst, waarin we aan de hand van 34 stellingen peilden naar de overt attitudes van de informanten. Het tweede deel bestond ten eerste uit een transcriptietaak waarbij luisteraars zinnen met en zonder semantische context moesten transcriberen, gericht op het meten van de effectieve verstaanbaarheid van twee Chinese NT2-sprekers; en ten tweede uit een beoordelingstaak, waarbij de luisteraars de twee Chinese NT2-sprekers in de geluidsfragmenten beoordelen op verstaanbaarheid en de mate van vreemd accent. Uit de analyse blijkt dat de attitudes van de luisteraars vooral individuele verschillen vertonen en in dit onderzoek een verwaarloosbaar verband tonen met de effectieve verstaanbaarheid. Wat betreft de invloed van de achtergrondvariabelen op de attitudes, kan enkel de politieke voorkeur van de informanten hun attitudes deels voorspellen. Uit de resultaten komt ook naar voren dat de semantische context een significante invloed heeft op de effectieve verstaanbaarheid en dat verstaanbaarheid, gerapporteerde verstaanbaarheid en vreemd accent niet altijd verband houden. Tot slot hebben enkel de variabelen ‘leeftijd’ en ‘contact met anderstaligen’ een klein effect op de verstaanbaarheidsscores.

(10)
(11)

Inhoudstafel

Lijst met afkortingen ... 1

Lijst van tabellen en figuren ... 3

Inleiding ... 5

1 Attitudes ... 8

1.1 (Taal)attitudes: een definitie ... 8

1.2 Meettechnieken ... 9

1.3 Attitudes tegenover anderstaligen en anderstalige spraak ... 11

2 Spraakverstaanbaarheid ... 14

2.1 Verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent ... 14

2.2 Onderzoek naar spraakverstaanbaarheid ... 16

2.2.1 Beoordeling van verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent ... 16

2.2.2 Stimulusmateriaal ... 17

2.3 De invloed van niet-fonetische factoren op verstaanbaarheid ... 19

2.4 Stereotypes en attitudes als barrière voor verstaanbaarheid ... 21

3 Methodologie ... 25 3.1 Dataverzameling ... 25 3.2 Deel 1 ... 26 3.2.1 Enquête ... 26 3.2.2 Persoonlijke gegevens ... 27 3.2.3 Informanten ... 27 3.3 Deel 2 ... 29 3.3.1 Productiedata ... 30 3.3.2 Perceptiedata ... 33 3.3.3 Informanten ... 36 3.4 Gegevensverwerking ... 37 4 Resultaten ... 38 4.1 Deel 1: attitudes ... 38 4.1.1 Algemene attitudes ... 40 4.1.2 Politieke voorkeur ... 45 4.1.3 Opleidingsgraad ... 48 4.1.4 Leeftijd... 50 4.1.5 Gender ... 51 4.1.6 Contact ... 52

(12)

4.1.7 Woonplaats ... 54

4.2 Deel 2: effectieve verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent ... 54

4.2.1 De invloed van de semantische context op effectieve verstaanbaarheid ... 56

4.2.2 Het verband tussen verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent ... 57

4.3 Het verband tussen deel 1 en deel 2 ... 58

4.3.1 De invloed van de achtergrondvariabelen op de effectieve verstaanbaarheid ... 60

4.3.2 De invloed van attitudes op de effectieve verstaanbaarheid ... 62

5 Discussie ... 64

Conclusie ... 69

Bibliografie ... 71

Appendix ... 76

BIJLAGE 1: Deel 1: online vragenlijst ... 76

BIJLAGE 2: Deel 2: online transcriptietaak en vragenlijst ... 79

BIJLAGE 3: Instructies opnames geluidsfragmenten... 88

BIJLAGE 4: Persoonlijke vragenlijst sprekers ... 90

BIJLAGE 5: Grafieken deel 1: verdeling van de respons op de 34 stellingen ... 94 BIJLAGE 6: Effect plots: invloed van de achtergrondvariabelen op de respons bij de stellingen . 106

(13)

Lijst met afkortingen

T1 Eerste Taal

T2 Tweede Taal

NT2 Nederlands als Tweede Taal ERK Europees Referentiekader

(14)
(15)

Lijst van tabellen

Tabel 1: overzicht van de thema’s en bijhorende voorbeeldvraag ... 27

Tabel 2: overzicht van de taken in het tweede deel van het experiment ... 30

Tabel 3: overzicht van de bestaande zinnen per spreker in de transcriptietaak ... 32

Tabel 4: overzicht van de nonsenszinnen per spreker in de transcriptietaak ... 33

Lijst van grafieken Grafiek 1: attitudes tegenover de stelling POL_1 ... 41

Grafiek 2: attitudes tegenover de stelling INTELL_1... 43

Grafiek 3: attitudes tegenover de stelling INTELL_2... 43

Grafiek 4: invloed van de variabele 'politieke voorkeur' op de stelling POL_3 ... 45

Grafiek 5: invloed van de variabele 'politieke voorkeur' op de stelling INTELL_1... 47

Grafiek 6: invloed van de variabele 'Socio-Economische Status' op de stelling INTELL_3 .. 49

Grafiek 7: invloed van de variabele 'leeftijd' op de stelling EST_1... 51

Grafiek 8: invloed van de variabele 'gender' op de stelling POL_2... 52

Grafiek 9: invloed van de variabele 'contact' op de stelling SOL_1 ... 53

Grafiek 10: de scores op effectieve verstaanbaarheid voor de vier condities ... 56

Grafiek 11: de scores op de mate van vreemd accent voor spreker A en spreker B ... 57

Grafiek 12: de invloed van de variabele 'contact' op de effectieve verstaanbaarheid ... 60

Grafiek 13: de invloed van de variabele 'leeftijd' op de effectieve verstaanbaarheid voor de vier condities ... 61

Grafiek 14: de invloed van de attitudes tegenover de stelling LEARN_3 op de effectieve verstaanbaarheid van de twee sprekers ... 62

(16)
(17)

INLEIDING

In 2016 werden in België in totaal 108.630 immigraties van vreemdelingen geteld. Dat is bijna een verdubbeling tegenover het aantal immigraties in 2000 (Noppe et al., 2018). De toename van de internationale mobiliteit en de migratiegolven hebben ook gevolgen voor het Nederlands: het Nederlands komt steeds meer in contact met andere talen via anderstaligen en zorgt voor variatie (Jaspers, 2009). Die exogene taalvariatie1 kan echter een uitdaging vormen

voor de communicatie (Lybaert & Van Hest, 2020) tussen moedertaalsprekers en NT2-sprekers, en zo ook voor de verstaanbaarheid. Niet alleen de verstaanbaarheid van het Nederlands van moedertaalsprekers is een hindernis voor anderstalige sprekers in België, maar ook andersom kan de verstaanbaarheid van het Nederlands van anderstalige sprekers een uitdaging zijn voor moedertaalsprekers. Hoewel effectieve communicatie en verstaanbaarheid lang beschouwd werden als de verantwoordelijkheid van de spreker, treedt er de laatste jaren een gedeeltelijke verschuiving op: er wordt gepleit om een actievere rol toe te kennen aan de luisteraar, en meer bepaald aan de attitudes en percepties van de luisteraar (Rajadurai, 2007).

Onderzoek heeft aangetoond dat de attitudes van moedertaalsprekers tegenover exogene taalvariatie in het Engels veelal negatief zijn. Bresnahan, Ohashi, Nebashi, Liu en Shearman (2002) stelden vast dat exogeen gekleurd Engels negatiever geëvalueerd wordt dan het Amerikaans Engels. Lindemann (2005) ondervond een gelijkaardige tendens, en ging in haar onderzoek na welke exogene accenten negatieve beoordelingen krijgen. Daaruit blijkt dat moedertaalsprekers van het Amerikaans Engels een Chinees vreemd accent het sterkst afkeuren en als onduidelijk en onverstaanbaar percipiëren. Eisenschlas en Tsurutani (2011) tonen in hun studie echter aan dat vreemde talenkennis tot positievere attitudes kan leiden. Ook naar de attitudes van moedertaalsprekers tegenover exogene taalvariatie in het Nederlands werd al onderzoek verricht, maar dit kreeg pas recent meer aandacht. Grondelaers, Van Hout en Van Gent (2015) vergeleken de attitudes van moedertaalsprekers tegenover endogene en exogene taalvariatie in het Nederlands met een speaker evaluation experiment. Uit het onderzoek bleek dat Arabisch gekleurd Nederlands op de dimensie ‘status’ beduidend negatievere evaluaties kreeg dan endogeen Nederlands. Een vervolgonderzoek van Grondelaers en Van Gent (2019) en van Van Wijnendaele (2018) wees uit dat Marokkaans geaccentueerd Nederlands wel hoger scoort op dynamisme dan endogeen Nederlandse variëteiten.

Eerder onderzoek heeft bovendien uitgewezen dat de beoordelingen op de mate waarin de luisteraars het vreemd accent als ‘vreemd’ percipiëren, niet noodzakelijk gecorreleerd zijn aan verstaanbaarheidsbeoordelingen. Ze stelden vast dat luisteraars die alles perfect verstaan hadden, soms wel rapporteren dat de spraak moeilijk verstaanbaar is en het vreemd accent wel

1 Van Wijnendaele (2018, p.1) definieert exogene taalvariatie als “het feit dat de variëteiten van het Nederlands beïnvloed worden door andere (gesproken) talen, waardoor anderstaligen een eigen variant van het Nederlands creëren onder invloed van hun eigen moedertaal”.

(18)

als ‘sterk’ percipiëren. Een sterk vreemd accent belemmert de verstaanbaarheid dus niet noodzakelijk, en andersom. Bovendien werd ook al onderzoek uitgevoerd naar factoren die een invloed hebben op de verstaanbaarheidsbeoordelingen. Zo werd de rol van fonetische factoren zoals prosodie al uitvoerig onderzocht. Recent werd ook meer aandacht besteed aan niet- fonetische factoren: de aanwezigheid van de context waarin de taaluitingen betekenis krijgen (Kennedy & Trofimovich, 2008), maar ook de ervaring van de luisteraar met anderstalige spraak in het algemeen (Kennedy & Trofimovich, 2008) of met een bepaalde accentvariëteit binnen een taal zouden een invloed kunnen hebben op de verstaanbaarheidsbeoordelingen van de luisteraars. Jenkins (2000) en Rajadurai (2007) suggereren echter dat de rol van de luisteraar nog te weinig erkend wordt, en meer bepaald de rol van de attitudes en percepties van de luisteraars tegenover anderstaligen en T2-spraak. Daarbij verwijst Rajadurai (2007) naar het onderzoek van Eisenstein en Verdi (1985), die een verband vonden tussen de attitudes van de luisteraars tegenover taalvariëteiten van het Amerikaans Engels en de verstaanbaarheid van die variëteiten. Zo vormden de luisteraars zich duidelijk vooroordelen over het American Vernacular Engels en behaalden ze lagere verstaanbaarheidsscores op het geluidsfragment voor deze variëteit dan voor de variëteiten waar ze positiever tegenover staan. Ook Rubin (1992) ondervond dat de verstaanbaarheid gelinkt is aan de percepties en vooroordelen van de luisteraars. Anderson-Hsieh en Koehler (1988) bemerken dat luisteraars met een positieve attitude tegenover een vreemd accent meer moeite doen om T2-spraak te verstaan, terwijl luisteraars met een negatieve attitude sneller afhaken. Het verband tussen de percepties en attitudes van de luisteraars tegenover anderstaligen en T2-spraak en de verstaanbaarheid is een nauwelijks ontgonnen gebied en werd nog niet onderzocht voor het Nederlands. Ook de invloed van achtergrondkenmerken van moedertaalsprekers op hun attitudes tegenover T2-sprekers en op de effectieve verstaanbaarheid werd nog niet onderzocht. We stellen in deze scriptie daarom de volgende onderzoeksvraag voorop:

1) Kunnen we de bewering dat de attitudes van moedertaalsprekers tegenover anderstalige spraak en anderstalige sprekers een invloed hebben op de verstaanbaarheid, bevestigen voor NT2-sprekers in Vlaamse context?

Naast deze hoofdvraag willen we in deze scriptie ook de volgende deelvragen beantwoorden: 2) Wat zijn de attitudes van de informanten tegenover anderstaligen en anderstalige

spraak?

3) In welke mate kunnen de achtergrondvariabelen - politieke voorkeur, gender, leeftijd, opleidingsgraad, contact met anderstaligen en woonplaats - de attitudes van de informanten voorspellen?

4) Kunnen de gerapporteerde verstaanbaarheid en het gerapporteerde vreemd accent de verstaanbaarheidsscores voorspellen?

(19)

5) Is er een verschil in de verstaanbaarheidsscores voor bestaande zinnen, met semantische context en de verstaanbaarheidsscores voor nonsenszinnen, zonder semantische context?

6) In welke mate kunnen de achtergrondvariabelen - politieke voorkeur, gender, leeftijd, opleidingsgraad, contact met anderstaligen en woonplaats – de verstaanbaarheidsscores voorspellen?

Om die vragen te kunnen beantwoorden, hebben we een tweedelig experiment uitgevoerd. Met het eerste deel peilen we in een online vragenlijst naar de attitudes van 126 informanten tegenover anderstaligen en anderstalige spraak in Vlaamse context. Hiervoor maken we gebruik van de directe methode, waarbij de informanten 34 stellingen beantwoorden op een vijfpunten Likertschaal. Een aantal weken nadien sturen we naar diezelfde informanten het tweede deel van het experiment. Dit tweede deel bestaat uit vier delen: (1) een transcriptietaak gericht op het meten van de effectieve verstaanbaarheid van de Chinese NT2-sprekers, waarbij de luisteraars doelwoorden uit bestaande zinnen en nonsenszinnen moeten transcriberen; (2) geluidsfragmenten met spontane spraak van elke spreker, waarbij de luisteraars op een vijfpuntenschaal rapporteren hoe verstaanbaar en hoe ‘vreemd’ ze het vreemd accent van de sprekers percipiëren; (3) een speaker evaluation experiment met 17 stellingen, waarmee we de attitudes van de luisteraars in kaart brengen aan de hand van een voorleesfragment van elke spreker, en (4) tot slot een vragenlijst over de persoonlijke gegevens van de luisteraars. Het tweede deel van het experiment werd door 102 luisteraars ingevuld.

Tot slot geven we een kort overzicht van de structuur van deze studie. De volgende twee hoofdstukken vormen het theoretisch kader van onze studie. Daarin geven we een definitie van het begrip ‘taalattitude’, bespreken we de voornaamste meettechnieken in attitudeonderzoek en besteden we aandacht aan de attitudes van moedertaalsprekers tegenover exogene taalvariatie. In het tweede hoofdstuk spitsen we ons toe op spraakverstaanbaarheid en de mogelijke onderzoeksmethoden en staan we kort stil bij de factoren die een rol spelen in de verstaanbaarheid. In het derde hoofdstuk lichten we vervolgens onze methodologie toe. In hoofdstuk vier komen de resultaten van dit onderzoek uitgebreid aan bod. Tot slot geven we in de discussie en conclusie een overzicht van de belangrijkste resultaten en bespreken we de beperkingen van onze studie en suggesties voor toekomstig onderzoek.

(20)

1 ATTITUDES

In § 1.1 gaan we dieper in op wat taalattitudes zijn en proberen we tot een definitie te komen van dit begrip. Daarna focussen we ons in § 1.2 op de voornaamste technieken om attitudes te meten en brengen we de beperkingen van de verschillende meettechnieken in kaart. Ten slotte geven we in § 1.3 een overzicht van bestaande studies die peilen naar attitudes tegenover exogene taalvariatie.

1.1 (Taal)attitudes: een definitie

Aangezien we in dit onderzoek willen nagaan of de attitude van Nederlandse moedertaalsprekers tegenover NT2-spraak een rol speelt in de verstaanbaarheid, is het belangrijk om eerst een duidelijke definitie te geven van het begrip attitude. Vooral vanaf de jaren ‘60 leggen onderzoekers binnen de sociolinguïstiek zich toe op attitudes (Grondelaers & Kristiansen, 2013). Volgens Grondelaers en Kristiansen (2013) bestaat er tot op vandaag echter geen consensus over een eenduidige definitie van het begrip ‘attitude’. Voor dit onderzoek gaan we uit van de definitie van Knops (1987). Knops (1987, p. 20) definieert het begrip attitude als “een houding, een gezindheid of instelling tegenover een sociaal object, die iemands reacties tegenover dat object zo niet rechtstreeks bepaalt, dan toch in ieder geval kleurt of beïnvloedt”. Een taalattitude is bijgevolg een attitude waarbij taal het object vormt (Grondelaers en Lybaert, 2017).

Volgens het traditionele attitudemodel van Knops (1987) bestaan attitudes uit drie componenten. We onderscheiden een cognitieve component, een affectieve of evaluatieve component, en tot slot een conatieve of gedragscomponent. De cognitieve component bevat volgens Grondelaers en Lybaert (2017) wat we geloven en weten over het attitudeobject, ook wel de beliefs genoemd. In Vlaanderen is het volgens Grondelaers en Lybaert (2017) bijvoorbeeld ‘geweten’ dat West-Vlamingen de /g/ uitspreken als ‘h’. De g/h-wissel is namelijk een gestereotypeerd kenmerk van een West-Vlaamse uitspraak. De affectieve component verwijst naar de evaluatie of het waardeoordeel over het attitudeobject: we kunnen een positieve of negatieve houding aannemen tegenover het attitudeobject, zonder dat we veel over het object weten. Ondanks het feit dat de meeste Vlamingen niet vertrouwd zijn met het West-Vlaamse dialect, wordt het vaak als plat en boers beschouwd. De gedragscomponent bevat ten slotte de beïnvloeding van ons gedrag door onze ideeën en waardeoordelen tegenover dat attitudeobject: omdat we West-Vlamingen door deze klankwissel vaker als boers beschouwen, zijn we er misschien ook liever niet mee bevriend (Grondelaers & Lybaert, 2017).

Naargelang de mate waarin de informanten zich bewust zijn van het attitudeobject, kunnen we bewuste en onbewuste attitudes onderscheiden, ook wel de overt en covert attitudes genoemd (Labov, 1966; Grondelaers & Lybaert, 2017). Overt attitudes zijn attitudes die bewust

(21)

gearticuleerd worden, waarbij de informanten zich bewust zijn van het attitudeobject. Hierbij drukt de informant bewust zijn mening uit over een bepaalde taalvariëteit. Overt attitudes leggen volgens Grondelaers en Lybaert (2017) de beliefs bloot van een taalgemeenschap, of met andere woorden, de overtuigingen en stereotypen die gedeeld worden door een taalgemeenschap tegenover taalvariëteiten. Covert attitudes daarentegen zijn meer dieperliggende attitudes die onbewust leven, waarbij de informanten zich niet bewust zijn van het attitudeobject. Bij covert attitudes evalueert de informant bijvoorbeeld de persoonlijkheidskenmerken van een spreker, waarbij de onderzoekers nadien de onderliggende attitudes kunnen interpreteren uit die evaluatie (Grondelaers & Lybaert, 2017).

1.2 Meettechnieken

Er bestaan verschillende technieken om overt en covert attitudes te meten, afhankelijk van de mate waarin de respondenten zich bewust zijn van het attitudeobject. Overt attitudes worden doorgaans onderzocht aan de hand van de directe methode, covert attitudes worden meestal blootgelegd aan de hand van de indirecte methode (Grondelaers & Lybaert, 2017).

De directe methode wordt gebruikt om overt attitudes te achterhalen. Bij de directe methode stellen Grondelaers en Lybaert (2017) dat de informanten er zich van bewust zijn dat taal het attitudeobject is dat geëvalueerd wordt. Daarbij wordt aan de informanten gevraagd taalgerelateerde vragen te beantwoorden via vragenlijsten of interviews. Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van open vragen of gesloten vragen, waarbij de informanten hun mening over het attitudeobject expliciteren. Binnen de directe methode worden volgens Grondelaers en Lybaert (2017) het free respons-experiment en label ranking tasks het vaakst gebruikt om overt attitudes na te gaan. Het free respons-experiment houdt in dat de informanten de eerste drie adjectieven noemen die in hen opkomen als reactie op een bepaald taallabel, bijvoorbeeld Nederlands met een West-Vlaams accent. Bij een label ranking task is het de bedoeling dat informanten taallabels rangschikken volgens hun persoonlijke voorkeur (Grondelaers & Lybaert, 2017). Een andere methode die vaak gebruikt wordt is een vragenlijst met gesloten vragen of stellingen, waarbij de informanten hun mening geven aan de hand van Likertschalen (Agheyisi & Fishman, 1970). Volgens Agheyisi en Fishman (1970) zijn vragenlijsten met gesloten vragen een handig instrument om grotere groepen informanten te bevragen. De directe methode levert resultaten op die de stereotypes en ideologieën weerspiegelen van een taalgemeenschap over een bepaalde taal als prestigevariëteit (Grondelaers & Lybaert, 2017). De directe methode is echter niet vrij van kritiek. Ten eerste geven de vragenlijsten en interviews niet altijd een goed beeld van de werkelijke opinie van de informanten, omdat het gevaar bestaat dat de informanten een sociaal wenselijk antwoord geven (Knops, 1983). Ten tweede kunnen open vragen in interviews of vragenlijsten volgens Grondelaers en Lybaert (2017) voor problemen zorgen. Veel informanten kunnen hun ideeën en meningen immers niet

(22)

accuraat formuleren. Een derde nadeel van de directe methode is dat de resultaten uit interviews niet altijd makkelijk om te zetten zijn naar cijfergegevens. Het is bovendien moeilijk om een bepaalde mening bij meerdere informanten vast te stellen, aangezien iedereen zijn of haar mening op een andere manier onder woorden brengt (Grondelaers & Lybaert, 2017). Ten slotte is de directe methode minder geschikt om grote groepen informanten te ondervragen omdat het onderzoek vaak kwalitatief is, waardoor de verwerking van de gegevens een tijdrovend en arbeidsintensief proces is voor de onderzoeker (Grondelaers & Lybaert, 2017).

Bij indirecte methodes “wordt de respondent bewust misleid door de focus van het onderzoek op een ander aspect dan taal te leggen, hoewel de geëliciteerde evaluaties wel geïnterpreteerd worden in het kader van taalattitudes” (Grondelaers en Lybaert 2017, p.169). De informanten weten wel dat ze deelnemen aan een attitudeonderzoek, maar zijn er zich niet van bewust dat de onderzoekers uit hun oordeel attitudes tegenover taal afleiden. Een indirecte methode die vaak gebruikt wordt is het speaker evaluation experiment (Lambert, Hodgson, Gardner & Fillenbaum, 1960). Daarbij krijgen informanten korte geluidsfragmenten te horen en wordt hen vervolgens gevraagd de sprekers te beoordelen op verschillende parameters. De vragen bij de geluidsfragmenten gaan volgens Grondelaers en Lybaert (2017) op het eerste zicht niet over taal, maar over de persoonlijkheidskenmerken van de spreker. Zo moeten de informanten bijvoorbeeld aanduiden op een puntenschaal in welke mate ze de spreker sympathiek, vriendelijk of intelligent vinden. Op die oordelen wordt vervolgens een dimensiereductie toegepast, zodat de attitudes onderverdeeld kunnen worden in een aantal basisdimensies. De oordelen kunnen doorgaans in twee of drie dimensies ondergebracht worden: het tweedimensionale model bestaat uit prestige en solidariteit; het driedimensionale model uit prestige, sociale aantrekkelijkheid en persoonlijke integriteit (Grondelaers & Lybaert, 2017). Grondelaers en Van Gent (2019) hebben daar recent nog een dimensie aan toegevoegd: dynamisme. Grondelaers en Lybaert (2017) merken bovendien op dat er een omgekeerde correlatie lijkt te bestaan tussen de oordelen: zo worden variëteiten die als prestigieus beschouwd worden doorgaans ook als afstandelijker beschouwd, en worden aantrekkelijke variëteiten op hun beurt als minder prestigieus ervaren.

Net zoals de directe methode kent de indirecte methode een aantal beperkingen. De informanten weten bij de indirecte methode niet dat taal het attitudeobject is, maar kunnen het doel van het onderzoek wel ontdekken tijdens het experiment (Grondelaers & Lybaert, 2017). Verder is een speaker evaluation experiment volgens Grondelaers en Lybaert (2017) gevoelig voor een fout onderzoeksdesign. Zo kan spontane stimulusspraak de oordelen van de informanten beïnvloeden omdat er veel extralinguistische factoren aanwezig zijn in de fragmenten, zoals haperingen, stemkwaliteit en lexicale en grammaticale keuzes. Stimulusspraak die voorbereid werd op papier mist dan weer spontaneïteit, wat de evaluatie van gestigmatiseerde variëteiten kan bemoeilijken (Grondelaers & Lybaert, 2017).

(23)

1.3 Attitudes tegenover anderstaligen en anderstalige spraak

Uit onderzoek naar attitudes tegenover exogene taalvariatie blijkt dat de attitudes tegenover anderstalige spraak veelal negatief zijn. Bresnahan, Ohashi, Nebashi, Liu en Shearman (2002) gingen in hun studie na hoe Amerikanen tegenover exogeen gekleurd Engels staan. Ze constateerden dat de informanten het Amerikaans Engels positief beoordelen en exogeen gekleurd Engels negatiever evalueren. Bresnahan et al. (2002) merkten bovendien op dat de verstaanbaarheid van het vreemd accent en de relatie tot de spreker een rol speelden in die beoordeling: verstaanbare vreemde accenten werden positiever geëvalueerd dan een onverstaanbaar vreemd accent, en vrienden werden positiever beoordeeld dan bijvoorbeeld leerkrachten. Naast de verstaanbaarheid van het vreemd accent en de relatie tot de spreker, heeft ook de mate waarin de informanten zich identificeren met de Amerikaanse identiteit een invloed. Informanten die sterk gehecht zijn aan hun Amerikaanse identiteit zullen een negatievere attitude aannemen tegenover exogene accenten (Bresnahan et al., 2002).

Ook de resultaten uit onderzoek van Lindemann (2005) bevestigen dat Engels met een vreemd accent doorgaans negatiever geëvalueerd wordt dan endogeen Engels. Lindemann (2005) ging bovendien in haar onderzoek na welke accentvariaties in het Engels het negatiefst worden beoordeeld. In haar studie onderzocht ze de attitudes van universiteitsstudenten tegenover het exogeen gekleurd Engels van internationale studenten met hetzelfde niveau uit 58 landen. Daaruit bleek dat de participanten een negatievere attitude hebben tegenover Chinees, Russisch en Mexicaans gekleurd Engels. De informanten hadden een uitgesproken mening over het Chinees gekleurd Engels, dat door bijna alle participanten als ‘gebrabbel’, ‘moeilijk te begrijpen’ of ‘onduidelijk’ wordt beoordeeld. Volgens Lindemann (2005) zijn die negatievere beoordelingen deels te verklaren door de gespannen sociopolitieke relatie van de Verenigde Staten met China, Mexico en Rusland. Het onderzoek van Eisenchlas en Tsurutani (2011) toonde echter aan dat de kennis van vreemde talen een rol kan spelen in de perceptie van exogeen geaccentueerd Engels. In hun onderzoek hebben ze de attitudes bestudeerd van Australische universiteitsstudenten die een opleiding in vreemde talen volgen, tegenover leerkrachten die Engels spreken met een exogeen accent. De studenten evalueerden het exogeen gekleurd Engels beduidend positiever ten opzichte van voorgaande attitudeonderzoeken naar exogeen Engels. Eisenchlas en Tsurutani (2011) willen met deze bevindingen benadrukken dat vreemde talen leren van groot belang is, omdat het ertoe kan leiden dat mensen zich toleranter opstellen tegenover exogene accentvariatie in hun moedertaal.

Enkele recente studies brachten ook de attitudes van moedertaalsprekers tegenover een exogeen accent in het Nederlands in kaart. Zo vergeleken Grondelaers, Van Gent en Van Hout (2015) attitudes tegenover endogene en exogene accentvariatie in het Nederlands. Om na te gaan hoe moedertaalsprekers van het Nederlands zich opstellen tegenover Marokkaans gekleurd Nederlands en Nederlands met een regionaal accent, maakten ze gebruik van een

(24)

speaker evaluation experiment. Ze vroegen de informanten om fragmenten met spontane spraak te beoordelen aan de hand van stellingen die onder de volgende drie dimensies kunnen ondergebracht worden: status, dynamisme en solidariteit. Daarbij moesten de informanten stellingen beoordelen als ‘deze man heeft een hoge functie’, ‘deze man is intelligent’, of ‘deze man heeft veel vrienden’. Grondelaers et al. (2015) tonen met dit onderzoek aan dat Nederlands met een Marokkaans accent negatiever beoordeeld wordt op de dimensie ‘status’ dan Nederlands met een regionaal accent. In navolging van dat onderzoek, constateerden Grondelaers en Van Gent (2019) dat Marokkaans geaccentueerd Nederlands wel hoger scoort op dynamisme (modern prestige) dan endogene Nederlandse variëteiten. Grondelaers en Van Gent (2019) brengen die hogere score in verband met merkbare maatschappelijke veranderingen. De belangrijkste verandering vindt plaats op gebied van muziek, meer bepaald rapmuziek: de Nederlandse rap wordt op dit moment gedomineerd door artiesten met een uitgesproken etnische Arabische identiteit, wat ertoe leidt dat Arabisch gekleurd Nederlands als dynamischer beschouwd wordt (Grondelaers en Van Gent, 2019).

Omdat eerder onderzoek naar exogene taalvariatie vooral direct georiënteerd was, maakte Van Wijnendaele (2018) gebruik van de indirecte meettechniek om te peilen naar de attitudes van Oost-Vlamingen tegenover exogeen gekleurd Nederlands (Arabisch getint Nederlands, Turks getint Nederlands en Frans getint Nederlands) en endogeen Nederlandse variëteiten (Standaard Nederlands, Oost-Vlaams). Aan de hand van een speaker evaluation experiment liet ze luisteraars telkens 6 stimulusfragmenten horen en vervolgens telkens 10 vragen beantwoorden over de persoonlijkheidskenmerken van de spreker op een zevenpunten Likertschaal . Uit haar onderzoek blijkt dat de informanten een voorkeur hebben voor endogeen Nederlands en exogeen Nederlands negatiever beoordelen. Daarnaast onderzocht ze ook hoe de endogene en exogene variëteiten beoordeeld werden op de dimensies ‘persoonlijke integriteit’, ‘prestige’, ‘natuurlijkheid’ en ‘dynamisme’ (Van Wijnendaele, 2018). De bevindingen stemmen overeen met de resultaten uit Grondelaers, Van Gent en Van Hout (2015) en Grondelaers en Van Gent (2019): de endogeen Nederlandse variëteiten scoorden op alle dimensies beter dan het exogeen gekleurd Nederlands, met uitzondering van de dimensie dynamisme. Het Marokkaans gekleurd Nederlands scoort op die laatste dimensie beduidend beter dan de andere variëteiten.

Welke rol achtergrondvariabelen – zoals gender, leeftijd, opleidingsniveau, de mate van het contact met anderstaligen en politieke voorkeur – spelen in die attitudevorming tegenover anderstalige spraak en anderstaligen, werd nog nauwelijks onderzocht. Er werd wel al onderzoek uitgevoerd naar de invloed van sociodemografische achtergrondkenmerken op de attitudes tegenover immigranten en vluchtelingen. In een grootschalige survey van Statistiek Vlaanderen, onderzochten Noppe et al. (2018) de attitudes van de meerderjarige bevolking uit het Vlaamse en Brusselse hoofdstedelijke gewest tegenover migranten per achtergrondkenmerk. Daaruit blijkt dat de tolerantie afneemt met de leeftijd, en dat hoogopgeleide personen zich positiever opstellen dan laaggeschoolden. Ook Hainmueller en Hiscox (2007) brengen positievere attitudes tegenover migratie en vluchtelingen in verband

(25)

met jongere leeftijdsgroepen, en met personen met een hogere Socio-Economische Status. Mayda (2006) ondervond dat hoogopgeleiden zich toleranter opstellen tegenover immigranten en vluchtelingen, omdat hoogopgeleiden op de arbeidsmarkt minder concurrentie ervaren van immigranten, die vaak laagopgeleid zijn. Ook politieke ideologie heeft een invloed op de attitudevorming. Zo stellen Chandler en Tsai (2001) dat personen met conservatievere ideeën en een voorkeur voor rechts, meestal meer gekant zijn tegen immigratie. Ook Hainmueller en Hiscox (2007) merken op dat linksgezinde personen positievere attitudes hebben tegenover immigranten en vluchtelingen. Noppe et al. (2018) ondervonden bovendien dat de attitudevorming ook verband houdt met de samenstelling van de buurt: personen die in een buurt wonen waar de bevolking overwegend van Belgische herkomst is, hebben een minder positieve houding dan personen die in een gemengde buurt wonen. In hun onderzoek stelden ze echter geen significant verschil vast tussen de attitudes van mannen en vrouwen (Noppe et al.,2018).

Uit het overzicht hierboven wordt duidelijk dat attitudes tegenover exogene taalvariatie in het Nederlands en de invloed van achtergrondkenmerken op die attitudevorming een nauwelijks onderzocht domein is, waar nog maar recent meer aandacht aan wordt besteed. In dit onderzoek willen we via de directe methode nagaan of de overt attitudes van de luisteraars tegenover exogene taalvariatie en anderstaligen een invloed hebben op de verstaanbaarheid van Chinese NT2-sprekers met een migratieachtergrond. Rekening houdend met de beperkingen die we in § 1.2 hebben opgesomd, kozen we voor een vragenlijst met gesloten vragen omdat we zo een grotere groep informanten kunnen bevragen en de gegevens sneller statistisch kunnen verwerken. Meer details over de methodologie volgen in hoofdstuk 3.

(26)

2 SPRAAKVERSTAANBAARHEID

In dit hoofdstuk nemen we eerst de termen ‘verstaanbaarheid’, ‘begrijpelijkheid’ en ‘vreemd accent’ en hun onderlinge relatie onder de loep. Daarna geven we een overzicht van bestaande methodes in het onderzoek naar spraakverstaanbaarheid en van de beperkingen van eerder uitgevoerde studies. Ten slotte geven we een overzicht van de factoren die verstaanbaarheidsbeoordelingen kunnen beïnvloeden en gaan we dieper in op de rol van de luisteraar bij spraakverstaanbaarheid.

2.1 Verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent

Uit onderzoek in dit domein wordt duidelijk dat er geen eenduidige definitie bestaat van verstaanbaarheid. Smith en Nelson (1985) stellen vast dat het concept ‘verstaanbaarheid’ in voorgaand onderzoek voor verschillende interpretaties vatbaar is en benadrukken dat het daarom essentieel is om een duidelijk onderscheid te maken tussen verstaanbaarheid en begrijpelijkheid. Met ‘verstaanbaarheid’ (intelligibility) verwijzen Smith en Nelson (1985) naar uitspraak- en woordherkenning; met ‘begrijpelijkheid’ (comprehensibility) wordt verwezen naar het begrijpen van de betekenis van woorden en uitingen, ofwel de inhoud van de boodschap.

Munro en Derwing (1995a; 1995b) hernemen in hun onderzoeken de termen ‘verstaanbaarheid’ en ‘begrijpelijkheid’ uit de studie van Smith en Nelson, maar gebruiken de twee termen in een andere context, namelijk in de beoordeling van de spraak van tweedetaalleerders (T2-spraak). Munro en Derwing (1995a, p. 76) definiëren ‘verstaanbaarheid’ als “the extent to which a speakers utterance is actually understood”, met andere woorden, de mate waarin de luisteraar een taaluiting effectief verstaan heeft. Daarbij maken ze een duidelijk onderscheid tussen ‘verstaanbaarheid’ en ‘begrijpelijkheid’ (comprehensibility), waarmee Munro en Derwing (1995b, p.291) verwijzen naar “the listener’s estimation of difficulty in understanding the utterance”. Dit is ook wel de gepercipieerde verstaanbaarheid van een taaluiting. De definitie van Munro en Derwing (1995b) maakt duidelijk dat ‘begrijpelijkheid’ een inspanning is van de luisteraar, in tegenstelling tot ‘verstaanbaarheid’, waarmee verwezen wordt naar het herkennen of identificeren van de taaluiting zoals die door de spreker bedoeld is. Het werk van Munro en Derwing heeft een belangrijke impact gehad op verdere studies binnen onderzoek naar spraakverstaanbaarheid: andere, recentere studies (Kennedy & Trofimovich, 2008; Julkowska & Cebrian, 2015) parafraseren de definities van verstaanbaarheid en begrijpelijkheid uit de studies van Munro en Derwing.

Munro, Derwing en Morton (2006) voegen naast verstaanbaarheid en begrijpelijkheid nog een derde verwante term toe, namelijk ‘vreemd accent’ (foreign accent). Vreemd accent wordt gedefinieerd als “the degree to which the pronunciation of an utterance sounds different from an expected production pattern” (Munro, Derwing & Morton, 2006, p.112). De term ‘vreemd

(27)

accent’ verwijst dus naar de gepercipieerde mate waarin een accent afwijkt van het verwachte accent. Vanuit communicatief standpunt is er geen andere manier om de mate van vreemd accent en begrijpelijkheid te meten dan via een beoordeling door de luisteraars zelf aan de hand van een puntenschaal. Bijgevolg gaan vreemd accent en begrijpelijkheid volgens Munro (2008) altijd samen met perceptie en is het niet zinvol om termen te gebruiken als ‘gepercipieerd vreemd accent’ of ‘gepercipieerde begrijpelijkheid’.

Munro en Derwing (1995a; 1999), Derwing en Munro (1997) en Julkowska en Cebrian (2015) gingen in een reeks studies het onderlinge verband na tussen de drie begrippen. Hoewel verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent verwante termen zijn en verband houden met elkaar, zijn ze toch deels onafhankelijk van elkaar. Munro en Derwing (1999) merken op dat onverstaanbare T2-spraak minder vaak voorkomt dan een sterk vreemd accent. Voor hun onderzoek kregen moedertaalsprekers van het Engels 36 zinnen te horen die ingesproken werden door Chinese T2-sprekers. Om de verstaanbaarheid te meten, lieten Munro en Derwing (1999) de luisteraars zinnen transcriberen. Vervolgens lieten ze de luisteraars op een 9-punts Likertschaal telkens rapporteren hoe verstaanbaar ze de taaluiting vonden. Een paar dagen later beoordeelden diezelfde informanten de mate van vreemd accent op een 9-punts Likertschaal. Hoewel luisteraars vaak aangaven dat de spreker in het fragment een sterk accent had, transcribeerden diezelfde luisteraars het fragment soms wel juist en werd de taaluiting niet altijd als moeilijk verstaanbaar beoordeeld. Een sterk vreemd accent staat verstaanbaarheid en begrijpelijkheid bijgevolg niet altijd in de weg (Munro & Derwing, 1999).

Munro (2008) benadrukt dat dit onderscheid niet te wijten is aan een verschillend gebruik van de puntenschalen die gebruikt worden om begrijpelijkheid en vreemd accent te beoordelen. Volgens Munro tonen meerdere psycholinguïstische studies immers aan dat begrijpelijkheid en vreemd accent deels onafhankelijke dimensies zijn in T2-spraak. In de verificatietaak van Munro en Derwing (1995b) beoordelen luisteraars ‘juist’- of ‘fout’-stellingen die ingesproken werden door T2-sprekers en door moedertaalsprekers door ‘juist’- of ‘fout’-knoppen in te duwen. Uit de resultaten bleek dat luisteraars relatief meer verwerkingstijd (processing time) en dus langere reactietijden nodig hadden voor de beoordeling van T2-spraak dan voor taaluitingen in hun moedertaal. Deze bevindingen suggereren dat luisteraars bijkomende cognitieve verwerkingsprocessen inzetten om taaluitingen met een accent te begrijpen. Er werd echter geen verband gevonden tussen de verwerkingstijd en de mate van vreemd accent: luisteraars hadden niet noodzakelijkerwijs meer verwerkingstijd nodig om taaluitingen met een sterk vreemd accent te beoordelen dan taaluitingen met een matig of minder sterk accent. Dit impliceert dat een sterk accent niet per sé effect heeft op begrijpelijkheid. Munro (2008) merkt echter op dat de verwerkingstijd wel gelinkt kan worden aan begrijpelijkheidsbeoordelingen: luisteraars deden er langer over om taaluitingen te verwerken die als moeilijker verstaanbaar beschouwd werden.

(28)

Munro en Derwing (1999) ondervonden in hun onderzoek naar de verstaanbaarheid van T2-spraak voor moedertaalsprekers van het Engels dat er een sterker verband bestaat tussen beoordelingen op verstaanbaarheid en de effectieve verstaanbaarheid, dan tussen beoordelingen op verstaanbaarheid en vreemd accent. Julkowska en Cebrian (2015) ontdekten in hun onderzoek naar de verstaanbaarheid van T2-Engels van Poolse sprekers een gelijkaardig patroon. Hoewel verstaanbaarheid en begrijpelijkheid, en begrijpelijkheid en vreemd accent matig tot sterk correleren, is de correlatie tussen verstaanbaarheid en vreemd accent relatief zwakker.

2.2 Onderzoek naar spraakverstaanbaarheid

Spraakverstaanbaarheid kent een lange onderzoekstraditie. De methodes en het stimulusmateriaal die in onderzoek gebruikt worden om verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent te beoordelen verschillen sterk. Hieronder volgt een overzicht van de voornaamste benaderingen en bijhorende beperkingen.

2.2.1 Beoordeling van verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent

Er bestaan verschillende methodes om de verstaanbaarheid van T2-spraak te beoordelen. Een van de meest gebruikte methodes zijn transcriptietaken, waarbij luisteraars de taaluitingen die ze horen moeten neerschrijven (Derwing & Munro, 1997). Het aantal correct getranscribeerde woorden is dan een index voor de verstaanbaarheid. Andere vaak gebruikte methodes zijn cloze tests (gatenteksten, i.e. teksten waarin woorden worden weggelaten die de luisteraar dan moet aanvullen), begripsvragen, stimulusresponstaken waarbij de luisteraars de juiste foto’s moeten selecteren, taken waarbij de luisteraar juist/fout-stellingen moet beoordelen, en samenvattingstaken. Al deze methodes hebben sterke punten en beperkingen, en kunnen afzonderlijk geen sluitende conclusie vormen over de verstaanbaarheid van de spreker. Munro (2008) benadrukt echter dat de technieken om spraak uit te lokken en de soorten luistertaken die gebruikt worden om verstaanbaarheid te beoordelen een niet te verwaarlozen impact hebben op de uitkomst van het onderzoek.

Het is volgens Munro (2008) zinloos om luisteraars door middel van een beoordelingsschaal te laten beoordelen hoeveel ze effectief hebben verstaan. Luisteraars zouden foutief kunnen beweren dat ze zinnen of woorden verstaan hebben, en de taaluiting zo dus een hogere score toekennen terwijl ze de uiting in werkelijkheid minder goed hebben verstaan. Hoewel er veel verschillende onderzoeksmethodes bestaan, suggereert Munro dat transcriptietaken een beter beeld geven van de effectieve verstaanbaarheid omdat de geproduceerde uitspraak door de spreker zo vergeleken kan worden met hetgeen de luisteraar effectief verstaan heeft.

(29)

Begrijpelijkheid en vreemd accent worden doorgaans wel beoordeeld aan de hand van puntenschalen (Thomson, 2018). In het onderzoek van Munro en Derwing (1995b) waarbij luisteraars juist/fout- stellingen in T2-spraak beoordelen is er een significant verband tussen de reactietijd van de luisteraars en hun beoordelingen op de begrijpelijkheid van de T2-spraak. In dat onderzoek kan de reactietijd van de luisteraars beschouwd worden als een indicatie voor de moeilijkheid die de luisteraars ervaren om de T2-spreker te begrijpen. Hoewel Munro en Derwing verwerkingstijd (processing time) niet vermelden als meettechniek, stelt Thomson (2018) dat deze techniek een goed beeld kan geven van de begrijpelijkheid van T2-sprekers. 2.2.2 Stimulusmateriaal

Munro (2008) en Rajadurai (2007) benadrukken dat spraakfragmenten om T2-spraak te beoordelen een struikelblok vormen in onderzoek naar verstaanbaarheid. Enerzijds zijn gecontroleerde taken zoals een tekst voorlezen of opgenomen zinnen herhalen een voordeel indien de onderzoeker specifiek onderzoeksmateriaal wil verkrijgen van de spreker. Zoals hierboven vermeld, halen Munro en Derwing (1995a) aan dat de verstaanbaarheid wordt gezien als de mate waarin de luisteraar de boodschap van de spreker effectief heeft verstaan. Een vergelijking tussen de geproduceerde boodschap door de spreker en de boodschap die de ontvanger heeft verstaan is volgens Munro (2008) bijgevolg onontbeerlijk. In dit opzicht lenen gecontroleerde taken zich beter tot een vergelijking, omdat er op die manier geen twijfel bestaat over de ingesproken boodschap door de spreker (Munro, 2008).

Anderzijds benadrukken Munro (2008) en Rajadurai (2007) dat gecontroleerde taken in onnatuurlijk taalgebruik resulteren omdat de spreker de taal niet spontaan produceert. Spraak die ontstaat door bijvoorbeeld voorleestaken, kan volgens Munro (2008) leiden tot een verkeerde uitspraak omdat de spreker minder vertrouwd is met bepaalde woorden en omdat gecontroleerd taalgebruik verschilt van spontaan taalgebruik op vlak van prosodie, interferentie met de moedertaal en vlotheid. Luisteraars kunnen hierdoor de competenties van de spreker verkeerdelijk lager inschatten. Ook het omgekeerde is mogelijk: wanneer de sprekers aan de hand van herhalingstaken taaluitingen imiteren is hun uitspraak mogelijk beter dan gewoonlijk en worden ze misschien als verstaanbaarder beoordeeld dan het geval zou zijn in natuurlijke omstandigheden (Munro, 2008).

Munro (2008) suggereert dat taken waarin de spreker persoonlijke verhalen vertelt, verhalen uitlegt aan de hand van foto’s of interactietaken, adequate manieren zijn om spontaan taalgebruik uit te lokken. Die taken kunnen volgens Munro (2008) op hun beurt ook weer problemen met zich meebrengen: grammaticale fouten in de output kunnen de beoordeling van verstaanbaarheid beïnvloeden, sprekers kunnen niet met elkaar vergeleken worden aangezien de output verschillend zal zijn en onderzoekers kunnen geen vooraf bepaalde klanken of woorden onderzoeken doordat ze minder controle hebben over de output. Rajadurai (2007) stelt dat zelfs technieken om ‘spontane’ taaluitingen uit te lokken resulteren in kunstmatig

(30)

stimulusmateriaal, omdat de onderzoeken in laboratoriumachtige omstandigheden plaatsvinden. Munro en Derwing (1995a) stellen vast dat, bij de aanpak die gebaseerd is op spontaan taalgebruik, ook moeilijk te bepalen valt of woorden onmiddellijk herkend worden door de luisteraars, of pas nadat ze de context horen waarin de verkeerd uitgesproken woorden voorkomen. Kennedy en Trofimovich (2008) voegen eraan toe dat transcripties bij dit soort taken mogelijk niet precies weergeven wat de luisteraars begrepen hebben en evengoed reconstructies kunnen zijn van woorden die ze afgeleid hebben uit de context van de taaluiting. In dit opzicht meten die taken eerder begrijpelijkheid dan verstaanbaarheid in enge zin. Thomson (2018) verwijst naar onderzoek van Munro en Derwing (1995a) waarin de T2-spreker een spontaan verhaal vertelt op basis van een fotoverhaal waarop twee mannen afgebeeld worden die op jacht gaan. Als de spreker in de beschrijving “go haunting” vermeldt in plaats van “go hunting”, kan de luisteraar de intentionele betekenis afleiden uit de context en toch correct transcriberen als “go hunting”, en dus een verkeerde indruk geven van de effectieve verstaanbaarheid (Thomson, 2018). Met aandacht voor die beperkingen suggereerden Munro & Derwing (1995a) al dat gecontroleerde uitingen met minder voorspelbare inhoud een betere methode zijn om verstaanbaarheid te meten.

Een methode waarbij de inhoud minder voorspelbaar is, is volgens Thomson (2018) de statement verificatietaak van Munro en Derwing (1995b): luisteraars beoordeelden 40 juist/fout stellingen waarbij ze aangaven of de stelling die ze te horen kregen ‘juist’, ‘fout’ of ‘onzeker’ was (bv. “goud is een waardevol metaal” vs. “een aap is een soort vogel”). Als een stelling moeilijk of niet verstaanbaar is, zouden luisteraars ofwel het foute antwoord geven, ofwel ‘onzeker’ antwoorden. Deze methode kan volgens Thomson (2018) niet achterhalen of luisteraars de uitingen effectief verstaan hebben, maar kan wel aantonen of de boodschap van de spreker begrepen werd. Vervolgens werd de luisteraars gevraagd om de stellingen te transcriberen. Transcriptietaken voor onjuiste taaluitingen geven volgens Thomson (2018) in dit geval een beter beeld van de effectieve verstaanbaarheid, aangezien de inhoud van de stellingen onvoorspelbaar is en de luisteraar geen beroep kan doen op de semantische context om onverstaanbare woorden te achterhalen.

Alle methodes om spraakverstaanbaarheid te meten vertonen echter beperkingen. Munro (2008) en Rajadurai (2007) benadrukken dat het daarom raadzaam is om een beroep te doen op verschillende methodes om sluitende conclusies te kunnen trekken over de verstaanbaarheid van T2-sprekers. Rekening houdend met bovenstaande beperkingen en suggesties, gebruiken we in huidig onderzoek verschillende soorten stimulusmateriaal, zoals een spontane spreekoefening en een voorleestaak (zie § 3.3.1).

(31)

2.3 De invloed van niet-fonetische factoren op verstaanbaarheid

In deze paragraaf gaan we dieper in op de factoren die de verstaanbaarheid van T2-sprekers kunnen bevorderen of belemmeren, of die een invloed hebben op de beoordelingen van de luisteraars. Er werd al veel onderzoek uitgevoerd naar fonetische factoren, zoals prosodie en vlotheid. De relatie tussen verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent enerzijds en niet-fonetische factoren anderzijds kent een minder lange onderzoekstraditie. Individuele verschillen tussen de sprekers en tussen de luisteraars, semantische context en omgevingslawaai worden naar voren geschoven als andere factoren die mee bepalen hoe verstaanbaar een spreker is (Kennedy & Trofimovich, 2008).

Verstaanbaarheid is dus niet alleen beperkt tot de spraak zelf. Munro (2011) benadrukt dat de omgeving waarin communicatie dagelijks plaatsvindt ook verstaanbaarheid kan belemmeren. Uit onderzoek van Munro (1998) blijkt immers dat omgevingslawaai ervoor zorgt dat de verstaanbaarheid van T2-spraak significant lager ligt dan van T1-spraak. Ook de verstaanbaarheid van T1-spraak ligt lager voor de geluidsfragmenten met omgevingslawaai ten opzichte van de fragmenten zonder lawaai, maar kent een veel lichtere daling dan de verstaanbaarheid van T2-spraak. Hoewel de verminderde verstaanbaarheid varieert van spreker tot spreker, neemt de verstaanbaarheid van een T2-spreker af van 85% zonder omgevingsgeluid, naar 10% in een omgeving met veel lawaai (Munro, 1998).

Een andere niet-fonetische factor die recent meer aandacht kreeg in verstaanbaarheidsonderzoek is de semantische context. Kennedy en Trofimovich (2008, p.461) definiëren semantische context als “the degree and type of semantic information available to listeners when deciphering an utterance”. Gass en Varonis (1984) constateren dat luisteraars die vertrouwd zijn met het onderwerp, thematisch samenhangende zinnen accurater transcriberen dan luisteraars die niet vertrouwd zijn met het onderwerp. Als de luisteraars de context kennen waarin de zinnen betekenis krijgen, zullen ze die beter verstaan en begrijpen. Kennedy en Trofimovich (2008) vonden gelijkaardige resultaten: minder verstaanbare T2-spraak kan in verband gebracht worden met minder semantische context. Luisteraars doen zowel op zins- als op tekstniveau een beroep op de semantische context bij de transcriptie van taaluitingen en maken daarbij gebruik van de buitentalige werkelijkheid (Kennedy & Trofimovich, 2008).

Bovendien zijn er ook individuele verschillen tussen de sprekers die een effect hebben op de verstaanbaarheid. Zo benadrukt Munro (2011) dat de verstaanbaarheid in het gedrang kan komen door niet-optimale spreekvaardigheidstechnieken van de spreker: de mond met de hand bedekken, een te laag stemvolume, ruis op de stembanden en ondoeltreffende pauzes. Uiteraard kunnen deze voor alle sprekers een belemmerende factor zijn, maar wanneer er tegelijkertijd ook nog eens een T2-accent aanwezig is, wordt er vaak ten onrechte aangenomen dat het

(32)

vreemd accent van de spreker de voornaamste bron is van een lagere verstaanbaarheid (Munro, 2011).

Verder worden ook factoren onderzocht die betrekking hebben op de individuele verschillen tussen luisteraars. Hoe verstaanbaar een spreker is, hangt immers ook af van de luisteraar. Een factor die naar voren wordt geschoven is de ervaring van luisteraars met sprekers en T2-spraak (listener experience). Met “listener experience” verwijzen Kennedy en Trofimovich (2008, p. 461) naar “the extent of previous exposure to L2-speech”. In tegenstelling tot Munro, Derwing en Morton (2006) en Gass en Varonis (1984), die geen of slechts een verwaarloosbaar voordeel observeerden voor luisteraars die veel ervaring hadden met T2-spraak, stellen Kennedy en Trofimovich (2008) wel een significant voordeel vast. Leerkrachten die bijvoorbeeld vaak in contact komen met anderstalige leerlingen die T2-spraak produceren, verstaan T2-sprekers doorgaans beter dan onervaren luisteraars. Deze bevinding is echter niet het geval voor de begrijpelijkheid van T2-sprekers: de ervaren luisteraars kenden dezelfde begrijpelijkheidsscores toe aan de sprekers als onervaren luisteraars. Deze bevinding wijst erop dat verstaanbaarheid en begrijpelijkheid deels onafhankelijke dimensies zijn en suggereert dat begrijpelijkheidsbeoordelingen niet noodzakelijkerwijs een weerspiegeling zijn van de mate waarin de spraak daadwerkelijk begrepen werd, zoals we in § 2.1 al aanhaalden met de studie van Munro (2008). Een mogelijke verklaring hiervoor is volgens Kennedy en Trofimovich (2008) dat de onervaren luisteraars onderschatten hoeveel moeite ze ondervinden om de T2-spraak te begrijpen. Net omdat ze minder ervaring hebben met T2-T2-spraak, zijn ze er zich niet van bewust hoeveel ze niet begrepen hebben. Een andere factor die betrekking heeft op de luisteraar is de vertrouwdheid van de luisteraar met bepaalde vreemde accenten (familiarity). Luisteraars die vertrouwd zijn met een bepaald vreemd accent in de spraak die ze beoordelen, evalueren T2-spraak milder op alle dimensies (Gass & Varonis, 1984; Winke, Gass & Myford, 2012). Verder stellen Burda, Casey, Foster, Pilkington, en Reppe (2006) dat de leeftijd van de luisteraar een rol kan spelen in de verstaanbaarheid en beoordeling van T2-spraak. Oudere informanten zouden gehoorverlies, een verminderde spraakwaarneming en een afname van het cognitieve vermogen kunnen ondervinden. De perceptie van de luisteraar kan zo negatiever beïnvloed worden, omdat de aanwezigheid van een vreemd accent in T2-spraak het voor oudere leeftijdsgroepen moeilijker maakt de uitingen nauwkeurig te transcriberen. Het vreemd accent kan immers een grotere druk leggen op het werkgeheugen om T2-spraak te verwerken.

De studies die we in de vorige paragraaf vermeldden zijn allemaal gebaseerd op de beoordelingen van moedertaalsprekers. Recent is er ook toenemende aandacht voor beoordeling van T2-spraak door T2-luisteraars en wordt er nagegaan of de bevindingen voor T1-luisteraars veralgemeend kunnen worden voor T2-luisteraars. Saito et al. (2019) onderzochten bij 110 T2-luisteraars met verschillende moedertalen welke factoren een invloed hebben op de gerapporteerde verstaanbaarheid van T2-Engels, in vergelijking met de beoordelingen van moedertaalluisteraars. Ze merken op dat T2-luisteraars betere begrijpelijkheidsbeoordelingen geven als ze zelf vaak Engels gebruiken of horen van

(33)

T2-sprekers in bedrijfs- en schoolcontext. Deze bevinding komt niet overeen met de resultaten uit het onderzoek van Kennedy en Trofimovich (2008) dat we in de vorige alinea aanhaalden, waarbij ervaren moedertaalsprekers T2-sprekers wel beter verstaan, maar geen hogere scores toekennen voor begrijpelijkheid. Verder constateren Saito et al. (2019) dat luisteraars met een bepaald moedertaalprofiel betere beoordelingen geven: luisteraars die bijvoorbeeld een moedertaal hebben die dicht aanleunt bij het Engels of het Japans, geven aan dat ze de Engelse taaluitingen met een Japans vreemd accent beter begrijpen. Dat heeft te maken met de taalkundige afstand tussen de T1 en de T2. Saito et al. (2019) vonden bovendien geen verband tussen de vertrouwdheid van de luisteraars met Japans gekleurd Engels en hogere begrijpelijkheid. Deze bevinding komt niet overeen met de resultaten uit onderzoek van Gass en Varonis (1984) en van Winke, Gass en Myford (2012), die constateerden dat T1-luisteraars T2-spraak milder beoordelen als ze vertrouwd zijn met een bepaald vreemd accent in die taal. Het gebrek aan effect is volgens Saito et al. (2019) toe te schrijven aan het groter belang van de taalkundige afstand tussen de T1 en T2 en de ervaring van luisteraars met T2-spraak. Dit wil zeggen dat het verband tussen begrijpelijkheid en vertrouwdheid van de luisteraars met Japans geaccentueerd Engels wel indirect kan zijn als de moedertaalprofielen van de T2-luisteraars sterker afwijken van het Engels en het Japans (Saito et al., 2019).

Zoals we hierboven al aanhaalden, heeft de luisteraar ook een aandeel in de verstaanbaarheid van de T2-spreker. Er wordt recent dan ook meer nadruk gelegd op verstaanbaarheid als tweezijdig proces. Zo stelt Rajadurai (2007) dat verstaanbaarheid evenveel te maken heeft met de luisteraar als met de spreker. Eerder onderzoek naar verstaanbaarheid heeft niet genoeg aandacht besteed aan het feit dat anderstalige sprekers in natuurlijke omstandigheden hun spraak aanpassen om de luisteraar zoveel mogelijk receptief en productief tegemoet te komen tijdens de interactie. Meestal hebben de sprekers in verstaanbaarheidsonderzoek geen idee wie de luisteraars zullen zijn, en kunnen ze hun spraak bijgevolg niet aanpassen. Bovendien merkt Rajadurai (2007) op dat ook de rol van de luisteraar in verstaanbaarheidsonderzoek naar spraak nog te vaak onderschat wordt. Lindemann (2002) stelt vast dat de bewering dat T2-spraak niet verstaanbaar is, berust op de foutieve aanname dat enkel en alleen de spreker verantwoordelijk is voor geslaagde communicatie. Jenkins (2000) suggereerde in haar studie al dat de asymmetrie die door deze aanname in stand wordt gehouden niet langer houdbaar is en dat onderzoekers een actievere rol moeten toekennen aan de rol van de luisteraar. In huidig onderzoek naar verstaanbaarheid krijgt de rol van de luisteraar meer aandacht, en meer bepaald de attitude van de luisteraar tegenover anderstaligen en anderstalige spraak. In de volgende paragraaf gaan we dieper in op de rol van de attitude van de luisteraar.

2.4 Stereotypes en attitudes als barrière voor verstaanbaarheid

Zoals we in § 1.2 al vermeldden zijn de attitudes van moedertaalsprekers tegenover anderstaligen en anderstalige spraak niet altijd positief. In dit onderzoek willen we onderzoeken

(34)

of de attitude van de luisteraar tegenover anderstaligen en anderstalige spraak, een invloed heeft op de verstaanbaarheid, de begrijpelijkheid en op de mate waarin ze het vreemd accent van de sprekers als vreemd beoordelen. Onderzoek naar de rol van de attitudes van luisteraars in spraakverstaanbaarheid staat echter nog in zijn kinderschoenen.

Rajadurai (2007) stelt dat vooringenomenheid, vooroordelen en xenofobische ideeën tegenover anderstaligen een barrière kunnen vormen voor de spraakverstaanbaarheid:

It is also fairly obvious that intelligibility is strongly influenced by the listener’s biases and preconceived ideas about speakers and accents. Any bias or judgmental attitude on the part of the listener could act as a formidable barrier to intelligibility. (Rajadurai, 2007, p. 90)

Rajadurai (2007) verwijst hiervoor naar het onderzoek van Eisenstein & Verdi (1985), die het verband nagingen tussen vooroordelen en verstaanbaarheid. Ze onderzochten in hun studie de verstaanbaarheid van drie Engelse taalvariëteiten (Standaard Engels, New Yorks en African American Vernacular Engels) voor T2-studenten van het Engels met verschillende moedertalen, die gemiddeld vier en een half jaar in New York wonen. De studenten beoordeelden de verstaanbaarheid van zes opgenomen monologen, twee voor elke taalvariëteit. Vervolgens werd de studenten gevraagd een schriftelijke begrijpvaardigheidstest in te vullen met multiple choice vragen en de sprekers te beoordelen op vriendelijkheid, uiterlijk en status op een zevenpunten Likertschaal. Nadien werd een nabespreking gehouden om reacties uit te lokken en na te gaan hoe vertrouwd de studenten zijn met de taalvariëteiten. Daaruit blijkt dat de verstaanbaarheid sterk varieert volgens de taalvariëteit: African American Vernacular Engels was beduidend minder goed verstaanbaar dan de andere twee variëteiten, ondanks het feit dat de studenten vaak in contact kwamen met sprekers van het African American Vernacular Engels. Bij sommige studenten waren zelfs elementen van het African American English te horen in de interferentie tussen hun moedertaal en het Engels. Bovendien constateerden Eisenstein en Verdi (1985) dat de resultaten voor de verstaanbaarheid gelijk liepen met de oordelen van de leerlingen over de sprekers in termen van status, vriendelijkheid en uiterlijk: ze worden als minder aantrekkelijk en minder vriendelijk beschouwd, en worden lager ingeschat op het vlak van status dan sprekers van het New Yorks dialect of van het Standaard Engels. De resultaten uit het onderzoek van Eisenstein en Verdi (1985) tonen bijgevolg aan dat er een verband is tussen de attitudes tegenover de taalvariëteiten en de verstaanbaarheid van die variëteiten: de vooroordelen en de attitude van de luisteraar tegenover sprekers van het African American Vernacular Engels kunnen ervoor zorgen dat luisteraars die taalvariëteit minder goed verstaan dan de andere variëteiten (Eisenstein & Verdi, 1985). Rubin (1992) toont aan hoe sterk de vooroordelen en perceptie van de luisteraars kunnen beïnvloeden wat ze horen. Voor zijn onderzoek nam hij een kort hoorcollege op van vier minuten, ingesproken door een moedertaalspreker van het Amerikaans Engels met een Standaard Amerikaans accent. De lezing werd vervolgens afgespeeld bij twee groepen

(35)

Amerikaanse universiteitsstudenten. Bij de eerste groep werd er tijdens het hoorcollege een foto van een Chinese vrouw afgebeeld, bij de tweede groep een foto van een blanke Amerikaanse vrouw om de indruk te wekken dat in het ene geval een blanke vrouw en in het andere geval een Chinese vrouw aan het woord was. Beide vrouwen werden in dezelfde houding getoond en werden tijdens het vooronderzoek als even aantrekkelijk beoordeeld. De studenten kregen dus een audio-opname in standaard Amerikaans Engels en twee verschillende visuele signalen. Onmiddellijk na de lezing vulden de studenten een cloze test in (cf. § 2.1), waarbij ze de ontbrekende woorden moesten invullen in de tekst van de lezing en beoordeelden ze in een vragenlijst de begrijpelijkheid en het vreemd accent van de sprekers aan de hand van puntenschalen. De studenten die de Chinese docent zagen, gaven aan dat ze een nonnative of Aziatisch vreemd accent hoorden, hoewel er geen enkel accent aanwezig was in het audiofragment. Bovendien leidde het gepercipieerde vreemd accent van de gepercipieerde Aziatische spreker ertoe dat de studenten uit de eerste groep minder hadden begrepen en de kwaliteit van het hoorcollege een slechtere score toekenden dan de tweede groep (Rubin, 1992). Daarnaast is het ook interessant om stil te staan bij de studie van Anderson-Hsieh & Koehler (1988), die nagingen of er een verband bestaat tussen de attitude van de luisteraar en begrijpelijkheid. Voor hun onderzoek kregen moedertaalsprekers fragmenten te horen waarin drie Chinese sprekers en één Amerikaanse moedertaalspreker een korte tekst voorlezen, aan verschillende spreeksnelheden. Ze lieten de participanten vervolgens een begrijpvaardigheidstest invullen met zes multiple choice vragen en een vragenlijst waarin gepeild werd naar de attitudes van de luisteraars tegenover anderstalige sprekers en een vreemd accent via vijfpuntenschalen. Daarnaast lieten ze de participanten aanduiden op een vijfpuntenschaal hoe sterk ze het accent percipiëren van de sprekers. Anderson-Hsieh en Koehler (1988) merkten op dat de perceptie van spraak kan beïnvloed worden door twee factoren: de attitude van de luisteraar tegenover anderstaligen en de attitude van de luisteraar tegenover een vreemd accent. Uit de resultaten blijkt immers dat luisteraars met een positievere attitude tegenover anderstaligen en vreemd accent meer moeite zullen doen om de anderstalige spraak te begrijpen. Ze zullen zelfs nog meer hun best doen als het lastig wordt om de anderstalige spraak te verstaan, dus wanneer de anderstaligen sneller spreken en meer fouten maken. Aan de andere kant zullen luisteraars met een negatievere attitude tegenover anderstaligen en vreemd accent, sneller afhaken en minder moeite doen om anderstalige sprekers te verstaan (Anderson-Hsieh & Koehler, 1988).

Een negatieve houding ten opzichte van T2-sprekers kan ervoor zorgen dat moedertaalsprekers hun aandeel in de communicatie volledig afwijzen en beweren dat zelfs duidelijke, bekwame T2-sprekers onbegrijpelijk zijn. Het onderzoek van Lindemann (2002) toont aan hoe de negatieve houding van sommige Amerikaanse sprekers ten opzichte van hun Koreaanse gesprekspartners hen ertoe hebben gebracht deze laatste groep als incompetent te beoordelen, en vermijdingsstrategieën toe te passen die uiteindelijk tot mislukte communicatie hebben geleid. De onderliggende oorzaak van verstoorde communicatie kan toegeschreven worden aan

(36)

sociale ongelijkheid: “ideologies that locate the non-native speaker as a subordinate group” (Lindemann, 2002, p. 439).

Het overzicht hierboven toont aan dat onderzoek naar het verband tussen de attitude en perceptie van de luisteraar tegenover anderstalige sprekers en anderstalige spraak enerzijds en verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent anderzijds nog in zijn kinderschoenen staat. In huidig onderzoek willen we daarom nagaan of we de bewering dat vooroordelen en attitudes een barrière vormen voor de verstaanbaarheid van anderstaligen, hard kunnen maken.

(37)

3 METHODOLOGIE

In dit hoofdstuk lichten we het onderzoeksopzet toe. In § 3.1 verduidelijken we eerst onze dataverzamelingsmethode. In § 3.2 staan we vervolgens stil bij het eerste deel van ons experiment en het profiel van de informanten. In § 3.3 lichten we vervolgens het tweede deel van het experiment toe en bespreken we de sprekers, de perceptie- en productiedata en de participanten voor dit deel. Tot slot behandelen we in § 3.4 de data-analyse.

3.1 Dataverzameling

Onze methodologie bestaat uit twee delen. In het eerste deel peilden we naar de attitudes van moedertaalsprekers tegenover anderstaligen en anderstalige spraak via een online enquête. We lieten de informanten 34 gesloten stellingen beantwoorden aan de hand van vijfpuntenschalen. In het tweede deel beoordeelden diezelfde moedertaalsprekers via een online experiment dat ze een aantal weken nadien toegestuurd kregen, fragmenten met NT2-spraak op verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent. Alle fragmenten in het experiment werden door twee Chinese NT2-sprekers ingesproken. In de eerste taak van het experiment lieten we de informanten 12 bestaande en 12 nonsenszinnen horen en kregen ze de opdracht de mankerende woorden te transcriberen in een cloze test (zie § 2.2). Vervolgens kregen de informanten een spontaan verhaal te horen van elke spreker, waarna ze op een vijfpuntenschaal aanduidden hoe verstaanbaar ze de spreker vonden en hoe sterk ze het vreemd accent van de sprekers percipieerden. Tot slot luisterden de participanten naar een voorleesfragment van de twee sprekers. Hierbij lieten we de luisteraars 17 gesloten stellingen beantwoorden aan de hand van een vijfpunten Likertschaal om hun attitudes tegenover de NT2-sprekers die ze in het fragment te horen kregen in kaart te brengen. Merel Beeckman (zie masterproef Merel Beeckman) en ik hebben de data elk afzonderlijk verzameld, maar voor de data-analyse werden onze data samen verwerkt en geanalyseerd.

We hebben voor dit onderzoek dus gekozen voor een kwantitatieve onderzoeksmethode. Een kwantitatieve aanpak laat ons ten eerste toe om een grotere groep informanten te bevragen op korte tijd. Op die manier krijgen we cijfermateriaal, dat nadien statistisch kan worden verwerkt en waarmee we makkelijker verbanden en tendensen in kaart kunnen brengen. Dat is precies het doel van dit onderzoek: we willen nagaan of de eerste enquête en het experiment verband houden met elkaar. Ten tweede is een kwantitatieve aanpak ook haalbaarder aangezien we het onderzoek moeten uitvoeren binnen een beperkt tijdsbestek.

Afbeelding

Tabel 1: overzicht van de thema’s en bijhorende voorbeeldvraag
Tabel 2: overzicht van de taken in het tweede deel van het experiment
Tabel 3: overzicht van de bestaande zinnen per spreker in de transcriptietaak
Tabel 4: overzicht van de nonsenszinnen per spreker in de transcriptietaak

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want zij heeft wel erg veel weg van zijn moeder, terwijl Hitler (met schuurpapier en zwarte verf van de vleugel en dus uit zijn leven verwijderd) min of meer dezelfde plaats

Het derde doe! van dit onderzoek stond omschreven a!s: "Implementatie van een automatische agressiedetector". We!nu, dit is gebeurd, alleen niet helemaa! zoals ge- pland.

Om spraak te kunnen verstaan moeten we spraak kunnen hören Hören doen we mu onze oren In het hoofdstuk van 'T HART is verteld dat (spraak)geluid als akoestisch verschijnsel niets

Tijdens een gezamenlijke le­ zing voor de inwoners van Westerho­ yen in maart 1998 waarbij de drie ver­ enigingen (Velt, IVN en de Bijenvere­ niging) zich presenteerden, werd het

The change in local electronic structure of the manganese dopant that was observed in the x-ray absorption spectra at the structural transition of MnSi + n in Fig.1 is reflected in

We test a suite of hypothesized immediate (early-life body mass, telomere length, and survival) and delayed (adult reproductive potential and lifespan) costs of sibling rivalry

The ‘good’ was an extrinsic property for Qohelet and he denied the reality of intrinsic and instrumental goodness that could constitute any absolute value. The metaphysics

Mijn dank gaat verder uit naar de overige collega’s van de Heelkunde. Ik was een beetje een ‘vreemde vogel’ als onderzoeker op het secretariaat. Maar jullie waren altijd bereid om