• No results found

3 Methodologie

4.2 Deel 2: effectieve verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent

Zoals we in de methodologie al vermeldden, peilden we met het tweede experiment naar de verstaanbaarheid, de gepercipieerde verstaanbaarheid en het vreemd accent van twee Chinese NT2-sprekers. Met de data uit het tweede deel van ons onderzoek willen we ten eerste nagaan of de verstaanbaarheidsscores significant verschillen voor echte zinnen en nonsenszinnen, en ten tweede, of de verstaanbaarheidsscores de responses op de vragen naar gepercipieerde verstaanbaarheid en mate van vreemd accent kunnen voorspellen. In de volgende twee paragrafen gaan we dieper in op deze onderzoeksvragen en de hypotheses die we voorop stellen.

De data uit het tweede deel van ons onderzoek bevatten de verstaanbaarheidsscores van 102 respondenten voor vier condities: twee sprekers en twee contexten, de bestaande zinnen en de nonsenszinnen. Die vier condities zullen we opsplitsen in twee variabelen met twee waarden: spreker A vs. spreker B en bestaande vs. nonsenszinnen. Daarnaast hebben de 102 respondenten een oordeel gegeven over de verstaanbaarheid en het vreemd accent van de

spreker op een schaal van 1 t.e.m. 5 (zie § 3.3.2.2). Met die data werd in het statistische programma R opnieuw een lineair mixed-effects model uitgevoerd. Daarmee kunnen we het effect bepalen van een of meerdere onafhankelijke, voorspellende variabelen op een afhankelijke variabele. Om te achterhalen of de verstaanbaarheidsscores significant verschillend zijn voor de twee contexten, en voor spreker A en B, nemen we de twee contexten en de twee sprekers op als predictorvariabelen. De verstaanbaarheidsscores in procent zijn dan de responsvariabelen. Om na te gaan of de antwoorden van de luisteraars op de vragen naar gepercipieerde verstaanbaarheid en mate van vreemd accent de verstaanbaarheidsscores kunnen voorspellen, nemen we de antwoorden van de luisteraars op de gerapporteerde verstaanbaarheid en het vreemd accent op als predictorvariabelen. De verstaanbaarheidsscores worden ook hier opgenomen als responsvariabelen. In het mixed-effects model kunnen we zien of de resultaten significant zijn, als de p-waarde kleiner is dan 0,05. Alleen dan kunnen we met minstens 95% zekerheid zeggen dat de uitkomst van de analyse niet op een toeval berust. De significante resultaten bespreken we aan de hand van effect plots uit het programma R.

Hypotheses:

OV3: Zijn de verstaanbaarheidsscores verschillend voor de zinnen met semantische context en de nonsenszinnen zonder semantische context?

H7: Luisteraars zullen de echte zinnen met semantische context beter verstaan hebben dan de nonsenszinnen zonder semantische context.

Uit de studies van Gass en Varonis (1984) en Kennedy en Trofimovich (2008) blijkt immers

dat luisteraars meer verstaan en taaluitingen accurater transcriberen als ze de taaluitingen kunnen afleiden uit de semantische context.

OV4: Kunnen de gerapporteerde verstaanbaarheid en het gerapporteerde vreemd accent de scores op effectieve verstaanbaarheid voorspellen?

H8: We verwachten dat de verstaanbaarheidsscores niet altijd afhankelijk zijn van de gerapporteerde verstaanbaarheid en de mate van vreemd accent van de sprekers. Deze hypothese is gebaseerd op de bevindingen uit de studies van Munro en Derwing (1995a; 1995b) en Derwing en Munro (1997), die aantonen dat verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent deels onafhankelijk zijn van elkaar.

4.2.1 De invloed van de semantische context op effectieve verstaanbaarheid

In deze paragraaf willen we nagaan of de scores voor de echte zinnen (in grafiek 10 weergegeven als ‘real’) verschillen van de scores voor de nonsenszinnen (in grafiek 10 weergegeven als ‘nonsense’).

Uit de statistische analyse komt naar voren dat er een significant verschil is in de verstaanbaarheid van de vier condities, i.e. van de twee sprekers en van de twee contexten. Dit verschil wordt weergegeven in het plot hierboven (zie grafiek 10), waaruit we kunnen afleiden dat de luisteraars voor de bestaande zinnen significant hogere scores behalen dan voor de nonsenszinnen (p<0,001). Dit resultaat bevestigt onze hypothese dat de luisteraars de echte zinnen beter zullen verstaan hebben dan de nonsenszinnen.

Bovendien merken we in het plot nog een interessant resultaat op: we zien een interactie tussen de context en de sprekers. Voor de bestaande zinnen vertonen de verstaanbaarheidsscores voor spreker A en spreker B geen significante verschillen. Spreker A krijgt een gemiddelde score van 0,9, terwijl spreker B een iets hogere score haalt van 0,92. Er is dus een miniem verschil, maar aangezien de betrouwbaarheidsintervallen overlappen, kan deze uitkomst ook op een toeval berusten. De meeste sprekers hebben spreker A en spreker B dus ongeveer even goed verstaan bij de bestaande zinnen. Voor de nonsenszinnen daarentegen merken we wel een groot verschil op tussen spreker A en spreker B: spreker B wordt met een gemiddelde score van 0,66 minder goed verstaan dan spreker A, die een gemiddelde score krijgt van 0,85. Spreker B wordt bij de nonsenszinnen dus significant minder goed verstaan dan spreker A. We kunnen concluderen dat er een interactie is tussen de sprekers en de context. Met andere woorden, de verstaanbaarheid hangt niet alleen af van de context, maar ook van de sprekers.

4.2.2 Het verband tussen verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent

Om een antwoord te kunnen geven op de vraag of de verstaanbaarheidsscores een verband tonen met de gepercipieerde verstaanbaarheid en het vreemd accent van de sprekers, vroegen we aan de 102 respondenten ook om de gepercipieerde verstaanbaarheid van beide sprekers aan te geven op een schaal van 1 t.e.m. 5, net zoals de sterkte van het vreemde accent.

Uit de statistische analyse blijkt dat de gerapporteerde verstaanbaarheid (p=0,34) en de mate van vreemd accent (p=0,58) niet significant gerelateerd zijn aan de effectieve verstaanbaarheid. Dat wil zeggen dat de scores van de informanten op gepercipieerde verstaanbaarheid en op het vreemd accent van de sprekers, niet kunnen voorspellen hoeveel de informanten effectief verstaan hebben. De scores die de informanten gaven op een vijfpuntenschaal op begrijpelijkheid en vreemd accent zeggen dus niets over de effectieve verstaanbaarheid van de sprekers. Dit betekent dat de informanten die de sprekers als niet goed verstaanbaar percipiëren of een sterk vreemd accent toekennen, niet per sé lagere scores halen op de effectieve verstaanbaarheid. Dit geldt ook in de omgekeerde richting: informanten die de sprekers als goed verstaanbaar rapporteren of een lichter vreemd accent toekennen, halen niet per sé hogere scores op verstaanbaarheid en hebben de sprekers dus niet beter verstaan.

Wat betreft de gerapporteerde verstaanbaarheid, of de mate waarin de luisteraars zelf aangeven hoe verstaanbaar ze de sprekers vinden, toont de statistische analyse geen verschil tussen de scores voor spreker A en voor spreker B (p=0,07). We vinden dus geen significant verschil in de antwoorden van de luisteraars op de stelling “Ik vind deze persoon goed verstaanbaar” voor spreker A en spreker B.

Hoewel de nonsenszinnen van spreker B minder goed verstaan werden, wijst de statistische analyse uit dat het accent van spreker B als minder sterk beschouwd wordt dan dat van spreker A (zie grafiek 11). Dit wijst erop dat het vreemd accent van de spreker niet altijd samenhangt met de effectieve verstaanbaarheid: een sterk vreemd accent belemmert niet altijd de verstaanbaarheid, en omgekeerd, een lichter vreemd accent leidt er niet noodzakelijkerwijs toe dat de spreker beter verstaanbaar is. Deze resultaten bevestigen onze hypothese en de bevindingen uit het onderzoek van Munro en Derwing (1995a; 1999) en Derwing en Munro (1997), die al benadrukten dat de begrippen verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent deels onafhankelijk zijn van elkaar.