• No results found

2 Spraakverstaanbaarheid

2.4 Stereotypes en attitudes als barrière voor verstaanbaarheid

Zoals we in § 1.2 al vermeldden zijn de attitudes van moedertaalsprekers tegenover anderstaligen en anderstalige spraak niet altijd positief. In dit onderzoek willen we onderzoeken

of de attitude van de luisteraar tegenover anderstaligen en anderstalige spraak, een invloed heeft op de verstaanbaarheid, de begrijpelijkheid en op de mate waarin ze het vreemd accent van de sprekers als vreemd beoordelen. Onderzoek naar de rol van de attitudes van luisteraars in spraakverstaanbaarheid staat echter nog in zijn kinderschoenen.

Rajadurai (2007) stelt dat vooringenomenheid, vooroordelen en xenofobische ideeën tegenover anderstaligen een barrière kunnen vormen voor de spraakverstaanbaarheid:

It is also fairly obvious that intelligibility is strongly influenced by the listener’s biases and preconceived ideas about speakers and accents. Any bias or judgmental attitude on the part of the listener could act as a formidable barrier to intelligibility. (Rajadurai, 2007, p. 90)

Rajadurai (2007) verwijst hiervoor naar het onderzoek van Eisenstein & Verdi (1985), die het verband nagingen tussen vooroordelen en verstaanbaarheid. Ze onderzochten in hun studie de verstaanbaarheid van drie Engelse taalvariëteiten (Standaard Engels, New Yorks en African American Vernacular Engels) voor T2-studenten van het Engels met verschillende moedertalen, die gemiddeld vier en een half jaar in New York wonen. De studenten beoordeelden de verstaanbaarheid van zes opgenomen monologen, twee voor elke taalvariëteit. Vervolgens werd de studenten gevraagd een schriftelijke begrijpvaardigheidstest in te vullen met multiple choice vragen en de sprekers te beoordelen op vriendelijkheid, uiterlijk en status op een zevenpunten Likertschaal. Nadien werd een nabespreking gehouden om reacties uit te lokken en na te gaan hoe vertrouwd de studenten zijn met de taalvariëteiten. Daaruit blijkt dat de verstaanbaarheid sterk varieert volgens de taalvariëteit: African American Vernacular Engels was beduidend minder goed verstaanbaar dan de andere twee variëteiten, ondanks het feit dat de studenten vaak in contact kwamen met sprekers van het African American Vernacular Engels. Bij sommige studenten waren zelfs elementen van het African American English te horen in de interferentie tussen hun moedertaal en het Engels. Bovendien constateerden Eisenstein en Verdi (1985) dat de resultaten voor de verstaanbaarheid gelijk liepen met de oordelen van de leerlingen over de sprekers in termen van status, vriendelijkheid en uiterlijk: ze worden als minder aantrekkelijk en minder vriendelijk beschouwd, en worden lager ingeschat op het vlak van status dan sprekers van het New Yorks dialect of van het Standaard Engels. De resultaten uit het onderzoek van Eisenstein en Verdi (1985) tonen bijgevolg aan dat er een verband is tussen de attitudes tegenover de taalvariëteiten en de verstaanbaarheid van die variëteiten: de vooroordelen en de attitude van de luisteraar tegenover sprekers van het African American Vernacular Engels kunnen ervoor zorgen dat luisteraars die taalvariëteit minder goed verstaan dan de andere variëteiten (Eisenstein & Verdi, 1985). Rubin (1992) toont aan hoe sterk de vooroordelen en perceptie van de luisteraars kunnen beïnvloeden wat ze horen. Voor zijn onderzoek nam hij een kort hoorcollege op van vier minuten, ingesproken door een moedertaalspreker van het Amerikaans Engels met een Standaard Amerikaans accent. De lezing werd vervolgens afgespeeld bij twee groepen

Amerikaanse universiteitsstudenten. Bij de eerste groep werd er tijdens het hoorcollege een foto van een Chinese vrouw afgebeeld, bij de tweede groep een foto van een blanke Amerikaanse vrouw om de indruk te wekken dat in het ene geval een blanke vrouw en in het andere geval een Chinese vrouw aan het woord was. Beide vrouwen werden in dezelfde houding getoond en werden tijdens het vooronderzoek als even aantrekkelijk beoordeeld. De studenten kregen dus een audio-opname in standaard Amerikaans Engels en twee verschillende visuele signalen. Onmiddellijk na de lezing vulden de studenten een cloze test in (cf. § 2.1), waarbij ze de ontbrekende woorden moesten invullen in de tekst van de lezing en beoordeelden ze in een vragenlijst de begrijpelijkheid en het vreemd accent van de sprekers aan de hand van puntenschalen. De studenten die de Chinese docent zagen, gaven aan dat ze een nonnative of Aziatisch vreemd accent hoorden, hoewel er geen enkel accent aanwezig was in het audiofragment. Bovendien leidde het gepercipieerde vreemd accent van de gepercipieerde Aziatische spreker ertoe dat de studenten uit de eerste groep minder hadden begrepen en de kwaliteit van het hoorcollege een slechtere score toekenden dan de tweede groep (Rubin, 1992). Daarnaast is het ook interessant om stil te staan bij de studie van Anderson-Hsieh & Koehler (1988), die nagingen of er een verband bestaat tussen de attitude van de luisteraar en begrijpelijkheid. Voor hun onderzoek kregen moedertaalsprekers fragmenten te horen waarin drie Chinese sprekers en één Amerikaanse moedertaalspreker een korte tekst voorlezen, aan verschillende spreeksnelheden. Ze lieten de participanten vervolgens een begrijpvaardigheidstest invullen met zes multiple choice vragen en een vragenlijst waarin gepeild werd naar de attitudes van de luisteraars tegenover anderstalige sprekers en een vreemd accent via vijfpuntenschalen. Daarnaast lieten ze de participanten aanduiden op een vijfpuntenschaal hoe sterk ze het accent percipiëren van de sprekers. Anderson-Hsieh en Koehler (1988) merkten op dat de perceptie van spraak kan beïnvloed worden door twee factoren: de attitude van de luisteraar tegenover anderstaligen en de attitude van de luisteraar tegenover een vreemd accent. Uit de resultaten blijkt immers dat luisteraars met een positievere attitude tegenover anderstaligen en vreemd accent meer moeite zullen doen om de anderstalige spraak te begrijpen. Ze zullen zelfs nog meer hun best doen als het lastig wordt om de anderstalige spraak te verstaan, dus wanneer de anderstaligen sneller spreken en meer fouten maken. Aan de andere kant zullen luisteraars met een negatievere attitude tegenover anderstaligen en vreemd accent, sneller afhaken en minder moeite doen om anderstalige sprekers te verstaan (Anderson-Hsieh & Koehler, 1988).

Een negatieve houding ten opzichte van T2-sprekers kan ervoor zorgen dat moedertaalsprekers hun aandeel in de communicatie volledig afwijzen en beweren dat zelfs duidelijke, bekwame T2-sprekers onbegrijpelijk zijn. Het onderzoek van Lindemann (2002) toont aan hoe de negatieve houding van sommige Amerikaanse sprekers ten opzichte van hun Koreaanse gesprekspartners hen ertoe hebben gebracht deze laatste groep als incompetent te beoordelen, en vermijdingsstrategieën toe te passen die uiteindelijk tot mislukte communicatie hebben geleid. De onderliggende oorzaak van verstoorde communicatie kan toegeschreven worden aan

sociale ongelijkheid: “ideologies that locate the non-native speaker as a subordinate group” (Lindemann, 2002, p. 439).

Het overzicht hierboven toont aan dat onderzoek naar het verband tussen de attitude en perceptie van de luisteraar tegenover anderstalige sprekers en anderstalige spraak enerzijds en verstaanbaarheid, begrijpelijkheid en vreemd accent anderzijds nog in zijn kinderschoenen staat. In huidig onderzoek willen we daarom nagaan of we de bewering dat vooroordelen en attitudes een barrière vormen voor de verstaanbaarheid van anderstaligen, hard kunnen maken.