• No results found

Zuid-Afrika

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 51-66)

Groepsbestuur: Eerelid Z.H.E. President Kruger; Voor de Z.A.R.: F.W.

Reitz, Staatssecretaris, Pretoria, voorzitter; R. Gregorowsky, hoofdrechter, Pretoria, ondervoorzitter; I. van Alphen, Postm. Gen., 1e penningmeester; Dr. H. Reinink, Dir. Staatsgymnasium, Pretoria, 1e secretaris; Dr. F. Engelenburg, Ed. Volksstem, Pretoria, 2e secretaris. Leden: F. du Buy, Jhb; M. Valter, Ed. Randpost, Jhbg.; Adv. Smuts, Pretoria. - Voor de Kaap-Kolonie: Ed. Heer J.H. Hofmeyr, Kaapstad; Dr. Jos. Hoffmann, Paarl; Ds. J. Lion Cachet, Burgersdorp; Ds. A. Moorrees, Paarl; B.H. de Waal, Consul-Gen. der Nederl., Kaapstad; D.P. van den Heever,

Venterstad. - Voor den O.V.S.: J.H. Meiring, 2e penningmeester.

Zuid-Afrika.

WIJ hebben een gewichtige maand achter den rug. Toen wij ons overzicht van de krijgsverrichtingen in Zuid-Afrika voor het vorige nummer sloten, bereidde Sir Redvers Buller een nieuwe poging tot ontzet van Ladysmith voor. Er was nu van geen terugtrekken sprake meer, luidde het in zijn dagorder. En een oogenblik leek het alsof de generaal niet te boud gesproken had. Het was den 25enJanuari, toen het bericht Londen bereikte, dat de Spioenkop, door Buller van te voren de sleutel van de stelling der Boeren genoemd, in den nacht van den 23enop den 24engenomen was en generaal Sir Charles Warren, troepen van wiens divisie dat stuk bedreven hadden, de stelling van den vijand onhoudbaar achtte.

De indruk, welken deze tijding in Engeland maakte, laat eerst recht gevoelen hoe diep het volk er onder de lange reeks van nederlagen, tot nog toe geleden, gebogen ging. ‘Men kan moeilijk’, zoo schreef Sir Wemyss Reid in de Februari-aflevering van de Nineteenth Century, ‘de blijdschap, waarmede deze tijding ontvangen werd, overdrijven. Zelfs niet het feit, dat de overwinning ons duur te staan is gekomen, schijnt de uitgelaten vreugde van de natie te verminderen over een gebeurtenis, die het keerpunt in dezen grooten oorlog schijnt aan te geven’.

Dit schreef Sir Wemyss op dienzelfden 25enJanuari aan het slot van zijn artikel. Had hij een dag later nog kunnen schrijven, dan had hij een heel anderen toon aangeslagen, want dan had hij geweten, dat, toen het heugelijke nieuws te Londen bekend werd, de Spioenkop al weer ontruimd was. En welhaast bleek, dat het Engelsche leger in een snellen terugtocht zijn behoud had gezocht. De Toegela was Buller overgekomen, maar sneller had hij den zuidelijken oever weder bereikt, en bloedig waren de verliezen, die hij geleden had. Ook de Boeren verloren meer dan in vroegere gevechten, maar hier ook hadden zij weer getoond niet alleen van kopjes en in loopgraven te kunnen vechten, maar te kunnen stormen tegen vuur in en kopjes op.

De teleurstelling was in Engeland zoo groot als nog na geen nederlaag in dezen oorlog. Men had gedacht, dat de kans nu eindelijk keeren ging. Generaal Buller zou Ladysmith ontzetten, de Boeren dwingende in den Drakenberg terug te trekken. Dan kon een gedeelte van het groote leger, dat langzamerhand in Natal was opgehoopt,

naar de Kaapkolonie teruggebracht worden om dan de volle aandacht en alle krachten samen te trekken voor het oorspronkelijke plan van veldtocht, den tocht door den Vrijstaat naar Pretoria. En nu had Buller weer het hoofd gestooten!

Terwijl men er in Engeland nog over twistte wat nu het beste was, Ladysmith aan zijn lot over te laten, in de hoop, dat de dappere bezetting het beleg zoo lang nog zou uithouden tot een binnendringen van Lord Roberts' leger in het hart van de republieken de belegeraars van zelfs uit Natal zou weghalen, dan wel de poging tot ontzet te herhalen, was generaal Buller andermaal de Toegela overgestoken. Had hij het eerst ver in het westen, aan den bovenloop der rivier bewerkstelligd, nu zocht hij dichter bij Colenso, tusschen de heuvelen boven deze plaats en de Spioenkopreeks door zich een weg te banen. Aanvankelijk schenen de Engelschen ook hier vasten voet te krijgen, twee heuvelen werden genomen en een wijl behouden, maar het geschut der Boeren, dat reeds bij den Spioenkop een moorddadige uitwerking had gehad, bleek ook hier zoo oordeelkundig opgesteld en het slagveld zoo te beheerschen, dat generaal Buller het wijzer vond opnieuw den zuidelijken oever der rivier op te zoeken.

Niet onmogelijk, dat hij het nu weer in het oosten beproeft. Er zijn althans berichten overgekomen, die dat te verstaan geven. Hoopt generaal Buller inderdaad zich nu eindelijk door de Boeren te kunnen heenslaan? Of is hij, en was hij het dan den vorigen keer ook reeds, er slechts op uit om het leger der republikeinen in Natal vast te houden, opdat zij geen versterkingen kunnen zenden naar andere punten op het oorlogsterrein, waar hun tegenwoordigheid meer noodig is? En behoeft hij zijn leger dus niet aan te stoutmoedig doorgezette aanvallen te wagen, maar kan hij zijn kans afwachten?

***

Zooveel is zeker, dat de Boeren op een ander punt van het oorlogsterrein versterking hard noodig hadden: aan de Modderrivier, waar in de laatste dagen, als men op de Engelsche berichten mag afgaan, inderdaad een keerpunt is gevonden.

Na den 11enDecember, toen Lord Methuen bij Scholtznek zijn bloedige nederlaag leed, was er aan de Modderrivier geen krijgsbedrijf van belang voorgevallen. Het geschut der Engelschen beschoot geregeld de stellingen der Boeren, hun ruiterij deed een paar verkenningstochten een eind den Vrijstaat in, en laatstelijk ondernam generaal Macdonald, de opvolger van den gesneuvelden generaal Wauchope als bevelhebber der brigarde Hooglanders, een tocht naar de Koedoesbergdrift in het westen, had daar een gevecht met de Boeren en keerde toen naar het kamp terug.

Dit was de laatste voorbereidende maatregel voor de beweging, die het ontzet van Kimberley ten gevolge schijnt te hebben gehad. In de laatste twee maanden werden er aldoor versterkingen aangevoerd, totdat ten laatste Lord Roberts, die met zijn staf uit Kaapstad zich daar heen begaf, een geheel legerkorps, en bovendien nog een divisie cavalerie en, naar het heet, honderd stukken geschut onder zijn bevelen had. Naar schatting had generaal Piet Cronjé in zijn stellingen te Jacobsdal, Scholtznek en verder om Kimberley heen niet de helft van dat aantal manschappen om er tegenover te stellen.

Onder deze omstandigheden kan het ons niet te zeer verbazen, dat generaal French, die tot vóór korten tijd het bevel voerde te Colesberg, met drie brigades ruiterij en rijdende artillerie, een wijde omtrekkende beweging in het oosten makende, zich door de Boeren, die een zoo uitgestrekte lijn met hun beschikbare macht niet voldoende verdedigen konden, heen te slaan en Kimberley te bereiken. Wat er verder

om de stad en met het leger van Cronjé is gebeurd, laten wij veiliger nog onbesproken. De berichten zijn daaromtrent nog weifelend en verward. In Engeland acht men, en dit althans lijkt juist, Kimberley ontzet, maar tevens den triomfantelijken tocht door den Vrijstaat aanstaande, zooal niet reeds begonnen. Maar wij hebben genoeg vertrouwen in Cronjé en zijn burgers om te gelooven, dat het al dadelijk zoo'n vaart zal loopen. En al was 't, dat de Boeren wat zij in dit gedeelte der Kaapkolonie gewonnen hadden en nog hoopten te winnen, prijs moeten geven, de Engelschen hebben het dan met hun overmacht eindelijk toch pas zoo ver gekregen, dat zij op één punt den oorlog op het gebied van hun vijand kunnen overbrengen.

En inmiddels hebben zij te waken, dat niet in een ander deel van de Kaapkolonie, bij Naauwpoort, de republikeinen zooveel veld winnen, dat Lord Roberts' verbinding met het zuiden verbroken wordt. Sedert het begin van deze maand zijn de Engelschen daar gedurig achteruitgedrongen. Het is

20

alsof de Boeren hun oude taktiek van den verdedigenden oorlog opgeven en den vijand gaan opzoeken. Hoeveel wij ook gevoelen voor het argument, dat het voor de Boeren gebiedende plicht is hun manschappen te sparen, omdat er voor hen geen nieuwe toevoer is, wij kunnen, opnieuw na de laatste gebeurtenissen om Kimberley, de vraag niet onderdrukken of er niet gevallen zijn geweest, dat een aanval hun veel verliezen in de toekomst had bespaard.

Sluit dus, door het aanvankelijk slagen van de Engelschen bij Kimberley, dit overzicht niet zoo hoopvol als de vorige maal, wij hebben toch de twee nederlagen van Buller aan de Toegela en die van generaal Clements, French' opvolger te Colesberg, te vermelden gehad en nog overgeslagen een reeks van schermutselingen op vele plaatsen, waarbij de Boeren bijna altijd het veld behielden. Waarlijk, de goede zaak staat nog goed.

***

Ware het krijgsbedrijf in de afgeloopen maand en in de laatste dagen vooral niet zoo belangrijk geweest, wij hadden korter bij het oorlogsnieuws verwijld en meer tijd gehad om over het Engelsche Parlement te schrijven. Den 30enJanuari werd de zitting geopend en gedurende een paar weken is de oorlog het onderwerp van behandeling geweest.

Wat een droevig schouwspel hebben in dien tijd ministers en afgevaardigden te zien gegeven! Het leek alsof er onder de unionisten een storm zou losbreken over de lichtvaardige wijze, waarop de regeering een grooten oorlog aangegaan was; het onvolledige van hare inlichtingen over de sterkte des vijands; het vooruitloopen van hare diplomatie op de toebereidselen van het legerbestuur; haar politiek geknoei, dat de generaals op het slagveld de handen bond; de gebrekkige artillerie, de onvoldoende cavalerie, die zij uitgezonden had.

De ministers spraken - en de opstand was gesmoord. Zij gaven geen afdoende weerlegging van al die beschuldigingen, maar zij verlangden, dat de kritiek zweeg en de handen der regeering door een eendrachtige partij, door een eendrachtige natie gesterkt zouden worden om dezen noodzakelijken en rechtvaardigen oorlog, dezen oorlog, Engeland door de oligarchie te Pretoria opgedrongen, zoo krachtig mogelijk door te zetten, opdat spoedig en eens voor al Engelands opperheerschappij in Zuid-Afrika gevestigd kon worden. Daarvoor verstomde in de eigen partij alle afkeuring. Er was een uitnemende onder hen, Sir Edward Clarke, die den oorlog onrechtvaardig en heilloos dorst blijven noemen, maar nu hebben zijn kiezers hem ook genoopt zijn ontslag te nemen.

Grooter teleurstelling gaven nog de liberalen. Het bleek al spoedig het streven der leiders, niet om tegen den oorlog, zelfs niet tegen de politiek dezer regeering te getuigen, maar om den schijn van eenheid hunner partij te bewaren. Er zijn er onder, die alleen de politiek die tot den oorlog leidde, anderen die ook den oorlog afkeuren, maar velen, misschien de meesten vinden, zonder zich veel om de geschiedenis vóór den oorlog te bekreunen, den oorlog zooal niet noodzakelijk dan toch, nu hij er is, goed om aan de onafhankelijkheid dier Boeren-republieken een einde te maken.

Het gelukte de leiders een formule te vinden om al die meeningen te verzamelen in een afkeuring van de wijze, waarop in de laatste vier jaren de onderhandelingen

met de Z.-A. Republiek gevoerd zijn, en over het onvoldoende van de toebereidselen, die de regeering voor den oorlog gemaakt heeft. En trachtten ook enkele gematigde sprekers eenig voorbehoud te maken ten opzichte van de behandeling van de republieken, als de oorlog ten einde zou zijn, de liberalen van den nieuwen

imperialistischen stempel, een Asquith, een Sir Edward Grey, gaven de regeering te kennen, dat de liberalen genegen waren haar alle hulp te verleenen om den oorlog voort te zetten, totdat de tegenstand der Boeren geheel gebroken zou zijn.

Wie er nog twijfelen mocht, of wel de overgroote meerderheid van het Engelsche volk den oorlog nu volhouden wil tot de Engelsche vlag boven Pretoria en

Bloemfontein waait, het koste wat het wille, zal na de toespraken van ministers en leden van het parlement en lettende op de beschouwingen daarover in nagenoeg de geheele Engelsche pers, wel overtuigd zijn, dat de gehoopte kentering in de publieke opinie nog niet gekomen is en vooreerst niet komen zal. Er zijn enkele liberalen in het Lagerhuis, die den oorlog een misdaad van Engeland blijven noemen; er zijn eenige wakkere mannen in den lande, die een beweging tegen den oorlog zoeken aan den gang te houden, maar wat vermogen zij tegen de overgroote meerderheid, die nu doof is voor alle redeneering, waar zij Engelands gezag in Zuid-Afrika, zijn positie als groote mogendheid bedreigd ziet, en die twee kleine republieken, welke het machtige rijk al deze vernedering hebben aangedaan, neerwerpen wil, het koste wat het wille.

Maar nog om andere redenen was het debat in het parlement pijnlijk en bitter om te volgen. Men hoorde er met de oude vrijmoedigheid de grieven der uitlanders tegen de Transvaalsche regeering uitspelen, oude en nieuwe beschuldigingen, onbillijk en valsch in de meeste gevallen, tegen de Boeren inbrengen, de ongeloofelijkste scheeve voorstellingen en dwaasheden met onfeilbare beslistheid en zal vende

eigengerechtigheid voordragen. Zeide Asquith niet, dat nooit eenig Engelsch staatsman er aan gedacht had, de onafhankelijkheid der Boeren te verkorten? Vond Balfour het van den Vrijstaat niet idioot, dat hij zijn bestaan waagde in een strijd tegen een land, dat hem nooit iets gedaan had! En zoo voorts.

En dit debat werd de apotheose van Chamberlain. Balfour verhief hem in de wolken, zijn partij juichte hem uitbundig toe, en heel zijn redevoering, waarin hij zijn beleid en den oorlog verdedigde, toonde, dat hij zich voelde als de drager van de ideeën en gevoelens van het Engelsche volk van dezen dag. Daartoe is het gekomen!

18 Februari 1900.

Nederland

Groepsbestuur: Prof. Dr. H. Kern, Leiden. voorzitter; Dr. H.J.A.M.

Schaepman, lid der Tweede Kamer St.-Gen., onder-voorzitter; Mr. H.J.M. Tijssens, Dordrecht, secretaris; Mr. W. de Ridder, Dordrecht,

penningmeester. Leden: J.J.B. van der Chijs Jr., Delft; Marc. Emants, Den

Haag; Mr. J.A. Feith, Groningen; Prof. Dr. H.J. Gallée, Utrecht; Dr. F. Buitenrust Hettema. Zwolle; Dr. J.W. Muller, Leiden; Th. Nolen, Rotterdam; O. Kamerlingh Onnes, Amsterdam; Prof. Dr. J, Te Winkel, Amsterdam; Prof. Dr. J. Woltjer, Amsterdam; Mej. Cornelia van Zanten, Amsterdam; Dr. H.J. Kiewiet de Jonge, Dordrecht.

Maandkroniek.

Schrijvers en dichters. - Rassenhaat. - Een Transvaalsche stadswijk en een geestdriftige torenklok. - Volksweerbaarheid. - Te wapen! of

Ontwapening? - Charité, bien ordonnée. - Noodlijdende diamantwerkers. - Twee bekende dooden.

MEER is uit een nationaal oogpunt, wie spreekt of zingt voor zijn volk, dan wie zich verliest in zelfbespiegeling en zielsstemmingen.

Onze jongere dichters en schrijvers hebben in het uitzeggen van zich zelf zeker hooge kunst geleverd - voor niemand doen wij onder in eerbied, voor wat na '80 is gekomen - maar verlangend ziet men toch nu en dan uit naar een kunstwerk, dat de geschiedenis onzer dagen vast legt in vorm van taal.

Waar is nu onze dichter, die onder den indruk van het heroïsche in den Boerenkrijg ons een heldendicht schept?

Wel lazen we enkele sonnetten van de nieuweren, Verwey, Van Looy, Schepers en een versje van Beets, maar tot heden is er geen blijvend letterkundig gedenkstuk aan die bewonderenswaardige worsteling om vrijheid en recht. Welk een rijke stof ligt hier anders voor het grijpen! Welk een

21

oerkracht toont dat stoere boerenvolk; welk een klassieke grootheid zit er in dat gezonde ras. Voor geen pen kan dit onderwerp te laag zijn.

Misschien spreken we te vroeg. Wie weet, wat er werkt in de harten en hoofden onzer letterkundige voormannen.

De groote menigte doet het intusschen met het overvloedige nieuws en oud-nieuws der onvermoeide dagbladpers en het steeds stijgend aantal brochures en

tijdschrift-artikelen. Er zijn heel wat lezers, die niets overslaan van den alles en allen beheerschenden oorlog, die hem bijhouden als een sensatie-roman. Dezen zijn zeker weinig doordrongen van de hooge beteekenis, die de bloedige krijg heeft voor de ontwikkelingsgeschiedenis van een vrij Zuid-Afrika.

Allen, die zich geroepen voelen, het publiek voor te lichten mogen wel bedenken, dat de kwade hartstochten der groote menigte zeer gemakkelijk op te wekken zijn en rassenhaat dikwijls het gevolg is van een al te chauvinistisch optreden der geestdriftigen.

Engelschen, die, op bevel, tegen een ons stamverwant volk strijden, behoeven niet noodwendig schurken te zijn. Een natie, even goed als ieder mensch, kan voor een oogenblik verblind zijn, maar verliest daarom nog niet het recht op de erkenning zijner deugden. Niet allen mogen verantwoordelijk gesteld worden voor de misdaad van enkele machtigen, niet al wat Engelsch is in den ban gedaan.

Het is zoo uiterst moeilijk met wiskunstige zekerheid en kalme rechtvaardigheid menschen en volken de eer of oneer te geven in de juiste maat, die ze toekomt.

Misschien kan dat alleen de wijsgeer, die zich door geen opwinding laat vermeesteren of de dichter, die alles op en van een hooger plan ziet. De oorlog beheerscht alles en allen.

In Den Haag kan men spoedig door een Joubert-, Kock- en Reitzstraat, een Steyn-en Paul Krugerlaan wandelSteyn-en. En door de stratSteyn-en van Utrecht gaande, kan U plotseling het bekende ‘Kent gij dat Volk?’ van den torentrans tegenklinken.

Zulke dingen teekenen de stemming hier te lande. Maar meer nog doet dit de roep om Weerbaarheid. De strijd in Zuid-Afrika bewijst, dat falen moet, wie zijn

berekening van den uitslag heeft gebouwd op ‘rekenkunstige verhoudingen’. De getal-minderheid dwingt in deze zaak zooveel eerbied af, dat velen van ons het niet meer voor onmogelijk houden ook ons kleine volk weerbaar te maken.

Er is een tijd geweest, dan 19 Noordhollandsche boeren op den Spaarndammerdijk 150 Spaansche ruiters versloegen tot den laatsten man.

Dat zulk een tijd ooit zou terugkeeren, wie gelooft het, maar het ras leeft nog, al is het niet binnen onze grenzen. En de hoop herleeft hier, dat Nederland weer kan worden opgeheven uit den staat van verval, dat het in ieder geval weerbaar kan gemaakt worden.

Er zijn over dat onderwerp heel wat artikelen en ingezonden stukken in de bladen verschenen, waarin verschillende onderdeelen van het vraagstuk als de volksgeest, de physiek, de oefening, de discipline, de mobilisatie, de ligging en grootte van ons land en het gehalte der mogelijke tegenstanders werden besproken.

Een teeken des tijds mag het zeker genoemd worden, dat in Januari te Utrecht een nieuwe vereeniging is gesticht onder den naam Volksweerbaarheid, die reeds verscheidene plaatselijke afdeelingen telt. Het hoofdbestuur bestaat uit den

Utrechtschen hoogleeraar Dr. G. Kalff, voorzitter, den oud-minister van oorlog A.L.W. Seyffardt, secretaris en Mr. C.J. Pekelharing, penningmeester.

De Vereeniging heeft in een klein geschrift haar doel uiteengezet. Eerlijk wordt er in erkend, dat het Nederlandsche volk ten opzichte van zijn weerbaarheid geen krachtig zelfbewust volk is te noemen. De twijfel, zoo menigwerf uitgesproken, aan de mogelijkheid om ons met vrucht te verdedigen, de kleinmoedigheid van zoovelen, zijn een gevolg van onze betrekkelijke weerloosheid, van de verslapping van ons volkskarakter. Het grootste gedeelte der mannelijke bevolking is buiten staat, als zijnde geheel ongeoefend, om het vaderland te verdedigen als 't noodig mocht worden.

Het doel der vereeniging Volksweerbaarheid is, te trachten dien voor ons

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 51-66)