• No results found

Een Stem uit Java

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 27-41)

Door Mr. C.Th. van Deventer.

TOEN op het Congres te Dordrecht professor Kern zijn belangwekkende

beschouwingen over het gebruik onzer taal in Nederlandsch-Indië voordroeg, beriep de geleerde redenaar zich, tot staving van zijn meening, dat kennis van het

Nederlandsch een dringende behoefte is voor de hoogere standen der inlandsche maatschappij in Nederlandsch-Indië, in het bijzonder voor inlandsche ambtenaren, o.a. op eenige treffende uitspraken, voorkomend in een nota, door een aanzienlijken Javaan bij een Regeeringspersoon ingediend. Die nota behoorde destijds nog niet tot het publiek domein; van daar dat prof. Kern bij de keuze zijner aanhalingen zeer beperkt was en ook geen vrijheid vond, den naam van den schrijver te noemen. In een der laatst verschenen afleveringen van het te Batavia uitgegeven Tijdschrift voor

het Binnenlandsch Bestuur is echter die nota, met toestemming der Regeering, in

haar geheel opgenomen en daarmede voor een openbare bespreking vatbaar gemaakt. Het komt mij voor, dat ook in het Orgaan van het A.N.V. zulk een bespreking niet mag ontbreken. Niet alleen toch bevat de nota een krachtig pleidooi voor de verspreiding van de nederlandsche taal onder de meer ontwikkelde bestanddeelen der inlandsche maatschappij in Indië, zij levert, door het zuivere Nederlandsch waarin zij geschreven is, de beste wederlegging op van hen, die nog van oordeel mochten zijn, dat een meer dan oppervlakkige kennis van onze taal boven of buiten het bereik van den in zijn vaderland geboren en gebleven Indonesiër ligt. Ik durf beweren en hoop dit straks met eenige aanhalingen te staven, dat menig geboren Nederlander zich in zijn eigen taal minder goed uitdrukt dan de Javaan, die hier aan aan het woord is, en dat men ook bezwaarlijk een Nederlander vinden zal, die zich met zooveel gemak en zuiverheid van het Javaansch weet te bedienen, als deze Javaan van het Nederlandsch.

De schrijver der hier bedoelde nota heet Raden Mas Adipati Ario Hadiningrat en bekleedt, al sedert twintig jaar, de gewichtige betrekking van Regent der afdeeling Demak van de residentie Semarang. Hij is een sieraad van den stand der voornaamste inlandsche hoofden, die de grondzuilen vormen, waarop de bewonderenswaardige inrichting van het bestuur over N.-Indië, in het bijzonder over het dichtbevolkte Java, berust. Uit de bevolking des lands voortgekomen, voor het meerendeel behoorend tot aanzienlijke, door eeuwenlange aanhankelijkheid en trouw aan het nederlandsch

gezag verbonden geslachten, zijn zij, onder het oppertoezicht van nederlandsche hoofdambtenaren, de rechtstreeksche bestuurders over de vele millioenen inheemsche bewoners van Java.

Het is duidelijk, dat deze opdracht van een belangrijk gedeelte der bestuurstaak aan zonen des lands alleen dan aan haar doel kan beantwoorden, indien de Regenten duurzaam verzekerd zijn van den eerbied, de achting en het vertrouwen der door hen bestuurde bevolking. Eenige jaren geleden nu werd de klacht vernomen, dat, tengevolge eener gestadige uitbreiding van de rechtstreeksche bemoeienis der europeesche bestuursambtenaren met de belangen der inlandsche bevolking, het aanzien der inlandsche hoofden in een bedenkelijke mate aan het slinken was. Deze klacht gaf de indische regeering, onder het bestuur van den kort geleden afgetreden Gouverneur-Generaal Jhr. C.H.A. van der Wijck, aanleiding tot het instellen van een onderzoek, waarbij ook de meening gevraagd werd van den Regent van Demak. Zoo kwam deze javaansche hoofdambtenaar er toe, zijn denkbeelden over de(n)

achteruitgang van het prestige der inlandsche hoofden en de middelen om daarin verbetering te brengen, want zoo luidt de titel van het thans in druk verschenen

opstel, in keurig nederlandsch samen te vatten.

Dat de Regenten op Java thans bij de bevolking minder in aanzien zijn dan vijf en twintig en meer jaren geleden, wordt door den schrijver van het opstel, zelf Regent, erkend. De reden van dien achteruitgang is, naar zijn vaste overtuiging, het steeds toenemend verschil in ontwikkeling tusschen den europeeschen ambtenaar, aan wien aldoozwaardere eischen worden gesteld, en den inlandschen, wien vergund wordt in de oude onwetendheid voort te leven.

‘Het is te verwachten,’ zegt de schrijver terecht, ‘dat er geen overeenstemming van inzichten, principes en begrippen tusschen den europeeschen en inlandschen ambtenaar zal bestaan, zoolang slechts de eerstgenoemde in staat is van het hooge standpunt, waarop hij staat, alles te overzien en de laatstbedoelde met zijn laag peil van ontwikkeling om zoo te zeggen niet verder blijft zien dan zijn neus lang is.

En toch moeten die landsdienaren, van zoo uiteenloopende ontwikkeling, dagelijks met elkander samenwerken.

Wegens dat groote verschil in ontwikkeling nu geraken de inlandsche ambtenaren op den achtergrond. Zij zijn over 't algemeen niet veel meer dan uitvoerders van gegeven bevelen, dan mandoers.*)

Hun beschaving en ontwikkeling passen niet meer bij de tegenwoordige tijdsomstandigheden, en als uitvloeisel daarvan worden de hoofden door de

Europeanen in 't algemeen als minderen in alle opzichten beschouwd en min of meer uit zekere hoogte dan wel met zekere onverschilligheid bejegend.

Men converseert met hen alleen dan als het noodig is, want hunne conversatie is weinig waard. Immers, terwijl de Europeaan op de hoogte is van alle nieuwigheden op elk gebied en over alles kan spreken, kan de Inlander die niet leest, die onkundig is gebleven van de kennis en wetenschap, welke de wereld zich steeds meer eigen maakt, over niets spreken dat den europeeschen geest bezighoudt.’

Gebrek aan de voor het behoorlijk vervullen van hun taak vereischte ontwikkeling is dus de reden, waarom den inlandschen hoofden het werk door de europeesche ambtenaren maar al te dikwijls, en tot schade van het ambtelijk aanzien der eersten, uit de handen moet worden genomen. Wenscht men hun aanzien te verhoogen en tevens een toekomst voor te bereiden, waarin, veel meer dan thans het geval kan zijn, profijt wordt getrokken van de inlandsche werkkrachten, dan is er maar éen middel:

*) Een ‘mandoer’ is het hoofd van een troep inlandsche bedienden of werklieden, door wiens tusschenkomst de bevelen van den meester worden overgebracht.

een betere opleiding van hen, die tot den dienst bij het inlandsch bestuur geroepen worden. Tot dusver wordt er voor die opleiding nog maar weinig gedaan. Wel zijn er eenige scholen voor zonen van hoofden en andere aanzienlijke inlanders, doch het daar gegeven onderwijs is verre van toereikend en het bezoek dier inrichtingen bovendien niet verplicht. Menig Inlander wordt in 's lands dienst opgenomen, zonder voorafgaande opleiding tot

11

de voor dien dienst vereischte bekwaamheid. Daarin moet verandering komen. Ziehier hoe de geachte schrijver der nota daartoe zou willen geraken:

‘Ik stel mij voor dat de volgende maatregelen verbetering in den bestaanden toestand zouden kunnen aanbrengen:

1o. Geef den candidaat-ambtenaren meer gelegenheid om de vereischte opleiding te erlangen en stel hun dan tevens bepaalde eischen ter verkrijging van verschillende betrekkingen of bevoegdheden, evenals zulks bij de Europeanen 't geval is. De termijn van de inwerkingtreding van bedoelde maatregelen dient daarbij vastgesteld te worden. Dit zelfde voorstel deed ik den voormaligen Directeur van Binnenlandsch Bestuur Levyssohn Norman, toen ik in 1871, bij genoemd Departement onder ZHoogEdG. werkzaam zijnde, eene opdracht kreeg om over onderwerpelijke aangelegenheden een nota in te dienen. Z. HoogEd. G. zeide mij na ontvangst dier nota: “Gij zweeft in te hooge sfeer; 't is gemakkelijker zulk een voorstel in te dienen, dan te

verwezenlijken.”

Vijf en twintig jaren zijn sedert verstreken en ik kan niet anders dan herhalen wat ik een kwart eeuw geleden gezegd heb.

2o. Wat betreft de vermeerdering van de gelegenheid voor de candidaat-ambtenaren en anderen om opleiding te ontvangen, deze zal kunnen bestaan daarin, dat:

a. De bestaande scholen voor inlandsche hoofden zullen worden vergroot, zóó,

dat minstens 180 leerlingen op elk dier scholen zouden kunnen geplaatst worden.

b. In elk der drie deelen van Java een tweede hoofdenschool, doch dan op eene

andere plaats dan waar de eerste zich bevindt, worde opgericht van het gehalte der zooeven bedoelde inrichtingen.

c. Alle candidaat-ambtenaren voor het Bestuur dezelfde opleiding zullen ontvangen,

die Djaksa's1)

krijgen, aangezien districts-ambtenaren, die alle misdrijfzaken 't eerst hebben te onderzoeken, dezelfde kennis van wetten en bepalingen moeten bezitten als de ambtenaren van het Openbaar Ministerie.

Nog wenschelijker zou het zijn als het nederlandsche gouvernement er te eeniger tijd toe zou kunnen besluiten een afzonderlijke inlandsche rechterlijke macht te scheppen, die, goed opgevoed, los van den tak van dienst, welke zich met bestuursaangelegenheden heeft in te laten, zich zou kunnen aansluiten aan het corps nederlandsche rechterlijke ambtenaren in deze gewesten.

d. In het belang der bevolking de bestaande school voor doktorsdjawa2)

zal worden vergroot, zoodat daarin 100 of meer personen kunnen worden opgeleid. Nu heeft het volk feitelijk niets aan de doktorsdjawa, die tengevolge van het geringe aantal dier lieden in verhouding tot het groote zielenaantal geen tijd hebben om zich behoorlijk met de bevolking in te laten en eigenlijk slechts gebruikt worden om visa reperta3)

op te maken. Vooral in tijden van epidemieën kan men gewaar worden, dat de ijverigste inlandsche geneesheer de duizenden zieken, die aan zijn zorgen zijn toevertrouwd, niet naar behooren kan bedienen.

e. Bedoelde school bestemd zal zijn uitsluitend voor West-Java, zullende op elk

der andere twee hoofdplaatsen een nieuwe school van dezelfde grootte en hetzelfde gehalte worden opgericht voor de overige gedeelten van het eiland.

1) Inlandsche Officieren van Justitie. 2) Inlandsche geneesheeren.

f. De regeling sub d, ook zal gelden voor de scholen van vroedvrouwen.

g. Op elk der drie hoofdplaatsen zal worden opgericht een school voor mantri's of

opzichters, bestemd om geplaatst te worden bij het irrigatiewezen of den waterstaat.

h. Waar noodig op de buitenbezittingen ook voor de totstandkoming van gemelde

inrichtingen gezorgd worde.

i. Waar de behoefte gevoeld wordt, er gelegenheid zal worden gegeven om

opleiding te erlangen in alle andere richtingen.

Zoo zou de oprichting van ambachtsscholen overal gewenscht zijn. Zulks in het bizonder ten gerieve van de mindere klasse.

Er wordt door het nederlandsch gouvernement nog zoo weinig partij getrokken van de gaven die de natuur aan mijne landgenooten schonk!

j. Aan alle candidaat-ambtenaren ter verkrijging der door hen gewenschte

betrekkingen, bepaalde examen-eischen zullen worden gesteld. Onder die eischen moet de kennis van de hollandsche taal noodzakelijk voorkomen.

k. Voor de Regentszonen en in 't bizonder voor die, welke hun vader vermoedelijk

zullen opvolgen, verplichtend worde gesteld om de lessen aan een Hoogere Burgerschool met vijfjarigen dan wel met driejarigen cursus te volgen om daarna ter voltooiing hunner studiën en naar gelang de omstandigheden zulks vorderen, de hoogere klasse van de hoofdenschool te kunnen medemaken.

Deze vrij zware eischen zijn noodzakelijk, omdat er veel kans bestaat, dat die jongelui, de verschillende lagere betrekkingen niet behoevende te bekleeden, op eens geroepen kunnen worden om de hoogste plaats in ons inlandsch bestuur te gaan innemen.

l. Dat alle bovenbedoelde regelingen in werking zullen treden een bepaald aantal

jaren b.v. tien jaren, na de dagteekening van het besluit, waarbij zij zijn ingesteld en slechts van toepassing zijn op die zonen van inlandsche ambtenaren, die nu den ouderdom van 10 jaren nog niet bereikt hebben.’

Gelijk men ziet wordt voor alle toekomstige inlandsche ambtenaren kennis der nederlandsche taal noodzakelijk geacht. Aan hen die later in aanmerking wenschen te komen voor den hoogsten rang bij het inlandsch bestuur, de betrekking van Regent, zou zelfs een aan hun vakstudie voorafgaand bezoek der Hoogere Burgerschool als verplichting worden opgelegd. Het is hier de plaats niet om de wenschelijkheid en de uitvoerbaarheid van een dergelijk voorschrift te onderzoeken; uit het stellen van den eisch blijkt voldoende, hoe groote waarde door den schrijver der nota gehecht wordt aan een op nederlandsche leest geschoeide opleiding van toekomstige inlandsche bestuurshoofden.

‘Die opleiding,’ zegt de geachte schrijver in het gedeelte zijner nota dat aan de ontwikkeling van zijn programma voorafgaat, ‘die opleiding moet niet slechts de strekking hebben de menschen in staat te stellen ambtenaren te worden, maar moet een veelzijdig karakter dragen. Zij moet hen in de gelegenheid stellen mannen van wetenschap, van kunst, van de practijk te worden.

Telegrafen, spoorwegen, trammen, wat niet al wordt reeds overal gevonden, maar zie, het gros der inlanders, ja zelfs der inlandsche hoofden mag al die zaken slechts aangapen en van haar gebruik maken, een flauw begrip van haar wezen, inrichting en nut, hebben slechts enkelen.

Dat nu moet veranderen, wijl het niet aangaat dat de overheerschte te midden der beschaving, door den overheerscher aangebracht, blijve leven als een kat in een

vreemd pakhuis.*)

Men moet zich zooveel mogelijk rekenschap kunnen geven van hetgeen men om zich heen zien tot stand komen, ziet gebeuren, op dat men in staat zij zijn wijze van handelen en werken daarmede in overeenstemming te brengen.

Wordt de toestand gelaten zooals die nu is, dan is het te voorzien, dat de inlanders in het algemeen, en die van goeden huize in het bizonder, geheel op den achtergrond zullen raken. Dat zou in geenen deele in het belang van Indië zijn. De overheerscher zoowel als de overheerschte hebben er belang bij dat de laatste intellectueel en moreel tot een hooger peil wordt gebracht, dan waarop hij nu nog staat.

Uit het voorgaande blijkt voldoende dat het mijns inziens

*) Hoe aardig en juist wordt hier een aan onze spreektaal ontleende uitdrukking te pas gebracht! De Regent van Demak is inderdaad niet alleen een goed schrijver, maar ook een uitnemend

12

noodzakelijk is om de zonen van inlanders van goede afkomst ruimschoots in de gelegenheid te stellen om zich te laten opleiden.’

Een degelijke, ontwikkelende opleiding voor alle Inlanders, die op eenigerlei wijze ‘hooger op’ willen, in het bijzonder voor toekomstige bestuurshoofden; een opleiding, die de grondbeginselen der westersche beschaving omvat en in de kennis van het Nederlandsch den sleutel zoekt, die deze beginselen voor den Oosterling toegankelijk kan maken; die verder de verheffing van het Nederlandsch tot de taal, waarvan de europeesche en inlandsche ambtenaren in N.-Indië zich, zoo bij hun ambtelijken als bij hun maatschappelijken omgang bedienen, mogelijk maakt en op die wijze een aangename en vruchtbare samenwerking tusschen beide categoriën van ambtenaren verzekert, zie hier dus in korte woorden wat door den Regent van Demak als het beste middel wordt beschouwd om, met en door de verhooging van de bruikbaarheid der javaansche ambtenaren, ook het aanzien, waarin zij bij de bevolking behooren te staan, te verhoogen.

***

Zal deze met zoo groote overtuiging uitgesproken meening van een tot oordeelen bevoegden Javaan weerklank vinden bij de overheid en bij de nederlandsche natie? Er zijn voorteekenen, die het beste mogen doen hopen. Bij de behandeling der indische begrooting voor 1900 heeft zoowel de Vertegenwoordiging als de Regeering instemming betuigd met de pogingen van het A.N.V. tot bevordering van het gebruik der nederl. taal in Indië; terwijl de Minister van Koloniën, ten bewijze dat ook van de zijde der indische Regeering een ernstig streven in de gewenschte richting valt op te merken, mededeelde, dat op de scholen tot opleiding van inlandsche ambtenaren, het Nederlandsch thans voorgoed als voermiddel bij het onderwijs is aangewezen. In verband hiermede zal dan ook, zooals kort geleden ontvangen indische dagbladen vermelden, weldra een hervorming van de zoogenaamde ‘hoofdenscholen’ plaats hebben, waardoor de beoefening van de nederlandsche taal aan die scholen ongetwijfeld een hooger vlucht nemen zal dan tot dusver mogelijk was.

Hoeveel waardeering een dergelijke maatregel ook verdient, men verlieze niet uit het oog dat daarmede nog maar een eerste bescheiden stap wordt gedaan op den weg, door onze wakkeren Regent aangewezen. Om tot een volkomen verwezenlijking van zijn denkbeelden te geraken, kan men niet volstaan met een hervorming der

hoofdenscholen, doch zal een algemeene hervorming van het europeesch lager en middelbaar onderwijs, ten einde vooral dit laatste meer algemeen binnen het bereik van de naar hooger ontwikkeling strevende Inlanders te brengen, ter hand genomen moeten worden en zullen, behalve hoofdenscholen, nog andere zich bij de gewijzigde lagere en middelbare scholen aansluitende inrichtingen van hooger vakonderwijs moeten verrijzen. Om dit alles tot stand te brengen zal, behalve veel inspanning en overleg, ook veel geld noodig zijn, geld, dat, zooals de zaken thans staan, bezwaarlijk uit de door het moederland uitgeputte indische schatkist zal kunnen worden gevonden. Aan mannen, bereid om hun beste krachten aan de uitwerking van het door den Regent van Demak ontworpen programma te wijden, zal het zeker niet ontbreken: hij zelf zou, ik ben er van overtuigd, niets liever wenschen dan daartoe het zijne te mogen bijdragen. Wat het geld betreft, daarvoor zorge het volk van Nederland door,

bij monde van zijn vertegenwoordigers in het parlement, op onbekrompen wijze de middelen beschikbaar te stellen, die voor het tot stand brengen van hervormingen als de hier beoogde noodig zijn. Want het geldt hier niet alleen het volgen van een gezonde, rechtvaardige en verlichte politiek, het geldt ook een groot nationaal belang. Door een hervorming van het voor de hoogere standen der inlandsche maatschappij bestemde onderwijs, in dien geest dat grondige kennis van het Nederlandsch het daarvoor onmisbaar voermiddel vormt, zal het aantal dergenen, die onze taal begrijpen, spreken, lezen en schrijven, met honderden, weldra met duizenden toenemen. Onze schrijvers op het gebied van wetenschap en kunst, onze publicisten en onze dichters zullen op een belangrijke uitbreiding van den kring hunner lezers mogen rekenen; hun werken en denkbeelden zullen, in stede van de koetjes en kalfjes, waarover thans in gebrekkig Maleisch pleegt te worden gebrabbeld, de stof leveren van in het Nederlandsch gevoerde gesprekken tusschen Europeanen en ontwikkelde Inlanders en het peil der door Nederland van het Westen naar het Oosten overgebrachte beschaving zal aanmerkelijk stijgen, tot verhooging van de eer en het aanzien van den nederlandschen stam, tot versterking ook van den band tusschen Nederland en zijn bezitingen in Azië.

Men begrijpe mij intusschen niet verkeerd. Het is geenszins mijn bedoeling (noch die van den Regent van Demak), dat het Nederlandsch de inheemsche talen in N. Indië zou verdringen, of dat de beoefening dier talen door de verspreiding van het Nederlandsch op den achtergrond zou geraken. Voor de groote massa des volks zullen die inheemsche talen steeds het beste, uit de natuur der dingen voortgekomen en door geen kunstmatige invloeden in zijn ontwikkeling te stuiten middel ter gedachten-uiting blijven en wie met het volk in aanraking komt, zal zijn taal behooren te verstaan. Hieruit volgt reeds, dat niet alleen voor de europeesche besturende ambtenaren in N. Indië de studie der inheemsche talen een voortdurende, hoogst ernstige plicht blijft, maar dat ook een inlandsch ambtenaar, die de volkstaal in de streek waar hij werkzaam is niet in al haar schakeeringen kent, een slecht ambtenaar zijn zou. Hij kenne de taal en de zeden van het volk beter nog dan het volk zelf! De

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 27-41)