• No results found

De Nederlandsche Taal in onze Wetten

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 193-199)

Onder de grootste verrassingen die onze letterkunde ons biedt behoort zeer zeker de eerste kennismaking met de ambtelijke brieven van Pieter Corneliszoon Hooft. Heeft

men den grooten purist leeren kennen in al de keurige zuiverheid van zijn

Vaderlandsche Historiën, dan is 't wel bevreemdend, hem, zoodra hij tot de gestelde machten het woord richt, zich te hooren bedienen van een Nederlandsch, dat zoozeer is doorspekt met stadhuis- en bastaardwoorden, dat men zich nog eens overtuigen moet, dat geen vreemde schrijver de pen heeft gevoerd. De drossaert was te hoffelijk om beter Hollandsch te willen schrijven, dan zijn ambtelijk meerderen.

Mocht in ons hedendaagsch Nederland, die hoffelijkheid algemeen worden, en ook in het dagelijksch leven doordringen, ik vrees dat de dagen onzer taal spoedig geteld zouden zijn. Waarop onze wetten en verordeningen ook mogen bogen, aan angstvallige taalkeus zijn ze zeer zeker vreemd. Men zegt aan allen, wat men zeker niet zóó zou zeggen aan enkelen, en haast iedere vergadering heeft minder zorg voor haar woorden, dan in doorslag elk der leden voor zich. De kernige zinsbouw, het oorspronkelijk woord, worden vaak teruggewezen naar 't enger gebied der letterkunde, met streng verbod daarbuiten goed te doen.

Daaronder lijdt onze taal niet alleen.

Het kan niet genoeg gezegd worden: Alleen volkomen zuiver Nederlandsch, kan volkomen duidelijk zijn. De weinige keurigheid onzer wetten laat telkens verschillende verklaring toe. Ze is een bron van hoogst kostbare gedingen voor ons volk. De eenigen die er vreugd aan hebben zijn de raadslieden van partijen.

Maar daarnaast wordt schade gedaan aan den eerbied voor onze taal.

Niet bij den Waal alleen, die met groote vreugde de vreemde woorden uit onze wetgeving opdiept ter heilzame afschrikking van mogelijke Flaminganten. Ook bij ons volk versterkt zij de dwaling, dat onze taal niet is een gelijkwaardige, een gelijkgeborene, dat aan haar niet die zorg behoeft te worden besteed, die men bij elke andere noodig acht.

En toch heeft het geloof aan de eigen taal een zeldzame opvoedende kracht, die bij geen der groote volken wordt verwaarloosd. Hoort dit soms niet onder de dingen, waarin ons klein volk groot kan zijn?

Toen onlangs de boterwet in onze Tweede Kamer behandeld werd, stelde men voor het woord ‘botervisiteur’, te vervangen door ‘boterkeurder.’ Ik durf niet zeggen, of de woorden goed waren, maar het laatste was in elk geval een goede vertaling van het eerste. Ze waren beiden goed of slecht, op de taal na.

Maar onze Hoogmogenden beslisten, dat de man die dit ambt zou bekleeden een ‘botervisiteur’ zou zijn.

Men zegt dat men meende dat er een grootere keuze zou wezen van sollicitanten, indien het vreemde woord de ambtelijke benaming was.

Is er dan waarlijk iets verhevens in de namen: cuisinier tailleur, coiffeur en confiseur?

Is dan werkelijk een Franschman meer dan een Nederlander?

Het is gebeurd in Nederland, in den jare 1900, maar bij een groot volk zou dit verhaal een sprookje zijn.

Er zijn twee dingen waarop te letten valt: op de juistheid der Nederlandsche uitdrukking, op het weeren van het onnoodige vreemde woord. Maar als men die beide dingen verwaarloost, handelt men door één fout: door gebrek aan eerbied voor zichzelf.

Hoezeer volk en taal zich vereenzelvigen is ons weer ten overvloede geleerd. Het is weer met bloed en tranen neergeschreven. Wij weten 't nu allen, wie zijn taal verzaakt, is half op weg een landverrader te worden. De klank der woorden kan beslissen, waar de kanonnen en 't staal dit niet vermogen.

En is het dan te veel gevergd, dat onze regeering en elk gemeentebestuur ons in zorg en liefde voor onze taal voorgaan, dat het goede voorbeeld van hoogerhand gegeven worde, te meer waar 't slechte voorbeeld slechts voedsel geeft aan een ingekankerd vooroordeel?

Ik heb mij afgevraagd wat in dezen het Alg. Ned. Verb. kan doen: het heeft mij toegeschenen dat de geschiedenis onzer wetgeving een kostbare vingerwijzing bevat.

Bij de tot stand koming van ons Strafwetboek, een wet waarop wij trotsch kunnen zijn, als de beste onzer latere wetgeving, wendde zich onze regeering niet alleen tot rechtsgeleerden, ze riep ook Prof. Matthijs de Vries, den ons allen bekenden

taalgeleerde te hulp, om aan zijn kennis der taal, de taal der wet te toetsen, en ieder erkent dat hij onschatbare diensten bewees.

Wanneer nu al niet iedere tak van ons staatsbestuur zich van zulke diensten verzekeren kan, is het dan toch niet mogelijk dat onze taalkenners en taalgeleerden trachten, waar een ontwerp van wet of verordening het licht heeft

77

gezien, die ontwerpen te zuiveren van noodeloos vreemde woorden en duistere stijlwendingen en aldus te maken dat de staat zelf ten minste goed Hollandsch spreekt.

Nu reeds achten talloozen zich geroepen hun licht te doen schijnen over den inhoud, meer, minder en niet deskundigen; is het dan onbillijk te verlangen dat de deskundigen zich ook eens bezighouden met den vorm.

Ik weet nu wel, dat velen een groote kieskeurigheid in taalzaken pedant, het streng vermijden van bastaardwoorden onuitstaanbaar vinden, maar de woorden worden gangbaar door het gebruik, en men went zelfs aan goed Nederlandsch.

En ook weet ik wel dat velen zeggen, het komt er niet op aan hoe men het zegt, als het maar gezegd wordt.

Maar dat is zuiver bijgeloof. Die twee zijn in zake van wetgeving onverbrekelijk een.

P.W.DEKONING. Amsterdam.

Vlaanderen

Groepsbestuur: A. Baron de Maere van Aertrijcke, voorzitter; Dr. J.

Obrie, onder-voorzitter; H. Meert, secretaris. Leden: Fr. van den Weghe, leeraar Kon. Ath., Oostende; J. Sabbe, leeraar Kon. Ath., Brugge; Dr. Van Steenkiste, Brugge; Prof. J. Mac Leod. Gent; Prof. P. Fredericq, id.; Eg. de Backer, id.; Dr. I. Bauwens gemeente; raadslid. Aalst; I. de Beuker. Antwerpen; Mr. Jan van Rijswijck, Burgemeester van de stad Antwerpen; Heuvelmans, volksvertegenwoordiger, Antwerpen; Max Rooses, id.; H. Melis, id.; J, de Vriendt. volksvertegenwoordiger, Brussel; Vanderlinden, id. id.; Joh. Kesler Leer, id,; E. T'Sjoen. id.; Fr. Reinhard. ambtenaar, Stadhuis, id., Maurits Josson, adv., id.

Uit Vlaanderen.

DE uitslag van de verkiezingen voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers op 27 Mei is, van een Vlaamschgezind standpunt beschouwd, zeer bevredigend.

Zooals we in het vorige no. zeiden, ontvallen ons, aan de rechterzijde, twee trouwe strijders, de HH. Heuvelmans en De Vriendt. De rechterzijde behoudt evenwel nog een viertal goede Vlaamsch-gezinden, de HH. Coremans (Antwerpen), Van der Linden (Brussel), Begeren, Gent) De Brabander (Brugge).

Aan den liberalen kant kwamen, door de toepassing van de evenredige

vertegenwoordiging in de Kamer de HH. Jan Van Rijswijck, Verheijen (Antwerpen), De Vigne (Gent), Van de Walle (Mechelen), Buyl (Oostende-Veurne), Termote (Brugge). Deze laatste spreekt Fransch in den Brugschen gemeenteraad, doch heeft aldaar verklaard, dat hij dit alleen doet tengevolge van zijn verfranschte opvoeding, die hem het spreken van de volkstaal moeielijk maakt. Overigens schijnt hij de Vlaamsche zaak genegen te zijn. Wat er van zij, hij zal in de Kamer gelegenheid te over hebben om zijn gevoelens te doen blijken.

De eenige christendemocraat, die een zetel in de Kamer veroverde, de Heer De Backer (Aalst) is een bekend Vlaamschgezinde.

Minder bekend tot nog toe is de Heer Van den Bogaerde (Thielt), die naar het schijnt, beloofd heeft Nederlandsch te spreken.

Zullen we, nu er in de Kamer een groep is van een 12-tal Vlaamschgezinden, meer Nederlandsche redevoeringen hooren? De tijd zal het moeten uitwijzen. Vroeger werd er af en toe wel Nederlandsch gesproken, doch er werd zeer weinig naar de Nederlandsche redevoeringen geluisterd. Thans zijn de toestanden gewijzigd. Een groep van 12 Vlaamschgezinden heeft het in zijn macht om een heelen ommekeer teweeg te brengen. Worden nu, inplaats van redevoerinkjes om het groudbeginsel te handhaven, l belangrijke redevoeringen in 't Nederlandsch gehouden, dan zal men wel luisteren. Jan Van Rijswijck, De Vigne, Van de Walle, Coremans, Begeren zijn mannen naar wie men luistert. Gaan zij voor, dan zullen anderen volgen. Zij hebben het thans in hun macht om den tijd voor te bereiden, dat het niet meer mogelijk zal zijn deel uit te maken van en een rol te spelen in de Belgische Kamer zonder een grondige kennis van het Nederlandsch te bezitten. Het Vlaamsche volk verwacht van hen, dat ze hun plicht zullen doen.

***

Een van de quaestiën, die in de nieuwe kamer het eerst aan de orde zullen moeten komen, zal de toepassing zijn van de wet op het gebruik van het Nederlandsch bij de Burgerwacht.

Te Gent gaat het kommandeeren in 't Fransch bij het artilleriekorps voort. We weten thans, dat het niet de Minister is, die aan Majoor Stassinet toeliet in 't Fransch te bevelen. Dat blijkt uit een interview van bestuursleden van de Association flamande

pour la vulgarisation de la langue française met Majoor Stassinet, die een van de adhérents de la première heure is van bewuste Vereeniging.

Majoor Stassinet heeft verklaard, dat het artilleriekorps thans tweeërlei oefeningen te verrichten heeft: infanterieoefeningen en artillerieoefeningen (met kanon) wat voorheen niet het geval was. Voor de laatste oefeningen bestaan de kommando's in 't Nederlandsch niet. Het gebruik van twee verschillende talen voor de bevelen der infanterie en der artillerie was niet bevorderlijk voor de goede onderrichting der artilleristen. Dan zijn er onder de Vlaamsche bevelen, die verkeerd kunnen opgevat worden; nog andere, die doen lachen. Om deze redenen vroeg Majoor Stassinet den 12 Maart en kreeg reeds den 15 van Generaal Busine de toelating om uitsluitend gebruik te maken van de Fransche taal voor de onderrichting (dus niet voor het

kommandeeren) van het artilleriekorps, totdat het Nederlansch reglement op de

oefeningen voor de artillerie zou verschenen zijn. Aldus te lezen in het Bulletin no.

6 de l' Association flamande enz. van 21 Mei.

Het staat nu vast, dat Generaal Busine verantwoordelijk is voor de wetsverkrachting en dat het Ministerie schuld heeft, daar het, drie jaar na de afkondiging van de wet, de reglementen, noodig om haar uit te voeren niet heeft bezorgd. Deze vaststelling te vergelijken met 's Ministers woorden in de kamer.

Ondertusschen wordt de protestbeweging tegen de wetsverkrachting volgehouden: nog twee andere artilleristen weigerden den 20 Mei, tijdens de oefeningen, hun medewerking aan de wetsovertreding. De hoogleeraar Scharpé deed te Leuven hetzelfde.

***

In 't zelfde Bulletin lezen we:

Cyriel Buysse, le très-distingué littérateur néerlandais, - qui est un des fondateurs de notre Association, - publie actuellement dans la revue Nederland un roman intitulé:

Een Leeuw van Vlaanderen - Cet ouvrage commancé en mai sera terminé dans la

livraison du mois de juillet - Nous en donnerons prochainement quelques extraits. ***

Den 27 Mei nam Mevr. M. Coeling-Vorderman, verbonden aan de Nederlandsche tooneeltroep van Gent, afscheid van ons met een feestavond. Willem Van Zuylen, die in 't Zuiden altijd een welkome gast is, verleende zijn medewerking. Een talrijk en uitgelezen publiek was opgekomen, om de sympathieke kunstenares voor het laatst te zien optreden en gaf er ondubbelzinnig blijk van, dat het haar met leedwezen zag weggaan.

***

Beoefenaars van Nederlandsche letterkunde zijn vanwege de Belgische Regeering nooit verwend geworden door onderscheidingen, die hun te beurt vielen. Voor de laatste verkiezingen viel een ware ‘kruiskensregen’ en daarvan ook enkele droppels op Vlaamsche letterkundigen. Onder onze leden werden benoemd tot ridder in de Leopoldsorde: Mejuffrouwen Virginie Loveling Hilda Ram, de HH. Jan Bols, Julius Vuylsteke, Nestor De Tière, Sermon. We wenschen hun van harte geluk.

***

In de Hollandsche Club te Gent, hield de Heer De Bruyn, laatst directeur van de industrieschool te Bloemfontein, en die, bij de bezetting van die stad door de Engelschen, een paar uren in den tronk werd gesloten, een zeer boeiende voordracht over Zuidafr. toestanden, den oorlog, het leven te velde, de toekomst van het Afrikaansche Volk: de Boeren konden tijdelijk overwonnen worden, voor goed onderworpen nooit.

78

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 193-199)