• No results found

De Alduitsche Beweging

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 113-125)

ONDER dezen titel verscheen in 't Berlijnsche weekblad ‘die Woche’ van de hand van Prof. Dr. Ernst Hasse, lid van den Rijksraad, een artikel waarop de aandacht der lezers van ons maandblad wel mag gevestigd worden. De feiten en beschouwingen, in dat stuk vervat, zijn te talrijk dan dat ze alle hier naar den eisch kunnen behandeld worden; daarom zal ik slechts een paar punten ter bespreking uitkiezen.

In de eerste plaats zij de aandacht gevestigd op de volgende verklaring: ‘Hier setzt nun die alldeutsche Bewegung unserer Tage ein. Sie wird vielfach irrthümlich als eine neue grossdeutsche oder als pangermanische bezeichnet. Eins ist so falsch wie das andere. Die grosspreussischen Theorien der Mitte der XIX. Jahrhunderts finden ihre heutigen Ausläufer in den legitimistischen Bestrebungen der Welfen und der hessischen Reichspartei. Die Alldeutschen sind weit davon entfernt die Geschichte rückwärts revidieren zu wollen’.

‘Aber auch mit dem Pangermanismus haben sie nichts zu thun. Diese Verwechslung ergiebt sich vielleicht aus der Schwierigkeit das Wort alldeutsch in andere Sprachen zu übersetzen’.

‘Die Alldeutschen wollen die nötigen Entwicklungsstufen der Menschheit nicht überspringen. Sie wollen nur alles was ‘deutsch’ ist auf der Erde möglichst

zusammenschliessen. Aber sie verstehen hierbei ausdrücklich auch das Niederdeutschtum ebenso wie das Hochdeutschtum als Teil und zwar als gleichwertigen Teil des ‘Alldeutschtums’.

In deze woorden ligt veel opgesloten. De Alduitschers gaan uit van de grondstelling dat alles wat Duitsch is in taal en afstamming onder de volken der aarde eene zekere eenheid uitmaakt; zij erkennen dus het beginsel der volksindividualiteit. Willen zij zich zelven gelijk blijven - en er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen - dan moeten zij erkennen dat er in zulk een geheel schakeeringen van individualiteit bestaan die zij eerbiedigen. Zij zullen niet trachten naar eene karakterdoodende gelijkvormigheid der deelen, maar naar eene vruchtbare, eendrachtige samenwerking tot bereiking van eene hoogere, geestelijke eenheid.

Bij elk streven naar dit doel stuit men op eene geduchte moeielijkheid: de staatkunde.

De ‘Alduitsche Verein’ is geen staatkundige vereeniging, evenmin als het ‘Algemeen Nederlandsch Verbond’, maar geen van beide kan zich onttrekken aan de macht van den Staat. Nu zijn de staten van oudsher er op uit geweest, niet zoozeer om 't gelijkslachtige te verbinden, als wel om 't gebied en de macht des staats te vergrooten door aanwinst van grond. Niet om harten te winnen en met stambroeders samen te werken was en is het staatkunde te doen, maar om land te winnen, zoo het niet anders kan: met broedermoord. De geschiedenis van Kaïn en Abel blijft eeuwig waar.

Daargelaten nog het bewuste streven der staatkunde, zijn er nog andere factoren, o.a. van geografischen aard, die de splitsing van volken in verschillende staten ten gevolge hebben gehad. Eet kan niet anders of de staatkundig gescheiden deelen van een volk zullen na verloop van tijd meer en meer van elkaar vervreemden, en eigenaardigheden ontwikkelen die den stamgenooten des te onaangenamer voorkomen

naarmate deze zich te meer van de oorspronkelijke stameenheid bewust zijn. Nu is met goeden wil en 't noodige geduld hierin wel verandering te brengen; en de eerste voorwaarde hiervoor is wederzijdsche kennis. Hieraan ontbreekt nog veel. Wij hier in Holland zijn voorzeker, men mag wel zeggen voldoende vertrouwd met de Hoogduitsche taal- en letterkunde, wij hebben de hoogste bewondering voor de Duitsche wetenschap, voeden ons met de vruchten er van, eeren en begrijpen de onsterfelijke gewrochten der Duitsche toonkunst, maar vraagt men of wij een ruimen blik hebben geslagen in 't karakter van onze Duitsche stamverwanten in hun geheel, dan zou ik geneigd zijn die vraag ontkennend te beantwoorden. Aan oppervlakkige oordeelvellingen over ‘massregeln’, over den trots van ‘Pruisische officieren’ enz. is er geen gebrek, maar dergelijke verschijnselen kenschetsen niet een geheel volk. Kortom er ontbreekt nog veel aan vóórdat wij ons kunnen beroemen in alle opzichten rechtvaardige beoordeelaars te zijn van 't Duitsche volkskarakter.

En hoe staat het nu in Duitschland met de kennis van ons volk? Nog veel slechter. Vooreerst is ons geestelijk leven voor de meeste Duitschers een gesloten boek, omdat zij onze taal niet kennen. Dat kunnen wij hun niet kwalijk nemen, want onze taal is geen wereldtaal. Toch zouden er minder scheve voorstellingen over onzen landaard in omloop zijn en minder algemeenheden aftrek vinden, indien de Duitschers zich de uiterst geringe moeite wilden getroosten zooveel Nederlandsch te leeren, dat zij boeken en nieuwsbladen konden lezen. Verder zouden de Duitschers weldoen uit hun eigen oogen te kijken en niet alle aardigheden van Franschen of leugens van Engelschen over ons land en volk als een evangelie aan te nemen.

In nauw verband met de voorgaande opmerkingen staat de volgende uiting van Prof. Hasse: ‘Noch ist die Höhe des Volkstums nicht erklommen, noch fehlt der

Uebereinstimmung zwischen dem Umfang des Staates und den Grenzen des alldeutschen Volkstums.’

Ja, daar zit de knoop. Tusschen de begrippen ‘staat’ en ‘volk’, in den zin van de Alduitschers, bestaat vooralsnog een onoverkomelijke klove, en het laat zich niet aanzien dat die klove ooit gedempt kan worden. Dit zou niet eens in 't algemeen belang wezen, naar het schijnt. Doch hoe de staatkundige grenzen ook zijn mogen, niets verhindert ons in alle oprechtheid te trachten de banden van vriendschap tusschen ons en onze Duitsche stamgenooten nauwer toe te halen, want wij zijn ‘van

43

Duitschen bloed’, wat meer zegt, wij zijn in Middel-Europa de eenige zuiver Germaansche staat, want zooals uit de tabel in 't opstel van Prof. Hasse blijkt, is het Duitsche Rijk voor 93% Germaansch, België voor 59%, ons land voor 99%. Juist omdat wij Germanen zijn, de afstammelingen van Bataven, Franken, Saksen en Friezen, hangen wij aan onze taal, onze overleveringen; hebben wij onze echt Germaansche gebreken, maar ook onze niet minder Germaansche goede

eigenschappen. Men zij in Duitschland verzekerd dat wij de meest vriendschappelijke gevoelens koesteren en het Duitsche volk dankbaar zijn voor zijne warme deelneming in 't lot onzer broederen in Zuid-Afrika.

H. KERN.

Joubert.

Voor u geen glimmen meer der wachtersvuren, Waarbij de nacht al wakend werd doorbeden, De bijbel kortte de angstigsluipende uren,

-Voor u geen strijden meer, gij hebt gestreden. Wie zal voortaan in uwen voetstap treden,

Zoolang de smaad en 't lijden blijven duren? Wie schenkt 't verleen een triomfeerend heden,

Wie zal de toekomstdaden wijs besturen? Neem onzen groet, Joubert, die u geleide

Bij uwen gang naar 't zwijgend rijk der dooden, Geringen lauwer, uwen moed geboden.

Rust zacht, gij door den strijd ten dood gewijde, Uw val beziele, als die der martelaren, Tot stervensmoed uw sterk-vereende scharen.

N.v.d.D.

Maar ik zie op een Hooge Hand boven ons, en indien Engeland zoo sterk was, dat het mij tot stof kon vermorzelen, dan zou ik, met Hare Hulp, liever vermorzeld worden dan mijne vrijheid op te geven.

44

Zuid-Afrika

Groepsbestuur: Eerelid Z.H.E. President Kruger; Voor de Z.A.R.: F.W.

Reitz, Staatssecretaris, Pretoria, voorzitter; R. Gregorowsky, hoofdrechter, Pretoria, ondervoorzitter; I. van Alphen. Postm. Gen., 1e penningmeester; Dr. H. Reinink, Dir. Staatsgymnasium. Pretoria, 1e secretaris; Dr. F. Engelenburg, Ed. Volksstem, Pretoria; 2e secretaris. Leden: F. du Buy, Jhb; M. Valter, Ed. Randpost, Jhbg.. Adv. Smuts, Pretoria. - Voor de Kaap-Kolonie: Ed. Heer J.H. Hofmeyr, Kaapstad; Dr. Jos. Hoffmann, Paarl; Ds. J. Lion Cachet. Burgersdorp; Ds. A. Moorrees, Paarl; B.H. de Waal, Consul Gen. der Nederl., Kaapstad; D.P. van den Heever, Venterstad. - Voor den O.V.S.: J.H. Meiring, 2e penningmeester.

De oorlog.

In de tweede helft van Maart hebben de vrienden der Boeren weer moed gevat. Het eind van Februari en het begin van Maart waren voor de verbonden republikeinen vol rampspoed geweest en daarbij was men in Europa nogmaals onder den invloed van Engelsche pers gekomen, en die had den staat der zaken voor de Boeren zoo wanhopig

Engelsche Krijgsgevangenen, Ladysmithstraat te Waterval.

voorgesteld, dat men, onder den indruk van Paardeberg, het ontzet van Ladysmith, de inneming van Bloemfontein, waarlijk geneigd werd aan te nemen, dat de Engelsche bladen, hoe smakelijk zij liegen kunnen, ditmaal, bij alle overdrijving, toch voor hun triomfankelijken toon recht en reden hadden.

Maar weer hebben de Boeren de kleinmoedigen beschaamd. Eerst waren het de Vrijstaters, van wie wij toch al betwijfeld hadden of zij waarlijk zoo spoedig bij de pakken waren gaan neerzitten, die toonden, dat de Engelschen hen nog altijd niet begrepen.

Het oude liedje was gezongen, dat de burgers van den Vrijstaat den oorlog nooit uit vrijen wil begonnen en hem nu hartelijk moede waren; dat Steyn en Fischer, hun booze geesten, hen verleid hadden en zij nu blij waren het geweer aan den

Engelschman te kunnen uitleveren en huis toe gaan. Maar die hun geweer uitleverden, gaven slechts het oude roer, dat nog aan den wand hing, doch behielden den

proclamatie der Engelschen, tegen alle beschaafd oorlogsgebruik indruischende, waarbij in een groot stuk van den Vrijstaat de burgers met verlies van hun eigendom bedreigd werden als zij bleven vechten, had wel velen schijnbaar tot onderwerping gebracht, maar het bleek alras, dat niet weinigen van deze mannen van Engelsche geboorte waren en dat de groote meerderheid der bevolking den indringer even vijandig gezind was al te voren en weer op commando ging zoodra de kans schoon was.

***

Neerslachtigheid toonden deze Vrijstaters evenmin als hun Tranvaalsche

bondgenooten. Dat zouden de Engelschen weldra bespeuren. Ofschoon Lord Roberts te Bloemfontein een leger van ongeveer 50.000 man had met een geduchte artillerie en de treinen uit het zuiden aldoor versterkingen aanvoerden, werd het spoedig onveilig om het dorp. Den 29en Maart moesten de Engelschen bij het station Karee Siding, eenige uren ten noorden van Bloemfontein, met een groot aantal troepen de Boeren slag leveren. Door hun overmacht slaagden zij er wel in een reeks kopjes te bezetten, waarvan de Boeren terugtrokken, maar deze konden dat ordelijk en met weinig verliezen doen, en de dooden en gewonden aan Engelsche zijde waren vele.

Dit was nog maar het begin. Twee dagen later leed het Engelsche leger weer eens een zware nederlaag. Toen Lord Roberts van Bloemfontein bezit nam, stonden de generaals Olivier en Grobler met hun commando's nog in het zuiden van den Vrijstaat. Hun lot scheen bezegeld. De Engelschen uit de Kaapkolonie waren de Oranjerivier al over en drongen noordwaarts op, generaal French werd met een divisie ruiterij uit Bloemfontein oostwaarts gezonden. Dus moesten de Boeren, die met een langen tros wagens en hun geschut maar langzaam voortrukken konden, wel in de val loopen. Maar zij kwamen, langs Basoetoland trekkende, veilig door. Aan wie de eer van dezen, zelfs door Engelsche militaire deskundigen als meesterlijk geprezen, tocht toekomt, aan Olivier of aan Grobler, weten wij nog niet. Maar het was een kranig stuk.

French keerde zonder iets gedaan te hebben naar Bloemfontein terug. Intusschen liet Roberts een legertje van 1500 man, onder kolonel Broadwood en kolonel Pilcher in het oosten. Spoedig bleek echter, dat zij daar niet veilig waren, want eenmaal het gevaar van insluiting te boven, waren de Boeren daar op hun schreden teruggekeerd. Pilcher moest ijlings Ladybrand ontruimen en op Thabanchu terugvallen. Den 30en Maart 's avonds vond Broadwood, die hier het bevel voerde, het

45

veilig ook deze plaats prijs te geven en weer op Bloemfontein terug te trekken. Den volgenden ochtend viel het grootste deel van zijn geschut bij Sannaspost, een 30 K.M. ten oosten van Bloemfontein, de Boeren in handen, en met zijn hoofdmacht leed hij daar tevens een gevoelig verlies. De divisie Colevile en de onmisbare French met zijn ruiterij waren hem wel ijlings te hulp gezonden, maar deze keerden na een paar dagen onverrichter zake terug. De Boeren waren afgetrokken met hun veroverde kanonnen, al de wagens met mondkost en munitie der Engelschen en eenige honderden gevangenen op den koop toe. Het verhaal van het buitmaken van de kanonnen en het konvooi bij de Koornspruit, waar de Engelschen met open oogen in de val liepen en zij zich moesten overgeven zonder dat er haast een schot gelost was, behoort wel tot de kostelijkste episoden uit dezen oorlog.

Den 4en April een nieuwe nederlaag van het Engelsche leger. Bij Reddersburg, ten zuidoosten en ook niet ver van de hoofdstad, werden vijf compagniën van Gatacre's divisie omsingeld en na nog geen etmaal stand gehouden te hebben gaven zij zich met man en paard over. Drie dagen later werd een afdeeling van generaal Brabant's leger, onlangs de Oranjerivier overgetrokken, bij Wepener vastgekeerd. Tot nog toe heeft deze strijdmacht onder kolonel Dalgety - hun aantal wordt beurtelings als 2000 en als 500 man opgegeven - moedig stand gehouden, en intusschen zijn minstens twee divisies tot him ontzet opgedaagd: de 8e divisie, pas uit Engeland aangekomen, onder generaal Rijndle en de 3e divisie onder generaal Chermside, die dezer dagen den ongelukkigen Gatacre in het bevel is opgevolgd. Tusschen deze troepen en de Boeren, die Dalgety omsingelen, is er al een

artilleriegevecht gevoerd, en een ontknooping kan niet lang uitblijven. Misschien zullen de Boeren het beleg tegenover de overmacht der van alle kanten aanrukkende Engelschen opbreken en na een snellen aftocht zich elders weer den vijand in den weg werpen.

Engelsche Krijgsgevangenen te Waterval.

Op de andere punten van het oorlogsterrein zijn de Boeren al even wakker bezig. Een verwoede uitval van de bezetting van Mafeking op 31 Maart, tegelijk met een hernieuwde poging van kolonel Plumer om van het noorden de benarde veste te bereiken, mislukte. Plumer's leger moest met bebloede koppen aftrekken en de beschieting van de belegerde plaats werd met nieuwe kracht hervat. Bij Warrenton kunnen de Engelschen de Vaal maar niet overkomen, en dezer dagen is een poging van troepen van Lord Methuen om met een omweg naar het oosten door de Boeren heen te breken, bij Boshof geëindigd met een nederlaag, waarvan wij nog weinig weten; alleen dit, dat de Engelschen teruggetrokken zijn.

Zoo hebben tot nog toe alle pogingen om van het zuiden uit de dappere bezetting van Mafeking te verlossen gefaald. Zal men ten slotte uit het noorden fortuinlijker zijn? Sedert het begin dezer maand zet het een na het andere transportschip troepen aan wal te Beira; vandaar gaan zij met de spoor over Portugeesch gebied tot Oemtali en dan verder door Rhodesië tot Salisbury. Dan hebben zij een afstand van een 250 K.M. te marcheeren, en vervolgens kunnen zij weer per spoor naar het zuiden, naar Mafeking. Generaal Carrington voert het bevel over deze troepen, ettelijke duizenden, meest kolonisten, met het noodige geschut enz. Misschien gaat een gedeelte van dat leger niet mee naar Mafeking, maar trekt in Rhodesië dadelijk zuidwaarts om Transvaal in het Zoutpansbergsche binnen te vallen. Mocht Mafeking zich intusschen overgeven of op een of andere manier ontzet worden, dan kan Carrington zich geheel aan dien inval wijden.

Dit is ongetwijfeld een gevaar voor de Boeren, aangezien zij van hun toch al kleine legermacht nu een deel moeten afzonderen om den vijand in het noorden te keeren. Evenwel, in Natal kunnen zij voorloopig wel wat mannetjes missen. Zij bezetten daar een sterke stelling in de Biggarsbergen en de passen in het Drakengebergte zijn met een kleine macht te verdedigen. Bovendien heeft Buller een deel van zijn troepen ter versterking van Lord Roberts moeten afstaan Zoo sterk voelen de Boeren zich in Natal, dat zij na een aantal stoutmoedige verkenningen, reeds een aanval op een Engelsch kamp bij Ladysmith hebben gedaan, en het heeft er zelfs iets van alsof er een tweede beleg van die stad gaat beginnen. Maar de Boeren zullen wel wijzer zijn dan zich daar nogmaals vast te leggen.

***

Is de aanwezigheid van generaal Carrington en zijn nog steeds aangroeiend leger ten noorden van Transvaal een nieuw gevaar voor de republikeinen, de wijze waarop die troepen daar gekomen zijn heeft hun op pijnlijke wijze getoond welke

onbetrouwbare buren zij aan de Portugeezen hadden. De toestemming van de Portugeesche regeering voor het trekken van Engelsche troepen over den Beira-spoorweg is een brutale schending van de onzijdigheid, erger dan alle zijdelingsche hulp die Amerikaansche en Europeesche staten in allerlei

oorlogsbehoeften aan Engeland hebben verleend. De Portugeesche regeering beroept zich op een verdrag met Engeland, waarin het vervoer van Engelsche soldaten met hun oorlogsbehoeften over dien spoorweg te rechtvaardigen zou zijn. Maar hare plicht om Portugal's onzijdigheid te handhaven zou dat verdrag en nadere overeenkomsten dienaangaande van nul en geener waarde moeten maken.

Tegenover de onmacht der Boeren om het te beletten schijnt echter zoowel Engeland als vele zoogenaamde neutrale staten alles geoorloofd. Tegenover Portugal zouden de Boeren

46

wel niet onmachtig zijn. Het vervoer van de Engelsche troepen over den Beira-spoorweg is ten volle een casus belli, en wat zou Portugal als een

Boerencommando de Komatipoort doorstoof en op Lourenço Marques aanrukte? Maar de Boeren moeten ook nu nog Portugal te vriend houden. De Delagoabaai geeft althans nog eenige gelegenheid om met de buitenwereld in aanraking te blijven. En dat moet hun voorshands

Drie geslachten in den oorlog.

Brandwacht der Boeren bij van Reenenspas.

meer waard wezen dan de bestraffing van de schandelijke daad der Portugeesche regeering.

Den 27en Maart stierf generaal Joubert. Met hem is een groote figuur uit de Transvaalsche geschiedenis heengegaan. Maar zijn grootheid lag meer in de

geschiedenis, in het verleden dan in dezen oorlog. Hij was een uitnemende generaal uit de oude school, een school die nog wel in dezen oorlog haar voortreffelijke deugden getoond heeft, maar op den duur tegen een strijd tusschen groote legers met al de nieuwste wapenen niet opgewassen is. De burgers voelden dat zelf wel, en hoeveel eerbied zij Joubert om zijn verleden toedroegen en hoezeer zij ook nu weer zijn organiseerend talent moesten bewonderen, zij verlangden vuriger leiding, een meer doortastend optreden tegen den vijand.

De leiders van de republikeinen en misschien Joubert

‘Lange Tom’, weder hersteld.

zelf hadden dan ook reeds begrepen, dat het beter zou zijn een jonger man aan het hoofd van de burgermacht te stellen, en toen de commandant-generaal op het einde van Maart te Pretoria kwam, was er al besloten, dat hij er blijven zou. Eenige dagen later stierf hij. Aan den uitbundigen lof, dien de Engelschen nu voor den doode over hadden, bespeurde men, behalve den leelijken lust om hem ten koste van president

47

Gevallen in de loop voor een bedekking.

Op den Spioenkop, na het gevecht van 25 Januari j.l. Zestig Engelsche dooden op enkele meters ruimte.

48

Het jammerschouwspel op Spioenkop na het gevecht van 24 Januari 1900.

49

Kruger te verheerlijken, ook nog de verademing, dat deze machtige tegenstander

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 113-125)