• No results found

Ter Gedachtenis

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 164-184)

Krijgscommissariaat GLENCOEJUNCTION Natal 2.4'00.

Mevrouw Louw, geliefde echtgenoote van den heer H.J. Louw, voorz. tak

Johannisburg A. N, V. en lid van den Stadsraad, is niet meer. Na een langdurig lijden bezweek zij op 28 Maart.

Zij was de oudste dochter van den Edelen M.L. Neethling van Stellenbosch KK., 't oudste lid van de wetgevende vergadering van de Kaapkolonie en voorzitter van Comité's van dit lichaam.

Allen die haar edel, patriotisch hart gekend hebben zullen haar missen, en haar gastvrijheid en oprechtheid.

In haar, een vrouw van smaak, gevoel en godvruchtigheid, is een oprechte en degelijke afrikaansche vrouw uit ons midden gerukt, een der vrouwen die ons volk zoo noode kan missen, als opvoedsters van 't geslacht, dat zich voor zijn

onafhankelijkheid, recht en vrijheid opofferen moet en er goed en bloed voor moet veil hebben.

En ongetwijfeld had de landstoestand, de worsteling waarin haar volk gewikkeld was, grooten invloed op 't verloop van haar ziekte, waar kommer, verdriet en bezorgdheid aan haar hart knaagden, zoo ontvankelijk voor indrukken.

Goed was ik met haar en hare familie bekend. In haar hart zetelde een onwrikbaar gevoel van vrijheid, van liefde voor haar natie en taal, waarvoor haar diepbedroefde echtgenoot zijn krachten zoo onvermoeid met ons wijdde.

Met geduld droeg zij haar lijden. Vol hoop de brave vrouw en moederlijke vriendin weer te zien, verliet ik 5 maanden geleden Johannesburg voor Natal en gewerd mij plotseling de treurige tijding van haar dood, nadat zij 26 jaar met haar echtgenoot vereenigd was.

De warmste sympathie, het oprechtst meegevoel is met onzen onvermoeiden strijder voor taal en onafhankelijkheid en zijn kinderen in dit zware verlies.

Mogen zij in de voetstappen hunner moeder tredend, een eer worden en een voorbeeld onzer afrikaansche natie, waarvoor hun vader bewezen heeft een steun en leidsman te zijn.

Haar assche ruste in vrede. F. OUDSCHANS DENTZ,

Oud-Secr. A.N.V.

Treurig samentreffen; in ditzelfde blad wordt gewaagd van de vrouwenafdeeling Johannesburg van het A.N.V.; Mevrouw Louw was het die haar heeft opgericht, en om wie zich in hare woonplaats die Hollandsche en Afrikaansche vrouwen en meisjes schaarden, die trouw waren aan onze taal en dus aan eigen volk. Wij ook, uit de verte, spreken ons innig leedwezen uit aan den heer Louw, wiens naam ons zoo gemeenzaam is als van een der kampvechters voor onze taal in Zuid-Afrika, en die in deze dagen van beklemmenden maar ook van verheffenden strijd voor vrijheid en voor recht, dien steun en die bezieling dubbel zal missen, die enkel de moedige vrouw den man in tegenspoed verleent.

RED.

Vlaanderen

Groepsbestuur: A. Baron de Maere van Aertrijcke, voorzitter; Dr. J.

Obrie. onder-voorzitter; H. Meert, secretaris. Leden: Fr. van den Weghe, leeraar Kon. Ath., Oostende; J. Sabbe. leeraar Kon. Ath., Brugge; Dr. Van Steenkiste, Brugge; Prof. J. Mac Leod. Gent; Prof. P. Fredericq, id.; Eg. de Backer, id.; Dr. I. Bauwens gemeenteraadslid. Aalst; I. de Beuker. Antwerpen; Mr. Jan van Rijswijck. Burgemeester van de stad Antwerpen; Heuvelmans, volksvertegenwoordiger, Antwerpen; Max Rooses, id.: H. Melis, id.; J. de Vriendt. volksvertegenwoordiger. Brussel; Vanderlinden, id. id.; Joh. Kesler. Leer, id.; E. T'Sjoen, id.; Fr. Reinhard, ambtenaar, Stadhuis. id.; Maurits Josson, adv., id.

Uit Vlaanderen.

DOOR de aanstaande verkiezing voor de Belgische Kamer op 27 Mei, zullen aan de Vlaamsche Beweging in de Kamers van Volksvertegenwoordigers twee van hare verkleefde verdedigers ontvallen, onze bestuursleden de H.H. Juliaan De Vriendt en Floris Heuvelmans. Bij hun heengaan brengen we gaarne op deze plaats een

erkentelijke hulde aan de krachtdadigheid, waarmede ze in de bres sprongen telkens, wanneer onze taalbelangen op het spel stonden.

De Heer De Vriendt heeft, als politiek testament, in de zitting van 23 April, nog een redevoering uitgesproken in 't Nederlandsch over de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. Hij vroeg, dat de vier faculteiten: wetenschappen

-geneeskunde - wijsbegeerte en letteren - rechten - volkomen zouden vervlaamscht worden.

1. De thans aangestelde professoren en docenten zouden door de Regeering verzocht (maar niet verplicht) worden voortaan hun onderwijs in 't Nederlandsch te geven.

2. Alle nieuwe professoren en docenten zouden bij hunne benoeming verplicht worden van den beginne af in 't Nederlandsch te doceeren.

3. Alleen voor de leergangen over levende Romeinsche taal- en letterkunde zou op den regel een uitzondering kunnen gemaakt worden.

Aldus zouden geen bestaande rechten geschonden, zou geen enkel leeraar in zijn belangen gekrenkt worden, Voor de technische scholen, door talrijke vreemdelingen en Walen hezocht is er voor 't oogenblik een uitzondering te maken, omdat de volledige vervlaamsching hier te groote moeilijkheden zou opleveren.

Vervolgens deed de volksvertegenwoordiger de noodzakelijkheid uitkomen van die vervlaamsching, opdat ons volk een volkomen harmonische ontwikkeling zou kunnen genieten en bestreed hij de opmerkingen, die gedaan worden tegen de vervlaamsching van de Hoogeschool.

De Heer Heuvelmans viel hem bij en herinnerde er aan, dat toen verleden jaar de zaak in de Kamer te berde gebracht werd, Minister Schollaert verklaard had, dat er ernstige bezwaren bestonden tegen de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool. Het was te vreezen dat ze gansch ontvolkt zou geraken en hij had toen gewezen op een verzoekschrift bij 't ministerie ingekomen, vanwege Gentsche studenten. De Heer Heuvelmans had dit verzoekschrift gezien en bevonden, dat het meerendeel van de onderteekenaars vreemde studenten waren uit de genieschool, die zich met onze landszaken niet te bemoeien hebben en

waar-65

onder er zijn - zonderlinge tegenstrijdigheid - die in hun land, voor hunne taal een hevigen taalstrijd voeren. Maar daartegenover is van Belgische studenten een verzoekschrift ingekomen voor de vervlaamsching, waarop de handteekeningen heel wat talrijker waren. Verleden jaar had zelfs de Société flamande pour la vulgarisation

de la langue flamande bij de bevolking te Gent rondgeloopen met een verzoekschrift

tegen de vervlaamsching onder voorwendsel, dat de Hoogeschool alsdan zou leegloopen, dat geen kamers meer zouden verhuurd worden en dat aldus groote schade aan de inwoners zou veroorzaakt worden. Aldus werd dat vraagstuk van volksontwikkeling verlaagd tot eene gewone geldkwestie.

Men heeft beweerd, dat de ouders hun zonen niet meer naar de Hoogeschool van Gent zouden laten gaan. Maar toen de taalwet van 1883 in de Athenaea moest toegepast worden heeft men ook beweerd, dat de ouders hun kinderen niet meer naar de Athenaea zouden zenden. Dat is het geval niet geweest en thans zijn de Athenaea en middelbare scholen meer bevolkt dan in 1883.

Minister Schollaert had nog gezegd, dat hij bij de benoeming van hoogleeraars, meer had te letten op hun wetenschappelijke waarde dan op hun vakkennis en dat men de wetenschappelijke krachten niet zou vinden om in 't Nederlandsch te onderwijzen. Dat was een dwaling. Sedert 1883 hadden een aantal jongelieden in de Athenaea hun opleiding gedeeltelijk in 't Nederlandsch genoten en onder hen zouden er stellig wel zijn, die in staat zouden wezen om hooger onderwijs in 't Nederlandsch te geven. Indien de Heer de troog, thans Minister van onderwijs, geen andere tegenwerpingen had te opperen, wanhoopte de Heer Heuvelmans niet dat binnen korten tijd de vervlaamsching van de Gentsche Hoogeschool een stap zou gedaan hebben.

De Minister antwoordde aan beide heeren, dat de zaak nog niet rijp was. In het leeraarskorps, onder de studenten, bij de ouders bestond krachtige tegenstand. Hij sprak daarover geen oordeel uit. Hij stelde dit alleen vast. Hij liet het aan de openbare meening over zich uit te spreken. Het stond aan de studenten, de ouders, de stad Gent hun oordeel op dat punt uit te spreken. Wanneer het vraagstuk vandaar, aangevuld door die verschillende elementen, weer voor de Kamer kwam, zou het mogelijk zijn na te gaan welke oplossing er aan te geven.

Dus heeft de zaak nog geen stap vooruit gedaan.

Het is de taak van de Vlaamschgezinden den Minister te overtuigen, dat de vernederlandsching van de Gentsche Hoogeschool door de meerderheid van de Vlamingen gewenscht wordt. Het is hun plicht de openbare meening over het vraagstuk voor te lichten. Tot bereiking voor dat doel heeft Groep B van het A.N.V. reeds in 15.000 ex. het Verslag van Prof. Mac Leod over de wenschelijkheid en de mogelijkheid van de vernederlandsching van de Hoogeschool uitgegeven. Dat is nog niet toereikend en er is meer te doen. Wanneer de openbare meening is voorgelicht, moet ze zich uiten en daartoe moet haar gelegenheid geboden worden. Het zal noodig zijn het vraagstuk in iedere Vlaamsche gemeente in 't openbaar te bespreken en door iedere vergadering een verzoekschrift naar de Kamer te doen zenden ten bewijze dat het verlichte deel van de Vlaamsche Bevolking met kennis van zaken hooger onderwijs in zijn moedertaal wil. Dat zal veel inspanning vergen en veel geld kosten. Doch wie het doel wil, mag voor de middelen niet terugschrikken.

De Vlaamsche Hoogeschool is een nieuwe verovering te behalen in de toekomst. Heden komt het er op aan te behouden, wat we veroverd hebben, want de vijand laat het veroverd terrein zoo maar niet goedschiks in ons bezit. Jaren lang kan hij het ons soms betwisten. In 1883 werd de taalwet op het Middelbaar onderwijs aangenomen en nog is de strijd daarover niet volstreden.

Thans is weer de strijd aan den gang over het gebruik van het Nederlandsch in de Burgerwacht (Schutterij). In Augustus 1897 werd een wet aangenomen, waardoor de schutterij heringericht werd. Art. 137 van die wet bepaalt, dat in de Vlaamsche gemeenten het bestuur, de briefwisseling, de berichten en mededeelingen uitgaande van de overheden in 't Nederlandsch zullen gesteld zijn, dat de schutters in 't Nederlandsch zullen gedrild en gekommandeerd worden. Doch in België schijnen de wetten gemaakt en niet uitgevoerd te worden. In verschillende Vlaamsche gemeenten hebben franskiljonsche overheden zich dan ook aan dat artikel niet gestoord en gaan maar eenvoudig voort met te kommandeeren in 't Fransch. De franskiljons hebben een geweldigen hekel aan de Nederlandsche kommando's. Zij haten en verfoeien de volkstaal, spreken Fransch en nu komt er een wet die hun verplicht de verfoeide taal te gebruiken en dat wel in 't openbaar! Hun tegenstribbelen is te begrijpen.

De heer Heuvelmans, de vader van bewust artikel in de wet, heeft de

wetsverkrachting dan ook te berde gebracht in de Kamerzitting van 20 April en heeft den Minister aangespoord om de wet met kracht te handhaven. Den 21sten nam de franschgezinde Heer Ligy, volksvertegenwoordiger voor Gent en kolonel van de schutterij in die stad het woord en zei, dat hij dit art. niet gesteund had en betreurde dat het in de wet stond en dat hij ook hoopte, dat het binnen kort uit de wet zou verdwijnen.

Hij erkende, ‘dat het past de schutters te drillen in de taal die ze kennen’ - en te kommandeeren in de taal die ze niet kennen! O logika - ook dat het billijk was ‘dat

de landstaal gebezigd werd in 't bestuur en bij de vervolgingen wegens overtredingen van de tucht.’

Na hem zei de Minister: ‘M. Ligy herinnert er aan, dat hij die bepaling van de wet niet gesteund heeft, maar dura lex, sed lex, het is wet en ze moet uitgevoerd worden.’ Verder: ‘het is onbetwistbaar, dat iedereen de wet moet eerbiedigen.’

Om de niet-toepassing op enkele plaatsen te verklaren zei de Minister, dat vele oude officieren van vroeger dienst in de heringerichte burgerwacht dienst hadden genomen; ‘maar dat het geen wetstekst was, die maar dadelijk aan alle burgers de

kennis van een taal kon schenken; dat zulks een werk van den tijd was en dat men door te groote overhaastig moeilijkheden zou doen rijzen.’

Na deze verklaringen willen we de incidenten mededeelen voorgevallen in de Gentsche Schutterij. Hier bestaat o.a. een cavalleriekorps. Het eerste werd nooit in het Nederlandsch onderricht noch gekommandeerd. Het tweede werd verleden jaar het jaar door in 't Nederlandsch geoefend en gekommandeerd, doch met veel tegenzin bij de officieren, die zelfs tijdens een oefening een verzoekschrift lieten rondgaan onder de schutters ten einde opheffing te verkrijgen van de Vlaamsche kommando's. Doch toen werd er reeds door artilleristen daartegen verzet aangeteekend en toen had een der officieren zich laten ontvallen: ‘Nous les trouverons bien les flamingants, qui ne veulent pas signer.’

In den aanvang van dit jaar ging het kommandeeren in het Nederlandsch voort, tot op 20 Maart Majoor Stassinet van dat korps aan zijn mannen mededeelde: ‘qu 'en vertu d'un ordre émanant de l'autorité supérieure, les commandements se feraient

dorénavant en français.’ En, waar de kommando's bij het vertrek naar 't oefeningsplein nog in 't Vlaamsch gegeven werden, klonken ze bij den terugkeer in 't Fransch. Dat is sedert dien zoo gebleven.

Vóór de Kamerzitting van 21 April had het Algemeen Nederlandsch Verbond, Groep B, naar aanleiding van een besluit genomen op de Algemeene Vergadering, een betoog aan den Minister gezonden, waardoor deze volkomen op de hoogte gebracht werd van hetgeen er te Gent omging en waardoor hij verzocht werd de wet te doen eerbiedigen. Dat heeft hij blijkbaar nog niet gedaan.

Zondag 29 April, toen de bevelen dan weer in 't Fransch gegeven werden, hield een van de artilleristen, die de wet wou zien toepassen, zich alsof hij ze niet verstond en voerde ze niet uit. Toen de adjudant bij hem kwam en hem in 't Fransch

toesnauwde: ‘Portez armes, je vous dis!’ antwoordde hij: Dat is geen Vlaamsch en de wet beveelt Vlaamsche kommando's.’ Toen werd hij ‘huistoe gezonden’ zooals onze Zuid-afrikaansche broeders zouden zeggen.

's Anderen daags reeds schreef hem Majoor Stassinet eigenhandig, alsof hij het pleizier wou genieten de mettre cet écervelé à la raison, een brief in 't Fransch -nieuwe verkrachting van art. 137, - waardoor hem werd meegedeeld, dat hij, wegens die ‘acte d'indiscipline,’ voor 6 maanden teruggezonden werd naar de

onderrichtingscompagnie om daar 30 oefeningen bij te wonen. Zoo werd dus een burger, die weigerde mede te werken aan de verkrachting van de wet, door den overtreder gestraft.

Het staat te bezien of wetten in België zoo brutaal zullen mogen verkracht worden. De artillerist heeft den Franschen brief van Majoor Stassinet beschouwd als niet bestaande, daar die brief, zich beroepende op art. 112 van de wet, zelf een verkrachting was van art. 137; hij heeft dat den Majoor geschreven en is den 5den Mei weer naar de oefeningen gegaan.

Ondertusschen had de heer Heuvelmans persoonlijk een nieuw vertoog van het

Alg. Nederl. Verbond aan den Minister overhandigd waarin op de krachtigste wijze

verzet werd aangeteekend tegen de wetsverkrachting te Gent, en waarin o.a. werd gezegd, dat de woorden van den Minister, hooger aangehaald, ‘dat een wetstekst aan de burgers de kennis van een taal niet schenken kon,’ onmogelijk kon slaan op Gentsche toestanden, daar we immers wel weten, wie de bevelvoerende officieren zijn en dat de wet door die officieren reeds een jaar was

uitge-66

voerd geworden en dat zulks ook dit jaar werd gedaan tot op 20 Maart. Men kan niet aannemen, dat, waar dien dag bij 't vertrek van de artilleristen, de officieren nog voldoende taalkennis hadden om in 't Nederlandsch te bevelen, ze die kennis bij den terugkeer hadden verloren. De Minister wil dat de wet zal toegepast worden. Dat is het werk van de toekomst zegt hij. Neen, hier gebeurt het anders om: de wet werd toegepast, thans wordt ze het niet meer. En de moeilijkheden, die de Minister vreesde van een te overhaaste toepassing, rijzen hier juist door het niet toepassen.

Want, toen den 5den Mei de protesteerende artillerist naar de oefeningen kwam, was hij niet alleen. Een tweede artillerist weigerde eveneens mede te werken aan de wetsverkrachting. Hij ook werd ‘huistoe’ gezonden en is nog wachtende op de dingen die komen zullen.

Daags te voren had het Alg. Ned. Verb. op de muren der stad een biljet laten plakken, waarin de woorden van kolonel Ligy en van den Minister werden aangehaald en krachtdadig geprotesteerd tegen de wetsverkrachting van majoor Stassinet. En toen de majoor nu aan 't hoofd van zijn korps naar 't oefeningsplein reed, bevond hij zich in een kader van vijf groote plakkaten die om hem gedragen werden, waarop het protest te lezen stond en verzekerd werd, dat het laatste woord aan de wet zou blijven. Zoo werd gewandeld tot op het oefeningsplein. Of de majoor daar pleizier van zal gehad hebben! Hij was dan ook erg zenuwachtig. Maar ongehoord is wat hij op het plein verklaarde: ‘Dat de artilleristen, recht hadden op Vlaamsche bevelen en dat ze die maar te vragen hadden’ en de wet legt hem op in 't Nederlandsch te kommandeeren. En toen nu weer een nieuwe artillerist verklaarde, dat hij Vlaamsche kommando's verlangde, werd hij afzonderlijk door een sergeant in het Nederlandsch geoefend. Dergelijke dwaze tooneelen kan men alleen in België bijwonen.

Doch, de Majoor schijnt zich toch niet zeer op zijn gemak te bevinden, want toen de Adjudant C. hem kwam mededeelen, dat een tweede artillerist - hij wist het op dat oogenblik nog niet - had geweigerd de kommando's uit te voeren en ook huistoe gezonden was, viel hij uit tegen den Adjudant, dat hij dat niet had moeten doen; dat hij niets mocht doen buiten zijn bevel, - het was den vorigen Zondag, wel zoo gebeurd! - hij zou hun in moeilijkheden brengen, maar daar zou hij, de Adjudant, de

verantwoordelijkheid van dragen!

Tot zoover de dwaze historie. Het woord is aan den Minister. Het is de vraag thans of Vlaamsche Burgers streng zullen gestraft worden omdat ze verlangen, dat een van 's Lands wetten geëerbiedigd worde en de Majoor, die de eene wetsverkrachting na de andere heeft begaan, ongehinderd zal vrijloopen en of aan dat schandaal te Gent, geen einde zal komen.

Een vraag moet opgelost worden: welke is de ‘autorité supérieure’, die aan Majoor Stassinet toeliet om in't Fransch te kommandeeren? Dat kan toch de Minister niet zijn! Zal artikel 128 van de wet, dat zegt: De overtredingen dezer wet, gepleegd door de officieren van alle graden.... worden door den opperbevelhebber, hetzij ambtshalve, hetzij op verslag van het hoofd der wacht, aan eenen onderzoeksraad onderworpen,’ toegepast worden of zullen tuchtbepalingen in de wet alleen maar bestaan voor Vlaamsche artilleristen, die hun taal niet willen verloochenen en niet willen vertrapt zien?

Mededeelingen

Uit een brief van den heer Jac. Post, Secr. Tak Johannesburg A.N.V.

‘Natuurlijk staat de propaganda thans vanwege den oorlog hier te lande stil. Toch meende ik, als secr. van 't A.N.V. te dezer plaatse aan de firma's Van Houten en Driessen, cacaofabrikanten, te moeten schrijven over de volgende zaak. Deze firma's hebben n.l. op hun bussen cacao uitsluitend Engelsche etiketten. De Hollanders, die dit vaderlandsch voortbrengsel willen gebruiken, en die geen Engelsch verstaan, moeten maar zien, dat zij de Engelsche gebruiksaanwijzing ontcijferen. En dat in een land, waar de handhaving der landstaal van zoo groot gewicht is. Waarom het Hollandsch niet voorop; daarna kon men dan de Engelsche (en ook Fransche en Duitsche) gebruiksaanwijziging laten volgen.

Van den heer Driessen, wien ik over de zaak schreef ontving ik het volgende

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 164-184)