• No results found

Beroep op de Natiën, vertegenwoordigd bij het Haagsche Vredescongres

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 81-87)

Het vorige jaar had zoo schoone gelofte gedaan aan de beschaafde menschheid. Als wellicht bereikbaar heeft even geschitterd het ideaal, door haar denkers gezocht. Hoog boven de redenen van staat hebben de volkeren zien stijgen een nieuw beginsel, dat van internationale gerechtigheid, door scheidsgerecht gewaarborgd.

Om aan dat beginsel voortaan de mogelijkheid eener regelmatige toepassing te verzekeren, wist Engeland alle voor het vredeswerk toen bijeengekomen mogendheden tot een blijvende samenwerking te bewegen. Het scheen alsof een beschaafde natie zelfbewust nimmermeer aanslag zou kunnen plegen op anderer onafhankelijk volksbestaan.

En thans vloeit reeds sinds maanden in Zuid-Afrika bij stroomen het bloed, vergoten door christen-natiën, op een bodem die bewaard scheen voor de vreedzame ontluiking en groei van een jong volk.

Te vergeefs hebben Engelsche staatslieden gepoogd het geweten van hun

vrijheidlievend volk te sussen met de bewering, dat de Majesteit van het recht daardoor niet wordt geschonden, omdat het enkel geldt de teugeling van vazallen, opgestaan tegen hun suzerein.

Vooreerst is die bewering gebleken te steunen op een volstrekt onhoudbare voorstelling der werkelijke rechtsverhouding tusschen de beide strijdende machten. Maar bovendien zou een beroep op die volkenrechtelijke ondergeschiktheid, ook dan wanneer zij in werkelijkheid mocht hebben bestaan, toch onmogelijk meer in onzen tijd kunnen rechtvaardigen den thans gevoerden verdelgingskrijg.

Is niet een der overwinningen van deze eeuw, dat zij zoo menigmaal er in is geslaagd, tegenover de enghartige zelfzucht der staatsmachten, het goed recht te doen erkennen der nationaliteit?

Zal dan de twintigste eeuw weer zien wegdeinzen de volkenrechtelijke beginselen, die een glorie zullen blijven der negentiende?

Zal zij moeten getuigen van de herleving eener leer, zoo stuitend als die, waarbij overwegingen van staat meer gelden dan de eischen van het recht?

Door Engelands dreigende houding is deze oorlog den Boeren feitelijk eerst opgedrongen, nadat uit het verloop der in de laatste jaren gevoerde diplomatieke gedachtenwisseling duidelijk was gebleken, dat zij nimmer zouden zijn te bewegen tot het erkennen der daarbij zonder eenig recht door de Britsche regeering zich aangematigde algemeene en onbepaalde oppermacht in Zuid-Afrika.

Moet dan van dezen hachelijken strijd, waarin de noodlottige overmoed dezer roekelooze stelling door het eendrachtig verzet van heel het Hollandsch-Afrikaansche volk zóó duidelijk aan het licht is gekomen, thans niet naar waarheid worden getuigd dat zijn verdere voortzetting zelfs den oorlog zou onteeren, die hoe afschuwelijk ook, soms toch nog verschooning kän vinden in de rechtvaardigheid der zaak, waarvoor hij wordt gevoerd?

Zal de beschaving, waarop het Westen zoo fier is, nog langer den hoon moeten verduren, dat een beschaafd volk, alleen omdat het aan een ander dat zich

oppermachtig waant in den weg staat, door dit laatste voor de keus wordt gesteld van òf zich te onderwerpen òf te worden uitgeroeid?

Want daarom gaat het! Alle weerkrachtigen uit de beide Republieken zijn

opgestaan tot verdediging van hun grond; kinderen en grijsaards vechten naast elkander, en zoo zij niet overwinnen, stuit slechts de dood hun heldhaftigen tegenweer. Om hun onafhankelijk volksbestaan te kunnen behouden, zijn eenmaal de voorvaderen der Boeren vrijwillig in ballingschap getogen.

Hetgeen zij en hunne nazaten sinds dien tijd van den kant der Engelsche regeering ondervonden, het was inmenging en gezagsaanmatiging, telkens weer.

Zij hebben meer dan eens in deze eeuw den overweldiger den grond moeten laten, dien zij hadden losgewoeld en bezaaid.

Van rustplaats tot rustplaats zijn zij eindelijk gekomen op de hoogvlakte, door de Vaal doorsneden.

En nu ontzegt men ook daar hun het recht tot voortgezette ontwikkeling van eigen vrij volksbestaan op dien bodem, die het laatste toevluchtsoord is geworden voor hunne onafhankelijkheid.

Helaas, het noodlot heeft het gewild, aan goud is die grond rijk!

Niet voldoende dat elk voor zich wraak roept over deze schending der menschelijkheid en gerechtigheid! Vereenigen moeten zich in de beschaafde wereld alle mannen van goeden wil, van welken landaard ook of van welke partij, om luide hunne overtuiging te doen hooren.

Van het Engeland der machtsvergoding moeten zij een beroep doen op het Engeland, waar ook thans nog de geest van GLADSTONEin eerbiedige herinnering voortleeft.

31

Zij moeten geen middel onbeproefd laten om de meerderheid van het Engelsche volk weêr tot het inzicht te doen komen, dat ook jegens Staten van zooveel geringere beteekenis en macht, het betrachten van internationale rechtvaardigheid de kracht van een beschaafd wereldrijk niet verzwakt, maar verhoogt.

Zij moeten trachten in vervulling te brengen de verwachtingen door het vredescongres gewekt.

Zij moeten niet rusten vóórdat, onder den machtigen drang der alom zich

verheffende stem van het wereldgeweten, aan dezen afschuwelijken strijd een eind is gemaakt, en door volledige erkenning der volkenrechtelijke onafhankelijkheid van de beide Republieken, de eenige rechtvaardige grondslag is gelegd voor een

duurzamen vrede tusschen de beide blanke rassen in Zuid-Afrika.

Zuid-Afrika

Groepsbestuur: Eerelid Z.H.E. President Kruger; Voor de Z.A.R.: F.W.

Reitz, Staatssecretaris, Pretoria, voorzitter; R. Gregorowsky, hoofdrechter, Pretoria, ondervoorzitter; I. van Alphen, Postm. Gen., 1e penningmeester; Dr. H. Reinink, Dir. Staatsgymnasium, Pretoria, 1e secretaris; Dr. F. Engelenburg, Ed. Volksstem, Pretoria, 2e secretaris. Leden: F. du Buy, Jhb; M. Valter, Ed. Randpost, Jhbg.; Adv. Smuts, Pretoria. - Voor de Kaap-Kolonie: Ed. Heer J.H. Hofmeyr, Kaapstad; Dr. Jos. Hoffmann, Paarl; Ds. J. Lion Cachet, Burgersdorp; Ds. A. Moorrees, Paarl; B.H. de Waal, Consul-Gen. der Nederl., Kaapstad; D.P. van den Heever,

Venterstad. - Voor den O.V.S.: J.H. Meiring, 2e penningmeester.

De oorlog.

De gebeurtenissen hebben sedert wij de laatste maal schreven een snel beloop gehad. Den 15en Februari reed generaal French aan het hoofd van zijne divisie ruiterij Kimberley binnen. Het beleg was toen opgebroken. In welke richting de hoofdmacht der Boeren wegtrok, is nog niet uit te maken. Misschien noord- of noordoostwaarts, misschien onder aanvoering van generaal Cronjé oostwaarts. De Engelschen hielden het voor het laatste en met een groot gedeelte van zijn leger zette Lord Roberts hen in die richting na.

Na een aantal gevechten, die de Engelschen een aanmerkelijk verlies aan manschappen kostte, werd Cronjé met zijn mannen te Paardeberg vastgekeerd. En toen begon daar een strijd, die in de krijgsgeschiedenis onvergetelijk zal blijven. De Engelschen stonden rondom met een leger van tusschen de dertig- en veertigduizend man, waarschijnlijk dichter bij het laatste dan het eerste getal. Zij hadden over ruim honderd vuurmonden te beschikken; daaronder zware stukken, houwitsers en scheepsgeschut.

Hoeveel burgers Cronjé onder zich had is nog niet te zeggen. De Engelschen hebben drie- of vierduizend menschen gevangen gemaakt, maar er waren Kaffers, vrouwen en kinderen in het kamp. Aan geschut had hij een half dozijn kleine stukken. Zijn stelling lag als 't ware in een kom, bood geen voldoende natuurlijke bescherming

tegen het overstelpende vuur, dat de Engelsche kanonnen dagen achtereen en soms tot laat in den avond er over uitbraakten. Er kwam gebrek aan munitie, aan leeftocht. De gewonden lagen ten deele onverzorgd in het veld, de dooden bleven onbegraven. De paardelijken verpestten de lucht. En in den ijzeren ring van het overmachtige Engelsche leger ingesloten, hield Cronjé met zijn luttelen hoop burgers den ongelijken kamp nog ruim een week uit. Toen moest hij zich overgeven.

Zijn hoofdmacht had hij een veilig heenkomen bezorgd, zijn zwaar geschut was behouden weggevoerd. Moge hij een strategische fout hebben begaan, door te lang aan zijn sterke stelling te Scholtznek te blijven hangen en geen rekening te houden met het gevaar van een omtrekkende beweging, zijn meesterlijke aftocht, waarbij hij zich aldoor den overtalrijken vijand van het lijf sloeg, zijn heldhaftige verdediging in zijn laatste stelling getuigen van zijn groot veldheerstalent en zeldzame geestkracht en van de uitnemende krijgsdeugden zijner burgers.

Cronjé gaf zich den 27en Februari, bitter samentreffen! den gedenkdag van Majoeba, aan Lord Roberts over. Deze huldigde op ridderlijke wijze de dappere verdediging van zijn overwonnen vijand en behandelde hem verder met alle

hoffelijkheid. Cronjé en zijn leger werden spoedig naar Kaapstad gevoerd en weldra gaan zij in zee op weg naar St. Helena. Met al zijn tienduizenden troepen durft Engeland het niet aan, deze paar duizend ongewapende mannen aan de Kaap te houden. Ver van hun dierbaar Zuid-Afrika zullen zij het einde van den oorlog moeten afwachten.

***

Terwijl de Boeren van Kimberley wegtrokken, beproefde generaal Buller in Natal al maar weer door de stellingen van den vijand tot ontzet van Ladysmith door te breken. Het zou hem nu eindelijk gelukken. De Vrijstaters trokken ter verdediging van hun land van de belegerde veste weg; ook Transvaalsche commando's werden ijlings Cronjé ter hulp gezonden. Maar of zij te laat kwamen, of dat men er op rekende, dat de dappere Piet er zich wel door heen zou slaan, van ernstige pogingen tot zijn ontzet heeft men niet vernomen, en misschien hebben Boerencommando's uit de buurt van Colesberg in de Kaapkolonie toegesneld, Lord Roberts nog meer afbreuk gedaan.

In elk geval was het leger, dat zoolang Ladysmith omsloten en tegelijk aan de Toegela aan generaal Buller het hoofd geboden had, aanmerkelijk gedund. Dan moest ook voor een naderenden terugtocht het zware geschut in veiligheid gebracht worden, want de berichten uit den Vrijstaat lieten weinig twijfel over of de oorlog zou binnenkort van een veldtocht in het vijandige land moeten veranderen in een verdediging van het eigen erf. En zoo kwam het dat generaal Buller, die de Boeren nooit verslaan kon, nu eindelijk den weg open vond, en na nog kans gezien te hebben in eenige aanvallen op de laatste stellingen van den aftrekkenden vijand schromelijke verliezen te lijden, kon zijn ruiterij onder Lord Dundonald den 28enFebruari Ladysmith binnenrukken.

Daarmede was ook deze stad ontzet. Alleen Mafeking ver in het noorden, buiten bereik voorshands van de Engelsche legerscharen, wordt nog belegerd. Misschien zal voor het minst deze kleine stad de Boeren in handen vallen, misschien zullen ook daar de belegerden het uithouden tot het ontzet opdaagt.

Hoe is in deze eene maand het aangezicht der dingen veranderd! In de eerste vier maanden van den oorlog was het een bijna onafgebroken reeks overwinningen van de Boeren. Zij zelf waren er verbaasd van, konden niet begrijpen, dat met zoo weinig verlies van menschenlevens hunnerzijds, aan den vijand onophoudelijk zulke geweldige slagen werden toegebracht. Alleen, dat Kimberley met Rhodes, Ladysmith met het leger van White, Mafeking met den onaangenamen Baden-Powell niet vielen, was oorzaak van teleurstelling.

Maar nu brak een heele reeks van teleurstellingen aan. Of neen, de Boeren waren nog in een andere en een belangrijke zaak reeds ontgoocheld: de houding van de Afrikaanders in de Kaapkolonie.

32

man zich bij hen zouden voegen, maar het bleef bij eenige duizenden in de noordelijke districten van de eigenlijke Kaapkolonie en in Betsjoeanaland, ongerekend de Natalsche Boeren. Wel zijn in de laatste dagen berichten tot ons gekomen van een oproerige beweging in eenige noordwestelijke Kaapsche districten, maar voorloopig is niet aan te nemen dat zij van gewicht en er kans op verspreiding is. In elk geval is Engeland er nu ongelijk beter dan eenige maanden geleden in staat om een opstand te bedwingen.

Nu echter volgde de eene teleurstelling op de andere. Kimberley moest prijsgegeven worden, Cronjé en een voor de Boeren aanmerkelijk leger werd krijgsgevangen gemaakt. Ladysmith ontviel hun, op het punt dat de uitgeputte bezetting zich zou moeten overgeven, en eindelijk werd den 13den Maart de Engelsche vlag te Bloemfontein, in de hoofdstad van een der republieken, geheschen. Dit laatste was de Engelschen ook na Cronjé's overgave niet zonder slag of stoot gelukt. Telkens hadden zij zich nog door de commando's een doortocht te banen en den 10en Maart, bij Driefontein of Abrahamskraal, leden zij zoo ernstige verliezen, dat het iets had van een slag, zooals de Boeren er hun in het begin van den oorlog hebben toegebracht. Maar het kon niet in de bedoeling van de republikeinen liggen om Bloemfontein, een open stad door enkele lage heuvelen omringd, ernstig tegen een groot leger te verdedigen. Dus gaven zij het ten slotte prijs.

Maar wat misschien de burgermacht het hardst is tegengevallen, dat is de

onstandvastigheid van een deel der Boeren. Van de oneenigheid tusschen Transvalers en Vrijstaters hebben wij al lang gehoord, dat er nu, naar het schijnt, een groot aantal Vrijstaters is, dat den strijd wil staken, alreed gestaakt heeft, moet een bittere grief wezen voor de burgers die alles veil hebben gehad om hun onafhankelijkheid te verdedigen.

Maar men bedenke, dat de Vrijstaat veel meer verengelscht is dan Transvaal. Voor geen gevaar van opslorping beducht, heeft men daar de Engelschen veel gemakkelijker tot de burgerrechten toegelaten. De Engelsche taal was er ook veel dieper

doorgedrongen dan in de zusterrepubliek. Een Engelschman van afkomst en neigingen als Fraser kon een tijd geleden nog de leider van een machtige partij in den Vrijstaat zijn. En nu Lord Roberts meester in de hoofdstad is, vond hij naast dien Fraser den onderstaatssecretaris Collins, wiens naam zijn afkomst voldoende aangeeft, dadelijk bereid in Engelschen dienst te treden. Van een laatst standhouden tegen den vijand wilden de Vrijstaters in Bloemfontein niet meer weten, en hoe weinig ernst het althans een deel van de burgers van dezen staat met den oorlog is geweest, kan hieruit blijken, dat zij hun spoor naar het zuiden ongeschonden hebben bewaard. Engelsche troepen zijn er veilig over vervoerd. Wat zal er nu worden van de commando's die nog ten noorden van de Oranjerivier staan, terwijl de Engelschen uit de Kaapkolonie dien stroom al overgetrokken zijn?

***

En toch gaat het zoo goed om de onafhankelijkheid van den Vrijstaat als van die der Z.-A. Republiek! Daar is geen twijfel meer aan. President Kruger en president Steijn hebben den 5en Maart een telegram aan Lord Salisbury gericht om hun aan te bieden, den oorlog te staken onder voorwaarde van erkenning van de onafhankelijkheid der

twee republieken en van straffeloosheid voor Britsche onderdanen die zich bij haar hebben aangesloten. Lord Salisbury heeft geantwoord, dat de Engelsche regeering aan geen van de twee republieken meer onafhankelijkheid kan toekennen. Toekennen! Alsof zij iets anders zou mogen doen dan erkennen. Maar wij zullen ons niet begeven in een ontleding van al wat er onrechtmatigs en hatelijks, scheefs en onwaars in dat antwoord is. Waar het op aankomt is, dat Engeland de twee republieken wil inlijven bij het Britsche rijk.

En nu moet nog blijken of alle Vrijstaters met de Frasers en de Collins het hoofd in den schoot zullen leggen, of dat zij met hun edelen president den strijd voortzetten, eerst nog in het noorden van den Vrijstaat en dan in Transvaal. Wij hebben er goeden moed op, dat er nog duizenden Vrijstaters zijn die den erfvijand tot het laatste toe zullen weerstaan. En de Transvalers, in hen is geen weifelen; zij zullen als een eenig man hun president trouw blijven en vechten tot zij niet meer kunnen.

In Natal hebben de burgers zich in hun ontoegankelijke bergen verschanst. Daar voert Louis Botha, de man van Colenso en den Spioenkop, ze aan. In het noorden van den Vrijstaat, waar te Kroonstad voorloopig de zetel van de Vrijstaatsche regeering is, heeft commandant-generaal Joubert het bevel van generaal de Wet overgenomen. En nu zullen de Engelschen nog eens ondervinden uit welk hout de Boeren gesneden zijn.

***

Er zal voor de beschaafde wereld dus nog veel interessants te zien wezen. Voorloopig kunnen de menschen nog plezier aan den oorlog beleven. Door hun tusschenkomst er een einde aan te maken, daaraan denken de mogendheden niet. Engeland heeft al gezegd, dat het geen inmenging verlangt. Een schuchter aanbod van Amerika is vriendelijk afgewezen. Frankrijk vindt, dat het in het verleden genoeg de mooie rol gespeeld heeft, zij stelt zich nu maar met de wereldtentoonstelling tevreden. Die zal ook mooi wezen en geld opbrengen bovendien. Duitschland zou het wel willen doen, maar het ongeluk is, dat het geldelijk belang in Transvaal heeft. Men zou het dus van baatzucht verdenken, en ieder weet, dat de politiek van het Duitsche rijk, zooals trouwens elke politiek, zich niet door winstbejag of zelfzucht laat leiden. En Rusland? Men zegt, dat het Engeland beloofd heeft, het niet te hinderen, zoolang het met dat lastige karweitje in Zuid-Afrika bezig is. Maar dat hoeft niet waar te wezen. Intusschen, wat doet Rusland?

De Boeren staan tegenover het Britsche rijk alleen. 17 Maart.

In document Neerlandia. Jaargang 4 · dbnl (pagina 81-87)