Juno en Willem brachten het ontbijt binnen, en na den afloop daarvan zeide mijnheer
Wilson:
‘Nu Flink, dienden we wel eens raad te houden, om aan ieder van ons zijne
bijzondere werkzaamheden en verrichtingen gedurende den regentijd aan te wijzen.
Wij hebben zeer veel te doen en kunnen geen leegloopers zijn.’
te komen, moeten wij met orde en naar een geregeld plan te werk gaan. Ik ben al oud
genoeg om te weten, hoeveel tijd men door een regelmatige verdeeling zijner uren
winnen kan. Zoo, bij voorbeeld, wordt op een goed bestuurd oorlogsschip veel meer
gedaan, dan men op een koopvaardijschip in dubbel zooveel tijd uitvoert. En hoe dat
zoo? Omdat ieder ding op zijne plaats en er eene bijzondere plaats voor ieder ding
is. Heeft men dus iets noodig, dan behoeft men zijn tijd althans niet met zoeken te
verliezen, daar ieder weet, waar hij het zijne halen moet. Bovendien weet ieder ook
wat hij te doen heeft en dus kan er nooit verwarring ontstaan.’
‘Ik ben 't volkomen met u eens, Flink,’ viel mevrouw Wilson hem in de rede; ‘orde
is de hoofdzaak. Terwijl een slordig meisje nog naar haar vingerhoed zoekt, heeft
een ander, dat beter op hare zaken past, haar werk al lang af; en ik beloof u, zoodra
de bergplanken en kastjes klaar zijn, zal ik zorgen, dat hier binnenshuis ieder ding
op zijne plaats, en dat ook eene bijzondere plaats voor elk ding zal wezen.’
‘Ik vraag verschooning, mevrouw, als ik te veel praat; maar ik kan u verzekeren,
dat ik nooit zou geweten hebben, hoeveel men met orde en stiptheid kan uitrichten,
als ik niet aan boord van een oorlogsschip gediend had. Ik had al een langen tijd op
koopvaardijschepen gevaren, waar altijd, zelfs als er niets te doen is, drukte en
verwarring heerscht; maar hier vond ik, dat alles in stilte en geregeld werd afgedaan.
Nooit had iemand een woord te spreken, dan alleen de officier, die juist den dienst
had. Ieder man was op zijn post; ieder had een touw op te hijschen of er een te vieren.
De bootsman floot, en in een ommezien was ieder zeil bijgezet of gereefd, al naar
dat het gebeuren moest. In 't begin scheen mij dat wel hekserij toe. En gij zult
begrijpen, mijnheer Wilson, dat bij zooveel orde en tucht ieder man in 't bijzonder
van groot gewicht is, want de minste nalatigheid, waaraan één zich schuldig maakt,
hindert ook dadelijk al de overigen in hun werk en doet alles verkeerd gaan. Daarbij
kan de schuldige ook altijd verzekerd wezen, dat hij de verdiende straf niet ontgaat.
Al had ik aan boord van dat oorlogsschip ook niet anders geleerd dan mijn tijd en
mijne krachten op de beste wijze te gebruiken, dan had ik daarbij voor mijn volgend
leven al genoeg gewonnen.’
‘Oij hebt volkomen gelijk, Flink, en gij moet ons nu leeren, evenzoo te arbeiden,’
antwoordde mijnheer Wilson.
‘Wij hebben zooveel te doen, dat ik haast niet weet, waar te beginnen. Wij moeten
werken, zoo goed en zooveel wij kunnen, totdat wij de dingen een weinig beter in
orde hebben gebracht. Tot hiertoe hebben wij allen braaf ons best gedaan.’
‘Wat denkt gij, dat wij het eerst doen moeten, Flink?’
‘Wel, mijnheer, ons eerste werk dient te zijn, dat wij de boot wat hooger ophalen
en zorgen, dat ze geen schade lijdt. Ik reken het vooreerst toch niet veilig naar de
andere zij van het eiland te gaan, daar er op den duur te veel branding staat en 't weer
ook te onzeker is, om er voor een uur op te rekenen. Zoo zal het best zijn, dat wij de
boot half in 't zand begraven en ze dan daarmee geheel overdekken.
‘Dat komt mij zeer goed voor. En wat volgt dan?’
‘Ja, ziet gij, de tenten mogen wij ook niet laten staan. We moeten ze opbreken en
ze, als ze goed droog zijn, op eene geschikte plaats bewaren, daar ze in het vervolg
nog goed te pas kunnen komen. - Dan, mijnheer, moeten we een ruim pakhuis voor
levensmiddelen en verderen voorraad bouwen, met een rieten dak en met den vloer
zoo wat vier voet boven den grond, zoodat onze schapen en geiten daaronder bij
boos weer eene schuilplaats kunnen vinden. Daarmee kunnen wij schielijk klaar
komen; wij hebben slechts drie kanten dicht te maken en dat kost met kokosbladeren
zooveel moeite niet. Later, mijnheer, valt er nog een vischvijver aan te leggen en
eene zoutpan in de rotsen uit te houwen; doch dat doen wij eerst, als er geen
dringender werk meer is. - Daarna komen nog twee gewichtige dingen. Vooreerst
moeten wij al, wat wij nog aan de overzijde hebben, nazien, schiften en terechtleggen,
zoodat wij het terstond na den regentijd hierheen kunnen halen. Het tweede is, dat
wij een ontdekkingsreisje door het gansche eiland doen en onderzoeken, wat het
alzoo voortbrengt; want tot hiertoe, mijnheer, weten wij daar nog bitter weinig van.
Wij kunnen misschien nog veel vinden, dat ons van nut kan zijn; b.v. boomen en
vruchten, en ik hoop ook wat meer gras en voeder voor ons vee, want gij begrijpt
licht, mijnheer als dit zoo vermeerderen zal, dat we er wezenlijk nut van trekken,
zullen wij hier geen voedsel genoeg voor de dieren hebben.’
‘Al wat gij daar zegt, is volkomen waar, Flink,’ antwoordde mijnheer Wilson. ‘En
hoe zullen wij thans onze krachten verdeelen?’
‘Voorshands, mijnheer, zullen wij aan geen verdeeling denken. Juno heeft met
mevrouw binnenshuis volop te doen. Onze Willem, gij en ik zullen eerst de boot in
zekerheid brengen en de tenten en wat er nog zoo meer is, wegbergen. Dan beginnen
wij met het pakhuis en haasten ons daarmee, zooveel wij kunnen. Heeft Juno soms
eens wat tijd over, dan moet ze kokosbladeren opzamelen tot brand voor den haard.
De kleine Thomas, zal wel met haar meegaan en haar wijzen, hoe ze doen moet.’
‘Nu aanstonds nog niet, jongeheer,’ hernam Flink; ‘eerst als moeder u en Juno missen
kan, dan moet gij het haar wijzen. - Kom, mijnheer,’ vervolgde hij, ‘wij mogen thans
de paar uren goed weer niet verzuimen, want voordat de dag ten einde is, krijgen wij
zeker nog veel meer regen. Als ge 't goed vindt, zal ik even de schoppen halen en
maar naar de boot vooruitgaan, waar ik u wacht. Gij en Willem kunt eenige touwen
meenemen, een stevigen bos kokostakken bij elkander binden, dien op de kar laden
en daarmee dan naar het strand komen.’
‘We zullen u niet laten wachten, Flink,’ antwoordde mijnheer Wilson. - ‘Kom,
Willem, kom!’
In document
Frederick Marryat, Stuurman Flink, of De schipbreuk van De Vrede · dbnl
(pagina 109-112)