• No results found

Een zondag, die uit den toon viel

Dat met dien Paul Förges is toch een miserabele geschiedenis geweest. Had het nu maar in de bedòeling van den één of den ander gelegen, een eind te maken aan zijn bestaan - bedrijfsleider van de American Express in Sjanghai: wat had hij nog velen van dienst kunnen zijn (ook ons, in verband met ons bezoek daar)... - maar hiervan is geen sprake geweest. Het had slechts in de bedoeling van een Chinees gelegen, eenige Japanners te dooden, maar toen doodde hij bij vergissing Paul Förges, bedrijfsleider van de American Express, uit Oostenrijk. Het plan, eenige Japanners te dooden, had tenminste nog redelijken grond. Hoe onaangenaam het ook zou zijn geweest voor de betrokken Japanners, het zou eenigen zin hebben gehad. Het zou gelegen hebben in de lijn van de gebeurtenissen in Sjanghai. Maar het dooden van Paul Förges...

Het is één van de zwarte bladzijden van dit boek, zwart vanwege de onverklaarbaarheid. De schrijver is er zich van bewust, dat hij er beter aan had gedaan, het feit, dat er wel eens een Paul Förges, bedrijfsleider van de American Express te Sjanghai, heeft bestaan, voor den lezer te verheimelijken. Doch hoe zou hij dat met zijn geweten overeen hebben kunnen brengen? Het zou de taktiek zijn geweest van den schooljongen, die in een opstel ‘hoopen menschen’ vervangt door ‘menschenmassa's’, omdat hij niet zeker weet, of men ‘hoopen’ met één o of met twee o's schrijft. Als dan dit boek op een enkel punt de menschheid onbevredigd laten mòet, laat dit dan zoo zijn.

Paul Förges was één van de werktuigen uit de gereedschapskist der voorzienigheid. Zijn taak was, voor zijn medemenschen de schoonheden der schepping toegankelijk te maken. Hij stelde programma's op voor sightseeing en cruises.

Enkele voorbeelden:

No. 1. Shanghai-half day: morning and afternoon.

Leave Hotel or Dock about 8 a.m. or p.m. in private automobile with guide. Proceed along International, French and Chinese Bunds to Native City. Visit on foot the Willow Pattern Tea House, Mandarin Gardens, Old Temple, Bazaars, etc. Continue by automobile through the French Concession, passing the American Community Church and American School to the famous Convent of Siccawei. Thence to Lung-wha Pagoda and Temple, returning via the new Chung Shan Road, Great Western Road, Bubbling Well Road, and Nanking Road.

No. 2. Sjanghai and Woosung-whole day. No. 3. Sjanghai-by Night.

Etc., etc.

Een hoogst nuttig stuk gereedschap was hij. En de voorzienigheid geeft dat prijs. De voorzienigheid werpt het als aas voor de Chineezen. Ach, men zij er steeds op bedacht, niet teveel geloof te slaan aan zichzelf. Men vermeent het ééne oogenblik, dat men ‘is’, en het volgende oogenblik is men gedwongen, tot de erkenning te komen, dat het bestaan zeer relatief is, als men dan tenminste nog de beschikking heeft over de middelen, waarmee men tot erkenning van zooiets kan geraken, een speculatie, die haar hachelijke kanten heeft, gezien het feit, dat nòg meer het hiernamaals een raadsel is dan het hiervoormaals en het nu.

Intusschen past het den schrijver, op gevaar af van plagiaat te plegen (Thornton Wilder: Bridge of San Luis Rey en James Gould Cozzens: S.S. San Pedro) de gegevens te verzamelen om te komen tot een reconstructie van de feiten, die den Zondag hebben uitgemaakt, waarop Paul Förges, geboren in Oostenrijk, uit de gereedschapskist werd verwijderd.

Hoofdstuk XI.

Zondag 24 januari 1932.

De zon gaat voor Sjanghai als naar gewoonte boven het Poetoengsche aan gene zijde van de Wangpoe op, de slanke bocht van den Bund het eerst onder bestraling nemend. Het is de laatste maal, dat Paul Förges het ochtendlicht in zijn kamer ziet schijnen. Blank scharen zich weer de prominente gebouwen van Sjanghai langs den Bund als een keten van welvaart: breed en rijk, gelijk een badhotel met lichtenden koepel, de Hongkong en Sjanghai Bank; daarnaast het fiere douane-gebouw van

hedendaagsch-Amerikaansche makelij; verderop het even Amerikaansche gebouw van de North China Daily News; dan, hoog zijn verdiepingen boven het Hemelsche Rijk verheffend, het nieuwe Cathay-hotel, een stoere wolkenkrabber; en daar voorbij, allengs meer achter groen schuilgaand, de reederijkantoren, tot waar de Soetsjau-kreek de bocht breekt. Aan den linker mondhoek van de Soetsjau-kreek, schemerend in het ochtendblauw, de consulaatsgebouwen: het voormalig-Russische, het Duitsche, het Amerikaansche, het Japansche. Schuin er tegenover, aan deze zijde van de Soetsjau-kreek, het Britsche.

Staande op den Bund lijkt het, dien Zondagochtend, of er uit den hemel duizenden scherfjes spiegelglas in de Wangpoe worden geworpen. Temidden van de twinkelingen van licht verliezen de jonken op de rivier hun preciese belijning.

Vroeg reeds is er druk verkeer op den Bund. De week is om en Sjanghai heeft nu tijd en gelegenheid, belangstelling te toonen voor de eigenaardige rol, die het gedurende de komende dagen in de wereldgeschiedenis te vervullen zal krijgen.

Voor één van de vensters van de achtste verdieping van het Cathay-hotel stond zooeven nog een heer in nachtgewaad. Met een Zeiss-prismakijker tuurde hij in Noord-Oostelijke richting over de Wangpoe. Zijn voeten waren warm in Chineesche muilen met dik vilten zolen gestoken. Hij liet onder de groote glazen van het instrument een tevreden glimlach zien. De glazen hadden een rustpunt gevonden: het vlaggeschip van het Japansche eskader, waar admiraal Sjiozawa juist van zijn legerstede verrees. Tot zoover drong de prisma-kijker natuurlijk niet door. Maar het kan zonder tegenspraak worden beweerd, dat admiraal Sjiozawa, commandant van het Japansche eskader voor speciale diensten, hetwelk met elf bodems gemeerd lag tegenover den Noord-Oostelijken uitlooper der internationale concessie, van zijn legerstede verrees op het oogenblik, dat in één van de 1000 kamers van het Cathay-hotel een heer in nachtgewaad met een prisma-kijker voor het raam stond.

Admiraal Sjiozawa hoopt dezen Zondag een werkzaam aandeel te nemen in de gebeurtenissen, welke over de heele wereld eenige Kilowatts electrische energie zullen verbruiken. Hij heeft juist versterking ontvangen: één van de drie

vliegtuig-moederschepen, waarover Japan beschikt, een kruiser en vier torpedobootjagers, een lading machinegeweren en een flinken deklast 6

c.M.-veldgeschut. Drie en twintig bodems liggen te Sasebo nog te zijner beschikking... Hij verwacht dezen Zondag antwoord op het ultimatum, dat hij verleden Vrijdag den Chineeschen burgemeester van Groot-Sjanghai ter hand heeft laten stellen. Een ultimatum op vier punten, vlijmscherp geformuleerd. De heer Sjiozawa is er zelf buitengewoon over tevreden geweest. Het ultimatum was in zijn vorm een voorbeeld voor komende geslachten, precies de kern van het conflict rakend

en zuiver, zonder omhaal van woorden, gesteld. De heer Sjiozawa kan zich niet herinneren, ooit een Europeesch geschiedkundig ultimatum te hebben bestudeerd, dat fraaier en doeltreffender van vorm was.

Het ultimatum was gebaseerd op... - laat ons even in de prullenmand van René van Dyke-met-het-Gilette-mesje duiken. In zijn prullenmand liggen tal van wetenswaardige dingen, naast het krantenbericht over den dood van Paul Förges. Het ultimatum blijkt dan gebaseerd te zijn op de volgende punten:

I het molesteeren van de Japansche monniken; II den boycot van de Japansche goederen;

III het ageeren van de anti-Japansche organisaties. Eisch: ophouden met I, II en III.

Bedreiging: ‘zoo neen’, dan bereide het Chineesche deel van Sjanghai zich voor op een bombardement.

Het is toch wel jammer, dat René van Dyke geen gevoel heeft voor harmonieuse dingen als zoo een logisch samengesteld ultimatum. Maar enfin, het doodsbericht van Paul Förges ligt ernaast en dat is allesbehalve schoon, allesbehalve harmonieus, allesbehalve logisch, tenminste, zoo komt het ons voor...

Admiraal Sjiozawa is tevreden over zichzelf. Het ultimatum is één van de glanspunten van zijn militairistisch leven. Wat de Chineezen zullen antwoorden, interesseert hem weinig. Al bijna twee dagen zijn de Chineesche autoriteiten in rep en roer, als een toom korhoenders waar een havik boven zweeft. De Japansche consul-generaal in Sjanghai, de heer Moerai, beet al evenzeer van zich af, maar in het burgerlijke. Hij protesteerde bij de centrale regeering in Nanking (of wat daar voor door gaat) naar aanleiding van beleedigende artikelen in de Chineesche pers. Reeds 24 uur vergadert het kabinet in Nanking. Op een Mingvaas met een bijzonder begeerd craquelé ligt de diplomatieke dissertatie van admiraal Sjiozawa: het ultimatum, persoonlijk aan den ministerraad overhandigd door den diep-geschokten

burgemeester van Sjanghai, den heer Woe Tei-tsjen. Op een matje glimmert het papieren protest van den consul. Het is minder belangrijk. Er dreigen geen kanonnen achter. Rond om de Ming-vaas zitten de ministers, versterkt met de aanwezigheid van maarschalk Tsjang Kai-sjek, wiens glimlach iets vredigs uitstraalt, nu hij teruggeroepen is. Men heeft hem dus toch maar noodig. Maar hij wenscht geen geweld. Tenminste, dat zegt hij. De ministers kijken elkaar aan met blikken, die doen vermoeden, dat zij in de ééne hand kooltjes vuur dragen en in de andere hand een greep levende spinnen. En toch wenscht maarschalk Tsjang Kai-sjek geen geweld, of doet alsof.

Tal van malen bellen de telefoons. De burgemeester van Sjanghai roept voortdurend Nanking aan. De handjes van de Chineesche telefoonmeisjes liggen 24 uur niet stil. Het complex van centrale regeeringsgebouwen in Nanking heeft in den nacht gerinkeld, alsof er kunstnachtegalen huisden.

Maar antwoord kwam er niet...

De ministers spreken elkaar met Li Tai-pe'sche bloemrijkheid toe en putten zich uit in het demonstreeren van kennis van de boeken van Kang-sji. Maar tegen hun hartkleppen bonst het toetjuum-bloed, dat een gevoel van sterkte geeft, als de geest niet onder gedachten weet te brengen, wat het hart wil.

Het Li Fa Yoean moet uit den chaos van meeningen een zwaard smeden, dat aan het Kwo Ming Tsjen Foe Wei Yoean kan worden doorgegeven. Een scherp,

tweesnijdend zwaard zoo mogelijk, opdat uiteindelijk de Kwo Min Tang Tswan Kwo Tai Piau Hoei er één snede van zal kunnen kiezen, teneinde de rechten van Ta Tsjoeng-wa Ming-kwo te doen eerbiedigen.

Maar antwoord komt er niet.

De Zondag is dus begonnen. De zon staat boven den Bund.

De Chineesche autoriteiten in Sjanghai hebben elkaar geen rust gegund. - Wat moeten wij doen!?

- Wachten... - Nog langer?

- De regeering geeft nog geen antwoord. De Yoeans moeten nog besluiten. Men vergadert.

- Iets nieuws. Vroeger regeerden en besloten wijzelf.

- Dat is juist wat Japan hongerig heeft gemaakt. Kleine hapjes bevorderen den eetlust. Een rijstebreiberg daarentegen doet het oog twijfelen aan de grootte van de maag. Daarom is het beter, rijstebreiberg te zijn en te wachten op de Yoeans.

- En op Tsjang Kai-sjek. Het wachten neemt toe. Ook de spanning neemt toe.

Admiraal Sjiozawa is overigens niets benieuwd naar het antwoord. Hij is een vastberaden man. Hij bestudeert een kaart van Sjanghai. In het Noorden, genesteld in een kronkel van de Soetsjau-kreek, ligt de Chineesche wijk Tsjapei. Daar moet het bombardement beginnen. De oude Chineesche stad in het Zuiden ligt buiten schot, temidden der Fransche concessie... Maar in Tsjapei zal het van tsjien-boem gaan. Aanval langs de Woe-soeng-lijn op het Noorderstation, aanval uit de lucht...

Och, het is allemaal bekend. Het spijt ons geducht, dat admiraal Sjiozawa niet iets beters heeft te doen, iets althans, dat de wereld verder helpt, iets, waarvan de wereld leeren kan. Het ultimatum, dat was goed. Daar hebben de generale staven van alle naties, de ministeries van defensie (c.q. oorlog) van alle landen, alle diplomaten en allen, allen die de traditie van l'histoire de guèrre hooghouden, van geleerd.

Nu is er een inzinking gekomen in Sjiozawa's geest. Hij wordt onbezonnen. Hij peinst over bombardementen en offensieven, terwijl hij er zich geen voorstelling van maakt, hoe lastig het is, in een net van straten, stegen en sloppen verband tusschen troepen te houden. Daar denkt hij niet aan. Daarmee bewijst hij, toch eigenlijk maar een beglimlachenswaardige dilettant te zijn. Hij kan er niet mee uit, te beweren, dat hij maar in opdracht handelt (althans denkt, want tot handelingen van eenig belang komt het nog niet). Ten minste is het toch zijn plicht, den keizer, den oppermachtige, wiens militaire glorie breed uitstraalt boven alle partijen, een radiogrammetje te sturen in den geest van:

- Sire, gij hebt mooi praten, maar een aanval op Tsjapei is gekkenwerk. Dat leidt nooit tot een overwinning.

Weliswaar zou de heer Sjiozawa onmiddellijk daarop ten antwoord krijgen: - Wat dacht u, te moeten overwinnen!? Dacht u, dat ik u uitgezonden heb om China te veroveren? ‘U’!? Als ik dat van plan was, zou ik een Sjogoen sturen, maar niet u... En bovendien zou ik niet weten, wat ik met vierhonderd millioen uitgehongerde zielen méér moet doen. En u weet toch, dat Japan lid van den Volkenbond is? U hèbt niet te overwinnen. U hebt aan te vallen. U hebt kanonnenlawaai te maken. U hebt lawaai te maken en indruk te maken. U hebt het vuur aan te steken en de diplomaten halen er de kastanjes uit, in Tokio, aan één of andere ronde tafel of in Genève, dat hangt van de omstandigheden af. Met imperialistische groeten verblijf ik hoogachtend, uw keizer. Maar dan nòg had de heer Sjiozawa moeten melden:

- Sire, het is gekkenwerk. Tracht uw bedoelingen op een andere manier te verwezenlijken. De manier waarmee u mij opscheept,

kost teveel menschenlevens. Met hartelijke Samoerai-groeten, uw Sjiozawa.

Had de heer Sjiozawa zulks geseind, dan zou hij een kerel zijn geweest. Wellicht zou hij er toe hebben bijgedragen, dat althans de beweegredenen van Japan tot klaarheid zouden zijn gekomen. Helaas, nu bewegen de troepen zich zonder reden en geredeneerd wordt er aan boord van het vlaggeschip der Japansche expeditievloot zonder bewogenheid, alsof men praat over de drukkosten van bankbiljetten inplaats van over de mogelijkheid van een ontzaglijk verlies aan menschenlevens.

Sjiozawa hangt over de kaart en wat zijn boezem beweegt is de gedachte aan een golf van gemengd nieuws, die hoog door de wereld zal gaan, als hij tot daden geraakt.

Verlaten wij deze gemengd-nieuws-fabriek.

De feiten beginnen te nuchter te worden om werkelijk te kunnen zijn: schieten als men zijn zin niet krijgt..., schieten als men zijn zin wèl krijgt... Daar zit weinig psychologische charme in. Het is voor Sjanghai misschien van belang, voor Europa hangt er nauwelijks een Reuter-telegram van af.

Niettemin was deze gedetailleerde uiteenzetting van feiten noodzakelijk, teneinde de omstandigheden te kunnen reconstrueeren, waaronder Paul Förges, bedrijfsleider van de American Express te Sjanghai, geboren in Oostenrijk, werd doodgeschoten.

Vóór wij verder gaan: de oplettende lezer(es) zal reeds een kleine fout hersteld hebben. In het begin van dit hoofdstuk, waar een beschrijving werd gegeven van den Bund bij ochtendbelichting, was sprake van de reederijkantoren, ‘allengs meer achter groen schuilgaand’. Dit moet, het seizoen in aanmerking genomen, luiden: ‘ten deele aan het oog onttrokken door de bladerlooze, fijn-vertakte kruinen van het geboomte’. Tevens doet men er goed aan, zich het tooneel (Sjanghai), minder zonnig belicht te denken dan de schrijver wil suggereeren. De schrijver erkent zelf gaarne, dat hij bij het reconstrueeren van den 24sten Januari den kijk op de ‘eigendommelijkheden’ van het seizoen wel eens verloor. Trouwens: het is zelden, dat

ter of de United Press of een correspondent, die, als het kan, nog wat op zijn telefoondeclaratie wil verdienen, seint: ‘vandaag waait het’, of: ‘den heelen ochtend heeft het geregend’. De berichtgevers van het Verre Oosten willen Europa de zaken duidelijk maken zonder deze bijkomstigheden. En toch zijn ze zoo belangrijk. Maar dat is klappen uit de keuken der romanschrijverij. Vervolgen wij onze reconstructiepogingen.

De zon is, hoe dan ook, vrij hoog aan den hemel gerezen.

Wij gaan haar na, Westwaarts, over den Bund heen, ongeveer parallel met Nanking Road, Kanton Road, Avenue Edward VII en Rue du Consulat, over de Renbaan naar de fraaie woon- en villawijken van de internationale concessie.

Daar speelt mevr. Fleming piano. Chopin. Etudes.

Mevr. Fleming, van oorsprong een Française, is gehuwd met George Fleming D.S.O., brigade-generaal van het Engelsche concessie-leger.

Brigade-generaal Fleming D.S.O. is een merkwaardig man. Hij heeft een interessant verleden, romantisch en vol verrassende wendingen. Hij was medisch student, toen de Boerenoorlog uitbrak. Het lancet schonk hem in de sectiezaal geen bevrediging meer. Hij zocht grootscher avontuur, wreeder schoonheid. Levende objecten. En ging mee naar Kaapstad. Droeg het zijne bij tot de geschiedenis van het expansionisme der volkeren - één bladzijde uit het Engelsche leerboek van Japan -, bleef in

Oost-Afrika, joeg leeuwen, totdat de leeuwenjacht de Zondagssport werd van Nairobi, wierp zich, na overplaatsing, in Bombay op de tijgerjacht, trouwde zijn Française, een verfijnde musiciënne, wier Chopin-analyses treffend worden genoemd (hobby: orchideeën) - en aanvaardde het commando over het Sjanghaische bezettingsleger en over het vrijwilligerskorps, dat sinds de bedreiging van 1927 was gevormd.

De brigade-generaal bemint het Chopin-spel van zijn begaafde

echtgenoote. Er is in haar vlijmscherp phraseeren iets, dat aan korrel en vizier doet denken. Haar feillooze zekerheid van aanslag is als het gebaar van een chirurg, die een klassieke operatie verricht, of als het academische schot van een tijger jager zonder dekking in de jungle.

George Fleming D.S.O. heeft de gelaatstrekken van een muziekminnaar. Maar de dunne lippen herinneren aan de kuischheid van een non. De commando's stelt men zich uit zulk een mond bloedig voor, maar zeldzaam, als gevolg van de gewoonte, eenig wild niet neer te leggen vooraleer het dicht genaderd is.

Het snelst doodende schot bij de leeuwenjacht is door den strot in de longen of tusschen de oogen door den schedel in de hersens. Een kogel achter de schouders, zelfs al doorboort hij het hart, zal niet steeds afdoende blijken, noch zal zulk een schot een sprong met catastrophale gevolgen kunnen verhinderen. Een veiliger schot is misschien op den schouder zelf. Het stelt het dier buiten gevecht, aangezien het bot breekt. Een goed punt, waar men het dier kreupel kan schieten, is van achteren in den wortel van den staart. (Uit: South African and East African Year Book and Guide for 1932, edited by Sampson Low, Marsbon and Co. Ltd., London).

Het verschil tusschen den heer Fleming en admiraal Sjiozawa is, behalve de stand van de oogen en eenige andere karakteristieke wederzijdsche afwijkingen van het normale bevelhebberstype, dat de heer Fleming een vijand van ultimata is, terwijl 's heeren Sjiozawa's leven in een ultimatum zijn hoogtepunt heeft gevonden. En toch zijn de oogen van den heer Fleming op zichzelf ultimata, geldend voor alle conflicten,