• No results found

Een en ander over Sjanghal

Om een goed begrip te kunnen krijgen van de bedoelingen van dit boek en van de kwesties, die een integreerend deel van het geestelijk leven op aarde uitmaken, is het, voor wat het jaar 1932 betreft, van belang, kennis te nemen van eenige bijzonderheden over Sjanghai. Het oogenblik is daarvoor bij uitstek geschikt.

De Cassiopeia met Nora en Hugo Brehm, met John, Ank en Con en met de heeren Olsen en Biron, zoekt haar weg zonder ons wel door het mineraalblauw van den Noordzeenacht.

Nora's pyamajasje ligt open om haar ontbloot bovenlichaam. Zij slaapt. Behoudens eenige ongerustheid omtrent de mogelijkheid van kouvatten is er voorloopig niets, dat verleiden kan, ons langer met haar bezig te houden. Hugo Brehm heeft dienst, zet in gedachten duinwandelingen met Phyl op, die telkens mislukken; John droomt van een klein heertje, dat als Messias gekleed gaat en een nieuwe wereldleer predikt (het heertje heeft de trekken van den heer Biron); Ank en Con draaien zich om en om in de ongemakkelijke kooien en dommelen; de heer Olsen snurkt (Europa kan vannacht voor zijn part vergaan - Olsen zal blijven snurken tot de boot in de Theems ligt - hij slaapt den vasten slaap der pessimisten); de heer Biron gaat met den neus boven een kolomlijn van het Berliner Tageblatt den nacht in. Phyl (om den blik eens ergens anders heen te wenden), is zoojuist op haar kamer gekomen en heeft moeite met het uitkleeden, want de groc is te sterk geweest. Voorzichtig aan, dan komt ze nog wel in haar pyama. Het aantrekken van de broek mislukt. Dan neemt ze maar genoegen met het jasje alleen. Ook háár kunnen we voorloopig met rust laten.

René wandelt naar huis. Hij heeft Phyl niet gekregen, waar hij wilde. Hij is een flink pak slaag waard. Geen manier, om te probeeren, het meisje van een vriend, die net naar zee is gegaan, het hoofd op hol te brengen. Ook van hèm kunnen wij ons afkeeren. Zeer nadrukkelijk zelfs.

Dus nu een en ander over Sjanghai.

De schrijver van dit werk wil niet verhelen, dat hij Nederlander is. Hij hoopt echter, dat het niet in zijn nadeel zal worden

gelegd. Met de hand op het hart kan hij verzekeren, dat ook hij een gepaste hoeveelheid Pan-Europeesche idealen koestert. Hij kan echter niet loochenen, dat hij Nederlander is en, behoudens de noodige Germanismen, Nederlandsch schrijft, een Nederlandsch-degelijke manier van zaken-afdoen heeft, van Nederlandsch standpunt tracht binnen te dringen in Ta Tsjoeng-wa Ming-kwo, ‘cette terre étrange’, om de onoverkomelijke verwijdering, die ons van China scheidt, te overbruggen en de onmacht, door wat zich daar ginds afspeelt, ook maar een oogenblik menschelijk geraakt te kunnen worden, te overwinnen.

Nogmaals: wat is eigenlijk Sjanghai?

‘Wie kan er zich op beroemen, dat hij de zoo uitgebreide en steeds aangroeiende nomenclatuur, welke de aardrijkbeschrijving in haren ganschen omvang hem voorlegt, voor een tiende, zeggen we voor een honderdste deel slechts, in zijn brein heeft opgenomen en gestadig blijft bijhouden? En is het zoo gelegen met den man van 't vak, hoe zal 't in dezen dan zijn met den dilettant en met den vreemdeling op 't gebied, die toch, 't zij als handelaar, als industriëel of als dagbladlezer schier dagelijks behoefte heeft om zich aangaande eenig geographisch onderwerp te vergewissen? - Zoo ergens, dan is 't hier even noodig als nuttig, een zoodanige vraagbaak bij de hand te hebben, waarin men met weinig moeite 't gevraagde onderwerp vinden kan, tegelijk met de merkwaardigste daaraan verknochte bijzonderheden’. (Uit de voorrede tot den 1sten druk van het Geographisch Woordenboek der geheele Aarde, door J. Kramers Jzn., Gouda, G.B. van Goor, 1855, met naamlijst van inteekenaren).

Dr. Wap schreef in den eersten jaargang van Astrea, blz. 279, naar aanleiding van het verschijnen van den 1sten druk van Kramers' Geographisch Woordenboek:

‘Een onmisbaar meubel in de huishouding van een fatsoenlijk man’.

Het spreekt dus vanzelf, dat schrijver dezes als rechtgeaard Hollander zich bedienen zal van deze eerste uitgaaf van dit

woordenboek om tot Sjanghai te kunnen doordringen, ook althans om den schijn te bewaren van een fatsoenlijk man te zijn.

Daar heb je 't al: Nora hoest voortdurend in haar slaap. Dat gebliksem met die borsten ook!

Wat geeft Kramers dus in dien eersten druk over Sjanghai?

‘De straten zijn naauw en morsig; de meest bezienswaardige voorwerpen zijn er de theetuinen en de groote ijshuizen. De hfd.art. van uitvoer naar vreemde landen zijn zijde, thee, kamfer, drogerijen, cassia en 't beste porselein. S . w e r d d e n 1 9 d e n Juny 1843 door de Eng. t r o e p e n v e r o v e r d , d i e t o e n i n d e s t a d 1 7 7 1 k a n o n n e n e n e e n g r o o t e m e n i g t e k r i j g s v o o r r a a d b u i t m a a k t e n (spacieering van den schrijver). - Sjang is 't vooropgaand woord bij de namen van een aantal Chin. steden van minder belang of van welke wij althans weinig of niets met zekerheid weten.’

Tot zoover Kramers.

De afkortingen maken één en ander wellicht onduidelijk. Ze vinden verklaring in een aan het woordenboek toegevoegde lijst. Volgens die lijst beteekent hfd.art. ‘hoofdartikelen’, Eng. ‘Engelsch’, Chin. ‘Chineesch’. Hierbij dient te worden aangeteekend, dat S. in de lijst van afkortingen voorkomt als San, Santo, Santa of Sao, hetgeen heilig beteekent. Uit het zinsverband van ‘S. werd den 19den Juny 1843 door de Eng. troepen veroverd’ valt echter op te maken, dat hier het woord of begrip ‘heilig’ niet is bedoeld, maar ‘Sjanghai’, dat volgens Kramers zooveel beteekent als ‘stad waar wij niets van weten’ of ‘stad, die niet de moeite waard is’.

Dit is evenwel in tegenspraak met wat de heer R.H. van Gulik, candidaat-ambtenaar voor Chineesche zaken, daaromtrent heeft verklaard in de Nieuwe Rotterdamsche Courant, n.l. dat Sjang

‘aan’ beteekent en Hai ‘zee’, zoodat Sjanghai zou zijn ‘stad aan zee’. Het komt ons voor, dat deze verklaring doorslaggevend moet zijn. Een

candidaat-ambtenaar voor Chineesche zaken is een betrouwbaarder autoriteit dan de heer J. Kramers Jzn., die in de voorrede van zijn Geographisch Woordenboek der Geheele Aarde nog uitdrukkelijk meedeelt, dat een kleine Nederlandsche

kantons-hoofdplaats of een bevaarbare beek meer aanspraak op vermelding en beschrijving heeft dan ‘menige enkel bij ongewissen naam bekende stad van China of Japan, of dan een groote bijrivier van den Yangtze-kiang, welker bronnen en loop men niet of zeer gebrekkig kent’. Nu wil het toeval, dat Sjanghai aan zulk een groote bijrivier van den Jangtse ligt en wel aan de Wangpoe. Treedt hiermee niet op ontstellende wijze de onwetenschappelijke lichtvaardigheid van den heer Kramers aan den dag, als hij beweert, dat Sjang ‘niet de moeite waard’ of ‘niets van bekend’ zou beteekenen?

Wij hebben vóór ons een exemplaar van The Illustrated London News, waarin, met vriendelijke toestemming van de heeren W.R. Loxley en Co., een oude gravure van Sjanghai is gereproduceerd, één, die dateert uit 1850, dus van 5 jaar (zegge vijf jaar) voor het uitkomen van het gesignaleerde Geographisch Woordenboek. Blijkens die gravure van Sjanghai was de stad reeds toen een groot handelscentrum, wijl het op de plaat wemelt van schepen in de Wangpoe. Niet minder dan in zevenvoud wappert de Engelsche vlag langs de reede; in zesvoud de Amerikaansche en in een-en-twintigvoud de vlag van andere vreemde naties.

En wat den Jangtse en zijn bijrivieren betreft: verpletterend moet het oordeel over het werk van den heer Kramers zijn, als men kennis neemt van het vierde deel van Meyer's Universum, ‘behelzende afbeeldingen der voornaamste en belangwekkendste gezigten, zoo van natuur als kunst, in alle werelddeelen, met

eene beschrijving derzelve, vrij uit het Hoogduitsch vertaald door D. Geelhoed en uitgegeven door het kantoor van het Bibliographisch Instituut te Amsterdam anno Domini 1839. Daarin wordt, een jongelingsleeftijd vóór de heer Kramers zijn onbeholpen, fatale pennevrucht aan de pers van de firma G.B. van Goor te Gouda toevertrouwde, de loop van ‘de majestueuze Yang-tse-Kiang’ ‘boeiend en

begeesterend gemaald’:

‘Zij is grooter dan de Donau bij Weenen, doorstroomt een dal van acht uren lengte, is zoo breed van water, dat in dezelve verscheidene bloeijende eilanden zijn. Naar dit dal lopen vele beekjes van met houtgewas bedekte heuvels, terwijl vruchtbare velden, met zindelijk aangelegde tuinen, zoo ver het oog kan zien, in de aangenaamste verscheidenheid elkander afwisselen. Tusschen dezelve komen talrijke groepen van huizen uit. Met derzelver slanke pagodetorens meent men den omtrek met dorpen en vlekken bezaaid te zien. Wegens de buitengewone vruchtbaarheid der landstreek, leeft men hier zeer goedkoop, waarom een groot aantal fabrijken hier goeden voortgang ondervinden. De vervaardiging der boomwollen stoffen houdt alleenlijk 16000 weefgestoelten bezig. Van nog meer belang is bij hen het fabriceren der zijden stoffen, waarvoor de uitvoer jaarlijks op twaalf millioen piasters mag gerekend worden. Het hier vervaardigde teekenkrijt vindt men nergens ter wereld zoo deugdzaam en goed. Het porcelein en zij denpapier, strekken, voor den binnenhandel, alleenlijk, tot eene ongeloofelijke aflevering. Door den Yang-tse-Kiang en de vele kanalen heeft men alle gemeenschap met de andere deelen des rijks, die wederkeerig den handel ondersteunen en gevestigd houden.’

Hiermee hopen wij een eind te hebben gemaakt aan de funeste gewoonte van vroegere voorlichters op geografisch gebied, die het wilden doen voorkomen, dat China en Sjanghai niet de moeite waard zouden zijn. 's Heeren Kramers' schets van Sjanghai getuigt van een waarlijk diep verontrustende lichtvaardigheid. De weinige regelen, waaruit het bestaat, zijn de grootste ‘Chinoiserie’ van zijn leven geweest.

Nog een enkel woord in verband met het feit, dat wij de autoriteit van den

heer R.H. van Gulik, candidaat-ambtenaar voor Chineesche zaken, boven die van den heer Kramers stellen.

Werkkring, formatie, titulatuur, opleiding en salarieering van de Nederlandsche ambtenaren voor Chineesche zaken zijn geregeld bij Koninklijk besluit van 1895, Indisch Staatsblad no. 135, gewijzigd bij Koninklijk besluit van 1906, Indisch Staatsblad no. 476 en bij Koninklijk besluit van 1912, Indisch Staatsblad no. 245. Een nadere regeling - vooral ook in verband met de in de laatste jaren meer en meer tot uiting gekomen sociale en politieke strevingen onder de Chineesche bevolkingsgroep in Nederlandsch Oost-Indië, is vastgesteld bij Koninklijk besluit van 1916, Indisch Staatsblad no. 377, nadat de eerste drie artikelen van meergenoemd besluit van 1895 waren ingetrokken.

O zoo.

De heer Kramers zal zich na dit niet zoo licht meer aan een Geographisch Woordenboek wagen!

Hoestte Nora weer? Inbeelding zeker.

Toch is het zaak, beter op haar te letten.

Hoofdstuk VI.