• No results found

De zesde vraag

In document De ceas aan het werk (pagina 98-101)

6.3 Onderzoeksvragen: aanpak en bevindingen per vraag

6.3.6 De zesde vraag

Zijn relevante verschillen van wetenschappelijk inzicht over de digoxinetests voldoende betrokken bij de opsporing en vervolging van betrokkene? Aanpak

Op basis van het zaaksdossier en de door Derksen in zijn boek aangedra-gen discussiepunten over de geraadpleegde deskundiaangedra-gen stelt de voorzit-ter een startnotitie op die tijdens de vergadering van 30 mei 2007 door het driemanschap wordt vastgesteld. Het driemanschap spreekt af dat zal worden nagegaan welke verklaringen de (twee) deskundigen in de rechts-gang dan wel in rapportages hebben afgelegd met betrekking tot de door Derksen opgeworpen punten.234

In de periode van mei tot en met oktober voert het driemanschap enkele gesprekken met de indiener (Derksen), met prof. De Wolff (klinisch chemicus en toxicoloog) en met een apotheker-toxicoloog in dienst van het NFI. Ten slotte vindt een mailwisseling plaats met prof. Koren, hoog-leraar toxicologie aan de universiteit van Toronto te Canada.235 Aan de meeste gesprekken gaat een vraagstelling op schrift vooraf. Ook voert het driemanschap, in aanvulling op de gesprekken, met deze personen een e-mailcorrespondentie over de manier waarop tegen de digoxinetests kan worden aangekeken.236

Voor het meten van digoxine bestaan meerdere meetmethoden. Het drie-manschap maakt uit het dossier op dat bij de behandeling van de zaak tegen mevrouw De B. bij het hof ’s-Gravenhage de resultaten van drie verschillende meetmethoden bekend waren. Daarnaast had het hof het laboratorium te Straatsburg verzocht om een hernieuwd onderzoek met een nieuwere meetmethode. Verder kan het driemanschap uit het dossier opmaken dat het oordeel vanuit Straatsburg – met instemming van alle partijen – niet door het Haagse gerechtshof wordt afgewacht. Het drie-manschap constateert dat het rapport kort na de uitspraak van het hof naar het NFI is gestuurd, dat het vervolgens pas twee jaar later heeft door-gezonden aan de A-G bij het hof. Over de reden voor die late inzending doet het driemanschap navraag bij het NFI. De betrokkene laat weten dat het doorsturen van het rapport zo lang op zich heeft laten wachten omdat de zaak formeel gesloten was en hij pas door een uitzending op televisie weer op de gedachte kwam. Het driemanschap beoordeelt deze handel-wijze als onjuist, maar constateert geen kwade trouw wat betreft het achterhouden van de meetresultaten uit Straatsburg.

Het driemanschap gaat aan de hand van een vragenlijst na wat de stand-punten van de deskundigen zijn ten aanzien van de vraag of (onomstote-lijk) vastgesteld kan zijn dat er sprake was van een bepaalde hoeveelheid digoxine in het bloed van baby A.Z. en of die hoeveelheid als toxisch kan worden beschouwd. Het driemanschap hoort de verschillende deskundi-gen enkele malen mondeling, afzonderlijk van elkaar. Bovendien hebben de deskundigen hun standpunt op schrift gesteld. Het driemanschap stelt vast dat de standpunten van de wetenschappelijk geschoolde deskun-digen die zijn geraadpleegd, sterk uiteenlopen. Dit blijkt nog eens te meer wanneer zij desgevraagd op de gegeven antwoorden van de andere geraadpleegde deskundige reageren.237

235 ibid.

236 werkdossier lucia de B.

Om definitief uitsluitsel te verkrijgen raadpleegt het driemanschap het werk van een gerenommeerde buitenlandse deskundige: de aan de universiteit van Toronto werkzame prof. Koren. Van diens hand is een publicatie verschenen over het betreffende verschijnsel (de concentratie van digoxine voor en na overlijden) bij kinderen. Het driemanschap past de resultaten van zijn onderzoek toe op de gegevens rond het overlijden van baby A.Z. en stelt vast dat de geconstateerde hoeveelheden digoxine volgens deze methode niet toxisch kunnen zijn. Dit inzicht is ook door de indiener vermeld, die daarbij verwees naar een onderzoek uit 1999.238 Uiteindelijk constateert het driemanschap dat er een verschil van inzicht is tussen enerzijds De Wolff en de apotheker-toxicoloog en anderzijds de indiener (Derksen). Nu de indiener geen toxicoloog is, stelt het drieman-schap dat niet kan worden vastgesteld of sprake is van relevante verschil-len van wetenschappelijk inzicht. Om die reden besluit het driemanschap vervolgens informatie in te winnen bij de eerder genoemde prof. Koren. Het driemanschap acht hem bij uitstek ter zake kundig, omdat hij (co-) auteur is van meer dan honderd – deels zeer recente – publicaties op het gebied van digoxine, uit veel waarvan door collega-wetenschappers wordt geciteerd.239

In september 2007 vraagt de voorzitter van het driemanschap aan Koren per e-mail om zijn ‘professional opinion’.240 Koren meldt op 2 oktober 2007 het niet eens te zijn met De Wolff en de apotheker-toxicoloog. Hij geeft daarbij zelf een schatting van de hoeveelheid digoxine in het bloed van baby A.Z. ten tijde van het overlijden. Koren voegt daaraan toe dat: ‘(...) elke poging om postmortale waarde als bewijs van vergiftiging te interpreteren onjuist en, in alle eerlijkheid, vrij schokkend is (...).’241 Samenvattend: het driemanschap constateert dat sprake is van verschil van inzicht tussen toxicologen over de aanpak en de interpretatie van gegevens van wetenschappelijk onderzoek. Daarbij valt op dat de toxico-logen die in dit deel van het onderzoek van het driemanschap betrokken worden, allen al bekend waren en, met uitzondering van Koren, een rol speelden ten tijde van de behandeling van de strafzaak. De visie van de als laatste deskundige bij het onderzoek betrokken prof. Koren was ook al door de indiener aangehaald. Het driemanschap geeft aan waarom Koren op zijn vakgebied als een autoriteit kan worden aangemerkt. Het past vervolgens zelf de uitkomsten van eerder door hem verricht onderzoek toe op de zaak baby A.Z. en vraagt hem vervolgens om zelf ook nog bereke-ningen te maken waaraan hij gehoor geeft.

238 werkdossier lucia de B. 239 Rapport lucia de B., p. 38. 240 werkdossier lucia de B. 241 Rapport lucia de B., p. 38.

Figuur 7 Gevolgde aanpak bij de beantwoording van de zesde vraag

‘Uitgebreide dossierstudie’

Aanvullende gesprekken met de indiener, met Lusthof, apotheker-toxicoloog van het NFI en met De Wolff, klinisch chemicus en toxicoloog Extra research nodig voor uitsluitsel over vraag 6 Schriftelijk advies door prof. Koren Analyse Antwoord op vraag 6 Antwoord op vraag 6

Het driemanschap concludeert dat sprake is van relevante verschillen van wetenschappelijk inzicht t.a.v. digoxinetests en de interpretatie hier-van. Ook stelt het dat deze verschillen van wetenschappelijk inzicht niet betrokken zijn bij de opsporing en vervolging van mevrouw De B.

In document De ceas aan het werk (pagina 98-101)