• No results found

Planning en randvoorwaarden

In document De ceas aan het werk (pagina 63-68)

Bij de start van de werkzaamheden maakt het driemanschap een project-voorstel met een stappenplan en fasering in de tijd, dat aan het College is voorgelegd ter goedkeuring.117 Ook wordt in dat voorstel aangege-ven of ondersteuning nodig is in de vorm van administratieve bijstand of ondersteuning van politiemensen en daarmee naar verwachting samenhangende kosten. Volgens artikel 11 van het Instellingsbesluit ontvangen de niet aan het OM verbonden leden (wetenschappers, oud-politiemensen en (oud-)advocaten) een vergoeding in overeenstemming met het Vergoedingenbesluit Adviescolleges. Daarnaast hebben deze leden recht op vergoeding wegens reis- en verblijfskosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland. Deze kosten worden door het College (PaG) gedragen. De kosten voor eventueel in te zetten politieteams komen voor rekening van de politie (i.c. BZK).118 Over het verloop van hun onderzoek hebben de driemanschappen rechtstreeks verslag uitgebracht aan het College in de vorm van tussentijdse voortgangsrapportages. Ook de voor-zitter van de Toegangscommissie is op de hoogte gehouden.

Voor de rapportage

Aan de driemanschappen is veel vrijheid gelaten om de rapportage naar eigen inzicht in te richten. Wel heeft twee keer (op 29 maart en op 15 mei 2007) een overleg tussen de drie voorzitters plaatsgevonden met het doel de opzet van de rapporten waar zinvol op elkaar af te stemmen.

Na de rapportage

Een onderzoek van een driemanschap van de CEAS resulteert in een (openbaar) advies van de voorzitter van het driemanschap aan het College. De externe leden van het driemanschap kunnen met een ‘dissen-ting opinion’ komen, die dan onverkort aan het rapport moet worden toe-gevoegd. Dit is in de onderzochte periode niet voorgekomen.

De voorzitter van het driemanschap kan adviseren om een nieuw opspo-ringsonderzoek te (doen) starten indien aantoonbaar fouten zijn gemaakt die een evenwichtige beoordeling van de zaak door de rechter hebben belemmerd. Het advies kan ook het entameren van een herzieningsproce-dure via de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad inhouden. Het College beslist over het entameren van een eventueel herzieningsverzoek. Bij de start van de CEAS was nog niet precies vastgesteld wat er met een rappor-tage na afronding zou moeten gebeuren.119 Hier zijn eerst na de instelling van de CEAS afspraken over gemaakt tussen het College en de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Deze houden in dat alle onderzoeken van 117 deze projectvoorstellen zijn zowel in het archief van het secretariaat van de Toegangscommissie als in

de werkdossiers van de driemanschappen teruggevonden. 118 werkwijze ceas.

CEAS-driemanschappen aan de Procureur-Generaal worden voorgelegd. De onderzoeken van de driemanschappen die tot op heden hebben gerap-porteerd, zijn elk voorgelegd aan de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad. Hoewel de driemanschappen zelfstandig aan het College rapporteren, maken zij deel uit van de CEAS en kunnen zij bijvoorbeeld door de media met elkaar en met de Toegangscommissie in verband worden gebracht. Om die reden heeft overleg plaatsgevonden tussen de voorzitter van de Toegangscommissie, de voorzitter van het College en de drie voorzitters van de driemanschappen over de rapportage en de presentatie.120 Nadat de opstellers de rapporten hebben gepresenteerd of nadat de rapporten bekend zijn gemaakt, geeft de voorzitter van het College een reactie. Er is in ruime mate aandacht besteed aan het informeren van de geïnterview-den, slachtoffers en betrokken dergeïnterview-den, hoofden van betrokken onderdelen van OM en politie, hoge autoriteiten en de (raadsman van de) veroor-deelde en de indiener. Hiervoor zijn draaiboeken opgesteld.121

Tabel 2 vat de verschillen in werkwijze tussen de Toegangscommissie en de driemanschappen nog eens samen.

Tabel 2 De werkwijze van de Toegangscommissie en de driemanschappen

toegangscommissie Driemanschappen

taak ontvankelijk voor nader onderzoek? Ja/nee indien ja: uitvoering nader onderzoek en adviseren over verdere stappen Hoe uitvoeren? Toetsing. Bevoegdheden als geformuleerd

in het instellingsbesluit zijn gevormd tot (a) formele criteria (3x) en (b) materiële criteria. formele criteria worden altijd toegepast, materiële criteria alleen als hieraan is voldaan: kan nader onderzoek substantieel bijdragen aan bevindingen over ‘manco’s’ in de opsporing?

onderzoek: data verzamelen, reconstrueren, analyseren, beoordelen, vergelijken concluderen

Door wie? voor zolang de ceas bestaat een vaste commissie met beschikbare vervangers in geval van verschoningsplicht

Niet vast, maar ingeroepen zodra het college een advies van de Toegangscommissie tot nader onderzoek door een driemanschap overneemt

Binnen welke randvoorwaar­ den?

Niet standaard

Het secretariaat is bij het PaG (college) ondergebracht; daar faciliteiten

Niet standaard

verzoek (in projectvoorstel) aan college om faciliteiten, fte’s, ondersteuning enz. Binnen welk

institutioneel kader?

Het secretariaat is ondergebracht bij PaG (college) met wetenschapper als voorzitter

de voorzitter is a-G, wetenschapper is lid, derde lid is (oud-)politiefunctionaris

120 Jaarverslag Toegangscommissie commissie evaluatie afgesloten strafzaken 2007, p. 4.

121 archief secretariaat van de Toegangscommissie; Jaarverslag Toegangscommissie commissie evaluatie afgesloten strafzaken 2007, p. 4.

5.1 achtergrond

De ‘Enschedese ontuchtzaak’ gaat in de kern om twee opeenvolgende, elkaar overlappende opsporingsonderzoeken. Het eerste onderzoek start op 9 juli 1998 en is gericht tegen twee zusjes van destijds twaalf en tien jaar oud. Deze meisjes worden ervan verdacht ontuchtige handelingen te hebben gepleegd met jonge buurkinderen. Vanwege de groeiende omvang van dit opsporingsonderzoek besluit de Regiopolitie Twente begin juni 1999 een team met de naam ‘MOD’ te formeren onder leiding van een algemeen en een dagelijks teamleider. Het team bestaat uit wisselend tussen tien en vijftien rechercheurs, deels afkomstig van de afdelingen jeugd- en zedenzaken en deels afkomstig van de algemene recherche en de basispolitiezorg. Twee brigadiers zijn als projectleiders belast met het secretariaat. Er wordt gewerkt volgens de structuur van een RechercheBijstandsTeam (RBT).

Met een gerechtelijk vooronderzoek tegen de vader begint op 9 juni 1999 een tweede opsporingsonderzoek tegen de drie volwassenen – behalve de vader ook de moeder en de broer van de moeder. Ook zij worden verdacht van het plegen van ontuchtige handelingen met jonge kinderen. Dit onderzoek staat bekend onder de afkorting MOD2. De Enschedese ontuchtzaak die het driemanschap onderzoekt is het MOD2-onderzoek. In 2001 en 2002 worden de drie personen veroordeeld terzake van het (mede)plegen van verkrachting en ontucht met minderjarigen. De recht-bank wijst op 5 april 2001 vonnis. Op 20 februari 2002 veroordeelt het hof Arnhem vader in hoger beroep tot acht jaar gevangenisstraf en TBS, de moeder tot vijf jaar gevangenisstraf en de broer van de moeder tot zeven jaar gevangenisstraf. Een cassatieberoep is in 2003 door de Hoge Raad afgewezen.122 De moeder en haar broer hebben voor de aanvang van het onderzoek door het driemanschap hun straf uitgezeten, de vader wordt dan nog behandeld in een TBS-kliniek.123

Aard van de zaak

De ontuchtzaak kan worden bestempeld als ‘een zeer complexe, gevoe-lige en met het oog op de waarheidsvinding lastige zaak’.124 Omdat ver-dachten ontkenden en bewijs anders dan getuigenissen nagenoeg heeft ontbroken, heeft veel afgehangen van verklaringen van slachtoffers. De

122 archief secretariaat van de Toegangscommissie, opdrachtbrief. de enschedese ontuchtzaak heeft in het archief van de Toegangscommissie het nummer 2006-0001.

123 Rapport van het driemanschap in de Enschedese ontuchtzaak (de zaak K.), den Haag: z.u., verschenen 18 december 2007, p. 4; zie ook: persbericht. Het integrale rapport en het persbericht zijn te vinden op de internetpagina van het oM: www.om.nl/commissie evaluatie_afgesloten_strafzaken posthum/). 124 Rapport enschedese ontuchtzaak, p. 36.

feiten en omstandigheden die hierin naar voren zijn gebracht, zijn moei-lijk objectief verifieerbaar. Bovendien is in de verhoorperiode veel over de zaak geschreven en gesproken.

Vermeende manco’s

Prof. dr. H.F.M. Crombag, hoogleraar Sociaal Wetenschappelijke

Bestudering van het Recht aan de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Maastricht, meldt op 13 maart 2006 de Enschedese ontucht-zaak aan bij de voorzitter van het College van procureurs-generaal, met het verzoek deze door te geleiden naar de Toegangscommissie van de CEAS. Crombag is in 2000 in de ontuchtzaak opgeroepen als getuige-deskundige, o.a. om zijn oordeel te geven over de wijze van tot-standkoming van de verhoren en tevens om alternatieve scenario’s te beschrijven. Hij heeft daarvoor de hulp ingeroepen van medewerkers van de Interfacultaire Werkgroep Rechtspsychologie van de Maastrichtse uni-versiteit en vervolgens aan de rechter-commissaris gerapporteerd (55 p.). Crombag is (met Wagenaar) mede-auteur van ‘The popular policeman and other cases: Psychological perspectives on Legal Evidence’ (2005), waarin de Enschedese ontuchtzaak aan bod komt (p. 169-174).

Crombag schrijft aan het College (en de Toegangscommissie) dat hij van oordeel is dat het heel wel mogelijk en zelfs waarschijnlijk is dat er in deze zaak geen strafbare feiten zijn gepleegd. Crombag voegt daaraan toe dat als dat wél het geval geweest zou zijn, er tijdens het vooronderzoek onder leiding van de officier van justitie zo veel fouten zijn gemaakt, dat de zaak naar zijn inzicht strafrechtelijk onbeslisbaar is geworden.

Crombag benoemt concreet drie manco’s:125

– Uitgaan van één scenario, met voorbijzien van andere mogelijkheden (‘tunnelvisie’ in huidig taalgebruik).

– Op de manier waarop de beide zusjes zijn gehoord, is majeure kritiek mogelijk. Zo zou er sprake zijn van ‘contaminatie’ van getuigenissen door personen uit de omgeving / door ondervragers.

– Aan de rechter is mogelijk relevante informatie onthouden doordat de processen-verbaal (pv’s) van de verhoren van een aantal kinderen niet in het dossier zaten. Hun namen worden in het dossier wel genoemd, maar zij komen in de tenlastelegging slechts samenvattend voor als ‘een aantal andere kinderen’, voor welk deel van de tenlastelegging rechtbank en hof de dagvaarding overigens nietig hebben verklaard. Als hun verklaringen geen de verdachten belastende of zelfs ontlas-tende mededelingen bevatten, dan zou dat een heel ander licht op de zaak werpen.

Crombag acht vooral het derde punt prangend: namelijk wat er niet in het procesdossier zat en dus niet door de rechter zou zijn gezien: de verklarin-125 archief secretariaat van de Toegangscommissie.

gen van een hele reeks andere beweerde slachtoffertjes.126 Hij vraagt zich af of die andere kinderen, van wie door de ouders op uitnodiging van de politie wel degelijk aangifte is gedaan, niet zijn gehoord, of als dat wel is gebeurd, de pv’s daarvan niet aan het dossier zijn toegevoegd of daaruit weer zijn verwijderd.

Op 21 juni 2006 brengt de Toegangscommissie advies uit aan het College. Dit advies luidt dat het verzoek van Crombag zowel formeel127 als inhou-delijk voldoet aan de eisen. De Toegangscommissie is niettemin van mening dat de eerste twee manco’s destijds bekend waren bij de behan-delend rechter-commissaris, de rechtbank en het hof en dus buiten het toepassingsbereik van de CEAS vallen. Maar wat betreft het derde punt vindt de Toegangscommissie dat er aanleiding is voor nader onderzoek. Volgens de Toegangscommissie valt dit ‘op vrij eenvoudige wijze’ na te gaan.128 Het College neemt het advies van de Toegangscommissie over en formeert, uit de pool van twintig CEAS-leden, een driemanschap dat de opdracht krijgt om nader onderzoek te doen. Dit driemanschap bestaat uit A-G mr. I.A. Vermeulen (voorzitter), hoogleraar straf- en strafprocesrecht prof. dr. Th.A. de Roos (Universiteit van Tilburg) en voormalig korpschef van politie E.T. van Hoorn.

De centrale vraag die het driemanschap van de Toegangscommissie en het College meekrijgt, luidt:

‘Is aan de rechter relevante informatie onthouden die mogelijk tot een ander oordeel had kunnen leiden, doordat de processen-verbaal van de verhoren van een aantal slachtoffers / getuigen geen deel uitmaakten van het procesdossier?’

De drie leden zijn elk afzonderlijk benaderd met het verzoek om in een driemanschap plaats te nemen. De namen van de twee mede-leden zijn daarbij aan ieder lid meegedeeld. Hoe de samenstelling van het drieman-schap overigens tot stand is gekomen is de drie leden niet bekend.129 De werkzaamheden van dit driemanschap ter beantwoording van deze – en naar zal blijken, later verbrede – onderzoeksvraag zullen in dit hoofdstuk worden gereconstrueerd met behulp van het eindrapport, het werkdossier – waarvan het merendeel uit vergaderverslagen beslaat – en

126 Rapport enschedese ontuchtzaak, p. 5.

127 wat betreft de formele eis van wetenschapper/professional (zie ook hoofdstuk 3) stelt de Toegangscom-missie dat het zijn van getuige-deskundige niet afdoet aan het criterium van wetenschapper, mits de indiener uiteraard een publicatie aan de zaak heeft gewijd. in dit specifieke geval betreft het een deel van een publicatie. ook de omstandigheid dat een herzieningsverzoek in voorbereiding was, maakt niet dat er geen onderzoek door de ceas kan worden gedaan (archief secretariaat van de Toegangscommis-sie, notulen 8 juni 2006). de verdere invloed hiervan wordt aan de prudentie van het college overgelaten. 128 archief secretariaat van de Toegangscommissie, opdrachtbrief.

interviews. Daarbij zal eerst de aanpak van het driemanschap aan de orde komen. Vervolgens wordt aandacht besteed aan de materiële, facili-taire en institutionele randvoorwaarden waarbinnen het driemanschap deze aanpak heeft gerealiseerd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een kwalificatie van de werkwijze aan de hand van de begrippen: objectiviteit, onafhankelijkheid, navolgbaarheid, tijdigheid en afdoendheid.

In document De ceas aan het werk (pagina 63-68)