• No results found

Ik hebbe hier dagelyks nieuwe vermaaken, lieve Mama: uw Willem is thans Tuinman

geworden. - ‘Wilt gy my helpen’ zeide Karel eenige dagen geleeden, ‘dan zal ik myn Tuin geheel anders aanleggen: dezelve is nu vol met bloemen, dat staat wel fraai; maar het geeft my geene bezichheid genoeg: Ik wilde daar in ook eenige moeskruiden, als salade en diergelyke zetten?’ Zeer gaarne was myn antwoord, en ik zal u zeer verpligt zyn, als gy my wilt toestaan, dat ik met u mooge werken. Wy gingen dan yder, met een kleine spaade in de hand, gekleed in een luchtig kamisooltje, aan 't werk, en hadden den Tuin wel ras omgespit. Des and'ren daags maakten wy een klein bloemperk dat Karel recht aardig wist te schikken en verdeelen. Op gister zyn wy des morgens om vyf uuren opgestaan om er de bloemen in

te zetten; men moet in zulke gevallen niet houden van lang te slaapen, want men kan by de hette der zon niet verplanten. De Tuinman gaf ons verders eenig zaat van Moeskruiden, die men in deeze Maand best zaaijen kan, en dat wierpen wy des avonds in de aarde in de vakken, die wy wel afgedeelt hadden; dees morgen waaren wy al weder vroeg op, en brachten alles in order. Nu verlangen wy maar om het te zien opkomen, en wy zullen intusschen geduurige bezigheid vinden in het onkruid uit te roeijen; hoe mooi zal het zyn die lieve kleine plantjes te zien opschieten! Ik hebbe tot hier toe maar gedaan als andere kinders, die dat dagelyks zien zonder 'er acht op te slaan, maar Kareltje leert my over alles te redeneren, en 'er de goedheid van den Schepper in op te merken: Zie daar hier van een voorbeeld in een gesprek, dat wy gister met elkander hadden. Ik weet niet of ik u reeds geschreeven hebbe, dat Karel eene fraaije vlugt heeft met allerhande vogeltjes; waar van hy zeer veel houd: nu dat is het zelfde. Wy hadden ons tuinwerk afgedaan, en deeden met Juffrouw Emilia eene wandeling.

Karel.

Vergunt, dat ik u voor een ogenblik verlaat: Ik bedenk, dat ik myne vogeltjes nog niet verzorgt hebbe.

Emilia.

Och, laat ons mede gaan, William! Willem.

Als 't u belieft Juffrouw. Karel.

Gy zyt een recht lief Meisje, dat gy een bezoek aan myne vogeltjes doet! Willem.

Aardige beestjes! 't is of zy naar u toe komen, Karel. Karel.

Dat doen zy ook voorzeker myn waarde Willem, om dat ze gewoon zyn van my haar eeten te krygen.

Willem.

Zy moeten u dan kennen, en hoe weeten ze dat onderscheid tusschen u en een ander te maaken?

Karel.

't Is gewis, dat ze eenige opmerkzaamheid hebben; want ik hebbe dikwyls gezien, als ik met een hoed voor hun kwam, dat zy dan voor my vluchtten; maar ik besluit ook daar uit, dat die

zaamheid zeer gebrekkig is, want anders zouden zy my altoos kennen. Emilia.

Gy doet beter als Eduard, Broeder: die heeft noch onlangs, gelyk gy weet zyn Çysje van honger laaten sterven: als dat my gebeurde ik zou het nooit vergoeten.

Karel.

Gy hebt gelyk. Het zou wel wreed zyn de arme beestjes op te sluiten, daar ze haar voedzel niet kunnen opzoeken, en 'er dan geene zorg voor te draagen.

Emilia.

Maar mag ik u iets vraagen, Karel, zou het niet noch meer goedheid zyn, dat gy ze liet vliegen? Ze zitten daar gevangen; men sluit niemant op als die kwaad doet, en dat hebben die lieve beestjes immers niet gedaan?

Karel,

Neen maar zy zyn ook niet ongelukkig in die gevangenis. God heeft ze voor ons vermaak geschaapen. schoon hy ook niet wil; dat wy ze kwaalyk handelen.

Emilia.

Ze zyn eevenwel bedroeft,

ve ik, om dat ze in die vlugt zitten, terwyl zy anderen zien vliegen. Hoe zouden wy zyn, als wy opgesloten waaren?

Karel.

Zy kunnen niet denken, gelyk wy. Als wy opgesloten waaren, zouden wy by ons zelven zeggen, hoe vermaaklyk is het uit te gaan, en hoe smartelyk gevangen te zitten; de vogels hebben geen begrip van dat onderscheid; als men hun eeten en drinken geeft zyn ze wel te vreeden, en ze vermaaken zich maar met het geene ze hebben, zonder te wenschen om 't geene ze missen. Dat Çysje van Eduard, waar van gy zoo eeven hebt gesprooken heeft gegeeten, zoo lang hy wat had, zonder zich te bekommeren toen het op raakte; een teken dat hy niet dacht; een mensch, integendeel, zou reeds bevreest worden voor gebrek als zyn voorraad begon te verminderen, en dan zou hy bespaaren zoo veel hy konde: heeft nu een vogel geen denkbeeld van zyn gebrek aan voedsel, dan heeft hy het noch veel minder van het gebrek van zyne vryheid.

Emilia.

Ik ben bly, dat ik dat weet.

Tante L. heeft my een Jonge Kanarie belooft; nu zal ik dien, als ik hem kryge, gerust in een kooitje sluiten.

Gy ziet, Mamaatje, dat Emilia een goedaartig meisje is. - Maar wat hebbe ik hier een langen brief geschreeven! Ik zal 'er dan noch maar alleen by voegen, dat ik altoos zal zyn, uw gehoorzaame en eerbiedige Zoon.

XIX. Brief.