• No results found

wetenschappelijke studie verloren ging, zou slechts winst zijn voor zijn volgend leven. Stalker zelf ging naar Leyden om orde op Maurits' zaken te stellen en Frits op

de hoogte te brengen van het gebeurde.

- ‘Had Maurits eenige maanden geleden gesproken,’ zeide Frits, ‘misschien ware

de zaak anders geloopen. Thans is het te laat.’

- ‘Hetzelfde verwijt Maurits u. Gij hebt hem geheel onkundig gelaten van uwe

bezoeken bij mevrouw Melersheim.’

- ‘Hij heeft mij nooit iets gezegd, dat mij aanleidinggaf er over te spreken, en gij

weet, vader, dat mijne gewoonte niet medebrengt mijn hart bloot te leggen eer het

noodig is. Maar de zaak is nu eenmaal zoo; al kwam mijn gevoel er niet tegen op,

dan zou mijne eer het verbieden. Ik heb mij verbonden de echtgenoot van

Hélène te worden; zij heeft er in bewilligd mijne gade te zullen zijn. Jacta est alea.’

- ‘Gij spreekt er zeer kalm over.’

- ‘Hartstogtelijkheid ligt niet in mijn aard. Ik heb Hélène ook niet genomen uit

hartstogt, maar uit overtuiging, dat ik gelukkig met haar kon zijn. Hartstogten

bekoelen, maar beginselen houden stand.’

- ‘Beste Frits, het hart heeft zijne togten, het hoofd zijne beginselen: wie slechts

huwt met het hoofd gaat een ongelukkig leven te gemoet.’

- ‘Wie slechts huwt met het hart, stelt zich bloot aan de droevigste teleurstellingen.’

Dit gesprek werd gevoerd op de kamer van Maurits, terwijl de praeceptor bezig

was om uit diens inboedel zamen te garen wat hij voor zijne reis noodig had. Hij

deed het met een pijnlijk gevoel, want hij zag dat het ongeluk van Maurits niet

opgewogen werd door het geluk van zijn zoon. Wat baatte het hem evenwel er over

te spreken; al spoedig liet hij het onderwerp dus rusten en haastte zich om met zijne

taak gereed te zijn. Er was nog slechts ééne zaak, waarnaar hij zocht: Stalker had

den ouden tijd vergeten.

- ‘Heeft Maurits geen geld meer liggen?’ vroeg hij eindelijk.

- ‘Als het niet in dat laadje ligt, neen.’

- ‘Drommels,’ zeide Stalker, ‘hoe zal hij dan op reis gaan?’ Frits haalde de

schouders op.

- ‘Kunt gij hem niet wat leenen?’

- ‘Ik?’ vroeg Frits verwonderd. ‘En waarvan?’

- ‘Als de renten verschijnen van zijne effecten, zal ik het u teruggeven.’

- ‘Daaraan twijfel ik niet, maar het is mij onmogelijk u te helpen.’

- ‘Jufvrouw van Sinne zou u misschien te hulp kunnen komen?’

- ‘Ik vraag jufvrouw van Sinne nooit geld, onder

welk voorwendsel ook; maar vraag het haar zelve: gij weet, dat zij zich bereid heeft

verklaard, om, als gij haar noodig hadt, u te hulp te komen.’

- ‘Ik dank-je voor je raad, Frits,’ antwoordde de praeceptor koel en een half uur

later was hij weder op de terugreis naar V, onder weg overleggende hoe hij Maurits

aan reisgeld helpen zou.

- ‘Effecten beleenen,’ dat was het eenvoudigste middel; en Meibosch, die hem

kende, zou er geen bezwaar in zien.

- ‘Wat denk-je, mijnheer Stalker, dat ik een voogd geld zal leenen op de effecten

van een minderjarigen pupil!’

- ‘Mijnheer Meibosch! gij beleedigt me.’

- ‘Neen, vat dat nu niet zoo op; ik ken je omstandigheden; ik weet dat je er niet

ruim inzit, zie je, de verzoeking...’

- ‘Genoeg, mijnheer Meibosch,’ sprak Stalker verontwaardigd. ‘Dat gij weigert

de dienst te bewijzen staat u vrij, maar dat gij mij beleedigt, behoef ik van u niet af

te wachten.’ Met die woorden zette Stalker zijn hoed op en trok de deur met geweld

achter zich digt, zoo hard zelfs dat Dina er wakker van werd. Dina vatte evenwel

spoedig weder haar slaapje, veel spoediger dan de praeceptor zijn besluit om den

raad van zijn zoon te volgen en zich tot jufvrouw van Sinne te wenden. 't Is waar,

hij had bij elken bankier eenige effecten te pand kunnen geven, maar juist, omdat

het de zijne niet waren en zijne daad ongeoorloofd zou kunnen schijnen, wilde hij

liever, als eene soort van acquit de conscience, de hulp van een bekende inroepen.

Nog denzelfden avond nam hij een rijtuig om zich naar Groenstein te laten brengen,

daar hij zoo spoedig mogelijk Maurits in de gelegenheid wilde stellen, om zijne reis

te aanvaarden. De kinderen vonden het zeer voornaam, dat vader alleen in een rijtuig

zou gaan

zit-ten, maar tevens wierpen zij begeerige blikken op de drie plaatsen die ongebruikt

zouden blijven. Kees zag er natuurlijk niet naar; wat behoefde hij in zijne verbeelding

te genieten hetgeen in werkelijkheid voor hem niet was weggelegd? Maar ook Stalker

vond die ledige plaatsen niet naar zijn zin.

- ‘Je moest mederijden, Rieka,’ zeide hij.

- ‘Ik! Rob! alsof ik geen huishouden had. Wie zou Louise en Septima helpen?’

- ‘Wel Anne.’

- ‘Laat Anne liever medegaan, die is gekleed en zij heeft niets te verletten.’

- ‘Maar moeder, ik ken jufvrouw van Sinne niet. Neen, laat Kees maar gaan.’

- ‘Dank-je; of laat gij mij morgen weêr rijden, als ik er lust in heb?’

- ‘Nu, als dan niemand wil, zal ik wel alleen gaan,’ hernam Stalker met een zucht,

en hij dacht weêr aan zijn Robbert, die alles zou verlaten en verzaakt hebben, om

met zijn vader te wezen.

- ‘Neen, vader,’ riepen vijf stemmen tegelijk, ‘wij gaan al, als u 't zóó meent.’

- ‘Zie je,’ voegde Kees er bij, ‘als het is om u pleizier te doen, is het wat anders:

dat genot kan ik morgen ook hebben.’

- ‘Behalve het genot dat ge uw caput uit Xenophon niet af zoudt hebben; en die

kleintjes zijn ook beter t'huis.’

- ‘Maar ik ga met u,’ zeide Anne, en met eene vaardigheid, die voor haar leeftijd

inderdaad bewonderenswaardig mogt heeten, was zij gekleed en stapte zij het rijtuig

in.

Jufvrouw van Sinne en hare gezelschapsjufvrouw zaten zwijgend tegenover

elkander. Beiden hadden aan Frits beloofd de groote zaak, de godsdienst, niet zamen

te bespreken, want hij wist bij ondervinding hoe het

disputeren tusschen dames vaak meer verbittering dan eenheid voortbrengt, en met