• No results found

Jufvrouw van Sinne schudde ongeloovig het hoofd. Zij achtte Frits den man niet om Hélène op den waren weg te brengen en hield evenmin hare nicht voor de vrouw

die hem waardig was. Wel lachte haar het denkbeeld der bekeering eenigzins toe,

maar zij mogt daaraan het geluk van haar beschermeling niet opofferen. Doch hoe

zij ook poogde Frits zijne liefde uit het hoofd te brengen, het bleek vruchteloos.

Hélène had te diepen indruk op zijn hart gemaakt en jufvrouw van Sinne eindigde,

geheel in strijd met het voornemen toen hun gesprek aanving, met de belofte dat zij

ter gelegener ure hem bij hare zuster ondersteunen zou. Met die belofte keerde Frits

den anderen morgen vroegtijdig naar Leyden terug, waar hij te gelijk met Maurits

voor hunne woning stond.

- ‘Ik heb eene invitatie voor je, Frits,’ riep deze, zoodra de deur achter hen gesloten

was.

- ‘Voor mij? En waar?’

- ‘Op eene plaats, waar gij, naar 't schijnt, uitgenoodigd moet worden om er te

komen: t' huis.’

- ‘Zijt ge er dan geweest?’

- ‘Zeker. Zaturdag avond na 't concert ben ik er al gekomen, zondag morgen met

oom naar de vroegpreek, om mij voor te bereiden voor eene wandeling, die, met de

halten mede, negen uren geduurd heeft. Dat is een corvée, Frits, en gisteren avond

viel daar op eens de zwarte kapitein uit de lucht, dien we verleden jaar in 't voorjaar

ontmoetten. Hij zal veertien dagen zigtbaar zijn en hij brengt een heel grooten staart

mede.’

- ‘Wat bedoel-je?’

- ‘De kapitein komt aanzoek doen; de oude heer heeft het me van morgen in diep

geheim verteld en raad eens aan wie.... of je behoeft niet te raden, je gist het al: aan

de zuster uwer moeder in den Heere.’

- ‘Aan mevrouw Melersheim?’

- ‘Dezelfde. De moeder trouwt nu misschien nog eer dan de dochter.... 't Is schande

dat zoo'n lieve, mooije meid blijft zitten; we moesten ze maar verloten, Frits.’

- ‘En van wie is nu de invitatie?’ vroeg Frits, zonder op de laatste aanmerking te

antwoorden.

- ‘Wel dat heb ik u immers al gezegd? van je ouden heer. Waarom gaat gij dien

ook niet eens opfleuren van tijd tot tijd? Dat was wel zoo goed dan bij die oude

Sybille van Groenstein ....’

- ‘Maurits!’

- ‘Nu ja, gij hebt een penchant voor haar; maar in ieder geval mogt ge toch wel

eens naar je vader gaan; hij heeft het zoo noodig, dat wij eens bij hem komen praten.’

- ‘Hij disputeert altijd en gij begrijpt dat dit mij verre van aangenaam is; laat elk

zijne overtuiging, ik tracht niet hem tot andere denkbeelden te brengen; hij moest

daarom ook mij met rust laten.’

- ‘Dat zal hij wel: hij heeft tegenwoordig volstrekt geen lust om te disputeren. Het

eenige wat gij van hem hoor en zoudt, is de inhoud van zijn tweede deel, dat hij

zaturdag heeft afgemaakt en het schema van zijn derde, dat we gisteren op de

wandeling hebben gearresteerd.’

- ‘Even heidensch als de rest,’ zeide Frits met zekere ironie.

- ‘Even heidensch als de rest. Als gij er bij waart geweest, zou het misschien nog

een dierbaar tintje gekregen hebben. Waarlijk je moest er meer komen.’

- ‘Maar voelt ge dan niet Maurits, dat zijn boek op zich zelf reeds het onderwerp

van een dispuut zou zijn.’

- ‘Daar moest gij naar verlangen?’

- ‘Met ieder ander dan mijn vader: ik houd te veel van hem om hem harde

waarheden te zeggen.’

- ‘Ga dan ten minste om de overigen: moeder verlangt zoo naar u.’

- ‘Nu, ik zal eens gaan.’

- ‘Zaturdag?’

- ‘Waarom zaturdag?’

- ‘Dan is er een bal in de societeit.’

- ‘Gij weet wel, dat ik naar geen bals ga.’

- ‘En gelooft ge dan, dat vader en moeder er heen gaan? Nu maakt gij ze al te

verdorven,’ zeide Maurits schertsend. ‘Maar de kapitein zal er wel heen trekken; ik

denk er ook te zijn, en gij kunt dus rustig praten over al wat ge wilt, terwijl het bijzijn

van moeder wel eene theologische discussie zal beletten. Als ge wilt, zal ik haar met

een enkel woord waarschuwen. Zondag ben ik er dan zelf bij: wij gaan in statigen

optogt naar den meest orthodoxen dominé, die in een van de kerken preekt - want

vader is niet partijdig in dat opzigt, - en na dat bewijs van inschikkelijkheid van zijne

zijde, maakt ge eene wandeling op de publieke wandelplaats, gearmd met moeder.

Die opoffering van de middagpreek moet ge u dan maar eens getroosten, het goede

mensch zal er zes weken gelukkig door zijn. 's Middags geef ik een dineetje te huis

ter eere van den spadassin en 's avonds gaat elk zijns weegs: gij, waar ge 't beter hebt,

ik om een partijtje te omberen of te schaken met oom. Daar hebt je 't gansche

programma: wat is uw antwoord?’

- ‘Ik ben in geene stemming voor zulke zaken.’

- ‘Denk er eens goed over na, Frits, en bedenk,’ eindigde Maurits op ernstiger toon

dan men van hem gewoon was, ‘dat onder de hoogere pligten van den mensch ook

geschreven staat: eert uwen vader en uwe moeder.’

- ‘Ik zal gaan, Maurits.’

- ‘Een fidele kerel ben-je; 't is maar jammer, dat men je altijd met bijbelteksten

tot rede moet brengen.’

De zaturdag brak aan en zoo men de gave van Lesages manken duivel bezeten had,