• No results found

zijn op zijn meesterstuk dan de praeceptor Stalker op zijn zoon, - en met dien zoon zich te verplaatsen in de dagen zijner eigene jeugd, later met hem dezelfde

herinneringen te hebben .... Neen Rieka had te regt gewild, dat haar echtgenoot op

reis zou gaan, want het zou hem en haar oneindig meer genot geven, dan de kleine

ontberingen, die zij er zich later om zouden getroosten, hun moeijelijk zouden vallen.

Het zou zijn geest verfrisschen, zijn ligchaam nieuwe veerkracht geven, zijn gemoed

met levendiger beelden vervullen - ‘zij had nu wel den besten der mannen in hem,

maar dan zou hij toch nog beter zijn.’

- ‘En ik,’ had Stalker gezegd, ‘ik houd nu wel innig van mijne vrouw en kinderen,

maar als ik te huis kom, zal ik toch nog meer van hen houden.’

- ‘En wat zegt ge nu van dat alles?’ vroeg Stalker toen hij op den voorlaatsten

avond van hun verblijf met zijne beide reisgenooten in het hôtel terugkeerde.

- ‘'t Is heel aardig,’ antwoordde Frits, ‘maar mijn geest en mijn hart lijden honger.’

- ‘Honger!’

- ‘Ja, 't is of de maatschappij hier maar bestaat uit eene aardigheid. Alles schittert

en maakt gedruisch, alles lacht en viert feest; alles is weelde, uitspanning, genot, en

vruchteloos zoek ik iets dat mijn geest kan vasthouden, dat mijn hart kan opnemen.

't Is alles schijn, schaduw en flikkering.’

- ‘Drommels Frits, wat wordt ge melancholisch degelijk.’

- ‘Noem mij ééne grootsche zaak.’

- ‘De Sainte-Gudule.’

- ‘Een tempel aan God gewijd, waarin ik slechts menschelijk talent en

menschelijken smaak of wansmaak zie, maar den geest Gods mis.’

- ‘Zij behooren niet meer te huis in het tegenwoordige Brussel; zij schijnen slechts

als curiositeiten, als iets “bezienswaardigs voor de vreemdelingen” beschouwd te

worden. Datgene waarmede men het meest schijnt op te hebben, zijn de beeldtenissen

van vorsten uit een vreemd stamhuis.’

- ‘Maar het palais de la Nation.’

- ‘Als het volk een paleis heeft, waarin moeten dan de vorsten huizen?’

- ‘O anti-revolutionair! theocraat! Ik dacht nog al dat gij bekeerd zoudt worden in

de goede stad van Brussel. Neen, gij zijt haar niet waard! Wat zegt gij, oom?’

- ‘Ik zeg dat de stad Brussel Frits niet waard is, maar daarom heeft hij toch ongelijk

in zijne beschouwing. De Sainte-Gudule is een monument dat godsvrucht en

vroomheid aan God hebben gewijd en het bevat tallooze en kostbare bewijzen van

liefde voor het Opperwezen, al dragen die bewijzen ook het kenmerk van eene

godsdienst der zinnen, waarvan de denkende man zich niet gemakkelijk een begrip

kan vormen. Maar is onze erkenning anders, naar onze overtuiging beter, wij behoeven

de wijze van vereering van anderen niet te miskennen. En wat de laatste woorden

van Frits betreft, in de stoffelijke wereld en in de zedelijke streeft alles naar evenwigt;

de heerschappij van elken over velen wordt hoe langer zoo zeldzamer en beperkter.

De toekomst der maatschappij moet zijn, dat de eene magt door de andere wordt

opgewogen; zonder dat heeft men despotismus met meer of minder noodlottige

gevolgen. En zoo een Palais de la Nation eenigzins doet denken aan het peuple

souverain, 't is er toch geenzins het bewijs voor. De paleizen staan in België tegenover

elkaâr, zoo als in de constitutie naast het koningschap aan de vertegenwoordiging

eene plaats is aangewezen.’

- ‘Tot dat eenmaal de tijd daar is,’ viel Maurits

in, ‘dat ook die constitutie plaats maakt voor eene andere, waarin het volk de plaats

inneemt, die het toekomt. Nu reeds laat men het in de beoefening der geschiedenis

van voorheen regt wedervaren, en zijn het niet meer de vorsten en gelegaliseerde

moordenaars en dieven, die de aandacht van den historicus uitsluitend bezig houden;

eens zal de tijd komen, dat het volk ook in de geschiedenis van het heden

daadwerkelijk de eerste rol speelt. En het kan die rol spelen of het gelooft met het

hart of met het verstand; het voorbeeld van België bewijst het.’

- ‘Een mooi land, waar de eeredienst zinnelijk is en het volk zich gelijk stelt met

den vorst. Waar in 't godsdienstige het volk aan den leiband loopt en in 't staatkundige

datzelfde volk volwassen heet! Een mooi land, waar de vrijheid gepaard gaat met de

autoriteitsleer. Zij hebben gelijk, de Belgen, dat zij leven maken en feest vieren, dat

zij alles maar laten blinken en klinken, zoodat men zich aan den schijn vergaapt en

vergeet tot het wezen door te dringen.’

- ‘Dat de schoenmaker je laarzen nu ook zoo naauw gemaakt heeft!’ spotte Maurits.

‘Ik ben overtuigd, Frits, dat gij met ruime laarzen geheel anders zoudt denken. Dat

je daar ook niet meer op gelet hebt, in plaats van tot het laatste uur in je boeken te

zitten wurmen. Daar zie je al weêr de meerderheid van het praktische boven het

contemplative.’

- ‘Mijne schoenen waren wijd genoeg toen ik van huis ging, maar je springt ook

altijd van het onderwerp af.’

- ‘Ik geloof, dat Maurits er bij gebleven is,’ zeide Stalker. ‘De voet paste in den

schoen in tijden van rust, maar toen door de beweging de voet begon te zwellen,

knelde de schoen, en hij deed den voet nog meer uitzetten, en knelde dus nog meer:

me dunkt dat is het beeld van België. De godsdienst, die het volk