• No results found

Wetenschappelijke en politieke discussie

In document Klachten tegen niet-vervolging (pagina 30-33)

De regeling van artikel 12 Sv staat al geruime tijd ter discussie. Het belangrijkste punt van kritiek waarop dit onderzoek zich richt, betreft de (te) lange doorlooptijden. In een in 2004 verschenen bundel uitgegeven door het Gerechtshof Amsterdam wordt deze kwestie nadrukkelijk en uitvoerig aan de orde gesteld. Alle auteurs besteden aandacht aan deze problematiek en allen oordelen dat de artikel 12 Sv-procedure te lang duurt. Hoelang de procedure gemiddeld precies duurt, is op dat moment overigens niet duidelijk. Uit het (interne) jaarverslag 2000 van de met de behandeling van beklagzaken belaste kamer in het Amsterdamse Hof blijkt dat de tijd tussen binnenkomst van het klaagschrift en de verzending van de beschikking gemiddeld tien maanden bedraagt.11Aben maakt melding van het verslag van de interressortelijke ‘artikel 12 Strafvordering’ conferentie d.d.

10 Aanwijzing voor de opsporing (2013A020), Stcrt. 2013, 35757, i.w.tr. 1 januari 2014.

11 R. Veldhuisen, ‘Waarborg of doekje voor het bloeden?’, in: S.J.A.M. van Gend & G.J. Visser (red.), Artikel 12 Sv (Prinsengrachtreeks 2004/2), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004, p. 121, noot 3.

12 september 2002, waaruit vooral grote verschillen tussen de gerechtshoven naar voren komen. In het Hof Den Haag zouden de doorlooptijden minder dan een jaar bedragen, volgens het Hof Arnhem is de afspraak dat zaken binnen zes maanden wordt afgedaan en in het Hof Den Bosch zou de doorlooptijd rond de acht maanden zijn.12Aben stelt verder:

‘De behandeling van klachten van enige substantie vergt in de regel ruimschoots meer dan een jaar’.13

Hoewel in dit stadium van de discussie nog geen doorlooptijden worden genoemd die wél acceptabel worden geacht, is duidelijk dat ze door deskundigen als té lang worden ervaren. Veldhuisen wijst op de onzekerheid waarin de betrokkenen verkeren.14Frijda stelt dat de lange duur van de rechtsgang werkelijk sturend optreden van het hof in de weg staat, omdat in te veel gevallen zoveel tijd verloren is gegaan dat een bevel tot vervolging redelijkerwijs niet meer kan worden gegeven.15Het verkorten van de duur van de rechtsgang na een ingediend beklag is volgens Frijda dan ook van het grootste belang. Ook Schalken stelt dat ‘het veel te lange tijdsverloop’ ervoor zorgt dat de beklagprocedure ‘vaak haar doel voorbijschiet en dus voor de klager onbevredigend uitpakt.’16In vergelijkbare zin noemt Cleiren de duur van de beklagprocedure het ‘wellicht meest nijpende probleem voor de klager’. ‘Juist in geval er onvrede bestaat bij belanghebbenden wegens niet-vervolgen, is het voor de legitimiteit van het (niet-)optreden van het OM van groot belang dat een ant-woord op het beklag niet lang op zich laat wachten. De lange duur van de procedure kan ertoe leiden dat het eind- en overallresultaat van de regeling zijn doel behoorlijk voorbij-schiet. Een en ander leidt weer tot een voelbaar en zichtbaar effect op de legitimiteit en het gezag van de beschikkingen van het hof in de beklagprocedures, hetgeen uiteindelijk het gezag van het OM en zittende magistratuur niet ten goede komt.’17Frijda, Schalken en Cleiren geven aldus aan dat de lange duur van de procedure een negatieve uitwerking heeft op het doel het geschil tussen klager en OM op een bevredigende manier te beslechten, en daarmee uiteindelijk op de (ervaren) legitimiteit van de bij de procedure betrokken overheid.

De onvrede over de doorlooptijden komt enige tijd later ook op politiek niveau naar voren. Eind 2008 wordt door Tweede Kamerlid Van der Staaij gesteld dat extreem lange doorlooptijden de kwaliteit van de rechtsstaat aantasten, waarbij als voorbeeld de beslissin-gen over al dan niet vervolbeslissin-gen worden beslissin-genoemd. Een dag later wordt een motie door de Kamerleden Van der Staaij en Teeven ingediend, waarin de minister wordt gevraagd een redelijke termijn vast te stellen, waarbinnen een beslissing op beklag genomen dient te

12 Aben 2004, p. 57, noot 49.

13 Aben 2004, p. 57.

14 Veldhuisen 2004, p. 118.

15 L. Frijda, ‘Plaatsbepaling’, in: S.J.A.M. van Gend & G.J. Visser (red.), Artikel 12 Sv (Prinsengrachtreeks 2004/2), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004, p. 29.

16 T.M. Schalken, ‘Inleiding’, in: S.J.A.M. van Gend & G.J. Visser (red.), Artikel 12 Sv (Prinsengrachtreeks 2004/2), Nijmegen: Ars Aequi Libri 2004, p. 13.

17 Cleiren, Strafblad 2008, p. 543.

worden. In de motie wordt gemeld dat het de indieners om het belang van rechtszekerheid te doen is.18Deze motie wordt aangenomen. Nog in dezelfde maand stelt Tweede Kamerlid Teeven Kamervragen naar aanleiding van een krantenbericht waarin een artikel 12 Sv-zaak inzake politiegeweld wordt besproken; de afwikkeling van dit beklag had, gerekend vanaf de indiening van de klacht tot de beschikking van het gerechtshof, drie jaar geduurd.19 Teeven vraagt de minister of deze ook van oordeel is dat de afwikkeling in deze zaak onwenselijk en onredelijk lang is geweest, of er bijzondere omstandigheden zijn aan te wijzen die dit tijdsverloop verklaren en of hij zich realiseert dat de onzekerheid van de politieambtenaren in dergelijke gevallen het functioneren van het korps negatief kan beïnvloeden.20Ook stelt hij de vraag of – gezien de aangenomen motie met die strekking – de minister voornemens is binnen afzienbare termijn een wetsvoorstel aan de Kamer te zenden waarin een redelijke termijn wordt gesteld, waarbinnen het beklag door de rechter moet zijn afgedaan. In zijn antwoord van 26 januari 2009 geeft de minister uitleg over de bijzondere omstandigheden in de genoemde zaak, en geeft aan dat rechtspraak en Openbaar Ministerie over de behandeling van dergelijke klachten nadere procedurele afspraken zullen maken. Voorts kondigt hij een brief over de problematiek van doorlooptijden in de artikel 12 Sv-procedure aan; vooralsnog meldt de minister dat hij het College van Procu-reurs-Generaal heeft gevraagd hem te informeren over welke maatregelen het Openbaar Ministerie, eventueel in samenwerking met de rechtspraak, zou willen nemen om de doorlooptijden in dit soort zaken te bekorten.21

In de (eerder aangekondigde) brief van 22 oktober 2009 reageert de minister op de motie Van der Staaij/Teeven. Hij geeft aan van oordeel te zijn dat er een gerechtvaardigd belang is doorlooptijden van beklagzaken te verkorten. Hij noemt drie bezwaren van de lange doorlooptijden: de indruk die daardoor bij burgers ontstaat dat weinig slagvaardig met hun klachten wordt omgegaan; de onzekerheid waarin de verdachte komt te verkeren over de vraag of hij alsnog vervolgd zal worden en de belemmeringen die door het tijdsver-loop optreden bij het doen van nader onderzoek. De minister kondigt maatregelen aan22 (zie hierover 1.4).

In dezelfde periode werd ook de vermeende toename van het aantal artikel 12 Sv-klachten politiek ter discussie gesteld. Deze kwestie werd voor het eerst in de parlementaire discussie geïntroduceerd door de Tweede Kamerleden Gerkens en Van Haersma Buma in het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Justitie van 29 oktober 2009. Zij baseren zich op cijfers van het ministerie van Justitie over de periode 2004-2009. Volgens die cijfers is het aantal klachten in deze periode met 40% toegenomen, waarvan 13% in

18 Kamerstukken II 2008/09, 31700 VI, 65.

19 ‘Zes agenten vervolgd voor dood arrestant’, De Volkskrant 12 november 2008.

20 Aanhangsel Handelingen II 2008/09, 1323.

21 Aanhangsel Handelingen II 2008/09, 854.

22 Kamerstukken II 2009/10, 32123 VI, 15.

2008.23Uit de cijfers blijkt ook dat het overgrote deel van de klachten niet gegrond wordt verklaard. In minder dan één op de tien uitspraken van het gerechtshof wordt het OM verplicht om alsnog vervolging in te stellen. Volgens de Kamerleden doet dit de vraag rijzen of niet een (te) groot deel van de klachten (wellicht makkelijk te voorkomen) bagatelzaken zijn. Zij stellen in dat verband de vraag of niet van de artikel 12 Sv-procedure een toenemend oneigenlijk gebruik wordt gemaakt en roepen op dit te onderzoeken en aan te pakken.24 De minister legt in zijn reactie op deze vragen en opmerkingen een verband tussen de aangekaarte toenemende instroom en de lange doorlooptijden in de artikel 12 Sv-procedure:

‘Waar het vroeger een wat incidentele werkzaamheid was van de gerechtshoven om daarover te moeten beslissen, is het nu echt een factor in hun werklast geworden.’25Hij geeft aan geen verklaring hiervoor te kunnen geven; dat zou nader onderzoek vergen. Van Haersma Buma vermeldt in reactie hierop dat dergelijk onderzoek gewenst is en ook zou moeten zien op de vraag waarom mensen soms meerdere klachten indienen. Over de artikel 12 Sv-procedure zegt hij vervolgens: ‘Zo’n systeem is natuurlijk voor uitzonderlijke gevallen en hoort daarom natuurlijk uitzondering te zijn en niet voor een burger om zijn ongenoegen te uiten dat er geen strafvervolging wordt ingesteld. Het is om het zo maar eens te zeggen een ander soort ventiel dan dat.’ De minister zegt daarop alleen maar met instemming te kunnen reageren.26

In document Klachten tegen niet-vervolging (pagina 30-33)