• No results found

2.3 Visie op wetenschap

2.3.2 Wetenschappelijke benaderingswijze

2.3.2

Wetenschappelijke benaderingswijze

Subparagraaf 2.3.2 beschrijft de wijze waarop in deze studie het begrip wetenschap is begrepen. Met nadruk zij gesteld dat de gepresenteerde visie op wetenschap er één is onder velen. Er is in de wetenschap namelijk ruimte voor pluriformiteit in benaderingen en opvattingen.338 Hoewel de visie op zichzelf stellig is geformuleerd, impliceert

dat dus niet dat er geen ruimte zou worden verondersteld voor heel andere opvattingen.

338 Feyerabend, 2008

88

Tabel 2.2 biedt een overzicht van de gemaakte keuzes in de visie op wetenschap. In onderstaande alinea’s zijn deze keuzes nader toegelicht.

Tabel 2.2. Overzicht van gemaakte keuzes in de wetenschappelijke benaderingswijze

typologie keuze

domein van het onderzoek (object

van studie en gebruikte kennisbasis) geesteswetenschappen exacte wetenschappen

sociale wetenschappen ✔

technische wetenschappen

context van het onderzoek academische context: kennisontwikkeling primair voor de wetenschap

(aanbodgericht)

gebruikscontext:

kennisontwikkeling voor de praktijk (vraaggericht)

zonder wetenschappelijke gestrengheid met wetenschappelijke gestrengheid

(pragmatische wetenschap) ✔

disciplinaire benadering van het

onderzoek (multi)disciplinair bestuurskunde politicologie

beleidskunde organisatiekunde bedrijfskunde communicatiewetenschappen sociologie psychologie informatica transdisciplinair ✔

onderzoeksmethode empirisch-analytische benadering

interpretatieve benadering

kritisch-emancipatoire benadering

ontwerpbenadering ✔

kwaliteitsborging in het onderzoek traditioneel

innovatief ✔

Domein van het onderzoek: sociale wetenschappen

De eerste stap bij het bepalen van de wetenschappelijke benadering voor deze studie ligt in het bepalen van het wetenschappelijk domein. Grofweg zijn in de wetenschappelijke literatuur de volgende vier wetenschappelijke werkingsgebieden te onderkennen:339

▪ Geesteswetenschappen, alfawetenschappen of cultuurwetenschappen gericht op bestudering van de artefacten van de menselijke geest waaronder taal- en letterkunde, theologie, filosofie en geschiedenis.

▪ Exacte wetenschappen, bètawetenschappen of natuurwetenschappen gericht op de bestudering van natuurverschijnselen, waaronder de disciplines natuurkunde, scheikunde, biologie, medische wetenschap. ▪ Sociale wetenschappen, gammawetenschappen of maatschappijwetenschappen gericht op de menselijke

interactie, waaronder economie, sociologie, psychologie en bestuurskunde.

▪ Technische wetenschappen gericht op de feitelijke constructie van producten van fysieke aard, waaronder de disciplines informatica, bouwkunde en elektrotechniek.

339 Kroes, 1996: 32; Van Aken, 1994: 390

89

Dit onderzoek is gepositioneerd in de sociale wetenschappen. Hiermee zijn twee zaken ingeperkt: het object van

studie en het bereik voor het literatuuronderzoek. Het object van studie is op deze manier bepaald tot wat globaal gesproken ‘het sociale’ kan worden genoemd. In deze studie is hiervoor het begrip ‘socialiteit’ gebruikt. Deze term is in paragraaf 2.4 nader toegelicht. De keuze voor het sociaalwetenschappelijke domein heeft tevens de reikwijdte van de literatuurstudie beperkt tot sociaalwetenschappelijke literatuur.

Context van het onderzoek: gebruikscontext

De gevolgde aanpak laat zich kenmerken als een vraaggerichte en situationele benadering. In dit onderzoek is bij de keuze van de aanpak niet uitgegaan van een aanbodgerichte benadering maar van een vraaggerichte benadering. Een aanbodgerichte benadering gaat uit van wat wetenschap te bieden heeft aan benaderingen om daarmee nieuwe kennis te ontwikkelen terwijl een vraaggerichte benadering een aanpak bepaalt die past bij de specifieke exogene omstandigheden en zich niet laat inperken door de huidige grenzen van de wetenschap. In de organisatiekunde staat de gevolgde benadering bekend als contingentiebenadering.340 Dit betekent dat de gekozen

aanpak primair is afgestemd op het onderzoeksprobleem en de beoogde eindresultaten van het onderzoek. De aanpak wordt met andere woorden ontwikkeld vanuit start- en eindpunt van het onderzoek en niet vanuit een methodische traditie in de wetenschap over het te volgen proces. Het belang van een goed gekozen onderzoeksaanpak wordt volgens Verschuren in de wetenschap onderschat: feitelijk wordt aldus Verschuren vaak zonder al te veel nadenken het zogenoemde standaardmodel van wetenschap toegepast.341 Hij spreekt ten aanzien

van het laatstgenoemde punt zelfs van een ‘dictatuur van de methode’ en doelt daarmee op het volgende fenomeen:

“Het volgen van platgetreden paden is weliswaar een gemakkelijke manier om door een oerwoud heen te komen, maar geeft weinig mogelijkheden tot het doen van ontdekkingen.”342

Bovendien wordt, aldus Verschuren, het methodologisch eigenstandige karakter van praktijkonderzoek genegeerd of ontkend door de neiging wetenschappelijk onderzoek routinematig aan te pakken.343 De wijze waarop de

beoogde kennis is ontwikkeld is gebaseerd op de uitgangspunten van de modus-2 kennisproductie.344 Modus-2

wetenschap is primair maatschappelijk georiënteerd en altijd gericht op een herkenbare maatschappelijke doelstelling.345 Dit terwijl Modus-1 primair kennis voor de wetenschap zelf produceert en er weinig gerichte en

expliciete aandacht (nodig) is voor de maatschappelijke context van het onderzoek. In een modus-2 wetenschap staat de maatschappelijke context juist voorop.

De keuze voor een gebruikscontext in plaats van een academische context heeft niet alleen doorwerking in de procesaanpak van het onderzoek maar ook in het type doelstelling. Kroes onderscheidt een tweetal doelen van

340 Scott (2003) omschrijft contingentietheorie als volgt: ‘De beste organisatievorm is afhankelijk van de omgeving waarin de

organisatie opereert’. 341 Verschuren, 2011: 11 342 Verschuren, 2011: 14 343 Verschuren, 2011: 11 344 Gibbons et al., 2009 345 Gibbons et al., 2009: 4

90

wetenschap: zuivere wetenschap waarin gestreefd wordt naar kennis omwille van de kennis, ongeacht het praktische nut en toegepaste wetenschap gericht op probleemoplossing.346 Van Aken maakt een vergelijkbaar

onderscheid tussen zuiver praktijkgericht onderzoek, zuiver fundamenteel onderzoek en praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek.347 Zuivere wetenschap laat zich daarbij vooral leiden door intern wetenschappelijke

overwegingen en toegepaste wetenschap richt zich op de externe toepasbaarheid van de kennis. In deze studie is die externe toepassing van de opgeleverde kennis als doel gesteld en hiermee wordt aangesloten op het principe van ‘pragmatische wetenschap’. Pragmatische wetenschap koppelt maatschappelijke bruikbaarheid aan een gestrenge wetenschappelijke aanpak.

Naast de keuze van een maatschappelijke doelstelling in plaats van een academische doelstelling impliceert de keuze voor pragmatische wetenschap ook het streven van een gestrenge aanpak. Die aanpak is in deze studie vooral geoperationaliseerd door de ontwikkeling en toepassing van een methodologie voor sociale-theorievorming, zie verder paragraaf 2.5.

Benadering van het onderzoek: transdisciplinair

Vanuit de gemaakte keuze om een vraaggerichte benadering te volgen is impliciet ook gekozen voor een transdisciplinaire benadering. Er zijn in dit proefschrift allerlei inzichten gebruikt uit een scala aan disciplines waaronder de sociologie, de bestuurskunde en de organisatiekunde.

De keuze voor een vraaggerichte benadering had nog een andere consequentie voor het onderzoek. Op deze manier was niet op voorhand duidelijk wat verstaan moet worden onder ‘wetenschap’. Dit in tegenstelling tot een disciplinaire aanpak waar het antwoord van deze vraag reeds beantwoord ligt in de literatuur. Braeckman, Raymaekers en Van Riel geven de ‘disciplinerende’ werking van wetenschappelijke disciplines op afzonderlijke onderzoeken als volgt weer:

“Wetenschap bestaat uit een veelheid van disciplines die elk gespecialiseerd zijn in één bepaald deelaspect van de realiteit. Zo bestudeert de fysica de realiteit als een geheel van fysische verschijnselen, terwijl de sociologie diezelfde realiteit bestudeert als een geheel van sociale relaties. In functie van het eigen specialisme ontwikkelt elke discipline ook een eigen methode, die de kracht is van de wetenschap: zij is het instrument waarmee de wetenschap de realiteit in de greep krijgt. Tegelijk vormt die methode de grens van de wetenschap: wat buiten de greep van de methode valt, valt ipso facto ook buiten het gezichtsveld van de wetenschap.”348

Hoewel het in deze studie behandelde vraagstuk van de effectiviteit van de overheid met name in het werkgebied van de bestuurskunde ligt is het onderzoek niet vanuit deze discipline uitgevoerd. Dit vanwege een aantal overwegingen. In de eerste plaats omdat (mainstream) bestuurs- en beleidskunde methodologisch niet speciaal gericht zijn op de aanpak van weerbarstige vraagstukken.349 Dit zijn vraagstukken ‘waar feiten onzeker zijn,

waarden in dispuut, de belangen groot en besluitvorming urgent’.350 Ten tweede: de keuze voor een

346 Kroes, 1996: 33

347 Van Aken, 2011: 33

348 Braeckman, Raymaekers & Van Riel, 2004: 276 349 In ‘t Veld,2014: 47

91

transdisciplinaire benadering is gemaakt om niet op voorhand een beperking aan te brengen in de aanwezige

kennisrijkdom binnen de sociale wetenschappen en zodoende is gestreefd om zo optimaal mogelijk gebruik te maken van de wetenschappelijke ideeënrijkdom. Ten derde is op deze manier voorkomen dat disciplinaire uitgangspunten mee aan boord komen die naderhand de beoogde ontwikkelingsgang van het onderzoek in de weg zouden gaan staan.

Onderzoeksmethode: ontwerpbenadering

De vierde keuze rond de wetenschappelijke aanpak van dit onderzoek betreft de onderzoeksmethode. Binnen de sociale wetenschappen zijn op hoofdlijnen vier benaderingen van elkaar te onderscheiden:351

▪ Empirisch-analytische benadering

De empirisch-analytische benadering past in de in paragraaf 2.2 aangehaalde (post)positivistische traditie binnen de sociale wetenschappen.352 Het werkt het standaardmodel voor de wetenschap uit.353 Fischer

beschrijft de inzet van het standaardmodel in de sociale wetenschappen als volgt:

“Social science [ ] has laboured during the past 60 years or more to develop an empirically based causal theory of political behaviour. Empirical theory would offer ‘realist’ explanations that correspond to objective realities ‘out there’ in the world. Because they are seen to be independently anchored in concrete realities, such explanations would be accessible to all observers willing to employ the appropriate empirical methods of observations and measurement. In short, their validity and reliability could be independently verified.”354

Dit standaardmodel voor de wetenschap gaat ten eerste uit van de veronderstelling dat de werkelijkheid een objectief gegeven is, dat een onveranderlijke structuur bezit en onafhankelijk van het menselijk kennen bestaat (ontologie). Ten tweede gaat het standaardmodel uit van de gedachte dat objectieve kennis van de werkelijkheid verkregen kan worden via ordelijke waarneming, deze kennis vervat kan worden in universele wetmatigheden die gebaseerd zijn op causale relaties en die daarmee een juiste representatie geven van de werkelijkheid (epistemologie). Ten derde stelt het standaardmodel van de wetenschap dat rationele en gecontroleerde toepassing van de wetenschappelijke methode leidt tot objectieve kennis (methodologie). Ten vierde gaat het standaardmodel uit van de idee dat een autonome wetenschap via een voortdurend rationeel leerproces leidt tot onttovering van de wereld, waardoor wetenschappelijke vooruitgang en daarmee maatschappelijke vooruitgang wordt geboekt.355

▪ Interpretatieve benadering

De interpretatieve benadering kent een andere benadering van wetenschap. 356 Hier geldt het uitgangspunt

dat de sociale realiteit te complex is om louter op basis van waarnemen in beeld te brengen. Wetenschappers moeten daarom interpreteren om de diepere lagen en structuren van de sociale realiteit te bevatten. Verder

351 Opgemerkt dient te worden dat de ontwerpwetenschappen als afzonderlijke benadering in veel gevallen niet wordt

onderkend, zie bijvoorbeeld Boeije, ’t Hart & Hox, 2009; Lange, de, Schuman & Montesano Montessori, 2014.

Anderen onderkennen wel de ontwerpbenadering als een afzonderlijke benadering zoals Romme, 2003: 559; Wieringa, 2014; Van Aken & Andriessen, 2011

352 Boeije, ’t Hart & Hox, 2009: 70 353 Funtowicz & Ravetz, 1992: 1 354 Fischer, 2003: 21 en 22

355 Van Hees, De Jonge & Nauta, 2008: 189 356 Delanty, 2005: 42 en 43

92

gaat de interpretatieve benadering uit van de gedachte om de menswetenschappen in zowel het object van studie als in de wetenschappelijke methode strikt te scheiden van de natuurwetenschappen. In de derde plaats stelt de interpretatieve benadering dat wetenschappers zich dienen te onthouden van persoonlijke kritiek op het object van studie. Het gaat om het begrijpen vanuit een sociaal perspectief. Wetenschappelijk onderzoek wordt mogelijk verondersteld vanuit een (humanistische) eenheid in de menselijke natuur die onderliggend is aan verschillende culturen.

▪ Kritisch-emancipatoire benadering

De kritisch-emancipatoire benadering kan als volgt worden getypeerd.357 Het oogmerk van de kritisch-

emancipatoire benadering is het verklaren en/of begrijpen van de bestaande maatschappelijke orde op zoek naar systemen van dominantie die zich in de historische ontwikkeling van de maatschappij als deterministisch voordoen om vanuit deze wetenschap te streven naar emancipatie en sociale verandering.

▪ Ontwerpbenadering

In deze studie is, zoals in paragraaf 1.1 al is aangegeven niet gekozen om één van de drie bekende en hiervoor beschreven methodische benaderingen in de sociale wetenschappen gebruik te maken. Deze keuze komt voort uit de gedachte dat wil wetenschap bruikbare kennis opleveren er meer moet gebeuren dan louter observeren (waarnemen en interpreteren). Er dient ook sprake zijn van interventie in het maatschappelijk functioneren en die interventie dient geconstrueerd te worden.358 Er is daarom aansluiting gezocht bij de

ontwerpwetenschappen. Wieringa definieert ontwerpwetenschap als ‘het ontwerp en het onderzoeken van menselijke artefacten in hun context’.359 Deze artefacten of constructies hebben in interactie met een

probleemsituatie het oogmerk deze situatie te verbeteren, gericht op een bepaald doel.360 De bedoeling van

dit soort onderzoek is:

“om geldige kennis te ontwikkelen om nadenkende, ontwerpende praktijkmensen te steunen [ ] ter ondersteuning van het oplossen van problemen van organisaties in het veld.”361 Johannesson en Perjons geven

aan de ontwerpwetenschappen het oogmerk mee om nieuwe artefacten te creëren in de vorm van modellen, methoden en systemen die mensen ondersteunen in de ontwikkeling, het beheer en het gebruik van oplossingen.362Van Aken heeft een ontwerpgerichte onderzoeksopzet uitgewerkt.363 Hij onderkent hierin de

volgende kernpunten: ▪ De onderzoeksvraag

Welke kwestie het onderzoek wil behandelen. ▪ De ontwerpdoelstelling

357 Delanty, 2005: 64 en 65

358 Wieringa, 2014; Van Aken & Andriessen, 2011; Verschuren, 2011 359 Wieringa, 2014: 3

360 Wieringa, 2014: 3 en 15 361 Saunders et al., 2013: 5 2011? 362 Johannesson & Perjons, 2014: 7 363 Van Aken, 2011

93

Het doel dat de onderzoeker wil bereiken met het ontwerpgericht onderzoek en dat aangeeft welk soort

oplossing de onderzoeker denkt te gaan ontwerpen.364 In de ontwerpdoelstelling komen de

principeoplossing(en) en de doelgroepen aan de orde:365

▪ Het onderzoeksontwerp

Dit is een plan van aanpak voor het onderzoek waarin de volgende zaken aan de orde komen:366

▪ Uit te voeren activiteiten

▪ Typering van het onderzoek zoals exploratief, theorieontwikkeling, theorietestend; de keuze voor een kwantitatieve of kwalitatieve opzet; de aard van het onderzoek (gevalstudie, participatief, interveniërend); wijze van gegevensverzameling en –analyse; de wijze van literatuurstudie

▪ Het systeem dat geanalyseerd of ontworpen zal worden ▪ Wijze van valideren

▪ Typering van gegevensverzameling ▪ Verantwoording van de keuzes

▪ Ingebouwde methodologische maatregelen opdat het resultaat valide, betrouwbaar en bruikbaar is ▪ Wie het onderzoek uitvoeren, wie het begeleiden

▪ Wat de te verwachten kosten en doorlooptijd zijn van het onderzoek ▪ Het beoogde onderzoeksresultaat

Van Aken splits het onderzoeksresultaat op in de volgende onderdelen:

▪ De ontwerpspecificaties, dat is een verzameling van eisen waaraan een ontwerp moet voldoen.367

▪ De ontwerpresultaten, die door Van Aken verder onderverdeeld zijn in:368

▪ Een arrangement van interventies, dat is een samenhangende set van concrete activiteiten die worden uitgevoerd om een veldprobleem te helpen oplossen.369

▪ Een implementatieplan voor de interventies.370

▪ Het procesontwerp, wat de te volgen methode in het bereiken van de resultaten is.371

▪ De ontwerpstellingen

Ontwerpstellingen beogen Volgens Van Aken de samenhang in de resultaten weer te geven.372 Van

Aken gebruikt voor het formuleren van ontwerpstellingen het zogenoemde CIMO-format. Dit format geeft inhoud aan de volgende aspecten:373

▪ C Context Het veldprobleem

▪ I Interventie Concrete activiteit om een veldprobleem op te lossen ▪ M Mechanisme De verklaring voor de effectiviteit van de interventie ▪ O Outcome De beoogde uitkomsten

364 Van Aken & Andriessen (red.), 2011: 9 365 Van Aken, 2011: 104

366 Van Aken, 2011: 103, 109

367 Van Aken & Andriessen (red.), 2011: 10 368 Van Aken, 2011: 63 en 64

369 Van Aken & Andriessen (red.), 2011: 9 370 Van Aken, 2011: 63 en 64

371 Van Aken, 2011: 64 372 Van Aken, 2011: 64 373 Van Aken, 2011: 9, 10 en 65

94

Kwaliteitsborging: innovatief

Als laatste aspect in de gevolgde wetenschappelijke benadering van dit onderzoek is kwaliteitsborging behandeld. De hier gehanteerde opvatting over kwaliteitsborging is gebaseerd op een modus-2 benadering. Deze benadering legt de focus op innovatie en gaat niet uit van de meer traditionele wijze van kwaliteitsborging in de wetenschap zoals die door Gibbons et al. gedefinieerd is als modus-1 wetenschap. In een modus-1 wetenschap wordt kwaliteit in essentie bepaald door de peer review van individuele wetenschappers. In een modus-2 aanpak is ruimte voor andere vormen van kwaliteitscontrole. Wat onder ‘goede wetenschap’ verstaan dient te worden is daarmee niet meer op voorhand duidelijk. Er is daarom op basis van literatuurstudie een eigen set van criteria samengesteld. De traditionele, modus-1 wetenschap kent zes criteria voor theorievorming. Deze zijn tot stand gekomen in een lange ontstaansgeschiedenis die ons terugvoert naar de klassieke oudheid.374 Het was de opvatting van Socrates dat een

wetenschappelijke theorie duidelijk, volledig en in een zodanig detail beschreven moet zijn dat elk redelijk denkend mens ermee uit de voeten kan. Een theorie moet aldus Socrates, ook universeel van karakter zijn, dat wil zeggen dat deze geldig moet zijn onder alle omstandigheden. En ten slotte, moet volgens Socrates een theorie abstract van aard zijn waarin geen referentie nodig is naar concrete voorbeelden. Later zijn aan deze drie criteria door Descartes en Kant twee criteria toegevoegd. Het vierde criterium houdt in dat een theorie opgebouwd moet zijn uit discrete componenten, dat wil zeggen dat de theorie geformuleerd moet worden met context-onafhankelijke elementen, die geen referentie hebben met menselijke belangen, tradities, instituties, enzovoorts. Het vijfde criterium geeft aan dat een theorie systematisch van opzet moet zijn, op een zodanige wijze dat een samenhangend geheel ontstaat waarin de context-onafhankelijke elementen met elkaar in verband zijn gebracht met wetmatigheden. De moderne wetenschap heeft aan deze vijf criteria nog een zesde toegevoegd. De theorie dient

compleet en voorspellend te zijn.375 In deze studie is niet uitgegaan van deze klassieke opvatting over kwaliteit en

zijn bovengenoemde criteria dan ook niet integraal overgenomen. Dit vanwege de keuze voor een postnormale, modus-2 benadering, waarin ruimte wordt geboden voor innovatieve kwaliteitsborging.376 In de literatuur is op zoek

gegaan naar bruikbare criteria. Van Burg onderkent twee overkoepelende kwaliteitscriteria voor ontwerpgericht onderzoek: betrouwbaarheid en validiteit.377 Het criteria ‘betrouwbaarheid’ vertaalt Van Burg vooral in het begrip

‘navolgbaarheid’ en vult dat in door het transparant mogelijk maken van de onderzoeksopzet.378 Validiteit is door

Van Burg gedefinieerd als:

“De mate waarin gehanteerde procedures het mogelijk maken om geldige uitspraken te doen over het onderzoeksobject.”379

Van Burg operationaliseert het begrip validiteit aan de hand van de volgende deelbegrippen:

▪ Constructvaliditeit: de mate waarin een meetinstrument het bedoelde construct meet en er wordt gezorgd voor een duidelijke bewijsketen in de meting van het construct.

374 Flyvbjerg, 2001 375 Flyvbjerg, 2001 376 Gibbons, et al, 2009: 8 377 Van Burg, 2011: 145 378 Van Burg, 2011: 146 en 149 379 Van Burg, 2011: 153

95

▪ Convergente validiteit: de mate waarin metingen van hetzelfde construct dezelfde resultaten geven.

▪ Discriminerende validiteit: de mate waarin metingen van verschillende constructen verschillende resultaten geven.

▪ Interne validiteit: de mate waarin er een werkelijke relatie is tussen twee constructen die gemeten zijn. ▪ Externe validiteit: de mate waarin resultaten toepasbaar zijn in een grotere groep of in andere contexten. ▪ Pragmatische validiteit: de mate waarin het onderzoek richtlijnen oplevert die bij het daadwerkelijk toepassen

van die richtlijnen de gewenste uitkomsten geven.

Uit deze set van criteria komt naar voren dat Van Burg vooral uitgaat van een meetbare kwantitatieve benadering en deze criteria zijn in het onderhavige onderzoek niet bruikbaar. Bovendien gaat Van Burg niet uit van een constructivistische benadering zoals in deze studie en dat maakt integrale toepassing van bovenstaande criteria niet mogelijk. Wel is er ruimte voor de criteria externe en pragmatische validiteit. De externe validiteit gaat over de vraag of de ontwerpkennis niet alleen in de onderzochte context geldig is, maar ook ‘transfereerbaar’ is naar andere contexten.380 Dit criterium is voor het onderhavige onderzoek opgenomen in de lijst van kwaliteitscriteria,

waarin het is meegenomen in het criterium ‘intersubjectiviteit’, zoals dat verderop aan de orde komt. Het criterium pragmatische validiteit is voor ontwerpgericht onderzoek essentieel.381 Pragmatische validiteit gaat over de vraag

of ontwerpresultaten in toekomstige situaties tot de gewenste effecten leiden. Ook hier komt de (post)positivistische basisvisie van Van Burg om de hoek kijken. In een constructivistische visie is echter geen zekerheid te vinden in hoe de toekomst zich zal ontwikkelen en daarmee is het criterium Pragmatische validiteit