• No results found

1.5 Opzet van het proefschrift

1.5.3 Toelichting op de hoofdstukken

In tabel 1.3 is een overzicht gegeven van de structurering van dit proefschrift.

Tabel 1.3. Opzet van het proefschrift

onderdeel van het onderzoek nummer van het hoofdstuk

titel van het

hoofdstuk functies van het hoofdstuk

diagnose hoofdstuk 1 diagnose vormt de inleiding van het onderzoek geeft uitwerking van de diagnose

is een integraal voorbeeld van de toepassing van de beleidsmethodiek (als een beleidsinterventievoorstel)

leest als een pleidooi tot professionalisering van de beleidsfunctie ontwerp hoofdstuk 2 zienswijze vormt het eerste onderdeel van het methodisch kader

is de filosofische basis voor het onderzoek

bevat een methodologie voor conceptualisering (Sociologica) dat gebruikt is bij de totstandkoming van het methodisch kader

hoofdstuk 3

denkwijze vormt het tweede onderdeel van het methodisch kader

bevat een generieke sociale-theorie voor professioneel handelen dat als basis gebruikt is voor de beleidsmethodiek

is een integraal voorbeeld van de toepassing van de methodologie voor conceptualisering bij sociale-theorievorming

hoofdstuk 4 werkwijze vormt het derde onderdeel van het methodisch kader

bevat een beleidsmethodiek voor een professionele beleidskunde illustreert de hoge complexiteit van een professionele beleidskunde beoogt bouwsteen te zijn in de gewenste ontwikkeling van een gezamenlijke kennisbasis

werkt een pragmatische, maatschappelijk georiënteerde en interventiegerichte beleidskunde uit

hoofdstuk 5 organisatie-

wijze vormt het vierde onderdeel van het methodisch kader

bevat een methodiek voor professionalisering van beleidsorganisaties validatie hoofdstuk 6 validatie werkt de resultaten van de validatiefase uit om daarmee de begrijpelijkheid en

de bruikbaarheid te onderzoeken resultaten hoofdstuk 7 conclusies en

aanbevelingen biedt overzicht van de resultaten van het promotieonderzoek in concluderende en aanbevelende zin

Hoofdstuk 1

Het eerste hoofdstuk bevat de diagnose, inclusief een voorstel tot interventie. Hierin is ingegaan op de onderzoeksopzet, de probleemdiagnose, de onderzoeksaanpak en de oplossingsrichting. De gekozen oplossingsrichting is om via professionalisering van de beleidsfunctie van de overheid structureel te verbeteren.

51

Hoofdstuk 2

Hoofdstuk 2 beschrijft het filosofisch kader van het onderzoek. Hiermee is de zienswijze expliciet gemaakt op de relevant geachte ‘omgeving’ van waaruit het onderzoek is uitgevoerd. De zienswijze brengt de gehanteerde visies op filosofie, wetenschap, kennisontwikkeling en ‘mens en wereld’ in focus, op basis waarvan een methodologie is ontwikkeld waarmee de sociale-theorievorming is gerealiseerd, zoals die is uitgewerkt in dit proefschrift.

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 werkt vanuit het filosofisch kader een denkwijze uit voor professioneel handelen in het publieke domein. Het is uitgewerkt als een sociale theorie met behulp van de in hoofdstuk 2 beschreven methodologie.

Hoofdstuk 4

In hoofdstuk 4 is de werkwijze voor de beleidsfunctie van de overheid uitgewerkt in de vorm van een beleidsmethodiek. Dit vormt het derde onderdeel van het methodisch kader. Hoofdstuk 4 beoogt handelingsrepertoire te bieden voor professionele beleidsambtenaren en daarmee tevens op de effectieve uitvoering van de beleidsfunctie.

Hoofdstuk 5

In hoofdstuk 5 is de organisatiewijze uitgewerkt als vierde onderdeel van het methodisch kader. Hierbij is alleen ingegaan op een van de vier onderkende interventies: de professionalisering van beleidsorganisaties. De implementatiewijze is uitgewerkt als een organisatiemethodiek voor professionaliserende beleidsorganisaties.

Hoofdstuk 6

Hoofdstuk 6 werkt de resultaten uit van de validatie van het onderzoek. Dit hoofdstuk beoogt de resultaten van deze studie aannemelijk te maken en op deze manier invulling te geven aan de validatiefase zoals die past binnen een ontwerpbenadering. Validatie stelt de vraag centraal of een ontwerp voor vertegenwoordigers van de doelgroep begrijpelijk en potentieel bruikbaar is.De validatie is ingevuld door een integraal voorbeeld op te nemen van de ontwikkelde beleidsmethodiek in de vorm van het in hoofdstuk 1 uitgewerkte pleidooi tot professionalisering van de beleidsfunctie. Daarnaast zijn met verschillende betrokkenen gesprekken gevoerd over de vraag of professionalisering van de beleidsfunctie zinvol en haalbaar is.

Hoofdstuk 7

52

2.

Zienswijze

2.1

Inleiding

Positie van het hoofdstuk

Dit promotieonderzoek werkt een methodisch kader uit voor de beleidsfunctie van de Nederlandse overheid. Dit met het oogmerk een bijdrage te bieden aan de professionalisering van de beleidsfunctie.142 Die bijdrage bestaat

uit het aanleveren van theoretische kennis aan beleidsontwikkelaars. Kennis, die vorm heeft gekregen als een methodisch kader voor een professionele beleidskunde. Dit methodisch kader voor professioneel handelen kent de volgende opbouw, zie ook figuur 2.1:

▪ Hoofdstuk 2 Zienswijze Filosofisch kader

▪ Hoofdstuk 3 Denkwijze Theorie voor professioneel handelen

▪ Hoofdstuk 4 Werkwijze Methodiek voor een professionele beleidskunde

▪ Hoofdstuk 5 Organisatiewijze Methodiek voor professionalisering van beleidsorganisaties

Figuur 2.1: structuur van het methodisch kader

Met de zienswijze is de opbouw van het methodisch kader gestart vanuit een abstract vertrekpunt om zo in het verloop van dit proefschrift de kennis steeds concreter te maken. Overigens zonder het niveau van de praktijk te bereiken. Dit is met reden gedaan. Praktijk wordt overgelaten aan professionals. Wetenschap, althans in deze

142 Het begrip ‘methodisch kader’ is gedefinieerd als een ‘omvattende en samenhangende (systemische) set van uitgangspunten

voor professioneel handelen’. Een kader bevat kennis. Het is een cognitieve structuur met een narratieve opbouw en een intersubjectieve betekenis. Een kader omvat het denken en perkt het in; niet alles behoort meer tot de mogelijkheden, maar tegelijkertijd biedt een kader ook ruimte aan het handelen. Het voorziet daartoe in een handelingsrepertoire.

ho ofd stuk 2 hoofdstuk 3 zien sw ijz e werk wi jze denkwijze organisatiewijze ho ofd stuk 4 hoofdstuk 5

53

studie, richt zich op het ontwikkelen van theoretische kennis die bedoeld is voor de praktijk, maar slechts als

aanvulling op de in de praktijk aanwezige expertise bij in dit geval professionele beleidskundigen. Aan hen wordt niet alleen een belangrijk deel van de benodigde kennisinbreng overgelaten maar ook de keuze om het methodisch kader zoals in deze studie is aangereikt al dan niet te gebruiken én de wijze waarop het gebruikt wordt. Het methodisch kader beoogt slechts een instrument te zijn in handen van de professional.143

Functie van het hoofdstuk

De in dit hoofdstuk uitgewerkte zienswijze heeft een dubbele functie. Het is enerzijds een onderdeel van het resultaat van de studie als één van de vier delen van het methodisch kader, naast de denkwijze, de werkwijze en de organisatiewijze. Anderzijds werkt de zienswijze tevens de wijze uit waarop het onderzoek is uitgevoerd. Op deze manier is de opzet van dit onderzoek reflexief te noemen: de output van de studie is tevens gebruikt als input ervoor.144

Opbouw van de zienswijze

De zienswijze is als volgt opgebouwd:

▪ Paragraaf 2.2 Visie op filosofie ▪ Paragraaf 2.3 Visie op wetenschap ▪ Paragraaf 2.4 Visie op ‘mens en wereld’

▪ Paragraaf 2.5 Methodologie voor conceptualisering

Paragraaf 2.2 positioneert de studie in het filosofische speelveld en expliciteert de relatie met de in de literatuur aangetroffen kennisbasis. Er is een overzicht gegeven van de gebruikte benaderingen. Uit deze benaderingen is vervolgens in paragraaf 2.3 de gevolgde aanpak in het onderzoek toegelicht. Hiermee is een generieke aanpak ontwikkeld voor kennisontwikkeling. Een aanpak die zich laat kenmerken als een operationalisatie van de zogenoemde ‘modus-2 kennisproductie’.145 Deze aanpak werkt vanuit een vraaggerichte, situationele en

transdisciplinaire benadering aan herkenbare maatschappelijke doelstellingen en de verschillen in belangen die daarmee gepaard gaan. Dit in tegenstelling tot de meer traditionele disciplinaire en aanbodgerichte wetenschappelijke benaderingen waar kennisontwikkeling vanuit een onafhankelijke positie wordt nagestreefd.146

Daarna is in paragraaf 2.4 ingegaan op de ontwikkelde visie op de sociale leefwereld als object van studie, een

143 Deze studie gaat uit van een strikt onderscheid tussen theorie en praktijk. Dit onderscheid is weergegeven als een

dichotomie en wel als volgt: theorie | praktijk. Het gebruik van dichotomieën als filosofisch instrument, om twee zaken als elkaars tegenpolen te beschouwen zonder dat er sprake is van enige overlap, is terug te voeren tot Plato en Aristoteles en ook Kant gebruikte dit filosofisch instrument (Willemsen, red., 1992: 103). Ook in de tegenwoordige tijd wordt gewerkt met dichotomieën. Zo hanteert de in deze studie veelvuldig aangehaalde Niklas Luhmann het instrument van het onderscheiden als basis voor zijn systeemtheorie die uitgaat van onderscheidingen zoals recht | onrecht, weten | niet-weten, professioneel handelen | niet-professioneel handelen (Luhmann, 2011: 64-72). In paragraaf 2.5 is nader ingegaan op de rol en positie van onderscheidingen in de zienswijze en daar is tevens ingegaan op de samenhang met het in dit hoofdstuk centraal gestelde begrip ‘kennis’.

144 Het begrip ‘reflexiviteit’ betekent wederkerend. Het is in deze studie gebruikt als een systeemkenmerk om aan te geven dat

de output van een systeem gebruikt wordt als input. Een systeem is op deze manier zelfreferentieel (Luhmann, 2002: 23).

145 Gibbons et al., 2009

54

visie die uitgaat van de interactie tussen ‘mens en wereld’.147 Hiermee wordt stap voor stap toegewerkt naar de

kern van de zienswijze: een methodologie uit voor sociale-theorievorming. Deze methodologie is toegepast bij de ontwikkeling van het gehele methodisch kader voor professioneel handelen.

147 In deze studie zijn begrippen als ‘wereld’, ‘mens en wereld’, ‘leefwereld’ en ‘werkelijkheid’ min of meer als synoniemen

gebruikt. Dit is gedaan om zodoende aan te kunnen sluiten op het taalgebruik zoals die in de literatuur is aangetroffen: bovenstaande begrippen worden nu eenmaal naast elkaar toegepast, zonder dat er altijd sprake is van eenduidige definities. In paragraaf 2.4 is deze definitiekwestie aangepakt en is een voorstel uitgewerkt om deze begrippen theoretisch te omvatten met het begrip ‘socialiteit’.

55

2.2

Visie op filosofie

2.2.1

Inleiding

Hoofdstuk 2 expliciteert de zienswijze. Deze zienswijze bestaat uit vier delen. Het eerste deel gaat in op de gehanteerde visie op filosofie. Deze visie is tot stand gekomen via een literatuurstudie op basis waarvan een aantal filosofische stromingen zijn geselecteerd en van daaruit is een set van basisveronderstellingen gedistilleerd. Deze basisveronderstellingen zijn expliciet gemaakt omdat nieuwe kennis, zoals in deze studie is gepresenteerd, onvermijdelijk voortkomt en voortborduurt uit ‘eerdere’ kennis, zoals die in de literatuur is aangetroffen.

Dit onderzoek is gestart zonder vooringenomen visie op wat wetenschap behelst en zodoende is de keuze van de wetenschappelijke benadering onderdeel geworden van de studie. Filosofie is gebruikt bij het selecteren van bruikbare wetenschappelijke benaderingen. Dit veronderstelt een relatie tussen wetenschap en filosofie. Die relatie is hier als volgt begrepen:

▪ Wetenschap is gedefinieerd als ‘het ordenen van de wereld’.148

▪ Filosofie is gedefinieerd als ‘de analyse naar de rationale van die ordening’.149

▪ Gecombineerd leidt dat tot de volgende samenhang tussen wetenschap en filosofie: filosofie zorgt voor fundering van wetenschap.150

Frederix schrijft in dit verband over het nut van filosofie het volgende:

“Meer dan een streng motiverende richtingaanwijzer kan filosofie niet zijn. Maar dat is al veel. Want een verkeerde (irrelevante) richting geeft verkeerde (irrelevante) begrippen, ideeën, principes en vragen, en verkeerde (irrelevante) begrippen, ideeën, principes en vragen geven verkeerde irrelevante antwoorden. Bovendien betekent het aanwijzen van de ‘juiste’ (relevante) richting het aanduiden van de omtrekken waarbinnen noodzakelijkerwijze alle concrete vragen gesteld moeten worden. En een goede vraag is de helft van het antwoord. De andere, ‘concrete’ helft moet worden geleverd door andere dan filosofische kennis.”151

Het belang van filosofie ligt niet in de absolutistische pretenties van weleer, waar de filosofie een onweerlegbaar en onveranderlijk kennisfundament los van de praktijk zou kunnen opleveren. Wat we wel van filosofie mogen verwachten is therapeutische werking, in zoverre dat het in de wetenschap een sturende en reflecterende rol vervult.152 Filosofie geeft richting aan onderzoek en zonder kompas ontbreekt inzicht om richting te houden, om

keuzes te maken van wat wel en wat niet relevant en bruikbaar is, zeker als – zoals in het onderhavige geval – er

148 Braeckman, Raymaekers & Van Riel, 2004: 269 149 Braeckman, Raymaekers & Van Riel, 2004: 272 150 Widdershoven-Heerding et al., 1995: 7; Umpleby, 2014 151 Frederix, 2005: 15

56

sprake is van een situationele en transdisciplinaire benadering: opvattingen uit verschillende bronnen worden waar nodig en mogelijk gecombineerd.153

Op basis van de uitgevoerde literatuurstudie is geconstateerd dat wetenschap een pluriformiteit aan opvattingen herbergt die niet noodzakelijkerwijs onderling coherent zijn. Expliciete positionering van dit onderzoek binnen het pluriforme wetenschappelijke kennislandschap is dan ook geen overbodige luxe.154 De positionering van het

onderhavige onderzoek is, zoals hiervoor al is aangegeven, tot stand gekomen met behulp van ‘de filosofie’. Hoewel men zou kunnen verwachten dat filosofie een universele, integrale en integrerende werking heeft in de wetenschap door het aangeven van duidelijke, acceptabele en bruikbare grenzen voor het denken blijkt dat niet het geval te zijn. Filosofie is net als de rest van het hedendaagse denken versnipperd.155 Het bepalen van de filosofische

grondslag van dit onderzoek bleek niet een kwestie te zijn van een eenvoudige verwijzing naar de in de literatuur beschikbare kennisbasis maar bleek veel voeten in aarde te hebben. In paragraaf 2.2 zijn de resultaten van dit zoekproces beschreven aan de hand van de volgende opbouw:

▪ Subparagraaf 2.2.2 Filosofische basisbenadering

▪ Subparagraaf 2.2.3 Geselecteerde stromingen en benaderingen

2.2.2

Filosofische basisbenadering

De filosofische literatuur bestrijkt een groot aantal verschillende thema’s van het menselijk denken. Het kan gaan over ‘wereld’, over ‘mens’, over ‘kennis’ (waaronder fenomenen als ‘wetenschap’ en ‘taal’, over ‘ethiek’ begrepen worden), over ‘cultuur’, over ‘technologie’, over ‘esthetiek’ of over ‘filosofie’ zelf in de vorm van ‘de geschiedenis van de filosofie’.156 In deze studie is het filosofische kernthema ‘kennis’. Deze focus is aangebracht vanwege het

onderwerp dat in deze studie centraal staat: het opleveren van een methodisch kader voor een professionele beleidskunde, een kader dat bestaat uit ‘kennis’.

In het beschikbare kennisaanbod in de filosofische literatuur is op zoek gegaan naar een ‘ankerplaats’: naar een startpunt voor nadere verkenningen. Na lang zoeken en veel lezen is die ankerplaats gevonden. Een ankerplaats die zich overigens niet in de ‘mainstream’ bevindt. De gebruikte ankerplaats is namelijk het ‘filosofisch relativisme’. Het filosofisch relativisme is terug te voeren op het werk van de Griekse wijsgeer Protagoras van Abdera (ca. 490 – 420 v. C.) Aan hem worden de volgende uitspraken toegedicht:157

153 Zie verder subparagraaf 2.3 voor een toelichting op de gevolgde situationele en transdisciplinaire benadering van deze

studie.

154 Laszlo & Krippner constateren het volgende:”On the one hand, the natural sciences are moving toward theoretical syntheses

through the construction of grand unified theories in physics and similarly embracing theoretical frameworks in other realms of inquiry. On the other, the social sciences seem to manifest a countervailing trend toward relativistic positions on issues of cognitive evolution. This is compounded by a corresponding reticence for the postulation of generally applicable normative viewpoints on behavioural and attitudinal orientations that serve to meet the mounting challenges of uncertainty in our rapidly changing world.” (Laszlo & Krippner, 1998: 47).

155 Braeckman, Raymaekers & Van Riel, 2004: 269 156 Van Hees, De Jonge & Nauta, 2008

57

▪ De mens is de maat van alle dingen.

▪ Waarheid is datgene dat zich openbaart aan het individu. ▪ Niemand heeft de waarheid in pacht.

Krausz definieert relativisme als volgt:

“Relativism claims that truth, goodness, or beauty is relative to a reference frame, and no absolute overarching standards to adjudicate between competing reference frames exit.”158

Braeckman, Raymaekers en Van Riel omschrijven relativisme als volgt:

“Het relativisme schort [ ] elk definitief oordeel omtrent de verhouding tussen zijn en denken op, maar sluit niet uit dat mensen overtuigd zijn van een bepaald antwoord over de “echte” werkelijkheid. Elk antwoord moet immers worden begrepen, zo zegt de relativist, vanuit de positie van degene die het antwoord geeft.”159

Relativisme vormt een dichotomie met ‘absolutisme’ (absolutisme | relativisme).160 Het absolutisme kent de

volgende verschijningsvormen:161

▪ Objectivisme

Er bestaat een frame-onafhankelijke realiteit (realisme)

▪ Fundamentalisme

Objecten zijn te reduceren tot wezenskenmerken die niet verder uit te splitsen zijn om zodoende een zekere

fundering te bieden aan kennis over die objecten. Dit fenomeen staat ook bekend als reductionisme. Midgley definieert dat als het reduceren van fenomenen tot eenvoudige objectieve en causale relaties, waarbij alles kan worden bestudeerd als ware het een machine:

“[ ] a predictable, functional, inherently understandable object seen from a discrete distance by an independent subject.”162

▪ Determinisme

Met het reductionisme wordt ook een relatie gelegd met het determinisme, de opvatting dat alles gebeurt onder invloed van wetmatigheden of door ontwerp opdat ontwikkeling alleen plaats vindt via causaliteit.163

▪ Universalisme

Objecten hebben kenmerken die voor alle mensen en voor alle tijden en culturen geldig zijn.

158 Krausz, 2010: 13

159 Braeckman, Raymaekers & Van Riel, 2004: 11 160 Krausz, 2010: 13

161 Krausz, 2010: 13 en 25 162 Midgley, 2000: 2 en 39 163 Bunge, 2003: 74 en 37

58

Het relativisme, zoals in deze studie begrepen wijst deze vier principes af en gaat, zoals hier begrepen, uit van de volgende basisveronderstellingen:

▪ Anti-absolutisme

Het relativisme is een kennisfilosofie die de uitgangspunten van het filosofisch ‘absolutisme’ afwijst, inclusief de daarbij behorende wetenschappelijke aanpak van het positivisme.

▪ Filosofie van kennis

Het relativisme is een kennisfilosofie. Het benadrukt dat kennis relatief is ten opzichte van andere kennis. Het relativisme stelt niet dat alles relatief is want dat zou niet intern coherent zijn, maar slechts dat kennis relatief is ten opzichte van andere kennis: kennis komt voort uit kennis en verwijst naar kennis. Er is sprake van een gesloten zelfreferentieel en reflexief systeem waarin zich enkel kennis bevindt.

▪ Observator-afhankelijke kennis

Het relativisme gaat uit van de veronderstelling dat elke ervaren realiteit afhankelijk is van het ingenomen perspectief en het kenniskader van degene die observeert. Er is met andere woorden geen externe werkelijkheid die op een neutraal onafhankelijke wijze te bestuderen valt. Nieuwe kennis wordt ontwikkeld op basis van oude kennis. Die ‘oude kennis’ functioneert als een denkkader, inclusief de daarin opgenomen normen en waarden. Het begrenst het denken en geeft er tegelijkertijd ruimte aan. Geen enkel perspectief op kennis wordt uitgesloten.164 Afhankelijk van het perspectief ziet men bepaalde zaken wel en andere zaken niet. Wil

men een meer omvattend beeld krijgen van het ‘object van observatie’ dan zijn verschillende perspectieven nodig.

2.2.3

Gebruikte filosofische stromingen en benaderingen