• No results found

Is de wet een verbetering, gelet op de gestelde doelen?

Hoofdstuk V – Concluderend

5.1 Is de wet een verbetering, gelet op de gestelde doelen?

In de voorgaande hoofdstukken zijn veel woorden gewijd aan de totstandkoming van de wet en de beoogde doelen waarmee de wet is ontworpen, met name op het gebied van het nieuwe feitenonderzoek. Deze bevindingen komen al met al neer op drie hoofddoelen: meer recht doen aan de bijzondere positie van de opsporingsambtenaar, het waarborgen van de rechtspositie van slachtoffers en nabestaanden, en het ontwerpen van een zorgvuldiger en transparanter feitenonderzoek. Maar zijn die doelen met het feitenonderzoek wel behaald en is het wetsvoorstel in dat licht een verbetering geweest? Het antwoord daarop is ja.

162 Van der Steeg, Ter Haar & Timmer, TPWS 2017/7; Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3.

Allereerst staat voorop dat de wet is ontworpen in het kader van de tegemoetkoming aan de bijzondere positie van de opsporingsambtenaar, omdat het verdachte-begrip in het strafrechtelijke onderzoek naar politiegeweld een emotionele lading met zich meebrengt.163 In het oude stelsel wrong het dat opsporingsambtenaren juridisch gezien gelijk werden gesteld aan een burger. Gelet op het geweldsmonopolie van opsporingsambtenaren en het feit dat hun positie niet verenigbaar is met die van een reguliere burger, is dit systeem dus op de schop gegaan.164 Met het nieuwe feitenonderzoek krijgt de opsporingsambtenaar beschikking over meer gunstige kwaliteiten dan in het oude stelsel. De bijzondere positie van de opsporingsambtenaar is beter verankerd in de wet dankzij het uitgangspunt dat de opsporingsambtenaar in beginsel wordt aangemerkt als getuige in het feitenonderzoek, en niet meer als verdachte. Op voorhand wordt aangenomen dat de opsporingsambtenaar rechtmatig heeft gehandeld en hij verkrijgt als zijnde een getuige rechten die normaliter alleen aan verdachten toekomen, zoals het zwijgrecht. Dit is een groot verschil met de oude situatie, waarin de opsporingsambtenaar direct als verdachte onderworpen werd aan een strafrechtelijk onderzoek naar de inzet van politiegeweld. Dit strafrechtelijke onderzoek ging vaak gepaard met een periode van onzekerheid. Met de verplichting dat het nieuwe feitenonderzoek binnen zes weken moet zijn afgerond, weet de ambtenaar op die manier beter waar hij aan toe is.

Een ander mankement van de oude regeling op het gebied van de bijzondere positie van de opsporingsambtenaar was dat het handelen van de opsporingsambtenaar gecriminaliseerd werd, omdat de opsporingsambtenaar na de inzet van politiegeweld onderworpen werd aan een onderzoek waarin beoordeeld werd of een delictsomschrijving uit het Wetboek van Strafrecht kon worden vervuld.165 En dat terwijl de samenleving juist verwacht dat politieagenten hun geweldsbevoegdheid gebruiken wanneer dit nodig is. De criminalisatie van het handelen van opsporingsambtenaren is met de nieuwe wet in de ban gedaan, omdat het politiegeweld in het feitenonderzoek niet meer wordt getoetst aan de bestanddelen van een commuun delict, maar aan de nieuwe strafbaarstelling van art. 372 Sr. Deze strafbaarstelling ziet op het overtreden van de Politiewet en de Ambtsinstructie, en dus niet op een delict zoals doodslag of mishandeling. Internationaalrechtelijk zitten echter wel haken en ogen aan deze manier van onderzoek doen naar politiegeweld, gelet op het afschrikwekkende effect van de overheidsreactie in het kader van art. 2 en 3 EVRM. Het schuurt zelfs, en derhalve wordt dit aspect besproken in paragraaf 5.5.

163 Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3, p. 10 (MvT).

164 Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3 (MvT).

165 Van der Steeg & Timmer, AA 2016/175.

Ten tweede is in het wetsvoorstel het doel uitgelicht dat nabestaanden en slachtoffers in hun positie niet ondergesneeuwd mogen worden en hun rechtspositie gewaarborgd moet worden.

Dit doel is eveneens gehaald, nu nabestaanden en slachtoffers tijdens het feitenonderzoek bepaalde rechten verkrijgen die normaliter alleen aan hen zouden toekomen tijdens een opsporingsonderzoek naar strafbare gedragingen van een verdachte. De minister heeft namelijk de artikelen 51a tot en met 51d Sv overeenkomstig van toepassing verklaard op nabestaanden en slachtoffers van politiegeweld tijdens het feitenonderzoek.166 Op deze manier worden zij betrokken in het onderzoek, onder andere dankzij het recht op inzage in processtukken en het recht op informatie over de voortgang van het onderzoek. Al met al wordt middels het nieuwe feitenonderzoek ook recht gedaan aan de rechtspositie van nabestaanden en slachtoffers van politiegeweld, nu zij tot op zekere hoogte betrokken worden bij het feitenonderzoek.

Ten slotte is beoogd met de nieuwe wet dat het doen van onderzoek naar politiegeweld transparanter en overzichtelijker wordt vormgegeven dan in de oude situatie aan de orde was.

Dit is zowel in het belang van de betrokken opsporingsambtenaar als in het belang van de samenleving. Door de mogelijkheid van het gebruik van opsporingsbevoegdheden167 in het feitenonderzoek zonder dat sprake hoeft te zijn van een verdachte, kan de vraag of het handelen van de opsporingsambtenaar in lijn is geweest met de Ambtsinstructie en de Politiewet op een zorgvuldige wijze beantwoord worden. Dit komt de waarheidsvinding ten goede.168 Het nieuwe feitenonderzoek is daarnaast overzichtelijk vormgegeven, nu duidelijk is dat in elke situatie van een geweldsaanwending met lichamelijk letsel of de dood ten gevolge onderworpen wordt aan een intern feitenonderzoek. Daarnaast is het feitenonderzoek zo onafhankelijk mogelijk vormgegeven doordat het wordt uitgevoerd door de rijksrecherche, waardoor de samenleving vertrouwen behoudt in het proces van onderzoek doen naar politiegeweld. Dankzij de brede opzet van het feitenonderzoek is aldus ook dit doel behaald.

Het feitenonderzoek is transparant vormgegeven wat betreft de werking en is relatief overzichtelijk voor zowel nabestaanden, opsporingsambtenaren als voor de rest van de samenleving.169

166 Artikel 511a lid 3 Sv.

167 Artikel 511aa lid 1 Sv.

168 Van der Steeg, Timmer & Ter Haar, Tijdschrift voor de politie 2017/79.

169 Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3, p. 7-8.

Ten opzichte van de oude situatie kan aldus geconcludeerd worden dat het feitenonderzoek in het licht van de beoogde doelen van de wet een verbetering is geweest, vergeleken met de oude situatie. De doelen worden behaald en de wet zit juridisch gezien sterk in elkaar. Het is een goede zaak dat met name de rechtspositie van de opsporingsambtenaar is verstevigd.

Maar hoe sterk de wet ook in elkaar zit, kritiek zal er altijd zijn. Met name over het nieuwe feitenonderzoek hebben critici hun bedenkingen uitgesproken. Deze bedenkingen zien onder andere op de beperkte inspraak van burgers in het feitenonderzoek, de mate van objectiviteit van het feitenonderzoek en proportionaliteit van de ingrijpende wetswijziging. Deze kritiek, maar ook de aangedragen verbeterpunten, komen in paragraaf 5.2 aan bod.