• No results found

Hoofdstuk V – Concluderend

5.4 Eindconclusie

naar het politiegeweld, zodat het feitencomplex vastgesteld kan worden.224 Hieraan voldoet het nieuwe feitenonderzoek zonder meer. Tijdens dit onderzoek staat het de rijksrecherche namelijk vrij om bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten om zo zorgvuldig mogelijk onderzoek te kunnen doen. Op deze manier kan de officier van justitie naar aanleiding van het feitenonderzoek een vervolgingsbeslissing maken, en kunnen de bevindingen uit het interne feitenonderzoek gebruikt worden in het opsporingsonderzoek.

Al met al kan geconstateerd worden dat aan de eis van adequaat onderzoek naar politiegeweld met het nieuwe feitenonderzoek wordt voldaan. Het onderzoek is voldoende voortvarend en onafhankelijk. Daarnaast worden de nabestaanden bij het onderzoek betrokken en wordt straffeloosheid dankzij de inzet van opsporingsbevoegdheden en zorgvuldigheid van het feitenonderzoek voorkomen. Dit betekent echter niet dat de regeling niet verbeterd kan worden, met name in het belang van de samenleving. Nederland moet zich immers niet blindstaren op louter het voldoen aan de Europese regels, maar ook regelingen treffen die ook zoveel mogelijk in het belang van de burgers zijn. Aan het einde van de streep kan dus gesteld worden dat het feitenonderzoek verbeterd kan worden in het kader van objectiviteit aan de voorkant van het proces en dat nog terrein gewonnen kan worden op het gebied van publieke controle, maar dat het nieuwe interne feitenonderzoek wel voldoende effectief is om aan de procedurele eisen te voldoen die het EHRM heeft vastgesteld.

onafhankelijkheid van het proces lijkt een aanpassing wel van toegevoegde waarde te zijn.

Het gehele stelsel van onderzoek naar politiegeweld is namelijk erbij gebaat dat de verschillende procedures zo zorgvuldig en adequaat mogelijk zijn ingericht, met name omdat de disciplinaire procedure complementair kan zijn aan het interne feitenonderzoek. Daarnaast lijkt een ondergrens ook van toegevoegde waarde te zijn in het kader van proportionaliteit van bepaalde opsporingsbevoegdheden die tijdens het feitenonderzoek kunnen worden gebruikt.

Uit paragraaf 5.3 volgt dat in grote lijnen aan de mensenrechtelijke toets middels het feitenonderzoek wordt voldaan. Het onderzoek is in die zin voldoende effectief, dat het voortvarend en onafhankelijk is, nabestaanden betrokken worden in het onderzoek en het onderzoek kan leiden tot de bestraffing van de verantwoordelijke persoon. Daarnaast valt wel nog ruimte te winnen op het gebied van objectiviteit van het onderzoek en de mate van publieke controle van het proces. Het feitenonderzoek voldoet echter niet aan de eis van de afschrikwekkende werking voor de opsporingsambtenaar. De maximumstraffen van art. 372 Sr zijn relatief laag en de opsporingsambtenaar wordt in verregaande mate beschermd in het proces, zelfs meer dan in de oude situatie. De opsporingsambtenaar komt er dus beter vanaf en kan gunstiger behandeld worden middels het feitenonderzoek dan middels ‘reguliere’

strafrechtelijke procedures. Deze overheidsreactie lijkt aldus onvoldoende recht te doen aan de ernst van geweldsincidenten en de gevolgen die het kan hebben op nabestaanden of het slachtoffer, en niet te vergeten op art. 2 en 3 EVRM.

Dat de gestelde doelen van de wet worden behaald is een heugelijk feit, maar doet niets af aan de mogelijkheid tot verbeteringen. Zoals eerder aan de orde is gesteld, moet de wetgever zich niet blindstaren op het louter halen van de beoogde doelen en het voldoen aan Europese eisen, maar moet het vizier ook gericht zijn op de meest zorgvuldige en rechtvaardige manier van onderzoek doen en het dienen van belangen van alle partijen. Met al deze analyses, onderzoeken, constateringen, meningen, discussies en overige informatie in ogenschouw genomen, kan als antwoord worden gegeven op de centrale onderzoeksvraag dat de beoogde doelen van de wet gehaald zijn, al kan hier en daar nog geschaafd worden aan het stelsel van onderzoek naar politiegeweld. Met name in het licht van de Europese eisen rondom art. 2 en 3 EVRM. De minister moet allicht het feitenonderzoek hier en daar aanpassen. Gelukkig kan deze masterscriptie daarbij een helpende hand bieden.

Literatuurlijst

Literatuur

Van Barneveld, Tijdschrift voor Sanctierecht & Onderneming 2016/2

J-P. van Barneveld, ‘Zin en noodzaak van een stelselherziening geweldsaanwending door politieambtenaren’, Tijdschrift voor Sanctierecht & Onderneming 2016/2, nr. 3.

Brinkhof, DD 2019/58

S. Brinkhof, ‘Politie. Geweld door de politie en het fijnmazig systeem van checks and balances’, DD 2019/58, afl. 9.

Bruinen, TWPS 2017/14

R.S.E. Bruinen, ‘Politietuchtrecht: een toelaatbaar alternatief voor strafrechtelijke vervolging?’, TWPS 2017/14.

Fijnaut e.a. 2007

C.J.C.F. Fijnaut e.a., Politie: Studies over haar werking en organisatie, Deventer: Kluwer 2007.

Folder, NJCM-bulletin 1992, p. 611-637

C.J. Folder, ‘Positieve verplichtingen in het kader van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten Van de Mens en de Fundamentele Vrijheden’, NJCM-bulletin 1992, p. 611-637

Gelijk recht doen. Een parlementair onderzoek naar de mogelijkheden van de wetgever om discriminatie tegen te gaan 2022

Gelijk recht doen. Een parlementair onderzoek naar de mogelijkheden van de wetgever om discriminatie tegen te gaan (parlementair onderzoek van de Eerste Kamer der Staten-Generaal), Den Haag 2022.

Gonzales, NJB 2009/1570

I.E.W. Gonzales, ‘Het niet vervolgen door het Openbaar Ministerie van (dodelijk) politiegeweld’, NJB 2019/1570, afl. 31.

Groenhuijsen & Jansen, DD 2018/22

M.S. Groenhuijsen & R. Jansen, ‘De toetsing van politiegeweld en het nemo tenetur-beginsel’, DD 2018/22, afl. 4.

Ter Haar, AA 2021/113

R. ter Haar, ‘Politiegeweld en de herziening van de berechting van agenten na George Floyd:

een analyse’, AA 2021/113, afl. 2.

De Haas & Özsüren, JutD 2019/22

A.H.T. De Haas & M.Ü. Özsüren, ‘Een ‘blauwe kamer’ met ‘blauwe regels’ voor zaken met politiegeweld?’, JutD 2019/22, afl. 3.

Huisman, DD 2021/37

W. Huisman, ‘Corona, criminaliteit en strafrechtspleging’, DD 2021/37, afl. 6.

De Jong 2017

T. de Jong, Procedurele waarborgen in materiële EVRM-rechten (diss. Universiteit Leiden), Leiden: Kluwer 2017.

Kelk & De Jong 2019

C. Kelk & F. de Jong, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2019.

Lindeman e.a. 2021

J. Lindeman e.a., Luisteren naar burgers na geweldsaanwending, Utrecht: WODC 2021.

Mevis, DD 2017/62

P.A.M. Mevis, ‘Over de grondslag van de regeling van de beoordeling van geweldsaanwending door politieambtenaren’, DD 2017/62.

Mos 2020

M.R.B. Mos, Kwaliteit interne onderzoeken. Review en vooruitblik, Politie 2020.

Van Osch, NJB 2017/1756

T. van Osch, ’Bewijslevering en bewijsmaatstaf in het advocatentuchtrecht. De tuchtrechter als factchecker?’, NJB 2017/1756, afl. 32.

Politie Nederland, Jaarverantwoording 2021 Politie Nederland, Jaarverantwoording 2021.

Samadi, DD 2016/37

M. Samadi, ‘Policing the police: het toezicht op de opsporing’, DD 2016/37, afl. 6.

Samadi, Dubelaar & Pitcher, NJB 2021/792

M. Samadi, M. Dubelaar & K. Pitcher, ‘Korte metten met politiegeweld? Een kritische reflectie op de lijn van de Hoge Raad inzake toepassing van artikel 359a Sv bij excessief politiegeweld’, NJB 2021/792, afl. 11.

Samadi 2020

M. Samadi, Normering en toezicht in de opsporing: Een onderzoek naar de normering van het strafvorderlijk optreden van opsporingsambtenaren in het voorbereidend onderzoek en het toezicht op de naleving van deze normen (diss. Universiteit Leiden), Den Haag: Boom Juridisch 2020.

Van der Steeg 2004

M. van der Steeg, Politietuchtrecht (diss. VU Amsterdam), Alphen aan den Rijn: Kluwer 2004.

Van der Steeg, Ter Haar & Timmer, TWPS 2017/7

M. van der Steeg, R. ter Haar & J.S. Timmer, ‘Strafrechtelijke beoordeling van politiegeweld’, TWPS 2017/7.

Van der Steeg, Timmer & Ter Haar, Tijdschrift voor de politie 2017/79

M. van der Steeg, J. Timmer & R. ter Haar, ‘Het wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaren: wat schiet de agent ermee op?’, Tijdschrift voor de politie 2017/79, nr.

3, afl. 17.

Van der Steeg & Timmer, AA 2016/171

M. van der Steeg & J. Timmer, ‘Beoordeling van politiegeweld: tuchtrecht eerst’, AA 2016/171.

Timmer, Tijdschrift voor de politie 2015/77

J.S. Timmer, ‘Politiegeweld onder vuur’, Tijdschrift voor de politie 2015/77, nr. 8.

Timmer & Van der Steeg, Het Parool 2015

J.S. Timmer & M. van der Steeg, ‘Als er een schot valt, sluit de politie de rijen’, Het parool, 2015.

Ten Voorde, Proces: Tijdschrift Voor Strafrechtspleging 2016/95

J.M. ten Voorde, ‘Opmerkingen bij de voorgenomen herziening van het stelsel geweldsaanwending politieambtenaren’, Proces: Tijdschrift voor Strafrechtspleging 2016/95, afl. 1.

Kamerstukken

Aanwijzing geweldsaanwending opsporingsambtenaar 2022 (Stcrt. 2022, nr. 16635).

Aanwijzing handelwijze geweldsaanwending (politie)ambtenaar 2006 (Stcrt. 2006, nr. 143).

Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 2.

Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3.

Bijlage bij Kamerstukken II 2018/19, 34641, nr. 7.

Handelingen I 2020/21, nr. 32, item 3.

Handelingen I 2020/21, nr. 35, item 7.

Handelingen II 2017/18, nr. 107, item 23.

Kamerstukken I 2020/21, 34641, nr. J.

Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 2.

Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3 (MvT).

Kamerstukken II 2017/18, 28844, nr. 154.

Kamerstukken II 2018/19, 28844, nr. 166.

Kamerstukken II 2019/20, 34641, nr. 11.

Kamerstukken II 2019/20, 34641, nr. 18.

Kamerstukken II 2020/21, 29628, nr. 1017.

NV II, Stcrt. 2017, 3685, nr. 2026756.

Verslag I 2020/21, 34641, nr. 36, item 8.

Uitvoeringsregeling klachtbehandeling politie 2018 (Stcrt. 2018, nr. 3393).

Wetsvoorstel geweldsaanwending opsporingsambtenaar (Stb. 2021, nr. 233).

Jurisprudentie Nationale gerechten

Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:211.

Hoge Raad 6 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1488.

Gerechtshof Den Haag 1 oktober 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:3946.

Rechtbank Den Haag 2 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:14520.

Rechtbank Den Haag 21 december 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:15095.

Internationale gerechten

EHRM 18 januari 1978, ECLI:CE:ECHR:1978:0118JUD000531071 (Ierland t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 27 september 1995, ECLI:CE:ECHR:1995:0927JUD001898491 (McCann e.a. t.

Verenigd Koninkrijk).

EHRM 17 december 1996, ECLI:CE:ECHR:1996:1217JUD001918791 (Saunders t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 28 oktober 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:1028JUD002476094, par. 102 (Assenov e.a.

t. Bulgarije).

EHRM 4 mei 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0504JUD002474694 (Hugh Jordan t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 4 mei 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0504JUD003005496 (Kelly e.a. t. Verenigd Koninkrijk).

EHRM 17 januari 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0117JUD003296796 (Calvelli en Ciglio t.

Italië).

EHRM 14 maart 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0314JUD004647799 (Paul en Audrey Edwards t. Verenigd Koninkrijk).