• No results found

Een hoorrecht in het interne feitenonderzoek?

Hoofdstuk V – Concluderend

5.2 Kritiek en alternatieve voorstellen

5.2.1 Een hoorrecht in het interne feitenonderzoek?

Ten opzichte van de oude situatie kan aldus geconcludeerd worden dat het feitenonderzoek in het licht van de beoogde doelen van de wet een verbetering is geweest, vergeleken met de oude situatie. De doelen worden behaald en de wet zit juridisch gezien sterk in elkaar. Het is een goede zaak dat met name de rechtspositie van de opsporingsambtenaar is verstevigd.

Maar hoe sterk de wet ook in elkaar zit, kritiek zal er altijd zijn. Met name over het nieuwe feitenonderzoek hebben critici hun bedenkingen uitgesproken. Deze bedenkingen zien onder andere op de beperkte inspraak van burgers in het feitenonderzoek, de mate van objectiviteit van het feitenonderzoek en proportionaliteit van de ingrijpende wetswijziging. Deze kritiek, maar ook de aangedragen verbeterpunten, komen in paragraaf 5.2 aan bod.

hebben in opdracht van het WODC in lijn met de motie van de Tweede Kamerleden Van Dam en Groothuizen een rapport opgesteld dat is gepubliceerd in 2021, genaamd ‘Luisteren naar burgers na geweldsaanwending’.171 Van Dam en Groothuizen menen namelijk dat de burger onvoldoende wordt betrokken bij het proces van de interne beoordeling van politiegeweld, wat de transparantie van het onderzoek in negatieve zin beïnvloedt. Om die reden verzochten deze Tweede Kamerleden aan de minister om te laten onderzoeken of een hoorrecht hiertoe een oplossing kan vormen.172 Die vraag wordt in deze paragraaf beantwoord.

In het WODC-onderzoek wordt aan de orde gesteld dat de burger jegens wie geweld wordt gebruikt, in veel gevallen een persoon is die wordt aangehouden en als verdachte wordt aangemerkt. Na de aanhouding wordt de verdachte op enig moment verhoord, waarin het de verdachte vrij staat om het ingezette politiegeweld aan de orde te stellen. De hulpofficier van justitie die het verhoor leidt, kan vervolgens ervoor kiezen om de verdachte nadere vragen te stellen over die geweldsaanwending, maar is daartoe niet verplicht. De verdachte wordt immers verhoord voor het strafbare feit waarvoor hij is aangehouden, en niet voor het politiegeweld. Hieruit volgt dus dat de aangehouden verdachte maar een beperkte ruimte heeft om de geweldsaanwending bespreekbaar te maken bij de officier van justitie.173 Het interne feitenonderzoek naar de geweldsaanwending laat ook weinig ruimte over voor het horen van burgers of voor het betrekken van burgers in het algemeen in het onderzoek. De Utrechtse onderzoekers stellen zich in dat kader de vraag of er ruimte zou moeten zijn voor een specifiek hoorrecht in het feitenonderzoek, waarbij de betrokken burger automatisch het recht verkrijgt om te worden over het politiegeweld.174

Om positief te beginnen, zou een hoorrecht in het feitenonderzoek inderdaad kunnen leiden tot een transparanter onderzoeksproces. Omdat burgers hierdoor meer inspraak hebben in het feitenonderzoek, kan het ook leiden het tot een toenemend vertrouwen in het proces. Het incident wordt vanuit verschillende hoeken belicht door zowel in te gaan op het standpunt van de verdachte als die van het slachtoffer. Kortgezegd is hoor en wederhoor gunstig voor de transparantie van het feitenonderzoek, omdat middels het horen van de burger en de opsporingsambtenaar een afgewogen beslissing kan worden gemaakt over een eventuele strafrechtelijke vervolging door de officier van justitie. Van Dam en Groothuizen benoemen

171 Lindeman e.a. 2021.

172 Lindeman e.a. 2021, p. 19-22.

173 Lindeman e.a. 2021, p. 108.

174 Lindeman e.a. 2021, p. 25.

tevens als voordeel van een hoorrecht dat een toename aan art. 12 Sv-procedures wegens ontevredenheid door burgers over het proces wordt voorkomen, omdat de burger met een hoorrecht het gevoel krijgt dat naar hem wordt geluisterd.175

Toch is een hoorrecht minder rooskleurig dan het in eerste instantie lijkt. Met het doel van het interne feitenonderzoek in ogenschouw genomen, is een conclusie over het implementeren van een hoorrecht in het interne feitenonderzoek namelijk snel genomen. Een hoorrecht gaat namelijk voorbij aan het doel van het interne feitenonderzoek.176 Het feitenonderzoek heeft niet als doel om genoegdoening te bieden aan het slachtoffer, zoals in de klachtenprocedure aan de orde is, maar om te beoordelen of het handelen van de opsporingsambtenaar in lijn is met de wettelijke vereisten.177 Daarnaast kan een hoorrecht leiden tot teleurstelling bij de betrokken burgers over het resultaat of tot het opwekken van valse verwachtingen. Met een hoorrecht wordt namelijk niet alleen de verwachting geschept dat naar de burger wordt geluisterd, maar ook dat met de klachten daadwerkelijk wat wordt gedaan.178 En dat is juist iets wat niet gegarandeerd kan worden met een intern feitenonderzoek. Ook verloopt de informatiedeling tussen het Openbaar Ministerie en de klachtencommissie vaak al stroef, maar dit zou juist nog ingewikkelder worden als een hoorrecht ook onderdeel is van het strafrechtelijke onderzoeksproces.179 In het kader van hoor en wederhoor zou, naast de burger, ook de opsporingsambtenaar moeten worden gehoord. Dit leidt tot een hogere werkdruk voor de rijksrecherche en de politie. Met name vanuit de politieorganisatie wordt overigens afkeurend gedacht over een hoorrecht in het interne feitenonderzoek, onder andere in het licht van een toenemende bureaucratisering van de procedure en door de vrees voor een hogere werkdruk.180

Nu is het de vraag of de voordelen van een hoorrecht opwegen tegen de nadelen. Het antwoord op die vraag is nee. Aan de ene kant neemt de transparantie van het onderzoek inderdaad toe met een hoorrecht. Aan de andere kant leidt een hoorrecht tot een hogere werkdruk voor de politie. Dit komt de zorgvuldigheid van het proces niet ten goede, omdat in dat geval minder tijd en capaciteit beschikbaar is om het feitenonderzoek nauwkeurig te kunnen verrichten. Daarnaast voegt een hoorrecht hoogstwaarschijnlijk niet dermate veel toe

175 Kamerstukken II 2019/20, 34641, nr. 22.

176 Kamerstukken II 2019/20, 34641, nr. 11, p. 8.

177 Kamerstukken II 2021/22, 34641, nr. 27.

178 Lindeman e.a. 2021, p. 129-130.

179 Samadi, Dubelaar & Pitcher, NJB 2021/792.

180 Lindeman e.a. 2021, p. 113.

aan het vertrouwen van de burgers in de politieorganisatie, omdat het tot teleurstelling kan leiden als met de klacht niks wordt gedaan. Ook staat het te veel in de weg aan het doel en algehele functioneren van het feitenonderzoek. Een van de belangrijkste criteria van het feitenonderzoek is immers het doen van zorgvuldig en adequaat onderzoek, dus moet voorkomen worden dat met aanpassingen van het feitenonderzoek deze aspecten worden aangetast. Het voorstel dat burgers een hoorrecht zouden moeten verkrijgen in de interne beoordelingsprocedure, snijdt al met al onvoldoende hout en stuit met name op procedurele knelpunten. Dit is overigens ook de conclusie geweest van de onderzoekers in het WODC-onderzoek.181 Daarnaast verdient het de benoeming dat op grond van Europese jurisprudentie lidstaten niet verplicht zijn om in het vooronderzoek naar politiegeweld slachtoffers of nabestaanden te horen. De eis van betrokkenheid van burgers in het onderzoek naar politiegeweld houdt louter in dat zij op een manier betrokken worden in het onderzoek zodat hun belangen gewaarborgd kunnen worden. Niet aan alle verzoeken van burgers hoeft aldus gehoor gegeven te worden.182 De inspraak van betrokken burgers in het feitenonderzoek lijkt met de huidige waarborgen, zoals met de rechten uit art. 511a lid 3 Sv, al voldoende op orde te zijn. Naast het feit dat een hoorrecht te weinig toegevoegde waarde heeft op het gebied van de zorgvuldigheid van het onderzoek, lijkt een hoorrecht dus ook niet noodzakelijk te zijn in het licht van de Europese jurisprudentie omtrent de betrokkenheid van nabestaanden en slachtoffers in het onderzoek naar (dodelijk) politiegeweld.