• No results found

Effectief en adequaat onderzoek?

Hoofdstuk V – Concluderend

5.3 Doorstaat het nieuwe feitenonderzoek de mensenrechtelijke toets?

5.3.2 Effectief en adequaat onderzoek?

Uit de besproken jurisprudentie van het Europese Hof in hoofdstuk IV volgt dat een onderzoek naar dodelijk politiegeweld effectief en adequaat moet zijn, wat meer specifiek inhoudt dat het onderzoek voortvarend, openbaar en onafhankelijk moet zijn en daarnaast moet kunnen leiden tot opsporing en bestraffing van de verantwoordelijke persoon.214 Deze eisen worden voorts aan de hand van het nieuwe feitenonderzoek doorlopen.

Om met een positieve noot te beginnen, lijkt het erop dat het feitenonderzoek voortvarend (‘prompt’) genoeg is. Een voorbeeld waarin dit niet het geval is, volgt uit het arrest Kelly e.a.

t. Verenigd Koninkrijk, waarbij een onderzoek naar politiegeweld dat acht jaar duurde niet aangemerkt kon worden als voortvarend genoeg.215 Een feitenonderzoek mag dus niet een aantal jaren in beslag nemen. Het Nederlandse feitenonderzoek voldoet aan de eis van voortvarendheid, nu een dergelijk onderzoek binnen zes weken moet zijn afgerond.

213 Samadi, Dubelaar & Pitcher, NJB 2021/792.

214 EHRM 15 mei 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0515JUD005239199, par. 323-325 (Ramsahai e.a. t.

Nederland).

215 EHRM 4 mei 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0504JUD003005496, par. 136 (Kelly e.a. t. Verenigd Koninkrijk).

Ten tweede is het de vraag of het feitenonderzoek voldoende onafhankelijk en onpartijdig wordt uitgevoerd. Uit het arrest Ramsahai t. Nederland volgt dat dit inhoudt dat geen sprake mag zijn van een hiërarchische relatie tussen de opsporingsambtenaar in kwestie en de instantie die het onderzoek leidt. Het is bijvoorbeeld ontoelaatbaar dat het collega’s van elkaar zijn.216 Wat betreft het Nederlandse feitenonderzoek staat het buiten kijf dat de rijksrecherche een onafhankelijke instantie is, nu de rijksrecherche onder de verantwoordelijkheid valt van het college van procureurs-generaal. Wel is een kanttekening te plaatsen op het gebied van objectiviteit van het onderzoek, omdat in de Europese jurisprudentie ook aan bod is gekomen dat elke schijn van partijdigheid moet worden voorkomen. In het interne feitenonderzoek wordt de opsporingsambtenaar in beginsel aangemerkt als getuige, omdat ervan uit wordt gegaan dat de opsporingsambtenaar rechtmatig heeft gehandeld. Dit kan een blijk geven van partijdigheid aan de voorkant van het proces en kan leiden tot twijfels wat betreft de mate van objectiviteit van het onderzoek. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft ook al haar vrees uitgesproken over dit aspect.217 De minister stipt aan dat ervan uit wordt gegaan dat het politiegeweld in eerste instantie rechtmatig wordt uitgevoerd en dat dit een logische gedachtegang is.218 Verdere aanknopingspunten worden niet gegeven. Gesteld kan worden dat dit uitgangspunt het vertrouwen van de samenleving in de onpartijdigheid van het onderzoek niet bevordert. De belangrijkste eis die wordt gesteld door het EHRM is echter dat het onderzoek voldoende onafhankelijk is, wat in het feitenonderzoek inderdaad zo blijkt te zijn met de waarborg dat de onafhankelijke rijksrecherche het onderzoek verricht. Concluderend voldoet het feitenonderzoek dus wel aan de eis van onafhankelijkheid, maar valt op het gebied van objectiviteit aan de voorkant van het proces nog terrein te winnen.

Ten derde moet het feitenonderzoek voldoende openbaar zijn, wat inhoudt dat nabestaanden worden betrokken bij het feitenonderzoek. Uit het arrest Ramsahai e.a. t. Nederland volgt dat nabestaanden en slachtoffers niet betrokken hoeven te worden bij elk aspect van het feitenonderzoek, maar dat ze in een voldoende mate betrokken moeten zijn bij het onderzoek zodat hun belangen gewaarborgd worden.219 Een voorbeeld waarbij niet aan deze eis wordt voldaan, komt aan de orde in het arrest Hugh Jordan t. Verenigd Koninkrijk, omdat in deze zaak geen mededeling aan de nabestaanden van het slachtoffer werd gedaan over de beslissing dat de opsporingsambtenaar niet vervolgd werd voor een dodelijk geweldsincident. Uit dit

216 EHRM 15 mei 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0515JUD005239199, par. 337-341 (Ramsahai e.a. t.

Nederland).

217 Bijlage bij Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3.

218 Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3 (MvT).

219 EHRM 15 mei 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0515JUD005239199, par. 353 (Ramsahai e.a. t. Nederland).

arrest volgt daarnaast dat het onderzoek ook onderworpen moet worden aan openbaar toezicht:

“For the same reasons, there must be a sufficient element of public scrutiny of the investigation or its results to secure accountability in practice as well as in theory.”220

De mate van openbaar toezicht kan per geval verschillen, maar het belangrijkste element is aldus dat nabestaanden betrokken worden in het proces.221 De minister van Justitie en Veiligheid meent dat met het nieuwe feitenonderzoek aan deze eis is voldaan, omdat het onderzoek dermate adequaat is ingericht en breed van opzet is, waardoor het vertrouwen van de burgers in het functioneren van de politie toeneemt.222 Het slachtoffer of nabestaanden verkrijgen tijdens het feitenonderzoek de rechten uit de artikelen 51a tot en met 51d Sv, zoals het recht op inzage in de processtukken en op informatie over de voortgang van de zaak. De mate van openbaarheid voor nabestaanden lijkt hiermee inderdaad voldoende gewaarborgd te zijn, omdat door middel van deze rechten hun belangen gediend worden. Dit is immers de belangrijkste eis omtrent de openbaarheid van het onderzoek.223 Toch kan er een kanttekening bij geplaatst worden. Het feitenonderzoek naar politiegeweld wordt geheel intern verricht, dus er is geen sprake van een openbare publieke controle. Er wordt weliswaar transparant gecommuniceerd over de werking van het feitenonderzoek in het algemeen, maar de transparantie van een individueel onderzoek richting de samenleving laat te wensen over. Het Europese Hof stelt echter geen verdere specifieke eisen aan de openbare verantwoording, dus op voorhand is het lastig om te beoordelen of de manier waarop het feitenonderzoek is ingekleed, hieraan voldoet. Wel voldoet het feitenonderzoek aldus aan de betrokkenheid van nabestaanden, en dat lijkt voor nu voldoende. Concluderend wordt aldus op het gebied van openbaarheid de mensenrechtelijke toets volbracht, maar het feitenonderzoek beschikt niet in grote mate over publieke verantwoording. Er is dus wellicht ruimte voor verbetering.

Ten vierde en tevens ten slotte, moet de lidstaat waarborgen dat het feitenonderzoek ertoe kan leiden dat de persoon die verantwoordelijk is voor het incident, opgespoord en bestraft wordt.

Straffeloosheid moet dus worden voorkomen. Er moet een zorgvuldig onderzoek plaatsvinden

220 EHRM 4 mei 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0504JUD002474694, par. 109 (Hugh Jordan t. Verenigd Koninkrijk).

221 EHRM 15 mei 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:0515JUD005239199, par. 121 (Ramsahai e.a. t. Nederland).

222 Kamerstukken II 2016/17, 34641, nr. 3 (MvT).

223 EHRM 14 maart 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0314JUD004647799, par. 68 (Paul en Audrey Edwards t.

Verenigd Koninkrijk).

naar het politiegeweld, zodat het feitencomplex vastgesteld kan worden.224 Hieraan voldoet het nieuwe feitenonderzoek zonder meer. Tijdens dit onderzoek staat het de rijksrecherche namelijk vrij om bepaalde opsporingsbevoegdheden in te zetten om zo zorgvuldig mogelijk onderzoek te kunnen doen. Op deze manier kan de officier van justitie naar aanleiding van het feitenonderzoek een vervolgingsbeslissing maken, en kunnen de bevindingen uit het interne feitenonderzoek gebruikt worden in het opsporingsonderzoek.

Al met al kan geconstateerd worden dat aan de eis van adequaat onderzoek naar politiegeweld met het nieuwe feitenonderzoek wordt voldaan. Het onderzoek is voldoende voortvarend en onafhankelijk. Daarnaast worden de nabestaanden bij het onderzoek betrokken en wordt straffeloosheid dankzij de inzet van opsporingsbevoegdheden en zorgvuldigheid van het feitenonderzoek voorkomen. Dit betekent echter niet dat de regeling niet verbeterd kan worden, met name in het belang van de samenleving. Nederland moet zich immers niet blindstaren op louter het voldoen aan de Europese regels, maar ook regelingen treffen die ook zoveel mogelijk in het belang van de burgers zijn. Aan het einde van de streep kan dus gesteld worden dat het feitenonderzoek verbeterd kan worden in het kader van objectiviteit aan de voorkant van het proces en dat nog terrein gewonnen kan worden op het gebied van publieke controle, maar dat het nieuwe interne feitenonderzoek wel voldoende effectief is om aan de procedurele eisen te voldoen die het EHRM heeft vastgesteld.